Plan: | Maaswijkweg e.o. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | beheersverordening |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0612.BV00003-3001 |
Om te bepalen of er geen saneringssituaties zijn en of er geen aanleiding is tot het treffen van maatregelen heeft een scan plaatsgevonden van de relevante omgevingsaspecten in het plangebied. Dit onderzoek is beperkt van aard, omdat de beheersverordening is gericht op het in stand houden van de bestaande situatie. Er is getoetst of voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving. De scan van de omgevingsaspecten omvatte de volgende aandachtsgebieden:
" externe veiligheid;
" archeologie;
" aanwezigheid van ecologische verbindingen;
" de aanwezige bedrijvigheid;
" aanwezigheid van kabels en leidingen
" geluid van industrie-, (rail-) en wegverkeer;
" luchtkwaliteit;
" bodemkwaliteit;
" waterhuishouding.
Geconstateerd is dat geen van de genoemde omgevingsaspecten in het gebied aanleiding geeft tot het direct treffen van maatregelen. De bestaande situatie wordt gehandhaafd en op basis van de geldende wet- en regelgeving bevinden zich geen saneringssituaties in het plangebied.
Ten aanzien van de aspecten archeologie, bodemkwaliteit natuur en waterstaat zijn in de verordening specifieke besluitvlakken opgenomen, met daaraan gekoppeld de verplichting tot het aanvragen van een (omgevings)vergunning indien sprake is van werkzaamheden tot een bepaalde diepte en oppervlakte.
Naast het Natura 2000-gebied is er geen scan verricht naar de aanwezige flora en fauna. In het gebied van de beheersverordening zijn beperkt ontwikkelingen mogelijk. Voor eventuele nieuwe ontwikkelingen in de toekomst zal in het kader van een af te geven omgevingsvergunning op basis van de diverse sectorale wetgeving (Wet geluidhinder, Wet bodemkwaliteit, Bevi, Flora- en Faunawet etc.) alsnog onderzoek moeten worden verricht naar deze deelaspecten.
Tevens moet er bij werkzaamheden in de bodem in die gebieden die een waterstaatkundig belang raken, vooraf toestemming van de dijkbeheerder (ic. Rijkswaterstaat) worden verleend.
De deelaspecten archeologie, bodemkwaliteit, externe veiligheid en bedrijvigheid worden in de onderstaande paragrafen verder toegelicht omdat deze aspecten van invloed zijn op de in de beheersverordening opgenomen besluitvlakken c.q. doeleindenomschrijvingen.
Inrichtingen
In het plangebied is een tankstation met een LPG-vulpunt gelegen aan de Maaswijkweg 1 tot en met 7. Dit tankstation heeft een milieuvergunning zonder limitering van de LPG-doorzet.
Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) dient getoetst te worden aan een plaatsgebonden risicocontour c.q. veiligheidsafstand van 40 meter. Binnen deze contour zijn geen kwetsbare objecten aanwezig. Er zijn wel gebouwen van het tankstation zelf aanwezig binnen de toetsafstand maar deze worden vanwege de binding met de risicovolle activiteit niet gezien als gevoelige objecten.
Het groepsrisico van het tankstation ligt blijkens de bij de gemeentelijke externe veiligheidsvisie "Spijkenisse Veiliger" behorende risico-inventarisatie d.d. 7 februari 2012 boven de oriënterende waarde. Wanneer echter rekening wordt gehouden met de in het convenant LPG-autogas afgesproken veiligheidsmaatregelen komt het groepsrisico ruim onder de oriënterende waarde te liggen. Daarnaast is het tankstation voornemens om de LPG verkoop te beëindigen. Naar verwachting zal dit deel van de milieuvergunning in 2013 worden ingetrokken. Het bedrijf zal daardoor niet meer onder de werkingssfeer van het Bevi vallen en het aspect externe veiligheid vanwege dit bedrijf is dan niet meer relevant.
Naast het tankstation is in het betreffende beheergebied aan de Papendijk 2 een winningslocatie voor aardgas gelegen van de NAM B.V. Op deze locatie wordt aardgas ("natgas" genoemd vanwege de vloeibare bestanddelen) gewonnen dat via een ondergrondse leiding verder wordt getransporteerd naar de gasbehandelingsinstallatie in Barendrecht. De installatie aan de Papendijk bestaat o.a. uit enkele afsluiters en een installatie voor het afblazen van gas.
