Plan: | Nijverwaard |
---|---|
Status: | geconsolideerd |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0610.BPNijverwaard05-CONS |
Het bestemmingsplan Nijverwaard voorziet in de actualisatie van het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Nijverwaard. Het bestemmingsplan is deels consoliderend van aard. In het verleden zijn via vrijstellingen of omgevingsvergunningen gerealiseerde detailhandelsvestigingen voorzien van een passende bestemming. Gelet op de toekomstvisie van de gemeente Sliedrecht op het plangebied, een woonboulevardzone in het zuidwestelijk deel van het plangebied (zie ookparagraaf 3.2 van deze plantoelichting), voorziet het bestemmingsplan in een wijzigingsregeling om nieuwe detailhandel in de woonbranche toe te staan in het zuidwestelijke deel van het plangebied. Ook is het mogelijk om de bestemming van bestaande detailhandel in de woonbranche die zich buiten de woonboulevardzone bevindt te wijzigen in een bedrijfsbestemming indien het gebruik is beëindigd. Het bestemmingsplan moet voldoen aan actuele wet- en regelgeving en bevat daarom, in tegenstelling tot de oude plannen uit de jaren '60, een regeling voor de milieuzonering. Verder wordt het bedrijventerrein niet meer aangeduid als geluidsgezoneerd industrieterrein.
Het plangebied van het bestemmingsplan omvat het bedrijventerrein Nijverwaard. Dit bedrijventerrein ligt aan de noordzijde van de kern Sliedrecht. Het bedrijventerrein ligt ingeklemd tussen het spoor van de Betuweroute en de lighttrain Dordrecht-Geldermalsen aan de noordwestzijde en de rijksweg A15 aan de zuidzijde. De rijksweg maakt deels onderdeel uit van het bestemmingsplan. De oostgrens wordt bepaald door de achtererven van de woningen aan de Stationsweg. In figuur 1.1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging en begrenzing plangebied
Voor het plangebied vigeren momenteel de volgende bestemmingsplannen:
bestemmingsplan | vaststelling | goedgekeurd door GS |
bedrijfsgebied Nijverwaard | 27 december 1971 | 7 maart 1973 |
partiële herziening Bedrijfsgebied Nijverwaard | 21 december 1981 | 18 januari 1983 |
Betuweroute | 14 december 1998 | 6 juli 1999 |
geluidszone industrieterrein Nijverwaard | 26 oktober 1990 | |
Beheersverordening Nijverwaard | 26 juni 2013 |
Dit bestemmingsplan komt (deels) in de plaats van de bovengenoemde bestemmingsplannen.
Op 1 juli 2008 is de nieuwe (Wet ruimtelijke ordening) Wro in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.
Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.
Het Rijk heeft haar beleid in algemene regels vastgelegd, de AMvB Ruimte. De provincie heeft inmiddels een provinciale verordening vastgesteld, met algemene regels waaraan bestemmingsplannen en omgevingsvergunning op grond van artikel 4.1 Wro in beginsel moeten voldoen. Rijk en provincie beschikken over een structuurvisie. Ten slotte is het toepasselijke gemeentelijk beleid verwoord.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar onderstaande nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende belangen zijn relevant voor het plangebied:
Het bestemmingsplan voorziet in een actuele bestemming voor de bestaande bedrijvigheid en een wijzigingsbevoegdheid waardoor op het terrein de mogelijkheid wordt geboden voor ontwikkeling van detailhandel. Hiermee wordt de ruimtelijke economische structuur van het plangebied versterkt. Hiermee past het bestemmingsplan binnen het beleid dat geschetst wordt door het Rijk.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro, 2012)
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er dient aangetoond te worden of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2) en of de locatie passend multimodaal (per auto, fiets, OV) is of kan worden ontsloten (trede 3).
In paragraaf 4.13 wordt de ruimte voor detailhandelsontwikkeling in dit bestemmingsplan getoetst aan stap 1 van de ladder. Verder bevindt de ruimte voor detailhandelsontwikkeling zich in de woonboulevardzone (zie ook paragraaf 3.2), waarin herstructurering en intensivering is beoogd van de aanwezige detailhandel. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan voldoet aan stap 2 uit de ladder, daarom is het doorlopen van stap 3 niet aan de orde.
Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Bedrijventerreinen
Voor bedrijventerreinen wil de provincie de match tussen vraag en aanbod verbeteren. De huidige mismatch is kwalitatief en kwantitatief van aard, en er is te weinig ruimte voor functiemenging. Herstructurering van bestaande terreinen en aanleg van nieuwe terreinen blijft nodig. Enkele regio's hebben een overschot aan bedrijventerreinen.
De vraag naar functiemenging in stedelijke gebieden neemt toe. De provincie wil ook ruimte bieden aan organische ontwikkeling en functiemenging vanuit een oogpunt van betere benutting en kwaliteitsverbetering van het bestaand stads- en dorpsgebied. Met name bedrijventerreinen met milieucategorie 1 en 2 lenen zich voor functiemenging. In mindere mate is functiemenging ook mogelijk op bedrijventerreinen met milieucategorie 3, mits de belangen van bedrijven niet geschaad worden. Bedrijventerreinen met milieucategorie 4 en hoger verdragen zich niet met functiemenging, zeker niet met gevoelige functies zoals wonen.
Uitgangspunt voor bestemmingsplannen is het mogelijk maken van de hoogst mogelijke categorie op het bedrijventerrein.
Herstructurering van bestaande bedrijventerreinen blijft een belangrijke opgave voor gemeenten.
Detailhandel
De provincie streeft naar levendige, qua functies gemengde stads- en dorpsgebieden met een aantal krachtige en kwalitatief onderscheidende centra. Het provinciale detailhandelsbeleid is gericht op een gezonde detailhandelsstructuur, waarbij leegstand, afname van de ruimtelijke kwaliteit en aantasting woon- en leefklimaat worden voorkomen.
Veel locaties met perifere detailhandelsvestigingen (PDV-locaties) functioneren ondermaats. Op provinciaal niveau zal hun aantal vanuit ruimtelijke overwegingen verminderd moeten worden.
Buiten de centra van steden, dorpen en wijken wordt alleen ruimte geboden aan enkele specifieke branches die vanwege hun schaalgrootte of de aard van de goederen niet goed inpasbaar zijn in de centra zelf. Dit zijn de perifere branches die in het Programma ruimte nader worden omschreven.
Voor de concentratie van de detailhandel in winkelcentra werkt de provincie met een driedeling van detailhandelscentra. Deze driedeling in te ontwikkelen locaties, te optimaliseren locaties en overige locaties is uitgewerkt in het Programma ruimte. Voor de te optimaliseren locaties en de overige locaties zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden. Het doel van dit bestemmingsplan is het herstructureren van de woonboulevard.
Programma ruimte (2014)
Detailhandel bundelen binnen de provinciale structuur detailhandel
Versterken detailhandelsstructuur
Voorzien in vraag reguliere detailhandel
Operationeel doel | Versterken van de provinciale detailhandelsstructuur en optimaliseren van de ruimtelijke kwaliteit door te voorzien in de kwantitatieve en kwalitatieve vraag voor reguliere detailhandel |
Realisatiemix | Verordening ruimte Nota Detailhandel Uitvoeringsstrategie Regionale Economie |
Het provinciale detailhandelsbeleid is erop gericht om de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk te versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. De dynamiek in de detailhandel wordt bevorderd vanwege het grote economische belang van deze sector. Een optimaal functionerende detailhandelsstructuur draagt bij aan de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit in het stedelijk gebied. Voor alle winkelgebieden, zowel regulier als perifeer, geldt dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking. Dit ter voorkoming van verdere leegstand en het disfunctioneren van de structuur.
De provinciale detailhandelsstructuur bestaat uit drie categorieën: 'te ontwikkelen centra', 'te optimaliseren centra' en de 'overige aankoopplaatsen'. De eerste twee categorieën omvat het geheel aan hoofd- en ondersteunende centra met een bovenlokale functie. De overige aankoopplaatsen vervullen een lokale functie.
Te ontwikkelen centra
Voor deze categorie centra wordt gestreefd naar een opwaardering van de detailhandelsfunctie in termen van kwaliteit (winkelbestand en openbare ruimte), parkeren en bereikbaarheid en imago/beleving. Onder voorwaarde van het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, kan voor deze categorie sprake zijn van uitbreiding van het winkelareaal. Het gaat om de volgende locaties:
Te optimaliseren centra
De andere aankoopplaatsen met een bovenlokale functie krijgen de status 'Optimaliseren' volgens het 'nee-tenzij-principe'. Dit betekent dat gewerkt wordt aan de verbetering van de (concurrentie)positie met alle denkbare middelen, in principe zonder netto toevoeging van winkelmeters. Een eventueel beperkte uitbreiding van winkelmeters staat in het teken van structuurverbetering van het centrum.
Nijverwaard is aangemerkt als PDV-locatie en valt hiermee onder de 'te optimaliseren centra'.
Ondergeschikte detailhandel
Er wordt meer ruimte geboden voor productiegebonden detailhandel. Als gevolg van de voortschrijdende ICT en digitalisering weten producenten eenvoudiger consumenten te vinden. Daarom zal ondergeschikte detailhandel bij productiebedrijven worden toegestaan.
Voorzien in vraag perifere detailhandel
Operationeel doel | Versterken van de detailhandelsstructuur en optimaliseren van de ruimtelijke kwaliteit door te voorzien in de kwantitatieve en kwalitatieve vraag voor perifere detailhandel |
Realisatiemix | Verordening ruimte Nota Detailhandel Uitvoeringsstrategie Regionale Economie |
Vanuit ruimtelijke overwegingen en het beleid om bedrijventerreinen voor reguliere bedrijven te behouden, wordt uitbreiding van de perifere, solitaire en verspreide detailhandel zeer terughoudend benaderd. Buiten de centra van steden, dorpen en wijken wordt alleen ruimte geboden aan enkele specifieke branches die vanwege aard of omvang van de goederen niet goed inpasbaar zijn in centra.
PDV-locaties
Er zijn opvanglocaties aangewezen voor grootschalige detailhandel in meubelen (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting) met een minimumoppervlakte van 1000 m² bruto vloeroppervlak en voor detailhandel in keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi's. Deze zogenaamde PDV-locaties (voor Perifere Detailhandels Vestigingen) zijn aangeduid in de Verordening ruimte. Bij (ontwerp)bestemmingsplannen die nieuwe detailhandel groter dan 1000 m² bruto vloeroppervlak (bvo) op een PDV-locatie mogelijk maken, moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. Het gaat daarbij onder andere om het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. Hiervoor gelden vrijwel dezelfde eisen rond een DPO en REO-advies als bij nieuwe detailhandel in centra.
Tuincentra en bouwmarkten
Tuincentra en bouwmarkten, met een minimum brutovloeroppervlakte van 1000 m² kunnen op bedrijventerreinen gehuisvest worden. Hiervoor geldt dat moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. Het gaat daarbij onder andere om het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. Hiervoor gelden vrijwel dezelfde eisen rond een DPO en REO-advies als bij nieuwe detailhandel in centra en op PDV-locaties.
A-B-C-categorie
Detailhandel in auto's, boten, caravans, motoren, scooters, zwembaden, buitenspeel- en fitnessapparatuur, piano's, surfplanken, tenten, grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen en brand- en explosiegevaarlijke vloeistoffen versterkt de detailhandelsstructuur niet en is moeilijk inpasbaar in centra. Vestiging van deze branches kan daarom vanuit ruimtelijke overwegingen zonder verdere voorwaarden buiten de reguliere detailhandelsstructuur plaatsvinden.
Terugbrengen plancapaciteit
Operationeel doel | Plancapaciteit en bestaand winkelareaal terugbrengen |
Realisatiemix | Verordening ruimte Programma ruimte, Agenda ruimte: afspraken maken over aanpak leegstand Nota Detailhandel Uitvoeringsstrategie Regionale Economie |
Als programmatisch kader zijn onderstaande ontwikkelingsmogelijkheden voor de reguliere detailhandel van toepassing.
Tabel Ontwikkelingsmogelijkheden, huidig oppervlakte en leegstand detailhandel in m² winkeloppervlak per REO-gebied
REO-gebied | Huidige oppervlakte in gebruik | Leegstand | Ontwikkelingsmogelijkheden 2020 (r2013) | Ontwikkelingsmogelijkheden 2030 (r2013) |
Stadsregio Rotterdam | 1.752.000 | 197.000 | -68.000 | -79.000 |
Haaglanden | 1.349.000 | 168.000 | 274.000 | 342.000 |
Zuid-Holland Zuid | 849.000 | 76.000 | -156.000 | -165.000 |
Holland Rijnland | 807.000 | 76.000 | -96.000 | -99.000 |
Midden Holland | 325.000 | 37.000 | -38.000 | -32.000 |
Zuid-Holland totaal | 5.082.000 | 554.000 | -83.000 | -33.000 |
Bron: Notitie detailhandel Zuid-Holland, actualisatie VRM 2013
Bovenstaand overzicht laat zien dat het huidige winkelvloeroppervlak in omvang verminderd kan worden om de detailhandelsstructuur ruimtelijk optimaal te kunnen laten functioneren. De regio Haaglanden vormt hierop een uitzondering. Door vermindering van winkelvloeroppervlak en planvoorraad wordt verder disfunctioneren van de detailhandelsstructuur voorkomen en de ruimtelijke kwaliteit niet verder aangetast. Het overzicht van de winkelleegstand toont de noodzaak aan om detailhandelsontwikkelingen vooral te concentreren in de provinciale structuur voor reguliere detailhandel en op PDV-locaties en tegelijkertijd het (plan)aanbod te reduceren.
Overcapaciteit
De planvoorraad dient in omvang verminderd te worden om de detailhandelsstructuur ruimtelijk optimaal te kunnen laten functioneren.
Met de regio's vindt overleg plaats om “papieren” plannen te reduceren in lijn met de gebiedstotalen. Met “papieren” plannen worden mogelijkheden voor detailhandel bedoeld die nog niet fysiek gerealiseerd zijn, maar waarvan de realisatie wel mogelijk is gemaakt in een bestemmingsplan. Voor zover een bestemmingsplan mogelijkheden biedt voor nieuwe detailhandel buiten de aangewezen locaties en buiten de genoemde uitzonderingen, is dit niet in overeenstemming met de verordening. De aanpassingstermijn voor bestemmingsplannen is hierop in principe van toepassing. In uitzonderingsgevallen kan nog wel gebruik gemaakt worden van de afwijkingsmogelijkheid voor onbenutte bouw- en gebruiksrechten.
In de Ontwerp regionale structuurvisie en beleidsplan PDV Zuid-Holland Zuid (2012) zijn de kaders weergegeven waarlangs deze reductie kan plaatsvinden in de regio Zuid-Holland Zuid. Hierin is geconcludeerd dat voor behoud en versterking van de woonboulevard in Sliedrecht groei in combinatie met concentratie van PDV-detailhandel nodig is.
Verordening Ruimte (2014)
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het plangebied ligt binnen de bebouwingscontouren en is aangemerkt als bedrijventerrein en deels als locatie voor perifere detailhandel.
Uitsnede visiekaart 'Beter benutten bebouwde ruimte'
Uitsnede kaart detailhandelsstructuur
De volgende regels uit de Verordening Ruimte zijn relevant voor het bestemmingsplan.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Toetsing
De regionale behoefte is aangetoond in paragraaf 4.13.
De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebieden voldoet hiermee aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking.
Lid c is niet van toepassing.
Artikel 2.1.2 Kantoren
Buiten de concentratielocaties voor kantoren met of zonder treinhalte en scienceparken zijn geen zelfstandige kantoren mogelijk met uitzondering van :
Toetsing
Het bestemmingsplan maakt alleen bedrijfsgebonden kantoren mogelijk
Artikel 2.1.3 Bedrijven
Lid 1 Hoogst mogelijke milieucategorie
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein laat bedrijven toe uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte.
Lid 2 Watergebonden bedrijven
nvt
Lid 3 Functiemenging
Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan in beperkte mate voorzien in nieuwe woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein, voor zover dit niet in strijd is met het eerste lid.
Lid 4 Transformatie
nvt
Lid 5 Achterwege blijven van compensatie
nvt
Toetsing
Het bestemmingsplan laat bedrijven in de hoogst mogelijke milieucategorie toe. Er worden geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan.
Artikel 2.1.4 Detailhandel
Lid 1 Detailhandel binnen de centra
nvt
Lid 2 Omvang van ontwikkelingen binnen de centra
nvt
Lid 3 Uitzonderingen buiten de centra
Het eerste lid is niet van toepassing op een bestemmingsplan dat voorziet in de volgende nieuwe detailhandel:
Lid 4 Ontwikkelingen groter dan 1.000 m2 buiten de centra
Voor zover de nieuwe detailhandel, bedoeld in het derde lid onder d, e en f, een omvang heeft van meer dan 1.000 m2 bruto vloeroppervlak, voorziet het bestemmingsplan hier uitsluitend in als is aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat.
Lid 5 Nevenassortimenten
Een bestemmingsplan dat voorziet in detailhandel als bedoeld in het derde lid, onder a, d, en f, stelt de volgende voorwaarden aan de nevenassortimenten:
Toetsing
Er wordt uitsluitend detailhandel toegestaan die past binnen deze regeling. Omdat het gaat om ontwikkelingen groter dan 1000 m2 buiten de centra is advies gevraagd aan het Regionaal Economisch Overleg en is een distributieplanologisch onderzoek uitgevoerd. Het REO heeft positief geadviseerd en uit het dpo (zie bijlage 9) blijkt dat er voldoende behoefte is uitgaande van hedendaagse consumentengedrag. Het REO-advies is samengevat opgenomen in bijlage 10.
Uit bijlage 11 blijkt dat eventuele leegstandseffecten zeer beperkt en aanvaardbaar zijn.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
Toetsing
Bedrijfsontwikkelingen en perifere detailhandelsontwikkelingen op bedrijventerrein Nijverwaard passen in de aard en schaal van het gebied en zijn daarom aan te merken als 'inpassen'. Lid b en c zijn niet van toepassing.
Conclusie Verordening Ruimte 2014
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de relevante regels van de Verordening Ruimte en Mobiliteit. Samengevat:
Ontwerp regionale structuurvisie en beleidsplan PDV Zuid-Holland Zuid (2012)
Uitbreidingsmogelijkheden
In de regio is er in beginsel geen economische marktruimte aanwezig voor uitbreiding van het aanbod woninginrichting. Op basis van de huidige omvang van het aanbod in de regio, de bevolkingsontwikkeling en trends in de detailhandel, is er geen aanleiding voor uitbreiding van het aanbod van woninginrichting. Voor bouwmarkten is wel enige uitbreidingsruimte. Er is geen aanleiding voor uitbreiding van het aanbod van tuincentra.
Gewenste PDV-structuur
Gelet op de beperkte uitbreidingsmogelijkheden wordt het volumineuze detailhandelsaanbod in de regio in drie (in plaats van acht) clusters geconcentreerd.
Buiten de drie te versterken PDV-locaties wordt perifere vestiging van nieuwe detailhandelsbedrijven alleen toegestaan voor initiatieven met een aantoonbaar lokaal karakter.
Op Nijverwaard staat het woonthema centraal. Op dit moment is circa 30% van het totale aanbod woninginrichting in het gebied van het REO ZHZ gevestigd op de locatie Sliedrecht.
In de toekomst wordt gestreefd naar een verdere concentratie van het aanbod op deze locatie. Ter indicatie kan worden uitgegaan van maximaal 40 à 50% van het totale haalbare aanbod woninginrichting, zijnde 56.000 tot 70.000 m2 wvo in de woonbranche. Aangevuld met overige PDV-detailhandel
Om goed te gaan functioneren als regionaal verzorgend themacentrum wonen is het, naast een groot en diep aanbod binnen het thema, ook van belang te komen tot een compacte opzet met goed overzicht op het totale aanbod en met een goede bereikbaarheid en parkeervoorzieningen. Ook een eigentijdse en attractieve uitstraling van de locatie is van belang.
In principe geen brancheverruiming
Vestiging van winkels op de drie te versterken clusters wordt alleen toegestaan voor volumineuze branches. Brancheverruiming wordt in de planregels ondermeer in het licht van de provinciale verordening en art. 4.1 Wro niet toegestaan.
Economische visie Drechtsteden (2008)
Het economische beleid voor de regio Drechtsteden is vastgelegd in de Economische Visie 2008.
Daarin wordt het economische beleid uitgewerkt op vier schaalniveaus:
Bij de realisatie van alle vier de profielen speelt Sliedrecht een belangrijke rol: Sliedrecht is de bakermat van de baggersector, is met haar bedrijventerreinen langs de A15 mede beeldbepalend als de Poort van de Randstad, heeft met de Woonboulevard Nijverwaard een belangrijk element van de complete stedelijke regio binnen haar grenzen en heeft goede mogelijkheden tot (her)ontwikkeling van woon- en werkgebieden aan de rivier.
Regionale Detailhandelsvisie Drechtsteden (2013)
De focus van de regionale detailhandelsvisie ligt op de centrumgebieden van de zes tot de Drechtsteden behorende gemeenten. Deze centrumgebieden vormen de basis van de winkelstructuur en verdienen prioriteit bij de kwalitatieve versterking van hun positie. Het profiel van die centra is van gemeente tot gemeente verschillend, maar in iedere gemeente vervullen ze een beeldbepalende verzorgingsfunctie waar de dynamiek gefaciliteerd dient te worden.
De twee bestaande themacentra in de Drechtsteden (Nijverwaard Sliedrecht en de Woonboulevard
Dordrecht) zijn ook in de regionale hoofdstructuur van belang. Ruimtelijke clustering op de themacentra is een belangrijk uitgangspunt. In Sliedrecht ligt de opgave in ruimtelijke concentratie en in Dordrecht op optimalisering van de invulling, waarbij in Dordrecht een nadere analyse noodzakelijk is van de achtergrond van de invullingsproblematiek.
Om te voorzien in de vraag vanuit de regioconsumenten en de marktpartijen, kan vestiging van een branchevreemde zaak op een themacentrum eventueel worden toegestaan. Uitgangspunt is dat dit slechts (beperkt) toegestaan wordt op een PDV-locatie met een reeds sterke uitgangspositie. In de regio
Drechtsteden worden enkel de Woonboulevard Dordt en Nijverwaard hiertoe gerekend. Ook voor branchevreemde zaken geldt concentratie als belangrijk uitgangspunt.
Specifiek voor Nijverwaard stelt de regio verder dat het aanbod op Nijverwaard omvangrijk is en een belangrijke bovenlokale functie vervult. Hier ligt vooral een ruimtelijke opgave. Het aanbod is versnipperd en de uitstraling is matig, vooral veroorzaakt door tussengelegen bedrijvigheid. Belangrijkste opgave is clustering van het aanwezige aanbod zodat een zichtbaar, herkenbaar, samenhangend en compact cluster ontstaat. (Verdere) branchevervaging dient voorkomen te worden om aantasting van de positie van de regionaal verzorgende hoofdwinkelcentra en de binnenstad van Dordrecht te voorkomen.
Uitvoeringsstrategie bedrijventerreinen voor de Drechtsteden (Drechtraad 2009)
In de Bedrijventerreinenstrategie wordt uitgegaan van een regionale bedrijventerreinbehoefte van 110 ha tot 2020, en een behoefte van 130 ha voor de periode 2020-2030. Voor de periode tot 2020 in te vullen door de ontwikkeling van nieuwe terreinen in Dordrecht, Zwijndrecht en Sliedrecht (Stationspark III - 6 ha netto).
Daarnaast is een grote herstructureringsopgave gedefinieerd. Voor Sliedrecht gaat het daarbij in kwantitatieve zin om de herontwikkeling van Het Plaatje en herstructurering van het terrein Baanhoek en de Nijverwaard (op lange termijn).
Er ligt ook een kwalitatieve opgave: kwaliteitsimpuls bestaande terreinen, versterken PDV-locatie Nijverwaard en het versterken van de samenhang tussen de terreinen Nijverwaard en Noord-Oost Kwadrant.
Uitvoeringsprogramma Bedrijventerreinen Drechtsteden (Drechtstedenbestuur 2012)
In het uitvoeringsprogramma is het maken van een plan van aanpak voor de herstructurering van Nijverwaard west (NW) I en II, (inclusief het toepassen SER-ladder PDV beleid) opgenomen.
Er is inmiddels voor de Nijverwaard een plan van aanpak geschreven door de Regionale Ontwikkelingsmaatschappij Drechtsteden (ROM-D). De provincie dringt aan op actie door de gemeente Sliedrecht. Ook de ondernemers staan hier positief tegenover.
Kern van de voorgestelde aanpak is:
Het bestemmingsplan geeft al deels invulling aan de voorgestelde aanpak door uitbreiding en concentratie van detailhandel in de woonbranche op Nijverwaard te faciliteren. De vervolgstappen door ROM-D kunnen pas worden genomen nadat door het Regionaal Economisch Overleg Zuid-Holland Zuid (REO-ZHZ) een standpunt is ingenomen over de actualisatie van het PDV-beleid, en door de gemeente opdracht wordt verstrekt voor het vervolg. Het nieuwe PDV-beleid dat in REO ZHZ-verband wordt voorbereid, heeft mogelijk invloed op de wijze waarop de revitalisering c.q. de herstructurering van de Nijverwaard verder zal worden uitgevoerd.
Structuurvisie Sliedrecht 2020 (2013)
In de Structuurvisie 2020 heeft de gemeente haar beleid verwoord voor de komende periode tot 2020. In deze structuurvisie worden de hoofdlijnen uit de structuurvisie van 2006 nog steeds onderschreven. De Structuurvisie 2020 bevat dan ook de drie dezelfde hoofddoelen:
In de visie ligt de nadruk op locaties en functies. Het gebruik van deze afzonderlijke stukjes Sliedrecht moet bijdragen aan een nu en in de toekomst goed functionerende gemeenschap.
De gemeente constateert dat er nog maar nauwelijks uitbreidingsruimte voor bedrijven is en zet, naast nieuwe terreinen, in op revitalisering van bestaande terreinen omdat daar zowel een ruimte als een kwaliteitswinst te boeken valt. De stationsomgeving is aangeduid als locatie waar wellicht hoogbouw mogelijk is. Daarnaast wordt voor het gedeelte van Nijverwaard dat grenst aan de rijksweg A15 ingezet op de versterking van de woonboulevard.
Economische visie Sliedrecht (2011)
In de economische visie heeft de gemeente haar economische ambities aangegeven:
Een uitdaging is de versterking van Nijverwaard als locatie voor grootschalige detailhandelsvestiging voor de gehele regio Zuid-Holland Zuid. Dit vraagt om de ontwikkeling van een herstructureringsprogramma voor delen van Nijverwaard (met name westelijk deel) tot de woonboulevard.
Het beleid is gericht op het waarmaken van de hoge ambitie met betrekking tot de woonboulevard. Dat vraagt gezamenlijke keuzes van de gemeente en de regio: durf ruimte te geven!
In de provinciale verordening is het gehele gebied aangewezen als PDV locatie. In het gebied zijn al diverse detailhandelsvestigingen gelegen. In het bestemmingsplan is daarnaast de mogelijkheid gegeven om door middel van een wijzigingsbevoegdheid nieuwe perifere detailhandel passend bij het concept woonboulevard binnen een aangewezen zone toe te staan. Hiermee is het bestemmingsplan een belangrijk sturingselement voor de uitvoering van deze ambitie en doorontwikkeling van het woonboulevardconcept. De wijze waarop vorm wordt gegeven aan de overige ambities is, mede gezien de economische situatie, nog onderwerp van nadere verkenning. De rest van het plangebied blijft bedrijventerrein.
Dit bestemmingsplan biedt een actuele regeling voor het bedrijventerrein waardoor de bedrijven zich kunnen blijven ontwikkelen en aanpassen aan de eisen voor een moderne bedrijfsvoering. Het bestemmingsplan biedt onder meer voldoende ruime bouwmogelijkheden en een milieuzonering die is afgestemd op de omgeving. Het bestemmingsplan draagt zo bij aan het versterken van de ruimtelijke economische structuur, efficiënt gebruik van gronden en bewaking van de milieukwaliteit.
Het bestemmingsplan geeft invulling aan het beleid dat Nijverwaard aanwijst als locatie voor perifere detailhandel. Een deel van Nijverwaard is aangewezen als zone voor de woonboulevard. Hiermee wordt het ruimtelijk kader gegeven om te komen tot clustering van detailhandel op de woonboulevard. Ontwikkelingen in die richting zijn mogelijk door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Zie voor de gewenste toekomstige ontwikkeling in het plangebied verder de gebiedsvisie in paragraaf 3.2 van deze plantoelichting. Zie voor de ruimtelijk economische onderbouwing paragraaf 4.13.
Gemeentelijk niveau
Sliedrecht is een middelgrote gemeente met circa 24.000 inwoners. De gemeente heeft een dorps karakter en deze uitstraling is goed te herkennen in het vele groen en de rustieke woonomgeving. Gezien de ligging aan de oever van de Beneden Merwede heeft Sliedrecht een sterke binding met het water. Dit komt onder meer tot uiting in de baggerindustrie, die van oorsprong erg belangrijk was voor de werkgelegenheid. Zodoende beschikt Sliedrecht over een havengebied. Daarnaast beschikt het dorp over nog een aantal bedrijventerreinen (Molendijk-Industrieweg, Nijverwaard, De Peulen, Baanhoek en Noord-Oost Kwadrant).
De Rivierdijk vormt het oude karakter van Sliedrecht, aan de noordzijde is het dorp over de gehele breedte langzaam uitgegroeid tot zijn huidige omvang. Sliedrecht heeft een kenmerkende structuur waarbij het woongebied is ingeklemd tussen de Beneden Merwede en de rijksweg A15. Zowel aan de Beneden Merwede als ten noorden van de rijksweg zijn bedrijventerreinen gelegen. Ten zuiden van de Rivierdijk liggen de watergebonden bedrijventerreinen (Baanhoek, Het Plaatje, Molendijk-Industrieweg en De Peulen). Ten noorden van de A15 liggen gemengde bedrijventerreinen, Nijverwaard, Noord-Oost Kwadrant en het Stationsgebied, waarbij de laatste voornamelijk is gericht op kantoren.
Plangebied
Ruimtelijke structuur
Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied tussen het spoor en de rijksweg. Het betreft het gebied dat ten westen van de Stationsweg is gelegen tot aan de spoorlijn tussen Dordrecht en Geldermalsen. Het plangebied kenmerkt zich door een ruime verkavelingsopzet die in eerste instantie is ingericht voor de van oorsprong gevestigde industriële en logistieke activiteiten. Binnen het stratenplan kan een flexibele invulling gegeven worden aan het bedrijventerrein.
De bebouwing op het terrein kenmerkt zich door een hoge bebouwingsdichtheid en een bouwhoogte van circa 10 m. Op de terreinen van de detailhandelsvestigingen zijn vaak aan de voorzijdes ruimtes vrijgelaten voor het parkeren. De rooilijnen liggen hierbij verder van de weg af. Bij bedrijfspercelen wordt vaak dichter op de weg gebouwd en bevinden zich de onbebouwde delen vaak aan de zij- of achterkanten van de percelen.
In het plangebied is een aantal groengebieden gelegen. Tussen het bedrijventerrein en de rijksweg ligt een groenblauwe zone. Dit groen is langs de Leeghwaterstraat en Beijerinckstraat doorgetrokken, waardoor een groen aanzicht bestaat. Verder kennen verschillende straten op het bedrijventerrein een groene inrichting. Hierbij is het gebied tussen de bedrijfspercelen en de openbare weg groen aangelegd.
Functionele structuur
Op het bedrijventerrein hebben zich in de loop van de tijd bedrijven gevestigd die gericht zijn op diverse categorieën. Op het bedrijventerrein zitten onder andere transport- en overslagbedrijven, autoherstelbedrijven en garages, metaalverwerkende en verwerkende bedrijven en bedrijfsverzamelgebouwen. Op het bedrijventerrein hebben zich in de afgelopen decennia geen grote lawaaimakers gevestigd. Op het terrein is daarnaast nog een drietal benzinestations gelegen. Tevens is aan de Lelystraat een gemeentewerf gevestigd.
Op het bedrijventerrein zijn in de loop van de tijd ook verschillende detailhandelsvestigingen gekomen, deze zijn voornamelijk gericht op de woonbranche en badkamers/sanitair. De detailhandelsbedrijven zijn geconcentreerd gelegen in het westelijk en middengebied van het bedrijventerrein, waarbij de meeste vestigingen zich voornamelijk hebben gevestigd aan de Leeghwaterstraat, waar deze functies een zicht hebben aan de A15, en aan de Parallelweg. Daarnaast is er verspreid over het terrein nog een aantal detailhandelsbedrijven aanwezig. Ter ondersteuning van deze woonwinkels is aan de Brouwerstraat een horecavestiging gelegen.
Daarnaast bevinden zich aan de Brouwerstraat en aan de Conradstraat nog twee kantoorlocaties.
Woningen
Naast bedrijven en detailhandel zijn in het plangebied aan de Leeghwaterstraat vijf woningen gelegen. Daarnaast bevinden zich op het bedrijventerrein nog een aantal bedrijfswoningen.
Aan de Beijerinckstraat is een woonwagenlocatie gelegen. Op dit terrein zijn momenteel 10 woonwagens gevestigd. Deze woonwagen hebben een gemiddelde omvang van circa 100 m². De bouwhoogte van de woonwagens varieert tussen de 4 m en 6 m.
Het bedrijventerrein is van oorsprong gericht op industriële en logistieke activiteiten. De openbare ruimte is hierop ook ingericht. Deze kenmerkt zich door straten met aan weerszijden parkeerplaatsen of voetpaden. Echter, in de loop van de jaren heeft het bedrijventerrein zich meer ontwikkeld naar een gemengd bedrijventerrein. Dit komt mede door de vestiging van detailhandelsbedrijven gericht op de woonbranche. Deze detailhandelsvestigingen zijn alle mogelijk gemaakt middels separate planologische vrijstellingsprocedures.
Door de vestiging van deze perifere detailhandel heeft het bedrijventerrein een regionale functie ten aanzien van de vestiging van perifere detailhandel, die vooral gericht is op de woonbranche en badkamers/sanitair. Het bedrijventerrein is dan ook in de structuurvisie van de provincie Zuid-Holland aangewezen als opvanglocatie voor perifere detailhandel. Daarnaast wordt dit beleid in regionaal verband ondersteund door het beleid van de Drechtsteden.
Ruimtelijke visie
De gemeente vindt het wenselijk om de huidige locatie van de woonboulevard op het bedrijventerrein te versterken. Om klanten in de regionale markt te kunnen blijven trekken is het van belang dat aanwezige bedrijven zich goed kunnen presenteren en goed bereikbaar zijn. De gemeente heeft een beeldkwaliteitsplan opgesteld en de problemen en kansen voor het verder ontwikkelen van de woonboulevard uiteengezet. Verankering van het beeldkwaliteitsplan vindt plaats via de welstandsnota.
Speerpunten voor de ontwikkelingen van de detailhandel op het bedrijventerrein zijn het ontwikkelen van een aaneengesloten gebied met woonwinkels, waarbij een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de publiekstrekkende woonwinkels en de bedrijven.
Gestuurd wordt op de realisatie van drie zones binnen het westelijke deel van het plangebied wat nader invulling gaat geven aan het woonboulevardconcept.
Figuur 3.1 Zones (bron: Beeldkwaliteitsplan Woonboulevard Sliedrecht)
In zone A wordt getracht zoveel mogelijk publiekstrekkers te vestigen. In deze woonwinkelstraten wordt gezocht naar een aangename publieksruimte die voorziet in voldoende parkeerruimte aan de voorzijde van de gebouwen. Zone A ligt voornamelijk aan de westzijde van het bedrijventerrein, waarbij de representatieve zijde zich voornamelijk concentreert aan de Leeghwaterstraat en de Parallelweg, tot aan de Ringerstraat.
Zone C wordt gezien als de bedrijfszone, waarbij de komst van het publiek zoveel mogelijk wordt geweerd. In deze zone vindt ook het laden en lossen ten behoeve van de woonwinkels plaats. Deze zone wordt hierbij ook soberder ingericht, waarbij zoveel mogelijk ruimte wordt gegeven aan het verkeer ten behoeve van de bedrijven. Zone C is gelegen achter Zone A en betreft vooral het achtergebied tussen de achterzijde van de percelen aan de Leeghwaterstraat en de Parallelweg vanaf de Ringerstraat.
