Plan: | Kartbaan 2014 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0617.06170016332001-vg01 |
De kartbaan aan de Voorweg, gelegen in Polder het Oude Land van Strijen, is tot op heden nog niet voorzien van een actuele en passende bestemming. Op basis van de Wro heeft de gemeente de verplichting over actuele bestemmingsplannen te beschikken. Op 18 december 2007 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Polder het Oudeland, 1e herziening' vastgesteld. Dit bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van de kartbaan. Op 15 juli 2008 heeft het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (GS) het bestemmingsplan goedgekeurd. Daarnaast heeft dit college een goedkeuring verleend op grond van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze goedkeuring ziet toe op de instandhouding van de kwaliteit van aanwezige habitats.
Bij uitspraak van 3 maart 2010 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het goedkeuringsbesluit van GS echter vernietigd. Dit om de volgende redenen:
Het onderhavige bestemmingsplan ziet toe op het alsnog positief bestemmen van de volledige kartbaan. Gelijktijdig met het bestemmingsplan is een planMER opgesteld waarmee de milieueffecten van het bestemmingsplan zijn afgewogen. In de navolgende hoofdstukken wordt onderbouwd dat er geen alternatieve locatie voor de kartbaan aanwezig is (gebleken uit verplaatsingsonderzoeken) en de financiële consequenties van een verplaatsing dan wel beëindiging van de kartbaan zeer groot zijn. Tevens is uit de planMER gebleken dat – ook al wordt het zuidelijke deel van de kartbaan beschouwd als een wijziging/uitbreiding van de bestaande situatie – de milieueffecten zodanig zijn dat het een positieve bestemming van de kartbaan niet in de weg staat.
Tot slot is het belang van de gemeente overwogen om te beschikken over een planologisch toetsingskader voor de kartbaan, zodat aanvragen voor een omgevingsvergunning kunnen worden afgewogen en tegen ongewenste ontwikkelingen kan worden opgetreden.
Het plangebied van de herziening beslaat het perceel waarop de kartbaan is gevestigd aan de Voorweg te Strijen, zie figuur 1, ten noordwesten van de kern Strijen. De kartbaan is ongeveer 120 m breed en 175 m lang. Het perceel bevindt zich in de Polder het Oudeland van Strijen. Ten oosten van de kartbaan bevindt zich de Keizersdijk waaraan woningen en agrarische bedrijven zijn gelegen. Ten noordoosten van de kartbaan loopt de Zuiddijk waar ook woningen en agrarische bedrijven langs zijn gelegen. In de omgeving bevinden zich voorts enkele losstaande boerderijen/woningen (Hoekseweg 3, 3a, 4-6 en 8). De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.
Figuur 1 Ligging plangebied
Voor het plangebied is het Uitbreidingsplan in hoofdzaak uit (circa) 1951 van kracht. De gronden zijn in dit uitbreidingsplan als volgt bestemd: 'grond, bestemd voor het agrarisch bedrijf of voor de sportbeoefening alsmede voor bebouwing ten dienste van deze bestemmingen'. In het uitbreidingsplan ontbreken gebruiksbepalingen. In 1967 is artikel 352 van de Bouwverordening vastgesteld. In dit artikel is een verbod opgenomen om de gronden in strijd met de in het uitbreidingsplan gegeven bestemming te gebruiken. Omdat het noordelijk deel van de kartbaan toen al in gebruik was als kartbaan, heeft de Afdeling aangegeven dat niet aan de bestemming getoetst hoeft te worden. Het zuidelijk deel van de kartbaan is echter na de vaststelling van dit artikel gerealiseerd. Toen gold dus wel een verbod op strijdig gebruik. Gelet op de uitspraak van de Afdeling is alleen de noordelijke helft van de kartbaan, welke reeds sinds begin jaren '60 van de vorige eeuw aanwezig is, in overeenstemming met het uitbreidingsplan. Het zuidelijk deel, dat eind jaren '70 van de vorige eeuw is aangelegd, is in strijd met het uitbreidingsplan, omdat het volgens de Afdeling niet aannemelijk is dat het gemeentebestuur destijds de bedoeling had ook lawaaisporten toe te staan binnen de bestemming.
Het voorgaande leidt ertoe dat het zuidelijke deel van de kartbaan niet voorzien is van een passende bestemming. Bovendien dient ook de bestemmingslegging voor het noordelijke deel te worden geactualiseerd, gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening. Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op de gehele kartbaan. Dit wordt nader onderbouwd in de volgende hoofdstukken waarin uiteen is gezet waarom de gemeente Strijen het zeer gewenst acht om de kartbaan te voorzien van een actuele en passende bestemmingslegging.
In hoofdstuk 2 is het beleidskader beschreven met betrekking tot de kartbaan en omgeving. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de achtergronden en de uitgangspunten voor het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft een samenvatting van het uitgevoerde planMER en de overige onderzoeken. In hoofdstuk 5 is de juridische planbeschrijving opgenomen. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het plan in de vorm van de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt het relevante algemeen ruimtelijke overheidsbeleid (Rijk, provincie, regio) beschreven en wordt het onderhavige bestemmingsplan voor de kartbaan getoetst aan dit beleid. Voor een beschrijving van het relevante sectorale beleid (o.a. Natuurbeschermingswet) wordt verwezen naar het planMER.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de structuurvisie formuleert het Rijk vier hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Dit bestemmingsplan is niet strijdig met het beleid zoals geformuleerd in de structuurvisie. In dit bestemmingsplan is aandacht besteed aan de legalisering van de kartbaan in relatie tot de ladder voor duurzame verstedelijking.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), 2012
Dit besluit bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), erfgoed (Unesco). In 2012 is het Barro aangevuld met vrijwaringszones rijksvaarwegen (veiligheid), reserveringsgebieden hoofdwegen en hoofdspoorwegen (verbreding èn nieuwe wegen), elektriciteitsvoorziening (vestigingsplaatsen elektriciteitscentrales, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen), buisleidingen, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeergebied. Ook is met deze aanvulling van het Barro een extra motiveringsplicht aan het Bro toegevoegd voor bestemmingsplannen met nieuwe stedelijke ontwikkelingen in verband met het onderwerp duurzame verstedelijking (de zogenoemde SER-ladder).
Dit bestemmingsplan is niet strijdig met de regels in het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen zijn geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen.
Dat zou voorbij gaan aan de specifieke lokale omstandigheden die van invloed zijn op de inpassing van ruimtevragende functies en het regionale maatwerk dat de overheden moeten kunnen leveren. De stappen, die worden gevraagd, bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, en voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
De toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Er is in dit geval geen sprake van een feitelijk nieuwe ontwikkeling, maar van het juridisch regelen van een bestaande situatie. De kartbaan bestaat in de huidige vorm al sinds eind jaren '70 van de vorige eeuw. Het terrein voorziet al jaren in een regionale behoefte en is goed ontsloten. Verplaatsing of uitplaatsing van deze functie is niet reëel (zie ook hoofdstuk 3).
Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads - en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Beleid ruimtelijke kwaliteit
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening (‘handelingskader ruimtelijke kwaliteit’).
Het gebied is op de kwaliteitskaart aangeduid als veenkern binnen een herkenbaar open zeekleigebied.
Op de kaarten 'Compensatie natuur, recreatie en landschap' en de kaart 'Beschermingscategorieën en verblijfsrecreatiegebied' maakt de Kartbaan geen onderdeel uit van natuurgebied en heeft het terrein geen bijzondere beschermingscategorie.
De gemeente heeft geconstateerd dat verplaatsing noch uitplaatsing van de kartbaan reëel is. De provincie deelt die conclusie en er bestaat mede daardoor geen zicht op realisering van nieuwe natuur op het perceel van de kartbaan.
Verordening ruimte 2014 (2014)
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Toetsing
Op a. en b. is reeds ingegaan in paragraaf 2.1.
Op het terrein is geen bijzondere bescherming van toepassing.
De locatie is niet in het programma ruimte opgenomen omdat de oppervlakte van de kartbaan kleiner is dan 3 ha (2,2 ha).
Artikel 2.2.1 lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan onder voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Omdat het in dit geval gaat om 'uitbreiding' van een niet agrarisch bedrijf in het buitengebied (zie Artikel 2.3.3), is sprake van 'aanpassen'.
Als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
In dit geval is sprake van het juridisch regelen van een functie die reeds sinds de jaren '70 van de vorige eeuw aanwezig is. Het terrein is deels ruimtelijk ingepast, aanvullend is versterking van de groene rand rondom het terrein gewenst. In dit bestemmingsplan is daartoe de bestemming Groen opgenomen. Het nemen van verdere aanvullende maatregelen wordt niet noodzakelijk geacht omdat het bestemmingsplan geen nieuwe uitstraling heeft op de omgeving.
Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën
Dit lid is niet van toepassing omdat het plangebied niet onder beschermingscategorie 1 of 2 valt.