De winningslocatie valt niet onder de werkingssfeer van het Bevi maar er is wel een plaatsgebonden risicocontour bepaald van 80 meter. Binnen deze contour zijn geen gevoelige objecten aanwezig. De grootte van het groepsrisico is niet exact bekend, maar deze zal beperkt in omvang zijn omdat alleen medewerkers van de naast gelegen rioolzuivering binnen het invloedsgebied aanwezig zijn.
Buisleidingen
Vanaf de winningslocatie aan de Papendijk loopt een ondergrondse leiding waarmee het gewonnen gas richting de Hoeksche Waard wordt getransporteerd. De plaatsgebonden risicocontour van deze natgasverbinding ligt op de buisleiding zelf. Het groepsrisico ligt zeer ruim onder de oriënterende waarde.
De aanwezige leidingsstrook is in een besluitsubvlak Leiding - Gas (Artikel 10)opgenomen. Binnen dit besluitsubvlak is de geldende belemmeringstrook van 5 meter aan weerzijden van de leidingsstrook vastgelegd.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de risicosituatie binnen het verordeningsgebied aanvaardbaar is. Er is geen sprake van saneringssituaties en de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt, behoudens bij het tankstation waar dit slechts tijdelijk zal zijn, nergens overschreden. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is de geldende belemmeringenstrook voor de in het gebied aanwezige natgasleiding vastgelegd.
Binnen het plangebied bevindt zich de locatie Allemanspolder welke in het verleden is opgehoogd met verontreinigd havenslib. Het totale gebied heeft een oppervlakte van ongeveer 11 hectare. Bij een gedeelte van de locatie is in het verleden een leeflaag aangebracht om de gebruiksbeperkingen op te heffen voor het toenmalige agrarische gebruik. Onder de leeflaag is isolatiemateriaal aangebracht.
De exacte kwaliteit van de bodem ter plaats van de ophogingen is niet bekend en moeilijk te achterhalen. Omdat niet kan worden uitgesloten dat ter plaatse van de ophogingen sprake is van bodemverontreiniging dient bij eventueel toekomstig grondverzet of ontwikkeling ter plaatse van deze locaties rekening te worden gehouden met het feit dat er sprake kan zijn van verontreinigd baggerspecie. Hiertoe is in deze beheersverordening voor de betreffende locatie een speciale regeling opgenomen voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden in deze grond.
In beginsel is het verboden om zonder toestemming van het bevoegd gezag graafwerkzaamheden uit te voeren binnen dit gebied. Gewenste werkzaamheden kunnen alleen uitgevoerd worden indien hiervoor door het bevoegd gezag Wet bodembescherming i.c. de DCMR Milieudienst Rijnmond instemming is verleend in de vorm van een omgevingsvergunning.
Binnen het gebied van de onderhavige beheersverordening vindt op een aantal locaties specifieke bedrijfsmatige activiteiten plaats.
Allereerst bevindt zich aan de westrand van het gebied een tankstation met een garage,showroom, wasboxen en een aantal kantoorgebouwen. De kantoorgebouwen worden gebruikt ten dienste van het autobedrijf.
Het tankstation beschikt over een LPG vulpunt. Het vulpunt en de locaties van de brandstofverkooppunten zijn specifiek vastgelegd in de doeleindenomschrijvingen bij deze beheersverordening.
Aan de Papendijk is een winningslocatie van aardgas van de NAM B.V. gevestigd en een rioolwaterzuiveringscomplex van het Waterschap Hollandse Delta. Voor de winningslocatie van de NAM is een vergunning in het kader van de mijnbouwwet door de rijksoverheid afgegeven. In deze vergunning zijn de randvoorwaarden voor de winning voor wat betreft milieuaspecten zoals geluid- en geurhinder vastgelegd.
Voor het rioolwaterzuiveringscomplex is een Wet milieubeheervergunning afgegeven door de gemeente Spijkenisse. In deze vergunning zijn regels opgenomen voor de geluid- en geurproductie van het zuiveringscomplex.
Voor de beide bedrijfsmatige activiteiten is in de voorliggende beheersverordening een specifieke doeleindenomschrijving opgenomen in verband met het specifieke karakter van de activiteiten.
Tenslotte is in 2009 een vrijstelling verleend in het kader van artikel 19 lid 1 van de toenmalige Wet op de Ruimtelijke Ordening voor het oprichten van een tuincentrum ten westen van de NAM winningslocatie. Deze vrijstelling is meegenomen in de voorliggende beheersverordening door voor dit plangebied een specifieke doeleindenomschrijving tuincentrum op te nemen. Voor een tuincentrum wordt in de VNG handreiking "Bedrijven en milieuzonering" een richtafstand gegeven van 30 meter tot aan woningen. Hier wordt ruimschoots aan voldaan in het onderhavige plan.
Bij de voorbereiding van een beheersverordening moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 of de Flora -en Fauna wet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Natuurbeschermingswet
In Nederland hebben veel natuurgebieden een beschermde status onder de Natuurbeschermingswet gekregen. Daarbij kunnen drie categorieën beschermingsgebieden worden onderscheiden:
• Natura 2000-gebieden
• Beschermde natuurmonumenten
• Wetlands
Onder Natura 2000-gebieden vallen de gebieden die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen. Voor al deze gebieden gelden instandhoudingsdoelen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat deze instandhoudingsdoelen niet in gevaar mogen worden gebracht. Deze instandhoudingsdoelen zijn terug te vinden in de aanwijzingsbesluiten. Om dit toetsbaar te maken, kent de Natuurbescherming wet 1998 voor projecten en andere handelingen (zowel bestaand als nieuw) die gevolgen voor soorten en habitats van de betreffende gebieden zouden kunnen hebben, een vergunningplicht.
Een deel van het plangebied is onlangs definitief aangewezen als Natura 2000-gebied 'Oude Maas' (met een recente marginale grenscorrectie van dit gebied). De uiterwaarden van de Oude Maas vormen het grootste nog resterende zoetwatergetijdengebied van ons land. De gebieden bestaan uit getijdengrienden, wilgenbossen en vochtige terreinen met riet- en ruigtevegetaties. Het gebied is aangewezen in het kader van de habitatrichtlijn voor de onderstaande aanwezige habitattypen en -soorten:
Habitattypen:
H3270 Slikkige rivieroevers
H6430B Ruigten en zomen (harig wilgenroosje)
H91E0A Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen)
Habitatsoorten:
H1337 Bever (Castor fiber)
H1340 Noordse woelmuis (Microtus oeconomus ssp.arenicola).
Recentelijk zijn waarnemingen gedaan van (vraatsporen van) de bever. Het natuurgebied Beerenplaat is in principe geschikt als leefgebied voor de bever. Gezien de groeiende beverpopulatie in Nederland kan verwacht worden dat zich hier in de toekomst één of meer bevers zullen vestigen.
Het Natura 2000 gebied wordt in de verordening beschermd binnen het subbesluitvlak "Waarde-Natuur en landschap".
De natuurbeschermingswet 1998 bepaalt dat projecten, die de kwaliteit van een habitat in een Natura 2000 gebied kunnen verslechteren en/of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Een beheersverordening moet ook voldoen aan het criterium van de 'goede ruimtelijke ordening'. Hiervoor moet beoordeeld worden of redelijkerwijs is te voorzien dat planologische ontwikkelingen niet in strijd zijn met de Natuurbeschermingswet. Daarom moet bij het vaststellen van een beheersverordening worden nagegaan of een vergunning nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet en zo ja of deze vergunning ook daadwerkelijk verleend kan worden.
Flora en faunawet
In de Flora- en faunawet is het soortenbeschermingsdeel van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd evenals het CITES-verdrag. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten.
Naast het hiervoor genoemde Natura 2000 gebied zijn er op dit moment in het plangebied geen belangrijke natuurwaarden aanwezig. Wel maakt het buitendijks gebied langs de Oude Maas deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Er worden buiten het Natura 2000 gebied binnen het plangebied geen beschermde amfibieën, vissen en/of andere beschermde soorten aangetroffen.
Conclusie
De onderhavige beheersverordening heeft louter een conserverend karakter. Binnen het verordeningsgebied zullen geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, die kunnen leiden tot negatieve effecten voor de tot de voor dit Natura 2000-gebied aangewezen Habitattypen en -soorten.