Zone B is een meer gemengd gebied tussen Zone A en Zone C. Hierbij wordt ingezet op het behoud van de huidige situatie waarbij zowel (lichte) publiekstrekkers gevestigd zijn als bedrijven. Hierdoor kan het karakter van het plangebied worden behouden. Zone B betreft vooral het gebied aan weerszijden van de Lelystraat.
Het oostelijk deel van het plangebied blijft, zoals nu, bedrijventerrein.
Functionele visie
Het bedrijventerrein heeft van oudsher de functie als bedrijventerrein. Ook met de ontwikkeling van de woonboulevard blijven bedrijven een belangrijke functie voor het plangebied. De bestaande bedrijven worden dan ook niet in hun huidige bedrijfsvoering beperkt en er wordt een zo hoog mogelijke milieucategorie aangehouden. Wel heeft het bedrijventerrein niet langer de status van gezoneerd industrieterrein (zie verder paragraaf 4.3).
De ontwikkeling van detailhandel is opgesplitst in twee delen. Ten aanzien van de ontwikkeling van het woonboulevardconcept op het bedrijventerrein is een zone aangewezen die zich kan transformeren naar grootschalige detailhandelslocatie in de woonbranche. Buiten de zone is uitsluitend grootschalige detailhandel, die niet valt in de woonbranche, toegestaan. Op deze locaties blijft het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten wel mogelijk.
De ontwikkeling van detailhandel op het bedrijventerrein mag niet leiden tot een duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur. Dit houdt in dat de ontwikkeling van detailhandel op het bedrijventerrein niet tot gevolg mag hebben dat de bestaande detailhandel in het centrum van Sliedrecht dusdanige concurrentie krijgt van het bedrijventerrein dat in het centrum van Sliedrecht leegstand ontstaat. Dit leidt namelijk ertoe dat bewoners niet langer in hun directe woonomgeving hun dagelijkse boodschappen kunnen doen.
Om ervoor te zorgen dat de ontwikkeling van detailhandel op het bedrijventerrein niet leidt tot een duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur wordt op het bedrijventerrein alleen grootschalige detailhandel, zoals detailhandel in auto's, boten en explosiegevaarlijke goederen en detailhandel in de woonbranche toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dat zich op het bedrijventerrein detailhandel kan vestigen die in de binnenstad behoren, zoals warenhuizen, detailhandel in dagelijkse goederen en detailhandel in mode, persoonlijke verzorging en luxe goederen.
In het kader van het bestemmingsplan is een distributieplanologisch onderzoek uitgevoerd. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.13.
De gebiedsvisie, zoals in de vorige paragraaf is uiteengezet, is in het bestemmingsplan vertaald. In het bestemmingsplan zijn twee zones aangeduid. De zone voor de woonboulevard is gekozen aan de hand van de gebiedsvisie. Daarnaast is gekeken naar de bestaande bedrijvigheid en naar straten met overwegend publiekstrekkers. Globaal is de Brouwerstraat en de Leeghwaterstraat (tot aan de Bruningstraat) als zone benoemd waar grootschalige detailhandel zich mag vestigen. De woonboulevardzone is weergegeven in figuur 3.2.
Figuur 3.2 Woonboulevardzone
Percelen waar nu al perifere detailhandel plaatsvindt én die binnen de woonboulevardzone liggen worden direct voor grootschalige detailhandel bestemd. Bestaande bedrijven die binnen de aangewezen zone liggen houden een bedrijfsbestemming. Daarnaast komt op de zone een wijzigingsbevoegdheid te liggen die het mogelijk maakt de bedrijfsbestemming ter plaatse te wijzigen ten behoeve van grootschalige detailhandel in de woonbranche. Hiermee worden bestaande rechten zoveel mogelijk gerespecteerd en is het bestemmingsplan flexibel genoeg om de woonboulevard verder te kunnen ontwikkelen. Onder detailhandel in de woonbranche valt:
Buiten de woonboulevardzone krijgen de percelen een bedrijfsbestemming. De reeds aanwezige detailhandel buiten de zone wordt niet wegbestemd, maar krijgt een specifieke maatbestemming. Hierbij wordt binnen de bestemming Bedrijf het perceel voorzien van een aanduiding, waarmee detailhandel binnen de bedrijfsbestemming mogelijk is. Op dit deel van het bedrijventerrein kan zich onder voorwaarden wel grootschalige detailhandel niet in de woonbranche vestigen. Onder detailhandel niet in de woonbranche valt detailhandel in auto's, boten, caravans, motoren, scooters, zwembaden, buitenspeelapparatuur, fitnessapparatuur, piano's surfplanken en tenten, grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen en brand- en explosiegevaarlijke goederen. Deze vormen van detailhandel passen niet goed in het centrum van Sliedrecht en horen dan ook op bedrijventerreinen. Deze vormen van detailhandel kunnen mogelijk gemaakt worden door middel van een afwijkingsbevoegdheid.
Omdat het bedrijventerrein meer wordt ingericht als een gemengd bedrijventerrein, is het niet langer noodzakelijk dat het bedrijventerrein als een gezoneerd industrieterrein wordt bestemd. Zie voor een toelichting hierop paragraaf 4.3 van deze plantoelichting.
Deze uitgangspunten zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Een uitgebreide planbeschrijving van de juridische regeling is opgenomen in Hoofdstuk 5.
Inleiding
In deze paragraaf wordt de huidige verkeersstructuur beschreven voor zowel het gemotoriseerd verkeer, het langzaam verkeer als het openbaar vervoer in het plangebied. Eveneens is de huidige verkeersafwikkeling en de parkeersituatie beschreven.
Verkeersstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
De ontsluiting van het bedrijventerrein vindt hoofdzakelijk plaats via de Parallelweg. De Parallelweg loopt parallel aan de lighttrainspoorlijn Dordrecht-Geldermalsen. De Parallelweg sluit, ter hoogte van het station Sliedrecht, aan op het Stationsplein en de Stationsweg. Via deze Stationsweg is onder de rijksweg A15 het centrum van Sliedrecht te bereiken.
Aan de westzijde van het plangebied sluit de Parallelweg aan op de rijksweg A15 in de richting van Rotterdam en Gorinchem. De Parallelweg gaat hier tevens onder de rijksweg door en sluit daar aan op de weg richting Baanhoek.
Ontsluiting langzaam verkeer
Het fietsverkeer maakt op het bedrijventerrein gebruik van dezelfde ontsluitingswegen als het gemotoriseerde verkeer. Langs de Parallelweg is, conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig, een vrijliggend fietspad gelegen. Daarnaast is tussen de Leeghwaterstraat en de Stationsweg een fietspad gelegen dat zorgt voor een directe verbinding met het centrum.
Ontsluiting openbaar vervoer
Ten oosten van het bedrijventerrein ligt het treinstation Sliedrecht. Hier stoppen de treinen op het lighttrainspoor tussen Dordrecht en Geldermalsen. Daarnaast is ten zuidwesten van het bedrijventerrein aan de overzijde van de rijksweg het treinstation Sliedrecht Baanhoek gelegen.
Verkeersafwikkeling
De bereikbaarheid van het bedrijventerrein is mede door de ligging aan de rijksweg goed te noemen. De kruispunten waarmee het bedrijventerrein wordt ontsloten zijn echter minimaal vormgegeven, waardoor op piekmomenten enige opstoppingen van verkeer ontstaan, zie Bijlage 1.
In het uitvoeringsprogramma van het Verkeersbeleidsplan zijn maatregelen voorgesteld waarbij rotondes in plaats van voorrangskruisingen worden gerealiseerd. Dit biedt een goede oplossing, ook voor de situatie na verdere transformatie naar woonboulevard.
Parkeren
Op het bedrijventerrein wordt gestreefd naar zoveel mogelijk parkeren op het eigen terrein. Bij de detailhandelslocaties op het bedrijventerrein zijn vaak op de voorzijde van het terrein parkeerplaatsen gerealiseerd ten behoeve van de bezoekers. Op een deel van het bedrijventerrein kan echter een aantal bedrijven niet voorzien in eigen parkeerplaatsen. Deze maken gebruik van parkeerplaatsen in de openbare ruimte.
Conclusie
De bereikbaarheid voor het verkeer is goed te noemen. Door de inrichting van de meeste wegen conform de principes van het concept Duurzaam Veilig is de verkeersveiligheid in het plangebied voldoende gewaarborgd.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening en in verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet onderzoek plaatsvinden naar de voor het plangebied relevante milieuaspecten. Hierna volgt per milieuaspect het geldende toetsingskader, het uitgevoerde onderzoek en de conclusie van het milieuonderzoek.
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten, die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusies
Het bestemmingsplan Nijverwaard heeft een consoliderend karakter. Het plan legt de bestaande situatie vast en bevat weinig tot geen ontwikkelingsruimte. Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn dan ook niet aan de orde. Door een enigszins flexibele bestemmingslegging (afwijkingsbevoegdheden) zijn veranderingen van de huidige situatie mogelijk. Gelet op deze ontwikkelingsruimte (de schaal van de veranderingen in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de locatie van het plangebied en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Beleid en normstelling
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Onderzoek en conclusie
Het bedrijventerrein Nijverwaard is op dit moment een gezoneerd industrieterrein. Op grond van het vigerende bestemmingsplan is de vestiging van grote lawaaimakers niet expliciet uitgesloten. Om het industrieterrein bevindt zich dan ook, op basis van de Wet geluidhinder, een geluidszone. In de huidige situatie zijn echter geen grote lawaaimakers aanwezig op het bedrijventerrein en zijn er ook geen vestigingsverzoeken van dergelijke bedrijven te verwachten. De bestaande bedrijvigheid op Nijverwaard is gelet op omvang en aard van de activiteiten niet zodanig dat zonering op grond van de Wet geluidhinder verplicht is. Verder is er op basis van de geluidszone en de aanwezige bedrijvigheid vrijwel geen akoestische ruimte beschikbaar om een eventuele grote lawaaimaker te laten vestigen. Dergelijke bedrijven kunnen zich elders vestigen, bijvoorbeeld op het bedrijventerrein Kerkerak dat zeer geschikt is voor de vestiging van grote lawaaimakers.
Indien de geluidzonering in stand wordt gehouden moet het zonebewakingsmodel volledig worden geactualiseerd. Uit indicatief onderzoek is gebleken dat er sprake is van juridische zone-overschrijdingen. Zorgvuldig zonebeheer zou dan ook vragen om bedrijven te gaan beperken in hun (juridische) geluidruimte, oftewel de geluidbelasting te verlagen, en om de zone aan te passen. Hiervoor is aanpassing van omliggende bestemmingsplannen noodzakelijk. De woningen aan de Stationsstraat komen daarbij zeer waarschijnlijk binnen de zone te liggen. Voor deze woningen moet dan het geluidniveau in de woningen worden berekend en moeten hogere waarde worden vastgesteld.
De gemeente heeft de visie om delen van het bedrijventerrein verder door te ontwikkelen tot woonboulevard. De gemeente wil dan ook geen grote lawaaimakers meer op dit bedrijventerrein toelaten. Gelet hierop is besloten het gezoneerde industrieterrein Nijverwaard te dezoneren. Dezonering heeft verschillende gevolgen:
De Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid heeft een onderzoek uitgevoerd naar de akoestische situatie op bedrijventerrein Nijverwaard (rapport Akoestische onderbouwing Industrieterrein 'Nijverwaard', vastgesteld op 2 december 2014) zie Bijlage 2 Akoestisch onderzoek dezonering. Daarbij is ook beoordeeld of het dezoneren nadelige gevolgen kan hebben voor de aanwezige bedrijven.
Bedrijven
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het dezoneren van het industrieterrein bij het overgrote deel van de aanwezige bedrijven niet leidt tot beperking van de geluidsruimte. De bedrijven houden de geluidsruimte die ze hebben en er is nog geluidsruimte over. Om te zorgen dat de bedrijven in alle gevallen hun huidige geluidsruimte houden is een nota industrielawaai opgesteld (Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, zaakmunner 122581, d.d. 6 november 2013) zie Bijlage 3 Nota Industrielawaai. Deze nota zorgt ervoor dat de bedrijven de geluidsruimte die ze nu hebben ook behouden zodat de dezonering niet nadelig is voor de huidige bedrijfsvoering van de bedrijven. De nota industrielawaai zorgt er tevens voor dat het woon- en leefklimaat voor de woningen niet wijzigt.