Uitsnede kaart 7, Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit (ruimtelijkeplannen.nl)
Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
Het terrein valt niet onder een beschermingscategorie en er is geen sprake van nieuwe uitstraling op de omgeving. De ruimtelijke kwaliteit vermindert niet. Een beeldkwaliteitparagraaf wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Artikel 2.3.3 Bestaande niet-agrarische bedrijven en bebouwing buiten bestaand stads- en dorpsgebied
De kartbaan is een niet-agrarische functie in het landelijk gebied. Bestaande niet-agrarische bedrijven en niet-volwaardige agrarische bedrijven mogen eenmalig worden uitgebreid met ten hoogste 10% van de inhoud. De kartbaan kan – gelet op de uitspraak van de Raad van State – echter (juridisch gezien) maar voor de helft (noordelijke deel) beschouwd worden als bestaande situatie. Uitbreiding met meer dan 10% van het bruto vloeroppervlak wordt beschouwd als aanpassen als bedoeld in artikel 2.2.1, lid 1, omdat verplaatsing naar een bedrijventerrein geen reële mogelijkheid is gebleken.
Structuurvisie Hoeksche waard
Met de 'Structuurvisie Hoeksche waard' laat de regio (bestaande uit vijf gemeenten) zien wat haar visie is op de toekomst. In de Structuurvisie wordt een visie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2030. Doel is de gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard. Het Ruimtelijk Plan van de Structuurvisie Hoekse Waard is in de zomer van 2009 door de gemeenteraden vastgesteld. Er is geen specifiek beleid voor de kartbaan opgenomen.
Het bestemmingsplan voorziet de gehele kartbaan van een passende positieve bestemming. Er is geen strijdigheid met het overheidsbeleid. Er is geen sprake van een feitelijke nieuwe ontwikkeling. De volledige kartbaan bestaat al sinds eind jaren 70 van de vorige eeuw, maar is nooit volledig juridisch geregeld. Het terrein maakt geen onderdeel uit van de EHS. Verplaatsing noch uitplaatsing van de kartbaan is reëel. De provincie deelt die conclusie. Het terrein voorziet al jaren in een behoefte.
De kartbaan is sinds begin jaren '60 van de vorige eeuw gevestigd aan de Voorweg in de gemeente Strijen. In de loop der jaren is er sprake geweest van verschillende vergunningprocedures en planologische procedures die betrekking hebben op de kartbaan (en omgeving). In bijlage 1 is deze voorgeschiedenis in chronologische volgorde beschreven. Uit de voorgeschiedenis kan geconcludeerd worden dat de kartbaan sinds 1965 beschikt over een Hinderwetvergunning en dat in 2004 door de provincie een milieuvergunning in het kader van de Wet milieubeheer is verleend voor de kartbaan. Tot op heden is de gehele kartbaan niet positief bestemd in een bestemmingsplan. Dit geldt niet voor het noordelijk deel van de kartbaan dat mogelijk was op grond van een Uitbreidingsplan uit 1952. Voor het feit dat niet de gehele kartbaan tot op heden is opgenomen zijn twee hoofdredenen te benoemen: de eerdere wens van de provincie om de kartbaan te verplaatsen en – gelet op de meest recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) – het ontbreken van een volledig onderzoek naar de ruimtelijke effecten van de kartbaan. Dit omdat een deel van de kartbaan, te weten het zuidelijke deel, in strijd is met het huidige planologische regime. Hierna wordt nader ingaan op de mogelijkheden voor verplaatsing van de kartbaan. Voor de ruimtelijke effecten wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (planMER en onderzoeken).
Verplaatsing van de kartbaan was tot 2004 een provinciaal beleidsuitgangspunt. In de loop der jaren is door de provincie onderzoek uitgevoerd naar alternatieve locaties. Op 14 december 2004 heeft de provincie per brief laten weten in te kunnen stemmen met de legalisering van de kartbaan. Vervolgens heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Polder het Oudeland, 1e herziening vastgesteld. Dit bestemmingsplan is, zoals eerder uiteengezet, vernietigd. Na de uitspraak heeft de provincie nader onderzoek uitgevoerd naar de verplaatsingsmogelijkheden binnen de provincie Zuid-Holland. Het verplaatsingsonderzoek is opgenomen in bijlage 2 (Verplaatsingsonderzoek Kartbaan Strijen, een onderzoek naar alternatieven, 2010). In dit onderzoek is de gehele provincie Zuid-Holland onderzocht op haalbaarheid voor een alternatieve vestigingslocatie voor de kartbaan Strijen. Binnen de provinciegrenzen zijn 5 zoekgebieden en daarbinnen 8 mogelijke locaties nader onderzocht op haalbaarheid. De 5 zoekgebieden zijn via een deductieve werkwijze tot stand gekomen. Hiertoe zijn harde belemmeringen (bebouwde kom, infrastructuur, oppervlaktewater en Natura-2000 gebieden) en zachte belemmeringen (ecologische hoofdstructuur, nationale en provinciale landschappen en rijksbufferzones, archeologisch waardevolle gebieden, kabels en leidingen en verspreid liggende woningen) in acht genomen. Binnen de 5 zoekgebieden zijn mogelijke locaties gezocht op basis van enkele criteria (beschikbare ruimte, verspreid liggende gevoelige bestemmingen in de nabijheid, aaneengesloten woonbebouwing op de grootst mogelijke afstand, invloed op natuurwaarden, externe veiligheid, bereikbaarheid en kosten). De 8 mogelijke locaties zijn nader beschouwd op de geformuleerde criteria. Conclusie van die beschouwing is dat er op iedere locatie aandachtspunten zijn die in meer of mindere mate als belemmering kunnen worden gezien om vestiging van de kartbaan in haar huidige vorm mogelijk te maken. De zoeklocatie Hellegatsplein ten westen van A29 scoort als enige positief ten opzichte van de huidige locatie van de kartbaan. Met name ten aanzien van de aspecten geluid (onder welke noemer de criteria verspreid liggende gevoelige bestemmingen in de nabijheid en aaneengesloten woonbebouwing op de grootst mogelijke afstand zijn samengevat en bereikbaarheid, scoort de locatie beter. Het Hellegatsplein is echter ook onderdeel van de Ecologische Hoofstructuur (EHS). De provincie ziet geen voordelen om de kartbaan uit het ene EHS gebied in het andere te plaatsen, mede ook gezien de kosten. Na afweging binnen het provinciale bestuur heeft de provincie Zuid-Holland besloten geen kansen te zien om de kartbaan op een andere locatie dan de huidige een plek te geven.
Naar aanleiding van een ingediende zienswijze in het kader van het ontwerpbestemmingsplan, is er overigens nog een aanvulling gedaan op het alternatievenonderzoek uit 2010 (Aanvulling alternatievenonderzoek Kartbaan Strijen-Locatie Maeslantkering, 9 juni 2010, bijlage 3 ). Hierbij is de locatie Maeslantkering aanvullend onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat de Maeslantkering geen alternatief is voor het verplaatsen van de kartbaan uit Strijen.
Het locatieonderzoek uit 2010 is uitgebreid naar locaties buiten de provincie Zuid-Holland, aangezien uit eerder onderzoek is gebleken dat de leden van de kartbaan zich voor het merendeel binnen een straal van 50 km binnen de huidige kartbaan bevinden. Dat betekent dat verplaatsing naar de provincie Noord-Brabant of de provincie Zeeland wat dat betreft een aanvaardbare optie zou zijn. De gemeente Strijen heeft een vervolgonderzoek laten uitvoeren naar mogelijke alternatieve vestigingslocaties buiten de provincie Zuid-Holland, maar binnen een straal van 50 km rondom de huidige kartbaan. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4 (Locatieonderzoek Noord-Brabant en Zeeland, 2012). In dit onderzoek zijn via een deductieve werkwijze en op basis van harde en zachte belemmeringen (vergelijkbaar met de harde en zachte belemmeringen uit het verplaatsingsonderzoek Zuid-Holland), 6 mogelijke zoeklocaties naar voren gekomen (3 zoeklocaties in Noord-Brabant en 3 zoeklocaties in Zeeland). Het betreft gebieden waar geen sprake is van de harde en zachte belemmeringen, zodat deze gebieden het meest kansrijk zijn. Overigens zou uit vervolgonderzoek moeten blijken of verplaatsing van de kartbaan naar één van de locaties daadwerkelijk haalbaar is. Uit het verplaatsingsonderzoek blijkt dat er in Noord-Brabant sprake is van slechts één belemmeringvrij gebied met tevens voldoende ruimte om een kartbaan met een gewenste minimale grootte van 2,2 ha (huidige omvang) te kunnen herbergen. Het betreft de locatie Lepelstraat (12,4 ha). Voor twee andere locaties zonder belemmeringen (Nieuw-Vossemeer en Dinteloord) geldt dat de oppervlakte (1,6 respectievelijk 1,2 ha) niet voldoet aan de gewenste 2,2 ha. In de provincie Zeeland hebben twee van de drie zoeklocaties voldoende belemmeringvrije ruimte beschikbaar (Anna Jacobapolder en Rilland). Van de drie mogelijke locaties in Noord-Brabant en Zeeland lijkt het gebied Rilland het meest kansrijk, vanwege het feit dat er reeds een mororcrosscircuit in de nabijheid is gesitueerd. Daarbij komt dat de gemeenten waarin de andere locaties liggen (Lepelstraat en Anna Jacobapolder) hebben aangegeven niet mee te willen werken aan de vestiging van een kartbaan. De gemeente Reimerswaal (locatie Rilland) heeft aangegeven dat ter plaatse van de betreffende locatie sprake is van een bestaand (ander) initiatief voor een kartbaan dat de gemeente heeft onderzocht. De gemeente heeft echter besloten niet mee te werken aan het initiatief omdat het niet mogelijk is gebleken een goede ruimtelijke onderbouwing in procedure te brengen.