Beleidskader
De gemeente Spijkenisse heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Spijkenisse (AWK), waarmee een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen is gewaarborgd. Ook worden bestemmingsplannen voorzien van een archeologieparagraaf. Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese Verdrag van Malta is ontwikkeld en dat aansluit bij de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz 2007). Belangrijk gemeentelijk toetsinstrument is de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Spijkenisse (vaststelling in procedure).
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Bewoningsgeschiedenis
De oudste bekende bewoningssporen op Voorne-Putten dateren uit het Laat Neolithicum en de Vroege Bronstijd. Ze zijn aangetroffen in de polders tussen Simonshaven en Hekelingen. Het betreft nederzettingsterreinen uit de Vlaardingen-, Klokbeker- en Wikkeldraadperiode, gelegen op de noordelijke oeverwal van een zoetwatergetijdengeul die door een veenlandschap slingerde. Het gaat om boeren met akkerbouwproducten en vee, maar jachtwild had ook nog een dominante plaats in het voedselpakket, waaraan vis en veldvruchten eveneens aan bijdroegen.
De tijdens het Neolithicum ingezette veengroei zette zich in de Bronstijd voort: er ontwikkelde zich een uitgestrekt aaneengesloten veengebied, waardoor de vestigingsmogelijkheden voor de mens waarschijnlijk zeer werden beperkt. Er zijn geen gegevens die wijzen op menselijke aanwezigheid in het gebied in de periode tussen de Wikkeldraadperiode in de Vroege Bronstijd en de Vroege Ijzertijd.
In de Ijzertijd wordt het uitgestrekte moeras op natuurlijke wijze ontwaterd, wanneer geulen zich in de veengebieden vormden en er uiteindelijk ook klei en zand afzetten. Het systeem dat voor de natuurlijke ontwatering zorgde is een Duinkerke I-geulensysteem op Putten waarvan het mondingsgebied tussen Geervliet en Spijkenisse lag. Vindplaatsen uit de Midden-Ijzertijd zijn in de regel aan dit geulenstelsel gerelateerd. Het gaat in deze periode om boeren die vee hielden, vooral runderen, en akkerbouw bedreven. Binnen het plangebied zijn twee vindplaatsen uit de Ijzertijd bekend. De vindplaatsen, vermoedelijk huisplaatsen, zijn gelegen aan de Maaswijkweg. Vondsten bestonden uit aardewerkscherven, paaltjes en greppels. Direct ten zuiden van het plangebied werden meer bewoningssporen uit de Midden-Ijzertijd aangetroffen, bij aanleg van de wijk Baarsveen.
In de Romeinse tijd was Voorne-Putten intensief bewoond. Het "Romeinse" Voorne-Putten zal vooral een agrarisch karakter hebben gehad. De klei- en veengronden werden intensief geëxploiteerd vanuit vele tientallen boerderijen. Het gaat vooral om nederzettingsresten, maar ook zijn sloten, dammen en duikers bekend, waarmee de waterhuishouding werd beheerd en waardoor de landbouw geïntensiveerd kon worden. Een voorbeeld daarvan is de vindplaats Hartel-West nabij de Hartelsedijk in het uiterste noordwesten van Spijkenisse. Begraafplaatsen uit de Romeinse tijd werden aangetroffen bij zowel de genoemde vindplaats, als iets verder naar het oosten, bij de Jeugdgevangenis Hartelborcht. Verder is langs de busbaan tussen Spijkenisse en Geervliet een deel van een nederzettingsterrein met een villa-achtig gebouw onderzocht. Binnen de contouren van het plangebied zijn nog geen archeologische sporen uit de Romeinse tijd aangetroffen.
De nederzettingen uit de Romeinse tijd houden in het Maasmondgebied aan het eind van de 3e eeuw na Chr. op te bestaan. Of het hele gebied in deze periode totaal ontvolkt raakte, is niet zeker. Duidelijk is wel dat het land vernatte waardoor de bewoningsmogelijkheden sterk werden beperkt. Op Voorne-Putten is in de 3e eeuw op veel plaatsen veenvorming in volle gang, soms voorafgegaan door klei-afzettingen. Naast de landschappelijke veranderingen zal de politieke situatie in het Romeinse rijk een rol hebben gespeeld bij het beëindigen van de bezetting. In 406 na Chr., wanneer de Rijngrens wordt opgegeven, is het in Nederland definitief gedaan met de Romeinse tijd.