Bij één bedrijf kan niet met volledige zekerheid worden gesteld dat de huidige geluidruimte behouden blijft. Bij dit bedrijf wordt nader onderzoek gedaan naar de representatieve bedrijfssituatie en zo nodig een maatwerkvoorschrift op grond van het Activiteitenbesluit opgesteld. Verder kunnen de optredende maximale geluidsniveaus voor dit bedrijf en nog drie andere aanwezige bedrijven hoger zijn dan op grond van het Activiteitenbesluit rechtstreeks is toegestaan. Hoewel maximale geluidniveaus in de dagperiode op grond van het Activiteitenbesluit uitgesloten zijn van toetsing, worden deze maximale geluidniveaus om redenen van juridische zekerheid vastgelegd in een maatwerkvoorschrift. Zo houden deze bedrijven het recht op deze maximale geluidniveaus.
Bij dezonering verandert de status van gezoneerd industrieterrein naar een bedrijventerrein. Op grond van de Handreiking geldt er een streefwaarde van 55 dB(A) en een maximale grenswaarde van 65 dB(A) ter plaatse van geluidsgevoelige functies.
Woningen
Voor (bedrijfs)woningen op een geluidsgezoneerd industrieterrein geldt geen dan wel een zeer beperkte mate van bescherming tegen geluid van bedrijven. Door het vervallen van de geluidszonering krijgen de aanwezige (bedrijfs)woningen wel bescherming tegen geluidshinder. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de feitelijk aanwezige geluidssituatie niet verandert; immers de bedrijven houden de geluidsruimte die ze hebben. Voor woningen buiten de zonegrens (Stationsstraat) verdwijnt de bescherming van de zonegrens die achter de woningen lag. De aangrenzende bedrijven mogen nu 50 dB(A) op de gevels van deze woningen produceren. In theorie kan dit tot een toename van geluid leiden, maar in de praktijk is dit niet mogelijk omdat de geluidsruimte van de bedrijven ook wordt begrensd door de aanwezige bedrijfswoningen aan de Calandstraat. Verder is sprake van een grote mate van afscherming door de aanwezige bedrijfsgebouwen. Dezonering leidt niet tot een slechter woon- en leefklimaat vanwege maximale geluidsniveaus.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).
Gevoelige bestemmingen en gebiedstypen; uitgangspunten milieuzonering
Het bedrijventerrein wordt met het voorliggende bestemmingsplan gedezoneerd. Bij deze milieuzonering wordt dus uitgegaan van een bedrijventerrein zonder geluidszone. Daarom wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' (hierna: SvB). Deze Staat wordt toegepast voor de reguliere bedrijfspercelen. Deze SvB gaat uit van het aanhouden van richtafstanden tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'; voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de SvB wordt verwezen naar Bijlage 4 Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten' van deze toelichting. Bij de milieuzonering dient rekening te worden gehouden met diverse (bedrijfs)woningen binnen het plangebied en de woningen langs het bedrijventerrein.
Woningen op het bedrijventerrein
Op het bedrijventerrein zijn enkele woningen gelegen. Het betreft hier overduidelijk geen rustige woonwijk, maar een gemengd gebied, zodat gebruik kan worden gemaakt van de (kleinere) richtafstanden die voor een gemengd gebied gelden. Dit houdt in dat direct naast deze woningen bedrijven uit maximaal categorie 2 van de SvB zijn toegestaan. Bedrijven uit categorie 3.1 zijn op een afstand van 30 m toegestaan en bedrijven uit categorie 3.2 op een afstand van 50 m.
Op het bedrijventerrein is ook een aantal woonwagens aanwezig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het gewenst in de milieuzonering ook rekening te houden met deze woonwagens. Rondom de woonwagens worden, net als bij de woningen, bedrijven uit milieucategorie 2 algemeen toelaatbaar geacht.
Bedrijfswoningen
Tevens zijn op het bedrijventerrein verschillende bedrijfswoningen aanwezig. Voor dit type woningen worden minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat gesteld door de aanwezigheid van het (vaak eigen) bedrijf en de hinder die dit veroorzaakt. Voor nieuwe bedrijventerreinen wordt als uitgangspunt gehanteerd dat naast bedrijfswoningen, bedrijven uit maximaal categorie 2 toelaatbaar zijn. Omdat het in dit geval gaat om een bestaande situatie en nieuwe bedrijfswoningen niet mogelijk worden gemaakt, wordt daar flexibeler mee omgegaan. Direct aangrenzend aan bedrijfswoningen zijn bedrijven uit maximaal categorie 3.2 van de SvB toegestaan. Bedrijven uit categorie 4.1 zijn op een afstand van 30 m toegestaan. Deze milieuzonering ten opzichte van bedrijfswoningen wordt hier aanvaardbaar geacht, omdat de aanwezigheid van bedrijfswoningen binnen het plangebied in de regel een historisch gegroeide situatie betreft. Bovendien is wegbestemmen van de momenteel aanwezige bedrijfswoningen financieel niet haalbaar noch gewenst.
Woningen in de directe omgeving van het bedrijventerrein
Ten oosten van het plangebied ligt aan de Stationsweg een lint met woonbebouwing. Deze woningen liggen in de directe omgeving van het bedrijventerrein Nijverwaard, de rijksweg A15 en de Betuwespoorlijn. Door de ligging behoren deze woningen tot het omgevingstype 'gemengd gebied'. Bij deze woningen wordt daarom met 1 afstandsstap afgeweken van de richtafstanden uit de SvB.
Rustige woonwijken
Ten zuiden van het bedrijventerrein Nijverwaard ligt de woonwijk Westwijk II, welke als rustige woonwijk wordt beschouwd. In de woonwijk is geen sprake van functiemenging. Tussen deze woonwijk en het plangebied is een duidelijke ruimtelijke afscheiding in de zin van een watergang, een groenstrook en de rijksweg A15. Ten opzichte van deze woningen worden de richtafstanden uit de SvB dan ook onverkort gehanteerd teneinde een goed woon- en leefklimaat te garanderen.
Daar waar de verschillende normen elkaar overlappen, wordt ten gunste van de strengste norm besloten. Als de afstand tot een bedrijfswoning bijvoorbeeld categorie 3.2 toestaat, maar de afstand tot een rustige woonwijk slechts categorie 3.1 toestaat, krijgt het betreffende bedrijfsperceel dus een algemene toelaatbaarheid van categorie 3.1.
Uitwerking milieuzonering
Op grond van de eerdergenoemde uitgangspunten is de milieuzonering op de verbeelding opgenomen. Hierbij is uitgegaan van de richtafstanden zoals genoemd in de SvB en de afwijkingen hiervan zoals hierboven beschreven.
Afhankelijk van de locatie zijn op het bedrijventerrein Nijverwaard bedrijven uit maximaal categorie 2 tot en met 4.2 van de SvB algemeen toelaatbaar. Bij de milieuzonering zijn de direct afleesbare afstandslijnen zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met de bestaande terreingrenzen van de aanwezige bedrijven en kavels. Plaatselijk is gekozen voor een opsplitsing van bestaande bedrijven in verschillende categorieën. Bedrijven die ten tijde van het opstellen van dit plan aanwezig zijn, maar niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid, krijgen een specifieke aanduiding (zie Bijlage 5 Bedrijfsinventarisatie). Uit de inventarisatie van de aanwezige bedrijven blijkt dat 6 bedrijven niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid en daarom een specifieke aanduiding hebben gekregen. Daarnaast heeft het gasontvangstation een specifieke aanduiding gekregen. Op basis van deze specifieke aanduiding kunnen de bedrijven hun activiteiten gewoon voortzetten. Omschakeling van het bedrijf naar een andere activiteit dan in de bestemming is vermeld, kan alleen plaatsvinden wanneer deze activiteit past binnen de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich dan alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid.
Afwijken van de gebruiksregels
De toelaatbaarheid, zoals deze hierboven is beschreven, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De SvB geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Met name komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze, minder hinder veroorzaakt dan in de SvB is verondersteld. In dat geval kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemene toelaatbaarheid. Op die manier kan een dergelijk bedrijf voor de desbetreffende activiteit toe worden gelaten.
Horeca
In het plangebied is één horecazaak aanwezig, namelijk Délifrance aan de Brouwerstraat 25. Het gaat hierbij om lichte horeca, namelijk een lunchroom. In de directe omgeving van de lunchroom zijn geen hindergevoelige functies gelegen. De aanwezigheid van de horecazaak is dan ook niet van invloed op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de gevoelige functies.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en wordt de bedrijven voldoende ontwikkelingsruimte geboden voor de toekomst.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. In het plangebied worden dan ook geen nieuwe geluidsgevoelige functies gerealiseerd. Onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) naar wegverkeerslawaai kan dan ook achterwege blijven.
Wel zal het verkeer op en langs het bedrijventerrein als gevolg van de transformatie toenemen. Om te bezien of ter plaatse van de bestaande woningen langs de Leeghwaterstraat en de Beijerinckstraat op het bedrijventerrein nog sprake zal zijn van een aanvaardbaar akoestisch klimaat is onderzoek uitgevoerd.
Toetsingskader
Bij gebrek aan een eenduidig beoordelingskader voor dergelijke situaties wordt voor de beoordeling van de effecten aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh voorschrijft voor reconstructie situaties. Het gaat dan om het uitstralingseffect.
Bij het onderzoek naar het uitstralingseffect dient ingevolge artikel 99 lid 2 onderzocht te worden of sprake is van een significante toename (=1,5 dB) van geluid. Hierbij dient dan de aanvaardbaarheid van de eventuele geluidstoename inzichtelijk te worden gemaakt, maar wordt niet formeel getoetst aan de normstelling uit de Wgh. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid is wel gebruikgemaakt van de normen uit de Wgh. De toename wordt berekend door de geluidsbelasting in de toekomstige situatie (2024) te vergelijken met de huidige geluidsbelasting (2013). Daarbij is opvulling tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB altijd toegestaan.
Onderzoek
Rekenmethodiek en invoergegevens
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 6.
Ten aanzien van de verkeersintensiteiten, verkeersgeneratie en verdeling van het verkeer zijn dezelfde uitgangspunten aangehouden als in het verkeersonderzoek.
De intensiteit op de Leeghwaterstraat zal toenemen van 3.050 mvt/etmaal in 2013 naar 4.700 mvt/etmaal in 2024, waarbij ervan uitgegaan is dat het gehele terrein getransformeerd is. De wegdekverharding op de Leeghwaterstraat bestaat uit klinkers. Voor de voertuigverdeling van het verkeer is uitgegaan van een standaardverdeling van het verkeer op een ontsluitingsweg bedrijventerrein. De woningen langs de Leeghwaterstraat staan op een afstand van 15 m uit de as van de weg. Gerekend is op een hoogte van 1,5; 4,5 en 7,5 m.
De intensiteit op de Beijerinckstraat zal toenemen van 5.650 mvt/etmaal in 2013 naar 8.700 mvt/etmaal in 2024, waarbij ervan uitgegaan is dat het gehele terrein getransformeerd is. De wegdekverharding bestaat uit klinkers. Voor de voertuigverdeling van het verkeer is uitgegaan van een standaardverdeling van het verkeer op een ontsluitingsweg bedrijventerrein. De (bedrijfs)woningen langs de Beijerinckstraat staan op een minimale afstand van 15 m uit de as van de weg. Gerekend is op een hoogte van 1,5 en 4,5 m.
Resultaten
Uit de berekeningen, zie tabel 4.1, blijkt dat in beide gevallen de toename meer dan 1,5 dB is. De hoogste geluidsbelasting langs de Leeghwaterstraat bedraagt 57 dB en langs de Beijerinckstraat 59 dB.
Tabel 4.1 Rekenresultaten verkeerstoename
2013 | 2024 | verschil t.o.v. voorkeursgrenswaarde* | |
Leeghwaterstraat | 54.77 | 56.65 | 1.88 |
Beijerinckstraat | 57.22 | 59.09 | 1.87 |
*verschil 2024-2013, waarbij opvulling tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB altijd is toegestaan.