Het bovenstaande betekent dat verplaatsing van de kartbaan op dit moment niet tot de mogelijkheden behoort.
Daarnaast heeft de gemeente onderzoek laten doen naar de financiële consequenties van verplaatsing dan wel beëindiging van de kartbaan (Overwater Grondbeleid Adviesbureau B.V). In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat beëindiging van de activiteiten in alle gevallen zal neerkomen op het vergoeden van de schadeloosstelling. Dit betekent dat bij het beëindigen van de activiteiten een schadeloosstelling moet worden betaald. Bij het bepalen van het bedrag is rekening gehouden met het planologische onderscheid tussen het noordelijk en het zuidelijk deel van de kartbaan. In het onderzoeksrapport zijn voor het bepalen van de schadeloosstelling een aantal scenario's uitgewerkt. Het volledig beëindigen van de kartbaan op de huidige locatie zal een schadeloosstelling met zich mee brengen van € 2.724.000,00.
Uit het verplaatsingsonderzoek blijkt dat het verplaatsen van de kartbaan naar een andere locatie momenteel niet tot de mogelijkheden behoort. Dit betekent dat bezien moet worden wat de financiële mogelijkheden zijn om de kartbaan op de huidige locatie te beëindigen. Bovenstaand is aangegeven dat het volledig beëindigen van de kartbaan op de huidige locatie een schadeloosstelling met zich mee zal brengen van € 2.724.000,00. Vaststaat dat de gemeente beschikt over onvoldoende middelen om het bedrag te financieren. Bezien is of binnen de regio Hoeksche Waard of provincie gelden ter dekking van de schadeloosstelling beschikbaar zijn. De uitgangspunten van het regionaal beleid zijn vertaald in een uitvoeringsprogramma. In het uitvoeringsprogramma is opgenomen welke projecten uitgevoerd zullen worden. Binnen het beschikbare budget is geen ruimte om andere dan de in het uitvoeringsprogramma opgenomen projecten te financieren. Daarnaast is door de provincie aangegeven dat zij geen budget beschikbaar hebben. Bovendien zijn de subsidiemogelijkheden van het Rijk en Europa onderzocht. Gebleken is dat er geen reële mogelijkheden zijn. Conclusie is dan ook dat beëindiging van de kartbaan uit financieel oogpunt niet tot de mogelijkheden behoort.
Kartbaan en omgeving
Het perceel van de kartbaan bevindt zich in Polder het Oudeland van Strijen. Deze polder is een Natura 2000-gebied. In hoofdstuk 4 (planMER en onderzoeken) wordt hier nader op ingegaan. Daarnaast is de polder onderdeel van het stiltegebied De Hoeksche Waard (zie eveneens hoofdstuk 4). Het plangebied is op grond van de provinciale Verordening Ruimte uitgezonderd van de EHS.
In het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Strijen uit 2010 hebben de gronden in de omgeving van de kartbaan een natuurbestemming. Ten oosten van de kartbaan bevindt zich de Keizersdijk waaraan woningen en agrarische bedrijven zijn gelegen. Ten noordoosten van de kartingbaan loopt de Zuiddijk waaraan eveneens woningen en agrarische bedrijven zijn gelegen. In de omgeving bevinden zich voorts enkele losstaande boerderijen/woningen (Hoekseweg 3, 3a, 4-6 en 8).
Het kartingterrein bevindt zich aan de Voorweg te Strijen en beslaat een oppervlakte van ongeveer 2,2 ha. In het noordelijke deel hiervan ligt de kartbaan bestaande uit asfalt en grondkaden. Langs een deel van de kartbaan staan kunststofbuffers. Aan de oostzijde bevinden zich de tijdwaarneming, het startlicht en een tribune van 4,5 bij 13,3 m. Om de kartbaan zelf staat een hekwerk. Er is terreinverlichting aanwezig die maximaal een half uur voor tot een half uur na de openingstijden brandt.
Aan de zuidwestzijde bevindt zich de ingang met daaraan verbonden een asfaltvlak, bedoeld om te parkeren. Aan de zuidzijde hiervan ligt een onverharde strook en een strook met steenslag, ten behoeve van parkeren op drukke dagen. Aan de noordwestzijde van het terrein bevinden zich portocabins en de kantine met toiletten en een berging. Hier bevindt zich ook een tweede ingang. Tegen de berging aan staat een windscherm van 15 bij 7 m. Ten zuiden hiervan bevinden zich gestapelde containers met een bordes.
De kartbaan wordt grotendeels omgeven door een beperkte beplantingsrand.
De kartbaan wordt geëxploiteerd door een (besloten) skeltervereniging. Behalve als oefenbaan wordt de baan gebruikt voor internationale wedstrijden.
Wijziging van het kartingterrein
In de jaren '60 van de vorige eeuw is de kartbaan op de locatie aangelegd met een breedte van ongeveer 120 m en een lengte van ongeveer 75 m. Eind jaren '70 is de kartbaan aan de zuidzijde uitgebreid. Het kartingterrein is ten opzichte van de vergunning uit 1965 twee maal zo groot geworden.
Wijzigingen bouwwerken
In de loop van de jaren (na 1965, het jaar waarin de Hinderwetvergunning is verleend) zijn er diverse bouwwerken geplaatst op het kartingterrein. Voor deze bouwwerken zijn geen (bouw)vergunningen verleend door de gemeente. Het betreft de volgende bouwwerken:
De aanwezige bebouwing beslaat in de huidige situatie een oppervlakte van 575 m2.
Hoewel de kartbaan wordt omgeven door natuurgebied en gebied met landschappelijke waarden, blijkt uit de planMER (zie hoofdstuk 4) dat er geen overwegende ruimtelijke belemmeringen zijn voor een positieve bestemming van het gehele terrein. Bovendien is de kartbaan reeds vele jaren aanwezig (het noordelijke deel in overeenstemming met het planologisch regime) en is gebleken dat er geen alternatieve locatie is gevonden, noch in de nabije toekomst gevonden zal worden. Daarnaast zijn er geen financiële middelen om de kartbaan te beëindigen.
De aanwezige kartbaan wordt in dit bestemmingsplan bestemd als kartbaan. De bestaande situatie wordt hiermee overigens niet veranderd. Tevens wordt een wijzigingsbevoegdheid toegekend aan burgemeester en wethouders om de bestemming van de gronden te wijzigen in een natuurbestemming indien blijkt dat er alsnog een alternatieve locatie voor de kartbaan wordt gevonden.
Andere vormen van gebruik, zoals het gebruik van de kantine voor horecadoeleinden (bijvoorbeeld feesten en partijen), worden niet toegestaan. Activiteiten die ter plaatse niet redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor het exploiteren van de kartbaan, dienen voorkomen te worden als gevolg van de gevoeligheid van het omliggende gebied alsook in verband met mogelijke overlast voor derden.
Met betrekking tot kamperen op het kartingterrein (in verband met wedstrijden) wordt echter opgemerkt dat in het kader van de ruimtelijke afweging het uitgangspunt is dat het bestaande gebruik overeenkomstig wordt bestemd. Gebleken is dat er reeds jarenlang overnachtingen op het terrein van de kartbaan plaatsvinden. Omdat de overnachtingen circa 12 keer per jaar plaatsvinden, is er geen sprake van een incidenteel karakter dat op grond van het bestemmingsplan rechtstreeks is toegestaan. Om dit bestaande gebruik te kunnen voortzetten, is het noodzakelijk om hierover bepalingen in het bestemmingsplan op te nemen. Het overnachten is redelijkerwijs niet noodzakelijk voor het 'normale/reguliere' functioneren van de kartbaan. Het is dan ook niet gewenst om het overnachten gedurende het gehele jaar toe te staan. Hierdoor zou immers min of meer een kampeerterrein ontstaan. Het overnachten vindt in praktijk ook alleen plaats door een besloten groep tijdens wedstrijden. Het overnachten is dan omwille van een goede organisatie, bewaking en veiligheid gewenst.
Het incidenteel overnachten op het terrein van de kartbaan zal niet leiden tot een toename van verkeer. Bezoekers van de kartbaan die overnachten zouden de kartbaan sowieso bezoeken, ook zonder de mogelijkheid tot overnachten. Het overnachten zal daardoor feitelijk leiden tot minder verkeersbewegingen dan in de situatie dat men elders moet overnachten. Het overnachten heeft hierdoor ook geen gevolgen voor de luchtkwaliteit. Omdat het overnachten plaatsvindt op het bestaande parkeerterrein van de kartbaan, zijn er geen gevolgen voor parkeren of het uitbreiden van het gebruik van gronden door de kartbaan. Daarbij is het reeds toegestaan om kampeermiddelen op het parkeerterrein te parkeren. Visueel is er (bijvoorbeeld voor omwonenden) geen verschil tussen het parkeren van kampeermiddelen of het overnachten in de aanwezige kampeermiddelen. Daarnaast is het overnachten in deze vorm geen geurgevoelige en/of geluidgevoelige functie. Het overnachten heeft als ondergeschikte en incidentele activiteit binnen de inrichting geen onderscheidende effecten voor ecologie, bodem, water, landschap. Voorts wordt opgemerkt dat overlast voor omwonenden 's avonds en 's nachts niet is te verwachten. De gemeente heeft bij de laatst gehouden evenementen 's avonds laat en 's morgens vroeg controles uitgevoerd ten aanzien van het overnachten. Tijdens die controles is vastgesteld dat er geen sprake was van geluidsproductie/overlast. Hierover zijn eerder ook geen klachten ontvangen.