Aan de veengroei kwam in de 6e eeuw een einde. Plaatselijk vond ook sedimentatie plaats, een vroege fase van de Afzettingen van Duinkerke III. Historisch, en ook wel archeologisch, zijn er aanwijzingen dat Voorne-Putten in de 7e eeuw bewoond was. Het gaat dan om bewoning op en ontginning van de kleigebieden. De venen erbuiten zouden later zijn ontgonnen en gekoloniseerd: vanaf de 10e eeuw. In de polder Oud Markenburg zijn bij Spijkenisse Hartel-West in de jaren tachtig van de vorige eeuw vier huisplaatsen uit de 9e (na 875) en/of de 10e en/of de 11e eeuw opgegraven.
In de tweede helft van de 12e eeuw en in het begin van de 13e eeuw heeft Voorne-Putten last van overstromingen. In het gebied van Spijkenisse en Geervliet op Putten richtte het water vooral in de winter van 1163-1164 schade aan. Veel land gaat verloren, geulen snijden zich in, klei en zand worden afgezet (Afzettingen van Duinkerke III). Nog in de 12e eeuw is een begin gemaakt met het indijken van hoger gelegen stukken land. In de beginfase van deze indijkingen lagen de polders, waaronder de ringpolders Spijkenisse en Vriesland, als een soort eilanden in het landschap met waterlopen ertussen. Door het indijken van de gebieden tussen de oorspronkelijke ringpolders ontstond er uiteindelijk een aaneengesloten bedijkt gebied: de Ring van Putten. Het plangebied is gelegen in de polders Hekelingen en Nieuw Putten. Deze laatste polder verdronk rond 1530 en werd daarna, in twee fasen, heringepolderd (polder Oude Uitslag van Putten, 1536-1558 en polder Nieuwe Uitslag van Putten (1565).
Binnen de contouren van het plangebied bevindt zich een viertal nederzettingsterreinen uit de Late Middeleeuwen A en B (1050-1500), die goed met elkaar te vergelijken zijn. Een van deze vindplaatsen is op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de Provincie Zuid-Holland (CHS) aangeduid als terrein van hoge archeologische waarde (monumentnummer 6473). Het gaat om een nederzettingsterrein aan een dijkzate. De dijkzate vormt het afgegraven restant van de westelijke dijk van de polder Nieuw Putten. De dijk stamt waarschijnlijk nog uit de laatste helft van de 12e eeuw en vormde toen de westelijke dijk van Nieuw Putten. Kort daarop, na de vorming van de polders Hekelingen en Braband, werd het een binnendijk. De bewoning van het nederzettingsterrein kent twee fasen: één rond 1225 en één tussen circa 1275 en 1425.
Archeologische verwachting
Het plangebied maakt deel uit van een archeologisch kansrijk gebied. Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Spijkenisse (versie 2011) gelden voor een aantal zones binnen dit gebied verschillende archeologische verwachtingen, van laag tot hoog, met hieraan gekoppeld archeologisch beleid. Dit beleid wordt in voorliggende beheersverordening omgezet in een vijftal archeologische regimes (zie ook de Aanbevelingen).
In delen van het plangebied zijn archeologische waarden bekend. Een specifieke vindplaats staat op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de Provincie Zuid-Holland (CHS) aangeduid als terrein van hoge archeologische waarde (monumentnummer 6473). Het betreft het bovengenoemde nederzettingsterrein aan de vermoedelijk eind 12e-eeuwse westelijke dijk van de polder nieuw Putten. Conform zowel de provinciale richtlijnen ten aanzien van archeologie in ruimtelijke planvorming, als de gemeentelijke regels omtrent het archeologiebeleid, zoals verwoord op de AWK Spijkenisse, staan behoud en bescherming van de archeologische waarden hier voorop.
Het gebied met een hoge archeologische verwachting betreft een aantal historische dijktracés en wegen, waaronder de Papendijk, de Lange en Korte Schenkeldijk en de Schenkelweg. Tot deze zone wordt de vermoede loop van een nu verdwenen weg (mogelijke gelegen op een kade) gerekend, waarlangs verder zuidelijk, in de polder Nieuwe Uitslag van Putten, woonheuvels werden ontdekt onder het 16e-eeuwse overstromingsdek. Verder heeft het gebied direct aan de oostzijde van de Schenkelweg een hoge archeologische verwachting. Het betreft een gebied waar het laatmiddeleeuwse overstromingsdek (Afzettingen van Duinkerke III) dikker is dan 50 cm. Het heeft een hoge verwachting op het aantreffen van sporen uit de Midden-Ijzertijd op het onderliggende veenpakket (Hollandveen).