Maatregelen
Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Hiervoor is een aantal maatregelen denkbaar. Een mogelijkheid is om de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen. De wegen hebben een ontsluitende functie en dienen ten behoeve van een goede bereikbaarheid van het bedrijventerrein behouden te blijven. Tevens zijn de wegen reeds 30 km/h-wegen zodat de snelheid niet kan wijzigen. Functiewijziging, wijziging van samenstelling of snelheid van het verkeer zijn daarom niet mogelijk en stuiten op overwegende bezwaren van verkeerskundige aard.
Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van een geluidsreducerende wegdekverharding. Gezien het geringe aantal woningen waarvoor deze maatregel noodzakelijk is stuit dit op bezwaren van financiële aard.
Naast maatregelen aan de bron zijn maatregelen in het overdrachtsgebied mogelijk, bijvoorbeeld door het vergroten van de afstand tot de weg of het plaatsen van geluidsschermen. Vanwege de inpasbaarheid binnen de bestaande bebouwingssituatie is het niet mogelijk om de afstand te vergroten of geluidsschermen te plaatsen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te reduceren of dat maatregelen daartoe op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard stuiten.
De hoogst optredende geluidsbelasting bedraagt 59 dB ten gevolge van het verkeer op de Beijerinckstraat en blijft daarmee ruim beneden de uiterste grenswaarde die de Wgh noemt (63 dB voor binnenstedelijke woningen wanneer de weg gezoneerd zou zijn). De ondervonden geluidsbelasting is daarmee aanvaardbaar. Aangezien niet wettelijk getoetst hoeft te worden zijn hieraan dan ook verder geen wettelijke consequenties verbonden.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Nibm
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Figuur 4.1 Concentratie stikstofdioxide in het plangebied (Monitoringstool)
Figuur 4.2 Concentratie fijn stof in het plangebied (Monitoringstool)
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wlk kan daarom achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentratie fijn stof direct langs de A15 en de Parallelweg (als maatgevende doorgaande wegen in het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer is gelegen. De jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide is in 2015 in vrijwel het gehele plangebied ruim onder de grenswaarden gelegen. De hoogste concentratie stikstofdioxide is aanwezig bij de kruising A15/Parallelweg. De hoogste concentratie is hier 39,6 µg/m³ en ligt dus nog onder de grenswaarde van 40 µg/m³.
Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het gehele plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Risicovolle inrichting
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat er in het plangebied één risicovolle inrichting aanwezig is. Het gaat hierbij om benzineservicestation Helbro bv inclusief lpg-vulpunt (jaardoorzet 999 m³) aan de Lelystraat 97. Bij deze inrichting zijn 3 objecten met een PR 10-6-contour. Rondom het vulpunt ligt een contour van 45 m, rondom het ondergronds reservoir een contour van 25 m en rondom de afleverinstallatie een contour van 15 m. Het invloedsgebied van het groepsrisico is 150 m. Binnen de PR 10-6-contour zijn geen kwetsbare objecten gelegen. Wel zijn er beperkt kwetsbare objecten (bedrijven) binnen de contour gelegen. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de PR 10-6-contour als een richtafstand. Omdat het hierbij gaat om bestaande bebouwing, wordt de situatie aanvaardbaar geacht. De aanwezige risicovolle inrichting vormt hiermee geen belemmering voor de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.
Transport van gevaarlijke stoffen over de A15 en de Betuweroute
Het plangebied ligt binnen de invloedsfeer van het wegvervoer van gevaarlijke stoffen over de A15. Het gaat hierbij om het wegvak Z79, tussen afrit 23 Papendrecht/N3 en afrit 27 Gorinchem. Daarnaast ligt het plangebied binnen de invloedsfeer van de Betuweroute (vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor). De Betuweroute zelf wordt niet in het bestemmingsplan Nijverwaard meegenomen. Het spoor en het geluidsscherm van de Betuweroute vallen in het bestemmingsplan Buitengebied.
De PR 10-6-contour ten gevolge van de rijksweg A15 en de Betuweroute is berekend door de omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid. Hieruit blijkt dat op basis van het Basisnet vervoer van gevaarlijke stoffen de PR 10-6-contour van de A15 op 42 m van het hart van de weg is gelegen en de PR 10-6-contour van de Betuweroute op 15 m. Binnen deze PR 10-6-contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden geprojecteerd. In het plangebied zijn er binnen deze contour geen kwetsbare objecten aanwezig. Deze worden in de toekomst ook niet toegestaan. In de zone van de Betuweroute ligt onder andere de lightrailverbinding Dordrecht-Elst, groen- en waterpartijen, taluds en wegen. De strook van 42 m van de A15 heeft een verkeers-, groen-, bedrijven- en/of waterbestemming zonder bebouwingsmogelijkheden. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die passen binnen de bestemming zijn wel mogelijk. In het maximale groeiscenario legt het PR als gevolg van het vervoer over de snelweg A15 en de Betuweroute geen beperkingen op aan de ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de A15 en de Betuweroute geldt een plasbrandaandachtsgebied van 30 m. De geprojecteerde bebouwing van Nijverwaard ligt buiten dit plasbrandaandachtsgebied.
Het PR legt dan ook geen beperkingen op aan de ruimtelijke ontwikkelingen van het onderhavig bestemmingsplan. Dit vormt geen knelpunt voor het plangebied.
Transport door buisleidingen
Ten noorden van de Betuweroute langs het spoor loopt de hogedruk aardgastransportleiding W-528-01 (diameter 12 inch, 40 bar). De leiding zelf ligt buiten het plangebied van het bestemmingsplan Nijverwaard. Het invloedsgebied van de leiding is 250 m en valt daarmee binnen het plangebied.
Ter hoogte van de Parallelweg/Stieltjesstraat is een tweede hogedruk aardgasleiding gelegen. Het gaat hierbij om de leiding W-528-10 (diameter 6 inch, 40 bar). Deze leiding is een aftakking van de gasleiding die langs het spoor loopt. De leiding komt uit op het gasdrukregel- en meetstation dat gevestigd is aan de Lelystraat 122a en 122b. De PR 10-6-contour is niet buiten de leiding gelegen. Rondom de leiding is een belemmeringenstrook van 4 m gelegen waarbinnen geen bebouwing is toegestaan. Het invloedsgebied van de leiding is 150 m.
Verantwoording groepsrisico
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Alleen via wijzigingsbevoegdheden worden ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Daarmee is geen sprake van een directe toename van het GR. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt een beperkte verantwoording opgesteld, waarin wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Voor de A15 en de Betuweroute heeft de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid actuele risicoberekeningen uitgevoerd, uitgaande van actuele gegevens over het vervoer (zie Bijlage 7 QRA Betuweroute. Daarnaast is bepaald dat legalsiatie van de woonwagens geen relevante bijdrage levert aan de hoogte van het GR (zie Bijlage 8 Memo woonwagens Ten slotte heeft de Veiligheidsregio in het kader van het vooroverleg een advies uitgebracht (zie overlegreacties in ).
Risicorelevante bedrijven worden in het plangebied niet verder toegestaan en bedrijven die onder het Bevi vallen worden expliciet in de regels uitgesloten. Functies met minder zelfredzame personen zijn in het plangebied niet toegestaan. Het bruto vloeroppervlak en de bebouwingshoogten binnen het plangebied nemen niet verder toe dan in de bestaande planologische situatie. In de regels zijn maximum bebouwingspercentages per bouwblok aangegeven en is de bouwhoogte gemaximaliseerd. Er zijn voldoende vluchtwegen aanwezig die van risicobronnen aflopen. Er zijn zowel oost-west- als noord-zuidverbindingen. De in het plangebied aanwezige personen zijn in een leeftijdscategorie waarbij de zelfredzaamheid optimaal is. Er wordt ingespannen om via informatie en communicatie de mogelijke gevolgen van een eventuele calamiteit te beperken.
De veiligheidsregio adviseert verder om binnen gebouwen zoveel mogelijk loodrecht op de risicobron te projecteren, ventilatie die centraal buiten werking gesteld kan worden toe te passen, zo min mogelijk glas aan de risicozijde toe te passen en niet-verblijfsruimten aan de gevaarszijde te plaatsen. Dit advies wordt bij bouwplantoetsing meegenomen.
Lpg-tankstation
Uit de risicokaart blijkt dat er geen overschrijding van het GR plaatsvindt. Het GR is daarmee aanvaardbaar. Wel adviseert de Veiligheidsregio om binnen 30 m van de leiding geen nieuwe gebouwen toe te staan of enkel gebouwen met een brandwerende gevel van 60 minuten. Zie voor aspecten als zelfredzaamheid en beheersbaarheid hieronder.
A15 en Betuweroute
Uit de berekeningen van de Omgevingsdienst blijkt dat de hoogte van het GR ter hoogte van het plangebied als gevolg van de A15 0,89 maal de oriëntatiewaarde (van oost naar west) is. De Betuweroute wordt in het kader van het vast te stellen Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen als de zwaarste categorie vervoersas aangemerkt. Ook bij de Betuweroute dient rekening gehouden te worden met een veiligheidszone. Uit de berekeningen van de Omgevingsdienst blijkt dat de hoogte van het GR ter hoogte van het plangebied 0,53 maal de oriëntatiewaarde (van oost naar west) is. Het reduceren van het aantal transporten met gevaarlijke stoffen over de rijksweg A15 en Betuweroute is niet aan de orde. Er is een vervoersplafond opgenomen, dat kan niet zonder meer gewijzigd worden.
Figuur 4.3 Oriëntatiewaarde groepsrisico A15 (Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid)
Mogelijk optredende scenario's vanwege de A15 en de Betuweroute zijn:
De brandweer bereidt zich voor op de gevolgen van een zogenaamd 'maatgevend scenario'. Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt dit scenario door lpg-transporten gevormd. Voor lpg-transport is het maatgevende scenario een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) van een tankauto tijdens transport.
Beheersbaarheid
Bestrijding van een dreigende BLEVE vereist veel bluswater bedoeld voor het koelen van de lpg-tank, een goede bereikbaarheid en een geschikte opstelplaats voor voertuigen. Bij voldoende koeling zal een BLEVE worden voorkomen. Hiervoor wordt (vanwege de snelheid die is geboden) gebruikgemaakt van primaire bluswatervoorzieningen (in het voertuig aanwezige water en brandkranen op het openbaar waterleidingnet). De Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid heeft in haar advies van 11 maart 2013 aangegeven dat de brandweer in de meeste gevallen binnen de zorgnorm in het plangebied kan zijn. De bluswatervoorziening in het plangebied en langs de Betuweroute is voldoende. Voor de hoeveelheid bluswater langs de A15 geldt dat op dit moment voldoende bluswater niet gegarandeerd is. Ten gevolge van dit bestemmingsplan vindt echter geen beperking van bluswater plaats en is geen sprake van ontwikkelingen.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. In het invloedsgebied van de A15 en Betuweroute bevinden zich bedrijven, detailhandelsbedrijven, kantoren en (bedrijfs)woningen. Er zijn meerdere vluchtwegen die loodrecht op de risicobron staan. Deze wegen betreffen onder andere de Leeghwaterstraat, de Ringersstraat, de Marisstraat, de Beijerinckstraat, de Stieltjesstraat, de Bruningstraat, de Leemansstraat, de Cruquiusstraat, de Vierlinghstraat en de Calandstraat. In noordelijke richting leiden deze wegen ingeval van een incident van de risicobron af via de Blankenstraat, de Lelystraat en de Parallelweg. Ten aanzien van de zelfredzaamheid van personen kan worden gesteld dat de fysieke mogelijkheden van de aanwezige personen in het plangebied om bij een incident te vluchten groot zijn. Er zijn geen kwetsbare objecten in het plangebied aanwezig zoals gebouwen bestemd voor het verblijf van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals ziekenhuizen, bejaardenhuizen, verpleeghuizen, scholen of dagopvang van minderjarigen. Ook bevinden er zich geen kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² in het plangebied. Er zijn wel beperkt kwetsbare objecten in het plangebied aanwezig, namelijk een aantal verspreid liggende (bedrijfs)woningen. Ter plaatse van de (bedrijfs)woningen kunnen verminderd zelfredzame personen aanwezig zijn. Aangezien het aantal (bedrijfs)woningen binnen het invloedsgebied beperkt is, is het aantal verminderd zelfredzame personen binnen het invloedsgebied zeer laag. Tevens zijn de (bedrijfs)woningen goed te ontvluchten. Het gaat hier namelijk om gebouwen met een beperkt aantal bouwlagen. De zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied is daarmee goed te noemen.
Buisleidingen
Het GR varieert tussen de 0 en 0,1 maal de oriënterende waarde. De brandweer bereidt zich voor op de gevolgen van een zogenaamd 'maatgevend scenario'. Bij hogedruk aardgastransportleidingen vormt een incident veroorzaakt door leidingbreuk en ontsteking van het uitstromende gas (fakkelbrandscenario) het maatgevende scenario.
In onderstaande tabel zijn de effectafstanden weergegeven voor het scenario waarin een lek van 30 mm ontstaat en het scenario waarin een volledige leidingbreuk plaatsvindt (guillotine).
Tabel 4.4 Effectafstanden fakkelbrandscenario
fakkelbrandscenario | |||
effect | schadebeeld | effectafstand (m) | |
30 mm | guillotine | ||
100% letaal (35 kW/m2) | verwoestende schade | - | 15 m |
10% letaal (23 kW/m2) | (zeer) zware schade | - | 35 m |
1% letaal (12,5 kW/m2) (= invloedsgebied) |
middelmatige schade | 7 m | 50 m |
1e graad brandwonden (5 kW/m2) | lichte schade | 10 m | 90 m |
Voor een fakkelbrandscenario geldt dat er directe ontsteking plaatsvindt waardoor er sprake is van een snel scenario. Op het moment dat de hulpverlening ter plaatse is kan worden begonnen met het redden van slachtoffers. De duur van de zogenaamde 'flare' is afhankelijk van de snelheid waarop de leiding kan worden afgesloten en is niet door de hulpverlening te beïnvloeden. De effecten kunnen worden beperkt door een snelle inzet van de brandweer, deze inzet zal zich richten op het voorkomen van uitbreiding van de brand. Ten aanzien van de zelfredzaamheid van personen kan worden gesteld dat de fysieke mogelijkheden van de aanwezige personen in het plangebied om bij een incident te vluchten groot zijn. Zie voor zelfredzaamheid en beheersbaarheid ook hiervoor onder het kopje A15 en Betuweroute.
Conclusie
Met het vaststellen van het bestemmingsplan wordt aan de normen voor het PR voldaan. Het GR is beperkt, neemt niet toe en is verantwoord. Het restrisico is met inachtneming van de hierboven beschreven maatregelen acceptabel. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid en normstelling
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens gelden rond dergelijke leidingen zones met mogelijke beperkingen.
In paragraaf 4.7 is ingegaan op de in het plangebied aanwezige risicorelevante leiding. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden.
Onderzoek
Ten noorden van het plangebied is de 215 kV-hoogspanningsverbinding Papendrecht-Arkel gelegen. De indicatieve zone van deze verbinding is 80 m aan beide zijden. De lijn ligt op ruim 300 m afstand van het plangebied. Daarnaast ligt ten noordwesten van het plangebied de 380 kV-hoogspanningsverbinding Krimpen-Crayestein. De indicatieve zone van deze verbinding is 215 m aan beide zijden. De lijn ligt op circa 300 m afstand van het plangebied. Het plangebied ligt dus buiten de indicatieve zone van beide verbindingen waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwbouw van gevoelige objecten, zoals woningen.
Langs de Beijerinkstraat en de Tolsteeg is een rioolwaterpersleiding gelegen. Deze leiding heeft een beschermingszone van 2 m aan weerszijden van het hart van de leiding. Ten behoeve van de bescherming van de leiding is de dubbelbestemming Leiding - Riool opgenomen.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Beleid en normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Figuur 4.5 Bodemverontreiniging in plangebied (www.bodemloket.nl)
Onderzoek en conclusie
Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van het plangebied meerdere historische activiteiten bekend zijn die mogelijk hebben geleid tot bodemvervuiling. Het bestemmingsplan is overwegend consoliderend van aard. Er vindt geen feitelijke functieverandering plaats waarbij rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit. Hierdoor is geen nader bodemonderzoek noodzakelijk.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het project niet in de weg staat.
Normstelling en beleid
Het is wettelijk verplicht een watertoets uit te voeren. Dit is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die negatieve effecten hebben op het duurzame waterbeheer. In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door Waterschap Rivierenland. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze paragraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de gemeente en het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerplan 2010-2015 heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende zes jaren wordt hierin vastgelegd. In de planperiode staan de volgende aspecten centraal:
Het Waterbeheerplan 2010-2015 borduurt voort op de verschillende beleidsplannen die in de afgelopen jaren zijn vastgesteld. Er is dus geen sprake van een breuk in het waterbeleid maar wel van een verdere intensivering. Het is het eerste volledig integrale waterbeheerplan van het waterschap. Alle beleidsaspecten van waterkeringen, watersysteem en afvalwaterketen zijn in dit plan verwoord. Ook zijn voor het eerst de nationale, de provinciale en waterschapsplannen tegelijkertijd opgesteld. Omdat deze verschillende plannen elkaar beïnvloeden is er veel geïnvesteerd in een goede afstemming tussen de verschillende overheden.
Gemeentelijk beleid
Waterschap Rivierenland heeft samen met de gemeente Sliedrecht een stedelijk waterplan voor Sliedrecht opgesteld. In het waterplan kijken beide overheden vooral naar de waterkwaliteit, de hoeveelheid water in natte én in droge perioden en de wijze waarop het water wordt onderhouden. Hiervoor hebben de verschillende vijvers, sloten en plassen in Sliedrecht een specifieke gebruiksfunctie gekregen. Denk hierbij aan recreatiewater of natuurwater. Vervolgens zijn er doelen en maatregelen bepaald voor elke type water. Bijvoorbeeld de bereikbaarheid van viswater en de inrichting van natuurvriendelijke oevers langs natuurwater.
Daarnaast heeft de gemeente het Gemeentelijke Rioleringsplan (2012-2018) opgesteld. De gemeente heeft als taak het aanleggen van een rioleringsstelsel en het beheren/exploiteren daarvan. Het Rioleringsplan geeft inzicht in het functioneren van het rioolsysteem en benodigde maatregelen voor het goed functioneren hiervan.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen ten noorden van de kern Sliedrecht tussen de A15 en de Betuwelijn en bestaat uit het bedrijventerrein Nijverwaard. De bedrijfspercelen op het terrein zijn nagenoeg geheel verhard. De randen van het plangebied zijn groen ingericht met watergangen.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veengrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa NAP -1,2 m.
Figuur 4.6 Bodemsoort en grondwatertrap in plangebied (www.bodemdata.nl)
Waterkwantiteit
In het noorden van het plangebied is langs de Parellelweg een A-watergang gelegen. A-watergangen zijn van primair belang voor het waterbeheer en worden daarom door het waterschap onderhouden. In het zuiden van het plangebied is langs de A15 een B-watergang gelegen. B-watergangen zijn van secundair belang voor het waterbeheer en dienen door de aangrenzende eigenaren te worden onderhouden. Verspreid in het plangebied liggen daarnaast enkele C-watergangen. C-watergangen zijn wateren die van tertiair belang zijn voor het waterbeheer waarvoor geen jaarlijkse onderhoudsplicht geldt.
Het plangebied is gelegen in het stedelijk peilgebied Sliedrecht dat een vast waterpeil heeft van -1,92 m NAP. Ter hoogte van de Betuwelijn staat langs de Beijerinckstraat/Tolsteeg een stuw die het overtollige water uit het stedelijk gebied afvoert naar het landelijk gebied. De zuidelijke berm langs de Leeghwaterstraat (gelegen langs een watergang) heeft eveneens een waterbergingsfunctie, waardoor deze niet zomaar opgehoogd mag worden. Verder is bij de herberekening van de wateropgave voor de gemeente Sliedrecht gebleken, dat er op het bedrijventerrein Nijverwaard op een tweetal locaties is te zien dat het maaiveld zo laag is gelegen dat hier wateroverlast op kan treden (overigens zijn deze locaties niet aan de watergang gelegen, ofwel hierbij zou inundatie uit riolering (putdeksels) moeten komen). Bij toekomstige bouwplannen dient hier rekening mee te worden gehouden.
Figuur 4.7 Watergangen
(http://wsrl.webgispublisher.nl/Default.aspx?map=Legger_Water#)
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel. Door het plangebied loopt langs de Beijerinkstraat en de Tolsteeg een rioolwatertransportleiding.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. De ontwikkelingen die mogelijk zijn leiden hooguit tot een functieverandering van bedrijvigheid naar perifere detailhandel. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Wel is het mogelijk bestaande bebouwing uit te breiden. Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Verder zijn dubbelbestemmingen opgenomen voor de waterbergingsfunctie en rioolwatertransportleiding.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een bestaand bedrijventerrein tussen de snelweg en het spoor in. Op het bedrijventerrein is verspreid opgaande beplanting aanwezig en langs de noord- en zuidkant liggen watergangen.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen concrete nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Binnen de juridische regeling zijn echter wel functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk. Het plan biedt ook ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.
Toetsingskader
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken (voorheen Ministerie van EL&I/LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Aan de zuidoostkant van Sliedrecht ligt het Natura 2000-gebied, tevens EHS, De Biesbosch. Circa 5,3 km ten noordwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Donkse Laagten.
Figuur 4.8 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
De Biesbosch bestaat uit een groot aantal eilanden en kreken, die grotendeels zijn begroeid met wilgenbos, in afwisseling met struwelen, ruigten, rietlanden en graslanden. Het gebied stond bekend als het grootste zoetwater getijdengebied van Europa, maar veel van deze faam is teloorgegaan door de uitvoering van de Deltawerken. Wat zich sindsdien gevormd heeft, is een ondoordringbare wildernis die, vooral door haar uitgestrektheid, nog steeds van groot belang is voor een heel scala aan habitattypen en moerassoorten, waaronder bever, ijsvogel, blauwborst, noordse woelmuis, fint en grote modderkruiper. Ook is het gebied rijk aan bijzondere epifytische mossen. Aan de noordoostkant van het gebied ligt een polder- en uiterwaardenlandschap met enkele van de beste voorbeelden van stroomdalgrasland en weidekervelhooiland in ons land. De Biesbosch is aangewezen als Habitat- en Vogelrichtlijngebied.
De Donkse Laagten is een Vogelrichtlijngebied in de Alblasserwaard, dat bestaat uit vochtige en natte graslanden. Het gebied is van betekenis als foerageergebied en slaapplaats voor de kolgans, die zowel in het gebied zelf als in de omgeving naar voedsel zoekt. Als weidevogelgebied heeft het gebied vooral een regionale betekenis. In botanisch opzicht zijn de aanwezige dotterbloemhooilanden en het blauwgrasland van betekenis. In onderstaande tabel zijn de instandhoudingsdoelen voor de Donkse Laagten opgenomen. Blauwgraslanden is een complementair doel.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
De laanbeplanting, de bermen en de groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.
Vogels
In de plantsoenen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de buizerd, de kraai en de grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruikmaken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Gezien de voorkomende biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.
Vissen
De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.2 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen | ||||
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | grote kaardenbol, brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker |
nee | |
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | ja | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | nee | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen | ja | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | buizerd, gierzwaluw en huismus | ja |
Toetsing en conclusie
Gebiedsbescherming
Het plangebied is op circa 1,5 km afstand van het Natura 2000-gebied 'Biesbosch' gelegen. In dit Natura 2000-gebied zijn vermestings- en verzuringsgevoelige habitattypen aanwezig. Het habitattype 'stroomdalgraslanden' is voor de Biesbosch het meest kritische habitattype. De kritische depositiewaarde voor stikstof is voor dit habitattype 1.250 mol/ha/jaar. In de huidige situatie (jaar 2010) zijn de achtergrondconcentraties hoger dan de kritische depositiewaarde (> 1.440 mol/ha/jaar). Ook in 2023 zijn de achtergrondconcentraties hoger dan de kritische depositiewaarde (> 1.290 mol/ha/jaar). Voor het habitattype 'stroomdalgraslanden' zijn in de instandhoudingsdoelen een uitbreidingsopgave voor het oppervlak van het habitattype en een behoudsdoelstelling van de kwaliteit opgenomen.