Op het kartingterrein zijn in de loop der jaren diverse bouwwerken geplaatst. In dit bestemmingsplan worden uitsluitend bouwwerken mogelijk gemaakt die:
Vanuit ruimtelijk oogpunt is het gewenst, gelet op de waardevolle omgeving van de kartbaan, de gebouwen zoveel mogelijk te concentreren op het terrein. Tevens is het van belang om uitsluitend gebouwen en bouwwerken toe te staan met een beperkte hoogte om negatieve effecten op de omgeving zoveel mogelijk te voorkomen. Tot slot is versterking van de beplantingsrand die rondom het terrein aanwezig is gewenst.
Het voorgaande leidt ertoe dat gebouwen in beginsel geconcentreerd dienen te worden in een zone nabij de kantine aan de noordwestzijde van het terrein. Voor het overige wordt het gebouwtje voor de tijdwaarneming aan de oostzijde van het terrein en het (milieu)vulstation aan de westzijde van het terrein mogelijk gemaakt. Dit laatste omdat het vulstation vanuit milieuoogpunt nodig is. De hoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m. Voor het overige mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht op het terrein. Een uitzondering tot 5 m wordt gemaakt voor lichtmasten en vlaggenmasten (conform de bestaande situatie). Een tribune is uitsluitend mogelijk ter plaatse van de huidige tribune inclusief de (aangevraagde) uitbreiding.
Het voorgaande - in relatie tot het gestelde in paragraaf 3.3 - betekent dat de volgende bouwwerken worden toegestaan:
De toegestane bouwwerken beslaan een oppervlakte van 515 m2. Binnen de bouwzone in de noordwesthoek van het terrein worden beperkte mogelijkheden voor nieuwe of te verplaatsen gebouwen gezien. Het betreft een uitbreidingruimte van maximaal 10% van de bebouwing die in het kader van dit bestemmingsplan wordt gelegaliseerd. Dit betekent dat er in totaal 51,5 m2 uitbreidingsruimte mogelijk wordt gemaakt binnen het bouwvlak rondom de kantine. In dit bouwvlak is nu een oppervlakte van circa 301 m2 aanwezig (van de 515 m2 die in totaal op het terrein aanwezig is). In het bouwvlak bij de kantine wordt in totaal 301 m2 + 51,5 m2 = 353 m2 (naar boven afgerond) toegestaan.
Tegen reeds aanwezige bouwwerken, die niet mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan, zal handhavend worden opgetreden.
Het voorliggende hoofdstuk bevat een samenvatting van de resultaten van het planMER dat behoort bij het bestemmingsplan Kartbaan. Per aspect wordt in het kort ingegaan op de resultaten en conclusies van het planMER. Indien noodzakelijk zijn daarnaast per aspect conclusies getrokken ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en is aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke situatie. De onderzoeken in het planMER vormen ook voor deze conclusies de basis. De beschrijvingen in het voorliggende hoofdstuk zijn beknopt. Voor een uitgebreide beschrijving van de onderzoeken en de relatie met het voorliggende bestemmingsplan wordt verwezen naar het separate planMER rapport met als titel: PlanMER kartbaan Strijen (bijlage 5). Tevens wordt verwezen naar de afzonderlijke samenvatting van het planMER (bijlage 8) en het toetsingsadvies van de commissie voor de m.e.r. (bijlage 9). Opgemerkt wordt dat voor wat betreft de conclusies over mogelijke geschikte locaties uit het verplaatsingsonderzoek (dat wordt samengevat in het planMER) verwezen naar het daarover gestelde in paragraaf 3.2. van deze toelichting. De tekst in het planMER is op dat punt niet geheel actueel.
De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid in
Een milieueffectrapportage staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming over een plan of project. Een planmer is gekoppeld aan de besluiten (plannen) van de overheid die een kader scheppen voor een mer-(beoordelings)plichtige activiteit. Een planmer is tevens aan de orde indien voor een project een zogenaamde passende beoordeling is vereist op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Een projectmer is gekoppeld aan de besluiten (plannen of vergunningen) die de uitvoering van mer-(beoordelings)plichtige activiteiten direct mogelijk maken.
Het plangebied biedt ruimte voor de uitoefening van sportactiviteiten die samenhangen met het gebruik als kartbaan. In de bijlage bij het Besluit milieueffectraportage 1994 is in de zogenaamde D-lijstonder categorie D 43 het volgende opgenomen: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van permanente race- en testbanen voor gemotoriseerde voertuigen'. Voor deze activiteiten geldt, omdat ze zijn opgenomen in de D-lijst, een mer-beoordelingsplicht die van toepassing is op besluiten, zoals de omgevingsvergunning voor milieu. Uit de D-lijst volgt tevens dat op plannen die kader scheppen voor de genoemde mer-beoordelingsplichtige activiteiten of op het mer-beoordelingsplichtige besluit vooruitlopen, de planMER-plicht van toepassing is.
Dit betekent dat voor het bestemmingsplan kartbaan Strijen een planMER moet worden opgesteld.
Verhouding planMER en projectMER/mer-beoordeling
Voor dit bestemmingsplan wordt een planMER opgesteld omdat het bestemmingsplan activiteiten mogelijk maakt die in het kader van het milieuvergunningenspoor mogelijk mer-(beoordelings)plichtig zijn. Dit betekent het volgende: Relatie met projectmer/mer-beoordeling in het kader van de omgevingsvergunning in het kader van de omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu is een mer-beoordeling (of een projectmer) voor dergelijke activiteiten nog steeds noodzakelijk: het opgestelde planMER verandert daar niets aan. De systematiek van het Besluit mer is dusdanig dat een kaderstellen plan planmer-plichtig is, maar dat voor het uiteindelijk besluit dat de activiteit mogelijk maakt (in dit geval de milieuvergunning), een mer-beoordeling of projectmer noodzakelijk is. |
Algemeen doel planMER
Doel van een planMER is het integreren van milieuoverwegingen in de voorbereiding van in dit geval een bestemmingsplan. In dit planMER wordt nagegaan in welke mate de ontwikkelingsruimte die het bestemmingsplan biedt effect heeft op de diverse milieuaspecten. Ook wordt nagegaan welke maatregelen mogelijk zijn om deze effecten te voorkomen. De resultaten van deze beoordeling zijn vastgelegd in dit rapport dat samen met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
Anders dan bij een projectMER gelden voor een planMER weinig specifieke eisen. De inhoud van een planMER is afhankelijk van het abstractieniveau van het plan. Dit abstractieniveau is bepaald in de Notitie Reikwijdte en Detailniveau. In hoofdstuk 2 en de sectorale hoofdstukken van het planMER wordt hier nader op ingegaan.
Doel van het specifieke planMER
Richtinggevend voor het planMER is de uitspraak van 3 maart 2010 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Een belangrijke conclusie uit deze uitspraak is dat bij het opstellen van het bestemmingsplan en de daarvoor uitgevoerde onderzoeken, het zuidelijk deel van de kartbaan als een wijziging/uitbreiding van de bestaande situatie had moeten worden beschouwd, vooral voor wat betreft de overwegingen/beoordeling ten aanzien van Natura 2000-gebieden, het stiltegebied, de Ecologische Hoofdstructuur en de beoordeling of een planMER noodzakelijk is. Als gevolg daarvan dienen de uitgevoerde onderzoeken en analyses te worden geactualiseerd.
Het thema ecologie, inclusief de verslechteringstoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, is het belangrijkste onderdeel van het planMER voor de kartbaan en is in een apart, zelfstandig leesbaar hoofdstuk in het planMER behandeld.
Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen de geringe effecten van de kartbaan in samenhang met andere relevante ontwikkelingen te worden bezien (cumulatietoets). Het planMER zal daarom de gecumuleerde effecten van alle relevante ontwikkelingen in beeld brengen. Richtinggevend daarbij is het in augustus 2010 vastgestelde beheerplan voor dit Natura 2000-gebied.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Resultaten planMER
In het plangebied zijn recent geen bodemonderzoeken uitgevoerd. Het meest recente onderzoek stamt uit 1996. Dit verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd door bureau Consulmij. In dit onderzoek wordt gerefereerd aan een beperkt grondonderzoek dat door Iwaco is uitgevoerd in 1994. In het onderzoek uit 1994 zijn ter plaatse van de pots (parkeerplaats) en de kartbaan licht verhoogde concentraties koper, zink, PAK en minerale olie gemeten.
In het verkennend bodemonderzoek uit 1996 uitgevoerd door Consulmij, is geconcludeerd dat de matig tot sterk puinhoudende toplaag ter plaatse van de kartbaan licht verontreinigd is met zink, cadmium, lood, PAK en minerale olie. Op het zuidelijke gedeelte van de kartbaan wordt alleen een lichte verontreiniging met PAK geconstateerd in de bovengrond. In de toplaag ten noorden van het rondetellershokje is een sterke verontreiniging met PAK geconstateerd, de concentratie is gelijk of groter dan de interventiewaarde. De sterk verhoogde concentratie PAK duidt erop dat de asfaltbrokjes in de toplaag teerresten bevatten (teerhoudend asfalt). Indien deze toplaag in de toekomst vrijkomt dient deze laag te worden aangemerkt als gevaarlijke afvalstof. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd.
In het grondwater op het middengedeelte en het noordoostelijk gedeelte van de locatie zijn lichte verontreinigingen met chroom en cadmium aangetroffen. In het noordoostelijk gedeelte zijn tevens licht verhoogde concentraties tolueen en EOX gemeten.
In het bodemonderzoek is het advies opgenomen om bij een eventuele herinrichting van de locatie een vervolgonderzoek te doen naar omvang van de PAK verontreiniging in de toplaag van de pits en ten noorden van het rondetellershokje. Voor de licht verontreinigde of overige secundaire grondstoffen (verhardingsmateriaal) die bij een eventuele herinrichting vrijkomen bestaan beperkte hergebruikmogelijkheden.
Er is geen sprake van een kans op een geval van ernstige verontreiniging waarvan de ernst en de spoedeisendheid moet worden vastgesteld. Het uitvoeren van verder onderzoek en van eventuele maatregelen is aan de orde ten tijde van de daadwerkelijke herinrichting van de kartbaan waarvoor vergunningen zullen moeten worden verleend.
Toetsing en conclusie
Uitvoering van een bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan is niet noodzakelijk. Op grond van de milieuvergunning gelden voorschriften ter voorkoming van het ontstaan van nieuwe bodemverontreinigingen. Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Onderstaande waterparagraaf is een samenvatting van de volledige paragraaf die is opgenomen in hoofdstuk 8 van het planMER.
Beleid en normstelling
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Hieronder wordt een overzicht gegeven van de voor het plangebied relevante nota's.
Europa
Nationaal
Provinciaal:
Waterschap:
Resultaten planMER
In de omgeving van het plangebied bevindt zich een dicht patroon van kreken en sloten. Een deel van het plangebied ligt binnen de beschermingszones van de overige (1 m aan beide zijden) en hoofdwatergangen (5 m aan beide zijden) rondom het gebied.
Het Oudeland van Strijen heeft een eigen waterbeheer, met gedeeltelijke onderbemaling. In het plangebied geldt en vast waterpeil van 2,35 m -NAP. De van nature optredende grondwatertrappen zijn hoofdzakelijk II en III hetgeen aangeeft dat er sprake is van hoge optredende grondwaterstanden. Met name in de winterperiode zijn de grondwaterstanden hoog.
De voedselrijkdom (stikstof en fosfaat) van het oppervlaktewater in het plangebied is hoog ten opzichte van de MTR-waarden. Er vindt plaatselijk een overschrijding van 2 tot 5 maal de MTR-norm plaats. Vergeleken met ecologische normen (Bal et al., 2001) betreft dit een hypertroof watersysteem (fosfaat>0,1 mg/l en stikstof>1,5 mg/l). Enerzijds is dit het gevolg van uitspoeling vanuit de landbouw, anderzijds door mineralisatie van het veenpakket (ten gevolge van oxidatie).
Het gebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied, in een Waterparel of in de keurzone van een waterkering waarmee rekening gehouden dient te worden bij eventuele ontwikkelingen. Het gebied is daarnaast niet aangesloten op de riolering. Wel is een septic tank aanwezig. De afvoer van afstromend regenwater van het circuit gaat de berm in.
De waterkwaliteit staat de voortzetting van de huidige activiteiten en de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Het ontstaan van nieuwe waterverontreinigingen wordt gereguleerd in het milieuspoor. In de vigerende milieuvergunning zijn voorschriften opgenomen om het risico op waterverontreiniging te minimaliseren:
Omdat in het plangebied niet of nauwelijks iets zal veranderen aan het waterhuishoudkundig systeem zijn er weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren. Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren.
Toetsing en conclusie
Met het bestemmingsplan Kartbaan wordt beoogd om het bestaand gebruik te reguleren met behulp van een actueel juridisch-planologische regeling. Het bestemmingsplan maakt in planologische zin een uitbreiding van de kartbaan mogelijk. Feitelijk is er echter geen sprake van een ontwikkeling, de kartbaan is in de huidige situatie immers al aanwezig is. Er is daarom geen sprake van een toename van de verharding als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan. Het oppervlak aan verharding zal niet of nauwelijks toenemen.
Voor het plangebied geldt dat het voorkomen van nieuwe waterverontreinigingen is zeker gesteld in het milieuspoor. Er zijn voorschriften gesteld aan het uitvoeren van waterrelevante activiteiten. De huidige kwaliteit van het watersysteem staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen zijn er wel aandachtspunten om het waterhuishoudkundige situatie niet te laten verslechteren.
Beleid en normstelling
In het planMER is getoetst aan de regelgeving ten aanzien zowel beschermde gebieden (Natura 2000, EHS) als beschermde soorten (Flora- en faunawet).
Omdat het gaat om het bestemmen van een bestaande kartbaan die is gelegen buiten Natura 2000 (tevens EHS), zijn de aspecten areaalverlies, versnippering en verdroging niet aan de orde in relatie tot de beschermde gebieden en soorten. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de thema's die wel zijn onderzocht.
Tabel 4.1 Toetsingscriteria ecologie
aspect | te beschrijven effecten/criteria | onderzoeksmethodiek |
beschermde gebieden |
gevolgen voor Natura 2000/EHS - verstoring - stikstofdepositie |
kwalitatief/kwantitatief |
Beschermde soorten |
gevolgen zwaar beschermde soorten - verstoring |
Kwalitatief |
Verstoring
Verstoring van vogels is als maatgevend beschouwd voor het onderzoeksthema verstoring. In dat kader is in de winter 2011/2012 aanvullend veldonderzoek verricht om de reactie van ganzen op het gebruik van de kartbaan te monitoren.
Stikstofdepositie
Op basis van de verwachte verkeersproductie van de kartbaan en het gebruik van de kartbaan zelf is een inschatting gemaakt van de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden.
Resultaten planMER
Verstoring
Op basis van veldonderzoek rond de kartbaan in de winter 2011/2012 wordt geconcludeerd dat het gebruik van de kartbaan geen effect heeft op het halen van de instandhoudingsdoelen voor overwinterende en doortrekkende vogels.
Op basis van de sterk positieve ontwikkelingen van de broedvogelpopulaties van de afgelopen 20 jaar (waaronder vele rode lijstsoorten) kan worden geconcludeerd dat het gebruik van de kartbaan evenmin gevolgen heeft voor de broedvogelpopulaties.
Stikstofdepositie
Het Oudeland van Strijen kent geen stikstofgevoelige habitats of soorten. De stikstofemissie van de baan en van het toestromende verkeer tijdens wedstrijddagen is zeer gering en de depositie op omliggende Natura 2000-gebieden is verwaarloosbaar klein. Significante effecten kunnen worden uitgesloten.
Bovengenoemde (niet-aanwezige) effecten gelden ten opzichte van een situatie zonder kartbaan; ten opzichte van de referentiesituatie (met een legale noordelijke helft van de kartbaan) is het effect op de te beschermen natuurwaarden uiteraard eveneens nihil.
Toetsing en conclusie
Het gebruik van de kartbaan is niet strijdig met de Natuurbeschermingswet, de Flora- en faunawet en het beleid voor de Ecologische hoofdstructuur.
Beleid en normstelling
In het planMER is getoetst aan beleid en regelgeving ten aanzien cultuurhistorie en archeologie. Tevens zijn de effecten van de uitvoering van het bestemmingsplan ten aanzien van het aspect landschap beoordeeld. Voor deze aspecten zijn, mede op basis van regelgeving, de onderstaande toetsingscriteria gekozen.
Tabel 4.2 Toetsingscriteria thema landschap, cultuurhistorie en archeologie
aspect | te beschrijven effecten/criteria | onderzoeksmethodiek |
Landschap | Effecten op structuur en samenhang van het landschap | kwalitatief |
Cultuurhistorie | Aantasting karakteristiek patronen en structuren | kwalitatief |
Archeologie | Kans op aantasting archeologische waarden | kwalitatief |
Resultaten planMER
De kartbaan is al een halve eeuw aanwezig in het landschap en wordt vanwege de inmiddels volgroeide groene haag niet meer als een stedelijk element in het agrarische landschap ervaren. Alleen op wedstrijddagen kunnen de geparkeerde auto's buiten het terrein als visueel storend worden beschouwd. Op korte afstand is de afschermde werking van de groene rand vooral 's winters beperkt.
Landschappelijk gezien is er weinig verschil tussen een halve noordelijke kartbaan of een hele kartbaan. Het enige verschil is dat een halve baan waarschijnlijk minder aantrekkelijk is voor wedstrijden. Een dergelijke baan zou minder bezoekers trekken waardoor het aantal geparkeerde auto's buiten het terrein zou afnemen.
Ook uit het oogpunt van archeologie is er geen relevant verschil tussen de referentiesituatie en de huidige baan.
Toetsing en conclusie
Om inpassing in de omgeving zeker te stellen en negatieve effecten ten aanzien van landschap en cultuurhistorie te voorkomen zijn in het bestemmingsplan maatregelen opgenomen. Zo wordt bebouwing geconcentreerd en wordt slechts beperkte uitbreiding van het bebouwd oppervlak toegestaan. Voor bebouwing is de bouwhoogte beperkt tot 3 m. Verder is in het bestemmingsplan een groenzone opgenomen langs de rand van het plangebied waarbinnen activiteiten van de kartbaan niet zijn toegestaan, hiermee is een groene inpassing in de omgeving zeker gesteld.
In verband met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden is voor het gehele plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' opgenomen. Bij grondroering of grondwerkzaamheden moet op grond van deze dubbelbestemming archeologisch onderzoek plaatsvinden.
Geconcludeerd wordt dat de aspecten landschap, cultuurhistorie en archeologie de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Het toekomstige gebruik van de kartbaan leidt niet tot relevante effecten op het gebied van landschap, cultuurhistorie of archeologie.
Beleid en normstelling
Rond terreinen waar de vestiging van inrichtingen is toegestaan die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken', zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder (Wgh), wordt een geluidzone vastgesteld. Deze geluidzone is zowel in het ruimtelijk spoor als in het milieuspoor van belang:
Omdat de kartbaan valt onder de categorie geluidhinderlijke inrichtingen is op 6 juni 1993, bij Koninklijk Besluit, een geluidszone vastgesteld rond het terrein van de kartbaan. Op grond van de meest actuele indeling van grote lawaaimakers, zoals volgt uit bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht, is de kartbaan nog steeds aangewezen als een inrichting in de zin van artikel 41 van de Wgh.
Aan de vaststelling van de geluidzone ligt een zoneringsonderzoek ten grondslag waarmee een 50 dB(A) contour is bepaald. De 50 dB(A) contour vormt de zonegrens. Tot de geluidszone behoort het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de grens van de zone, zoals in de wet is vastgelegd. Buiten de zonegrens mag de totale geluidbelasting van de (toekomstige) activiteiten binnen het gezoneerde terrein in geen geval meer dan 50 dB(A) bedragen.
Sanering
Omdat zich binnen de geluidszone Skelterbaan woningen bevonden met een geluidsbelasting hoger dan 55 dB(A) heeft in 1997 een saneringsoperatie voor geluid plaatsgevonden. Doel hiervan was om de maximale geluidsbelasting bij deze woningen terug te dringen tot 55 dB(A). Het resultaat is dat voor alle woningen binnen de geluidzone zogenoemde MTG-waarden (Maximaal Toegestane Geluidsbelasting) zijn vastgelegd, in het geval van de Kartbaan van 55 dB(A). Omdat de geluidbelasting op de zonegrens minder dan 50 dB(A) bedroeg is de zone in het verleden tevens verkleind ten opzichte van het oorspronkelijke zonebesluit. De geluidszone is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied.
Resultaten planMER
Ten behoeve van het planMER is geen nieuw akoestisch onderzoek uitgevoerd. Omdat het plan geen uitbreiding van de kartbaan mogelijk maakt volstaat het akoestisch onderzoek, dat is uitgevoerd voor de huidige milieuvergunningaanvraag, voor de beschrijving van de geluidssituatie. Eventuele wijzigingen in het gebruik moeten worden gemeld of worden aangevraagd in het kader van de milieuvergunning.
Toetsing en conclusie
In de huidige situatie wordt op de zonegrens en ter plaatse van woningen voldaan aan de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau. Met het treffen van enkele afschermende maatregelen wordt de overschrijding van de MTG-waarden ter hoogte van een tweetal woningen ongedaan gemaakt. Na uitvoering van maatregelen wordt aan de normstelling voor industrielawaai voldaan. Geconcludeerd wordt dat het aspect industrielawaai de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Beleid en normstelling
Er gelden geen wettelijke normen voor de beoordeling van het aspect verkeer. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aangetoond te worden dat er sprake is van een aanvaardbare verkeerssituatie en verkeersafwikkeling. Daarbij wordt gelet op de verkeersaantrekkende werking in relatie tot de capaciteit van de omliggende wegen en wordt de doorstroming op wegvak- en kruispuntniveau onderzocht. Verder wordt de verkeersveiligheid beoordeeld. Ook wordt de parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkeling getoetst aan de beschikbare parkeercapaciteit.
Voor wegverkeerslawaai bestaat geen wettelijk toetsingskader vanuit de Wet geluidhinder (Wgh), omdat er geen sprake is van een nieuwe geluidsgevoelige functie of een nieuwe of te reconstrueren gezoneerde weg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt onderzocht wat de geluidstoename vanwege wegverkeer is aan de gevels van de meest nabijgelegen woningen. De situatie 2022 exclusief ontwikkeling en 2022 inclusief ontwikkeling worden met elkaar vergeleken. Voor de berekeningen wordt aangesloten bij de jaargemiddelde weekdagintensiteiten.
Omdat de Wgh voor dergelijke situaties geen toetsingskader kent, wordt aangesloten bij het toetsingskader voor reconstructiesituaties. Geluidstoenames van minder dan 1,50 dB ten opzichte van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB gelden als acceptabel. Bij hogere geluidstoenames dienen maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting te worden overwogen met een maximaal aanvaardbare toename van 5 dB. De hoogst toelaatbare geluidsbelasting bedraagt daarbij 58 dB indien de geluidsbelasting in de referentiesituatie = 53 dB bedraagt of 68 dB indien de geluidsbelasting in de referentiesituatie > 53 dB bedraagt. In alle gevallen wordt de geluidsbelasting berekend inclusief correctie ex artikel 3.4 RMG 2012. Deze correctie bedraagt 5 dB voor wegen met een maximumsnelheid van < 70 km/h. Voor overige wegen bedraagt deze 2 dB.
Resultaten planMER
In het planMER is de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling voor een piekdag en een jaargemiddelde dag berekend. De verkeersaantrekkende werking bedraagt op een piekdag 990 mvt/etmaal. Op een jaargemiddelde dag bedraagt de verkeersgeneratie circa 100 mvt/etmaal. De verkeersafwikkeling op kruispunt Hoekseweg/Voorweg is inzichtelijk gemaakt. Daarnaast is de parkeerbehoefte voor een wedstrijddag en een trainingsdag inzichtelijk gemaakt. Deze bedraagt respectievelijk 417 en 101 parkeerplaatsen. Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting exclusief en inclusief ontwikkeling inzichtelijk gemaakt voor de woningen Hoekseweg 4 en 6 en Keizersdijk 137.
Toetsing en conclusie
Op grond van het verkeersonderzoek blijkt dat de verkeersaantrekkende werking niet leidt tot verkeersafwikkelingsproblemen. De verkeersafwikkeling op het kruispunt Hoekseweg/Voorweg is ruimschoots gewaarborgd. Daarnaast overschrijden de verkeersintensiteiten de maximaal wenselijke intensiteiten voor onderhavige wegen niet. De parkeerbehoefte kan op trainingsdagen op eigen terrein worden gefaciliteerd. Toeschouwers kunnen op wedstrijddagen ook op het terrein van de kartbaan en op de grond aan de buitenkant van het hek langs de Voorweg parkeren. De overige parkeerbehoefte wordt in de bermen van de Voorweg en de Hoekseweg opgelost. Deze parkeerdruk treedt slechts maximaal 11 keer per jaar op. Op de overige momenten kan de parkeerbehoefte ruimschoots op het terrein van de kartbaan worden opgevangen. De wegbeheerder (waterschap) is akkoord met de oplossing voor parkeren.
Ten aanzien van wegverkeerslawaai is er sprake van een geluidstoename van maximaal 0,13 dB aan de gevels van de berekende woningen. Deze geluidstoename blijft ver onder de maximaal aanvaardbare toename van 1,5 dB en is acceptabel.
De aspecten verkeer en wegverkeerslawaai staan de ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4.5. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg / m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
Resultaten planMER
Ten behoeve van het planMER en het bestemmingsplan is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd (bijlage 6) waarin niet alleen het effect op de luchtkwaliteit van het verkeer van en naar het plangebied is berekend maar waarin tevens het effect van de activiteiten op de kartbaan is berekend. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van het plangebied en langs de wegen naar het plangebied ruimschoots aan de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2 en PM10 en 24-uursgemiddelde grenswaarde voor PM10 wordt voldaan. Het onderzoek is uitgevoerd voor een worst-case situatie waarin is uitgegaan van hoge verkeersaantrekkende werking. De emissie van karts is in het onderzoek gelijk gesteld aan die van licht wegverkeer bij het snelheidstype 'normaal stadsverkeer'.
