direct naar inhoud van Artikel 3 Gebruiks- en bouwregels
Plan: Hartel West 2013
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0612.BV00002-3001

Artikel 3 Gebruiks- en bouwregels

3.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  • a. de in het verordeningsgebied gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;
  • b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

3.2 Aanvulling op lid 3.1 ten aanzien van het GEBRUIK
3.2.1 Functies

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 onder b mogen gronden worden gebruikt ten behoeve van de functies zoals zijn bestemd in Bijlage 1 Bestaande situatie, met inachtneming van de functieomschrijving zoals gegeven in Bijlage 2 Doeleindenomschrjivingen.

3.2.2 Openbare ruimte
  • a. In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om de openbare ruimte te gebruiken voor wegen, fiets- en wandelpaden, groen, parkeervoorzieningen, taluds en natuurvriendelijke oevers, fietsenstallingen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, water(berging) ten behoeve van de waterhuishouding, geluidwerende voorzieningen, kruisingen met water en railverkeer, reclame-uitingen en kunstwerken.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mag de openbare ruimte niet zodanig worden gewijzigd dat er sprake is van een reconstructie van wegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

3.2.3 Aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf in samenhang met wonen uit te oefenen, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf is niet groter dan 1/3 deel van het vloeroppervlak van de woning, tot een maximum van 60 m², inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  • b. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, bedraagt maximaal 60 m², indien het beroep of bedrijf aan huis in een vrijstaand bijbehorende bouwwerk wordt uitgeoefend;
  • c. het betreft, in geval van bedrijfsactiviteiten, bedrijfsactiviteiten in maximaal categorie A of B1 van de en bedrijfsactiviteiten waarvoor geen omgevingsvergunning voor het oprichten, veranderen of in werking hebben van een inrichting is vereist;
  • d. er is geen sprake van verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.

3.3 Aanvulling op lid 3.1 ten aanzien van het BOUWEN

3.3.1 Hoofdgebouwen

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 onder b mogen per bouwperceel hoofdgebouwen ten dienste van de bestemming worden gebouwd of uitgebreid met inachtneming van de bouwaanduidingen als opgenomen op de kaart met bijbehorende verklaringen (Bijlage 1 Bestaande situatie) en met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. De hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. Voor hoofdgebouwen gelden de volgende maxima:
    • 1. Goothoogte, zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m);
    • 2. Bouwhoogte, zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m);
    • 3. Het bebouwd oppervlak, zoal aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage.

3.3.2 Bijbehorende bouwwerken

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om bijbehorende bouwwerken te bouwen waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. aangebouwde bijbehorende bouwwerken en vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. de diepte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan het hoofdgebouw mag, gemeten vanuit (het verlengde van) de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw, maximaal 3 meter bedragen;
  • c. de breedte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan de oorspronkelijke zijgevel van het hoofdgebouw mag, gemeten vanuit (het verlengde van) de zijgevel van het hoofdgebouw, maximaal 3 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedragen, vermeerderd met 0,3 meter;
  • e. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen; indien het vrijstaande bijbehorende bouwwerk wordt afgedekt met een kap mag de bouwhoogte maximaal 4,5 meter bedragen;
  • f. de erfzone mag volledig worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken;
  • g. indien het achtererfgebied een oppervlakte heeft van 300 m2 of minder, mag maximaal 50% van het achtererfgebied met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd, met een maximum van 30 m2 naast hetgeen is toegestaan in de erfzone;
  • h. indien het achtererfgebied een oppervlakte heeft van 300 m2 tot 1500 m2, mag maximaal 10% van het achtererfgebied met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd, met een maximum van 75 m2 naast hetgeen is toegestaan in de erfzone;
  • i. indien het achtererfgebied een oppervlakte heeft van meer dan 1500 m2, mag maximaal 5% van het achtererfgebied met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd, met een maximum van 125 m2 naast hetgeen is toegestaan in de erfzone;
  • j. in aanvulling op de vergunningvrije zone grenzend aan het hoofdgebouw mag, indien het achtererfgebied een oppervlakte heeft van 300 m2 of minder maximaal 50% van het achtererfgebied met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd met een maximum van 30 m2.
  • k. voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken die worden afgedekt met een kap op percelen bedoeld onder h. mag de maximale goothoogte 3 meter en de maximale bouwhoogte 6 meter bedragen.

3.3.3 Hekwerken bij balkons

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om de bestaande bouwhoogte van hoofdgebouwen te overschrijden ten behoeve van het plaatsen van hekwerken of borstweringen voor dakterrassen, met dien verstande dat de bestaande bouwhoogte van het hoofdgebouw ten hoogste 1,50 meter wordt overschreden.

3.3.4 Bouwen in openbare ruimte

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om in openbaar gebied bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.2.2 en van de volgende voorwaarden:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 meter;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a bedraagt de bouwhoogte van speelvoorzieningen niet meer dan 4 meter;
  • c. het bepaalde onder a geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer.