direct naar inhoud van Artikel 9 Leiding - Gas
Plan: Bedrijfsgebied Baanhoek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0610.bp19bedrbaanhoek-3001

Artikel 9 Leiding - Gas

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een aardgastransportleiding.

9.2 Voorrangsregeling

Indien strijd ontstaat met het bepaalde in de bestemming 'Waterstaat - Waterkering', prevaleert het bepaalde in de bestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

9.3 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met
    inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend
    worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing
    of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover
    gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de
    bestaande fundering.

9.4 Afwijking van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgvingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.3 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen, de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten. Alvorens te beslissen op een aanvraag wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

9.5 Omgevingsvergunning
9.5.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de tot 'Leiding - Gas' bestemde grond, zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:

    • 1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    • 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 4. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is
      aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties
      of apparatuur;
    • 5. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen,
      mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    • 6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

9.5.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het onder 9.5.1. vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in 9.3 onder b bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

9.5.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden kan worden verleend, voor zover het leidingbelang door de werken of werkzaamheden niet onevenredig word geschaad. Alvorens te beslissen op een aanvraag wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.