Het gebied met een redelijk hoge archeologische verwachting kan worden onderverdeeld in het gebied ten noorden en het gebied ten zuiden van de lijn Papendijk - Schenkeldijk. Het gebied ten zuiden van deze lijn lag oorspronkelijk binnendijks. Hier is in de 16e eeuw een overstromingsdek (late Afzettingen van Duinkerke III) afgezet van minimaal 100 cm dik. Het gebied ten noorden van deze lijn omvat buitendijks gebied waar de geologie intact is gebleven.
Het gebied met een lage archeologische verwachting betreft de oeverzone van het deel van de Oude Maas dat binnen de plangrenzen valt.
In het plangebied zijn zowel grote landschappelijke fenomenen (slootstructuren, akkercomplexen) te verwachten, als kleinere structuren die in een booronderzoek traceerbaar zijn, zoals huisplaatsen uit de latere prehistorie of de Romeinse tijd. Dergelijke structuren hebben een gemiddelde oppervlakte van 100-200 vierkante meter. Archeologische indicatoren van dit type en/of uit deze periode, aangetroffen in een klein plangebied (kleiner dan 200 vierkante meter), leveren doorgaans een beperkte wetenschappelijke waarde op en de archeologische informatie is gefragmenteerd. Het verlies aan archeologische informatie als in dergelijke gevallen geen onderzoek wordt uitgevoerd is relatief gering.
Het registreren van een enkel spoor of een enkele vondst die bij dergelijke bodemingrepen wordt aangetroffen kan wel zinvol zijn. Daarom wijst de gemeente, wanneer (nader) archeologisch onderzoek niet verplicht is, altijd op de meldingsplicht in geval van 'toevalsvondsten', zoals verwoord in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
Vertaling naar besluitsubvlakken
Waarde - Archeologie - 1
Voor het terrein met monumentnummer 6473 (Waarde Archeologie - 1), geldt in principe behoud in situ. Voor dit terrein geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld, ongeacht het terreinoppervlak van de verstoring.
Waarde - Archeologie - 2
Voor de historische dijktracés en wegen, alsmede voor het gebied waar de sedimenten van de Afzettingen van Duinkerke III dikker zijn dan 50 cm (Waarde - Archeologie - 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 100 vierkante meter beslaan.
Waarde - Archeologie - 3
Voor het gebied ten zuiden van de lijn Papendijk - Schenkeldijk (Waarde - Archeologie - 3), waar de sedimenten van de Afzettingen van Duinkerke III dikker zijn dan 100 cm, geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 100 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan.
Waarde - Archeologie - 4
Voor het gebied ten noorden van de lijn Papendijk - Schenkeldijk (Waarde - Archeologie - 4) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 80 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan.
Waarde - Archeologie - 5
Voor het binnen de plangrenzen gelegen water (Waarde - Archeologie - 5) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan.
Overzicht archeologische waarden
Waterstaatkundige situatie
Waterkerende dijken
Binnen het verordeningsgebied ligt langs de Oude Maas een primaire waterkering. De waterkering wordt gevormd door (een deel van) de Korte Schenkeldijk en de Papendijk. Op bovenstaande afbeelding, dat een uitsnede is van de legger van het waterschap, wordt de keurzone (de kernzone waterkering (oranje) en de beschermingszones binnenkant (donkergroen) en buitenkant (lichtgroen)) weergegeven.
De keurzone van de dijken wordt in de beheersverordening via het besluitsubvlak 'Waterstaat-Waterkering' weergegeven. Met artikel .. van de Regels worden vervolgens deze dijken beschermd. Zonder omgevingsvergunning voor het verrichten van werken mogen nadergenoemde werken en werkzaamheden binnen die zone niet worden verricht
Het A.W.Z.I-terrein en de Namlocatie liggen buitendijks. Deze terreinen liggen echter hoog door het daar in het verleden gestorte havenslib.
In het gebied van de beheersverordening bevinden zich enkele leidingen, die van belang zijn voor het functioneren van de in het gebied aanwezige bestemmingen:
Kabels en Leidingen in plangebied