Het luchtkwaliteitonderzoek is geactualiseerd in 2015 (Actualisatie luchtkwaliteitonderzoek Kartbaan Strijen, juli 2015, bijlage 7). Bij deze actualisatie is gerekend met de emmissiefactoren voor 2-taksmotoren in plaats van lichte motorvoertuigen (waarmee in het eerdere onderzoek gerekend is). Bovendien zijn de berekende concentraties geactualiseerd en is er een nadere berekening uitgevoerd voor PM2,5 (in het eerdere onderzoek was dit nog niet het geval). Uit het onderzoek blijkt dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Toetsing en conclusie
Na uitvoering van het bestemmingsplan wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit die volgen uit de Wm. Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Beleid en normstelling
In een bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door (bedrijfs)activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering. In deze publicatie is lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies (zoals woningen) aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaats gevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Resultaten planMER
Het bestemmingsplan voldoet niet aan de richtafstand van 1.000 m die van toepassing is de skelter- en kartbanen in de open lucht met een gebruik van meer dan 8 u per week. het maatgevende milieuaspect is geluid. Indien niet aan de richtafstand wordt voldaan moet door middel van specifiek onderzoek worden aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbare milieusituatie. Daarvoor wordt verwezen naar het hoofdstuk industrielawaai uit het planMER.
Toetsing en conclusie
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat ter plaatse van woningen in de omgeving aan de van toepassing zijnde toetswaarden wordt voldaan. Het bestemmingsplan maakt geen uitbreiding van activiteiten ten opzichte van de huidige vergunde milieusituatie mogelijk. Eventuele wijzigingen in het gebruik van de kartbaan moeten worden vergund in het milieuspoor. Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de uitvoering van het bestemmingsplan Kartbaan Strijen mogelijk is binnen de geldende (milieu)wet- en regelgeving. Er is vanuit het oogpunt van de hiervoor beschreven aspecten sprake van een goede ruimtelijke situatie.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling bestaande uit de verbeelding (voorheen plankaart) en de planregels nader toegelicht. Het bestemmingsplan ziet uitsluitend toe op het terrein van de kartbaan. De bij de kartbaan behorende geluidszone Industrielawaai is reeds opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied uit 2010. Aan de kartbaan is de bestemming Sport - Kartbaan toegekend.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de planregels behorende bij de in het plangebied voorkomende bestemming. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels en hoofdstuk 4 bevat tot slot de overgangsregels en de slotregel. In deze paragraaf worden alle planregels kort nader toegelicht.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Artikel 3 Groen
Deze bestemming is opgenomen voor de buitenrand van het terrein. Op deze gronden zijn geen gebouwen, maar uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde tot 2 m toegestaan.
Artikel 4 Sport - Kartbaan
Het plangebied is bestemd voor een kartbaan met bijbehorende voorzieningen (groen, parkeren). In de bestemmingsomschrijving is expliciet opgenomen dat het plaatsen of stallen van kampeermiddelen op het kartingterrein beperkt is toegestaan. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de op de kaart opgenomen bouwvlakken. Daarnaast is in het bouwvlak rondom de bestaande kantine een aanduiding voor maximale oppervlakte opgenomen. Deze oppervlakte is gebaseerd op de bestaande gewenste bebouwing + een uitbreidingsruimte van 10% (zie paragraaf 3.4). Een tribune is uitsluitend toegestaan op de gronden met een specifieke bouwaanduiding. De maximale (bouw)hoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 m. Op de kaart is een uitzondering aangeduid ter plaatse van het bouwvlak voor de kantine. De bouwhoogte bedraagt hier maximaal 3,5 m (gebaseerd op de bestaande bouwhoogte). Tevens is er een uitzondering gemaakt voor de bestaande lichtmasten en vlaggenmasten (tot 5 m).
Tot slot is een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen, teneinde de bestemming van de gronden bij verplaatsing of beëindiging van de kartbaan te kunnen wijzigen naar een natuurbestemming.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Omdat het plangebied deels is gelegen in een gebied waar een redelijke tot hoge kans is op archeologische waarden, is deze dubbelbestemming opgenomen. Alvorens tot bouwen of werken en werkzaamheden mag worden overgegaan dient er een archeologisch onderzoek overlegd te worden. Dit is overigens uitsluitend het geval bij een planomvang van meer dan 100 m² en op een grotere diepte dan 30 cm.
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 7 Algemene bouwregels
Overschrijding bouwgrenzen
De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.
Artikel 8 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Dit artikel bepaalt dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening van toepassing zijn bij de toetsing van bouwaanvragen. Een aanvullende werking van de bouwverordening is ongewenst, omdat de bepalingen van dit bestemmingsplan wel overwogen zijn.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene bevoegdheid tot afwijken opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.
Artikel 10 Overgangsrecht
Het overgangsrecht voor gebruik en bouwen is conform hetgeen in het besluit ruimtelijke ordening is bepaald, opgenomen in dit artikel.
Artikel 11 Slotregel
Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.
Omdat de onderhavige bestemmingsplanherziening uitsluitend voorziet in het legaliseren van een feitelijk aanwezige situatie is een onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid achterwege gelaten en is besloten geen exploitatieplan op te stellen. De gemeente heeft overigens wel een planschaderisicoanalyse uitgevoerd, waaruit blijkt dat er geen planschade te verwachten is voor naburige percelen.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft in het kader van de gemeentelijke inspraakverordening gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. De tijdens deze periode ingekomen reacties zijn vervolgens beoordeeld en de resultaten zijn -waar nodig- verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Gelijktijdig met de inspraak is het voorontwerpbestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, toegezonden aan de overlegpartners. Dit heeft niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan. In bijlage 10 Nota Inspraak en Overleg zijn de resultaten weergegeven.
Hieronder zijn in chronologische volgorde de verschillende planologische procedures en vergunningprocedures vermeld die verband houden met de kartbaan en de directe omgeving.
Vergunning 1965
Er is een vergunningaanvraag uit 1964 en een hinderwetvergunning uit 1965 voor het oprichten, in werking brengen en houden van een kartingbaan met bijbehorende opstallen. Op de plattegrond bij de vergunning wordt een kantine met terras en een stalling aangegeven aan de westzijde van het terrein (Voorweg) en een parkeerterrein langs de Voorweg ten zuiden van de kartbaan.
Tegen de vergunning zijn bezwaren ingediend wegens geluidsoverlast en luchtverontreiniging ter plaatse van de weilanden eromheen. Naar aanleiding hiervan dienen geluidsdempers op de uitlaten te worden aangebracht die het geluid tot 90 foon terugbrengen, dient er een omheining te komen en dient de sloot te worden uitgediept en verbreed. Tevens dient er een parkeerterrein op het kartingterrein te worden aangelegd.
De vergunning geldt voor verbrandingsmotoren met een gezamenlijk vermogen groter dan 0,25 PK, een benzinemotorgenerator van 40 PK, een grasmaaimachine van 2,5 PK en een lasinrichting in de stalling. Volgens de vergunning is het volgende toegestaan: het rijden met skelters, onderhoudswerkzaamheden aan skelters en het houden van wedstrijden met skelters.
Deze vergunning is nooit aangepast. De vergunning is in 2004 komen te vervallen in verband met de nieuwe, provinciale milieuvergunning.
Bestemmingsplan Landelijk gebied Polder het Oudeland (1982)
Vaststelling
Het bestemmingsplan Landelijk gebied Polder het Oudeland is in 1982 door de gemeenteraad van Strijen vastgesteld. Hierin wordt aangegeven dat de Polder het Oudeland van Strijen in het verleden is geregeld in een plan in hoofdzaak (1951), dat is opgesteld ver voor de inwerkingtreding van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). In 1976 werd een nieuw plan ontworpen voor het landelijk gebied van de gemeente. De Polder het Oudeland van Strijen maakte deel uit van dat plan.
In dit bestemmingsplan staat dat de kartbaan in de wintermaanden slechts in beperkte mate wordt gebruikt en dat rustverstoring voor ganzen niet optreedt. De uitbreiding van de kartbaan in de jaren '70 is meegenomen in dit bestemmingsplan. De kartbaan is in het bestemmingsplan positief bestemd, verplaatsing van de kartbaan is echter wel gewenst. In het bestemmingsplan is daarom een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming Recreatie subbestemming kartbaan (Rsk) naar Agrarische doeleinden.
Onthouding goedkeuring
Gedeputeerde Staten hebben bij besluit van 24 januari 1984 goedkeuring onthouden aan de bestemming Rsk en de wijzigingsbevoegdheid naar Agrarische doeleinden, vanwege de ligging van de kartbaan in een gebied dat in aanmerking komt als reservaat of beheersgebied en de mogelijke aanwijzing van het gebied als stiltegebied in het kader van de Wet geluidhinder.
Landinrichting Hoeksche Waard Oost
Het plangebied maakt deel uit van het landinrichtingsproject Hoeksche Waard Oost (7.500 ha). In 1984 heeft stemming plaatsgevonden over het landinrichtingsplan. Naar aanleiding van het Natuurbeleidsplan (1990), waarin het Oudeland van Strijen is aangeduid als kerngebied in de ecologische hoofdstructuur, is in januari 1992 besloten tot een wijziging van dit landinrichtingsplan. Het plan is daarbij op de volgende hoofdlijnen gewijzigd:
Dit gewijzigde plan is in 1994 door de Centrale Landinrichtingscommissie vastgesteld en op 28 februari 1995 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. Er hebben nadien twee wijzigingen plaatsgevonden, maar deze wijzigingen hebben geen betrekking op Polder het Oudeland.
Geluidszone industrielawaai
In juni 1993 is bij Koninklijk Besluit een geluidszone industrielawaai vastgesteld rond de kartbaan, krachtens artikel 53 van de Wet geluidhinder. Het kartingterrein is aangemerkt als gezoneerd industrieterrein en eromheen is een zonegrens industrielawaai vastgelegd (gebied met een maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 50 dB(A)).
Bestemmingsplan Polder het Oudeland van Strijen (1993)
Vaststelling
In het bestemmingsplan Polder het Oudeland van Strijen heeft de gemeente gekozen voor de volgende beleidslijn:
Aangegeven wordt dat de gemeente voor de uitvoering van het beleid afhankelijk is van de provincie: het verlenen van de benodigde vergunningen, zoals een vergunning in het kader van de Hinderwet en de Wet geluidhinder. Bovendien dient de provincie bij verplaatsing een vervangende locatie aan te wijzen en de financiële middelen ter beschikking te stellen.
Onthouding goedkeuring
Volgens de planuitwerking voor de landinrichting ligt de kartbaan in het te ontwikkelen reservaatgebied. Gedeputeerde Staten (GS) zijn van mening dat deze ligging, bezien vanuit de invloed van de kartbaan op zijn omgeving, zal leiden tot een ongewenste situatie. Vanuit deze optiek moet het gebruik van de kartbaan worden beëindigd. Daarnaast is in het streekplan Zuid-Holland Zuid de polder waarin de kartbaan zich bevindt, aangegeven als een polder met hoge landschappelijke en natuurwaarden. Tegen deze achtergrond concluderen GS dat de aanwezigheid van de kartbaan op de locatie, nog meer dan in 1984, op planologische bedenkingen stuit. Gelet op de voortgang van het landinrichtingsplan en op de aanwezigheid van een alternatieve locatie, achtten GS het in voldoende mate aannemelijk dat het gebruik van de kartbaan binnen de planperiode zal worden beëindigd.
Gezien het voorafgaande onthouden GS bij besluit van 16 november 1993 goedkeuring aan de plankaart voor wat betreft de kartbaan en aan de bijbehorende voorschriften inclusief de wijzigingsbevoegdheid.
Beroep
Tegen het bovenstaande besluit van Gedeputeerde Staten is beroep aangetekend bij de Kroon. De Kroon geeft aan dat een kartbaan in beginsel niet thuishoort in het gebied. Het niet bestemmen van de kartingbaan is alleen aanvaardbaar als verplaatsing of beëindiging van de activiteiten van de baan binnen de planperiode te verwachten is. Gezien het overleg tussen de gemeente, de provincie en de initiatiefnemer over een alternatieve locatie, acht de Kroon het aannemelijk dat de kartbaan in ieder geval binnen de planperiode verplaatst zal worden. De Kroon ziet geen reden om de bestemming Rkar in het bestemmingsplan op te nemen. Het beroep wordt derhalve ongegrond verklaard.
Wijzigingsplan ex artikel 11 WRO
Burgemeester en wethouders hebben op 22 april 1997 toepassing gegeven aan de in het bestemmingsplan uit 1993 opgenomen wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO om Agrarische (sub)bestemmingen te wijzigen. Als gevolg hiervan hebben de gronden in de omgeving van de kartbaan de bestemmingen 'Agrarische doeleinden met behoud van open karakter' en 'Natuurgebied' gekregen.
Aanwijzing van het gebied als speciale beschermingszone
Op 24 maart 2000 heeft het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij het besluit vastgesteld tot aanwijzing van de speciale beschermingszone Oudeland van Strijen in het kader van de Vogelrichtlijn.
In het aanwijzingsbesluit is vermeld dat het bestaande gebruik) (waaronder impliciet de kartbaan valt) de in het gebied aanwezige vogelkundige waarden niet in de weg heeft gestaan en in beginsel kan worden voortgezet. Ondanks de aanwezigheid van de kartbaan zijn in het gebied aanzienlijke vogelkundige waarden aanwezig. Bovendien wordt in het aanwijzingsbesluit aangegeven dat in het kader van de Vogelrichtlijn bestaande activiteiten en intensivering van deze activiteiten, voor zover er geen sprake is van significante verstoring van de in het geding zijnde vogelkundige waarden in het desbetreffende gebied nu en in de toekomst zonder problemen plaatsvinden. De besluitvorming over al of niet significante aantasting van vogelkundige waarden vindt plaats in daarvoor relevante wettelijke kaders.
De kartbaan is in zijn huidige vorm opgenomen in het Beheerplan voor dit Natura 2000-gebied (vastgesteld 26 augustus 2010), waarin opnieuw wordt gesteld dat effecten van de aanwezigheid en het gebruik van deze kartbaan zeker niet significant zijn in het licht van de instandhoudingsdoelen voor dit Natura 2000-gebied.
Milieuvergunning 2004
De provincie heeft bij besluit van 13 mei 2004 (kenmerk DGWM/2004/7229) een milieuvergunning (revisievergunning) ingevolge de Wet milieubeheer afgegeven voor de kartbaan, die in maart 2003 was aangevraagd door de skeltervereniging. Doel van deze actualisatie is om de beperkingen met betrekking tot het gebruik van de kartbaan beter vast te leggen, zodat duidelijkheid ontstaat voor zowel de gebruikers als voor de omwonenden over wat is toegestaan. Gezien de kwetsbaarheid van het gebied en de ligging in een stiltegebied, is het niet de bedoeling om meer activiteiten toe te staan dan in het verleden reeds zijn vergund in de gemeentelijke vergunning van 1965. Wel wordt rekening gehouden met bestaande rechten.
Tijdens een hoorzitting van de provincie Zuid-Holland is gebleken dat er geen bezwaren zijn tegen het verlenen van een milieuvergunning aan kartvereniging Hoeksche Waard.
In de vergunning worden beperkingen gesteld aan het gebruik van de kartbaan zodat de geluidsbelasting de vastgestelde MTG's (maximaal toelaatbare geluidsbelastingen) niet overschrijdt. Tevens maakt de provincie voor 1 woning gebruik van haar afwijkingsbevoegdheid ten aanzien van het maximaal optredende geluidsniveau. Het realiseren van geluidsschermen door het dichtmaken van de reclameborden wordt als eis gesteld in de vergunning. In de milieuvergunning wordt uitgegaan van gebruik in alle weekenden van het jaar. Daarnaast eist de provincie dat activiteiten die mogelijk bodemverontreiniging kunnen veroorzaken, plaatsvinden boven een vloeistofdichte vloer in een milieu(vul)station.
Brief Gedeputeerde Staten (GS) 12 december 2004
Naar aanleiding van een principeverzoek van de gemeente waarin gevraagd werd of GS in kunnen stemmen met de legalisering van de kartbaan, hebben GS op 12 december 2004 een brief gezonden aan burgemeester en wethouders van Strijen. In de brief geven GS aan dat er op dit moment geen reëel zicht is op een vervangende locatie van de kartbaan en dat GS, gelet op de jarenlange discussies en onderzoeken naar alternatieve vestigingsmogelijkheden, tot de conclusie zijn gekomen dat een nieuw onderzoek op dit punt geen soelaas biedt. Mede gelet op de vaste jurisprudentie van de Raad van State en vanuit het oogpunt van rechtszekerheid, spreken GS in de brief hun bereidheid uit tot medewerking aan legalisering van de kartbaan tot de bestaande omvang zoals vastgelegd in de door GS verleende milieuvergunning.
Polder het Oudeland, 1e herziening (2007)
Dit bestemmingsplan zag alleen toe op de kartbaan en de bijbehorende geluidszone Industrielawaai. Op 18 december 2007 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Polder het Oudeland, 1e herziening' vastgesteld. Dit bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van de kartbaan. Op 15 juli 2008 heeft het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (GS) het bestemmingsplan goedgekeurd. Daarnaast heeft dit college goedkeuring verleend op grond van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze goedkeuring ziet toe op de instandhouding van de kwaliteit van aanwezige habitats. Bij uitspraak van 3 maart 2010 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het goedkeuringsbesluit van GS echter vernietigd. In paragraaf 1.1. is reeds nader ingegaan op de uitspraak.
Bestemmingsplan Buitengebied (2010)
Het bestemmingsplan uit 2010 ziet toe op het gehele buitengebied van Strijen. De kartbaan is echter uitgezonderd van het bestemmingsplan omdat het bestemmingsplan Polder het Oudeland, 1e herziening (zie hiervoor) nog in procedure was. Overigens is de bij de kartbaan behorende zone Industrielawaai, wel opgenomen in dit bestemmingsplan en inmiddels ook onherroepelijk.
Actualisatie provinciale Verordening Ruimte (2011 en 2014)
In 2011 heeft provincie Zuid-Holland de Verordening Ruimte geactualiseerd. Op verzoek van de gemeente Strijen is het terrein van de kartbaan hierbij uitgezonderd van de Ecologische Hoofdstructuur. Er bestaat dan ook geen belemmering op grond van de Verordening Ruimte voor het legaliseren van de volledige kartbaan. In 2014 is de Verordening Ruimte is de verordening Ruimte wederom geactualiseerd, hieruit vloeien geen wijzigingen voort die gevolgen hebben voor de aanvaardbaarheid van de kartbaan.