Het habitattype blauwgraslanden komt in de Donkse Laagten voor onder invloed van onderdijkse kwel, met name in het meest westelijke deel van het gebied, onder andere bij de Zijdebrug en langs de boezemkade.
Het plangebied betreft een bestaand bedrijventerrein. Binnen dit terrein is vestiging van andere bedrijven mogelijk. Het plan stuurt op verplaatsing van bedrijvigheid binnen Nijverwaard zodat het westelijk deel een concentratie woonboulevardwinkels vormt en het oostelijk deel de overige bedrijvigheid vormt. Omdat in dit bestemmingsplan een milieuzonering is opgenomen, maakt dit plan minder zware bedrijvigheid mogelijk dan het vigerende bestemmingsplan waardoor de stikstofdepositie eerder zal afnemen dan zal toenemen. In theorie kan het bestemmingsplan leiden tot een toename van de verkeersintensiteiten op de A15. Dit is echter niet aannemelijk gelet op de huidige invulling van het bedrijventerrein en de beoogde concentratie van woonboulevardwinkels.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. De Ffw staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Het bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.
Daarnaast heeft de gemeente een gedragscode Flora- en faunawet. Hierin zijn richtlijnen opgesteld voor werkzaamheden die vallen onder 'bestendig beheer en onderhoud', zoals het maaien van gras, snoeien van bomen en onderhoud van groenvoorzieningen. De gedragscode geldt ook voor werkzaamheden voor 'ruimtelijke ontwikkeling en inrichting', hieronder vallen onder andere grondwerkzaamheden, kappen van bomen en sloop, renovatie of achterstallig onderhoud van gebouwen.
Toetsingskader
Verdrag van Malta
Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Nota Belvedère, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.
Onderzoek en conclusie
Uit de kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) blijkt dat binnen het plangebied een kleine kans op archeologische sporen is. Nader onderzoek of bescherming van de archeologische waarden is niet noodzakelijk.
Overheden die nieuwe ontwikkelingen van detailhandel mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing ervan wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
In deze paragraaf wordt de ruimte voor detailhandel in het bestemmingsplan getoetst aan stap 1 van de Ladder voor duurzame verstedelijking, waarbij de conclusie is dat er sprake is van een actuele regionale behoefte en dat onaanvaardbare leegstandseffecten niet zullen optreden.
In het kader van de ontwikkeling van de woonboulevard is een ruimtelijke economisch onderzoek uitgevoerd naar de marktbehoefte en de ruimtelijke effecten van de ontwikkeling. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 9 Ruimtelijk economisch onderzoek. In reactie op opmerkingen van de provincie is een analyse van de marktbehoefte en de ruimtelijke effecten van de ontwikkeling uitgevoerd uitgaande van de resultaten van de Koopstromenonderzoek Randstad 2011, welke is te vinden in Bijlage 13 DPO uitgaand van KSO . De conclusies uit deze analyse komen overeen met het eerder genoemde ruimtelijk-economisch onderzoek.
Daarnaast is een analyse uitgevoerd van de leegstandseffecten van de realisatie van de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden van de woonboulevard. Dit onderzoek is opgenomen in de Bijlage 11 Onderzoek leegstandsinventarisatie en duurzame verstedelijking woonboulevard Sliedrecht. De belangrijkste conclusies uit dit onderzoek zijn in het navolgende weergegeven.
Maximale planologische invulling
In het bestemmingsplan is voor (delen van) twee braakliggende percelen de bestemming Detailhandel opgenomen. Uitgaande van de bouwhoogte en een bebouwingspercentage van 70% is de volgende maximale planologische invulling mogelijk:
Binnen de woonboulevardzone is op bedrijfspercelen een bevoegdheid tot wijziging in detailhandel opgenomen. Uitgaande van de bouwhoogte en een bebouwingspercentage van 70% is de volgende maximale planologische invulling mogelijk:
De totale maximale planologische invulling is de optelsom van de bovengenoemde gebieden 1, 2 en 3. Het totale gebied biedt ruimte voor realisatie van 77.751 m² bvo nieuwe detailhandel (bovenop het reeds aanwezige oppervlak aan detailhandel, zijnde afgerond 87.000 m² bvo).
Voor de analyse is het winkelvloeroppervlak (wvo) van belang. Dit is het voor consumenten toegankelijke/zichtbare deel van de winkel (dus exclusief magazijn, expeditie, kantoor, sociale en technische ruimten). Van de detailhandel op de woonboulevard is het wvo doorgaans circa 80% van het bvo.
De maximale planologische invulling in winkelvloeroppervlak is 77.751 m² bvo X 80% = 62.201 m² wvo: dit is afgerond op 62.200 m² wvo. Dat metrage vormt de maximale invulling van de planologische mogelijkheden van de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het plangebied en levert voor wat betreft de leegstandsanalyse een worstcase-benadering op. Het benadert een theoretische situatie, waarin geen rekening wordt gehouden met distributieplanologische effecten van ondermeer uniciteit van het winkelaanbod (bijvoorbeeld Loods 5), vergroting van het bereik van de woonboulevard en verschuiving van kooporiëntaties binnen het verzorgingsgebied. Deze benaderingswijze is uitgangspunt van de analyse. Overigens staat in het onderstaande vermeld waarom deze maximale planologische invulling binnen de planperiode naar alle waarschijnlijk niet zal worden gerealiseerd.
Representatieve maximale planologische invulling
De maximale planologische invulling in winkelvloeroppervlak is 62.200 m² wvo. Deze ruimte mag uitsluitend worden ingevuld met nieuwe detailhandel uit drie branches: wonen, doe-het-zelf en plant & dier (zie ook paragraaf 2.3). Om een representatieve verdeling te bepalen in de invulling met deze branches is een benchmarkanalyse uitgevoerd van met Nijverwaard vergelijkbare woonboulevards. Woonboulevard Nijverwaard heeft een oppervlak van afgerond 70.000 m² wvo, daarom is een benchmark opgesteld van alle zeer grote woonboulevards in Nederland: met oppervlak van meer dan 70.000 m² wvo in de branches wonen, doe-het-zelf en plant & dier. Deze benchmark is weergegeven in tabel 4.3.
Tabel 4.3 Benchmark van alle woonboulevards in Nederland met een oppervlak > 70.000 m² wvo in de branches wonen, doe-het-zelf en plant & dier (Locatus, november 2014)
woonplaats | plant & dier | doe-het-zelf | wonen | totaal |
Duiven | 18.500 | 12.417 | 45.922 | 76.839 |
Groningen | 11.957 | 8.280 | 53.565 | 73.802 |
Heerlen (Ten Esschen) | 7.897 | 6.440 | 93.008 | 107.345 |
Breda | 8.589 | 10.997 | 67.919 | 87.505 |
Son en Breugel | - | 7.140 | 96.108 | 103.248 |
Amsterdam (Amstel III) | 680 | 10.980 | 63.458 | 75.118 |
Utrecht (Kanaleneiland) | - | 1.357 | 86.279 | 87.636 |
totaal (m² wvo) | 47.623 | 57.611 | 506.259 | 611.493 |
totaal (%) | 8% | 9% | 83% | 100% |
Als de procentuele verdeling van oppervlak naar branche uit de benchmark wordt gehanteerd voor de maximale planologische invulling van de detailhandelsruimte op Nijverwaard, geeft dit de volgende representatieve verdeling van oppervlaktes:
- | wonen | : | 51.500 m² wvo |
- | doe-het-zelf | : | 5.860 m² wvo |
- | plant & dier | : | 4.840 m² wvo |
- | totaal | : | 62.200 m² wvo |
In de worstcase-benadering is het 'verdringingseffect' één-op-één. Anders gezegd: de mogelijke ontwikkeling van in totaal 62.200 m² wvo in bovenstaande verdeling naar winkelbranche heeft in het worst case scenario tot gevolg dat eenzelfde oppervlak aan detailhandel in het verzorgingsgebied verdwijnt (door verhuizing naar de woonboulevard, door bedrijfsbeëindiging en/of bij gebrek aan opvolging).
Leegstandseffect verzorgingsgebied van representatieve maximale planologische invulling
In het theoretisch uiterste geval heeft de realisatie van 62.200 m² wvo op de woonboulevard Nijverwaard in de betreffende branches een evenredige toename van de leegstand in het verzorgingsgebied tot gevolg. Deze leegstand zal ontstaan door:
Het onder 1 bedoelde effect treedt lokaal op, maar verplaatsing betekent dat per saldo in het verzorgingsgebied geen sprake is van toename van de leegstand. Verplaatsing van winkels naar toekomstgerichte locaties, zoals woonboulevard Sliedrecht, leidt niet tot toename van de leegstand, maar tot her-allocatie van bestaand aanbod en winkeloppervlak. Van leegstand als gevolg van een gebrek aan opvolging is meestal sprake in kleinere, solitair gevestigde winkels die doorgaans niet of nauwelijks voldoende economisch-duurzaam functioneren, en die op opvolging binnen familieverband zijn aangewezen. Die leegstandseffecten hebben een autonoom karakter omdat ze ook zonder nieuwe stedelijke ontwikkelingen – zoals de concentratielocatie Nijverwaard – vroeger of later zullen optreden. De onder 3 genoemde vorm van leegstand kan optreden als direct effect van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waar de concurrentiepositie door bereikbaarheid, traffic, concentratie en verdieping van branches en assortimenten, onderlinge afstemming en synergie beter is dan op andere locaties.
In tabel 4.4 is weergegeven wat de toename van de leegstand naar oppervlak in het verzorgingsgebied kan worden in het theoretisch uiterste geval dat de ontwikkeling van de detailhandel op woonboulevard Nijverwaard volledig afkomstig is van afname elders binnen het verzorgingsgebied. Hierbij is uitgegaan van de totale omvang en de verdeling naar branche van de representatieve maximale planologische detailhandelsinvulling, zoals in bovenstaande bepaald.
Tabel 4.4 Leegstand verzorgingsgebied woonboulevard Nijverwaard (bron: Locatus, oktober 2014)
De realisatie van de representatieve maximale planologische invulling van de woonboulevard Nijverwaard kan in het uiterste geval tot gevolg hebben dat de leegstand van het winkeloppervlak in het verzorgingsgebied toeneemt met maximaal 1,3 procentpunt (van de autonome leegstand à 10,9 naar 12,2%). Dit beperkt leegstandseffect geldt in algemene zin voor het gehele verzorgingsgebied (binnen 30 autominuten van Nijverwaard) dat zich bevindt in de provincies Zuid-Holland, Noord-Brabant en Utrecht. Hierbij wordt uitgegaan van de worstcase-hypothese dat de representatieve maximale planologische invulling direct na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan integraal wordt gerealiseerd, waarbij voor wat betreft de komende planperiode het volgende in aanmerking moet worden genomen:
Overigens zal om de volgende redenen het leegstandseffect n de hierboven bedoelde hypothetische uiterste situatie hoogstwaarschijnlijk nooit zal optreden. De volgende factoren hebben een dempend effect op de leegstand in het verzorgingsgebied:
Het samenspel van bovenstaande factoren maakt de verdere ontwikkeling van woonboulevard Sliedrecht hoe dan ook geen onaanvaardbare effect op het woon-, leef- en ondernemersklimaat.
Dit hoofdstuk gaat in op de achtergrond van de juridische regeling en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven. Achtereenvolgens wordt de planvorm verantwoord en gaat het hoofdstuk in op de systematiek van de verschillende bestemmingen.
Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Planvorm
Er is sprake van een gedetailleerd bestemmingplan waarbij de aanwezige bedrijven en functies worden voorzien van een actuele regeling en een passende bestemming. Hierbij is er voor gekozen om de bedrijven op het bedrijventerrein te bestemmen als Bedrijf en de aanwezige perifere detailhandel op het bedrijventerrein binnen de meubelboulevardzone te bestemmen als Detailhandel. Perifere detailhandel buiten de meubelboulevardzone is bestemd als Bedrijf met een nadere aanduiding voor 'detailhandel'.
Bij de bestemming Bedrijf is zoveel mogelijk aangesloten op de flexibele regeling uit het vigerende bestemmingsplan. Ter plaatse van de detailhandelsvestigingen is vaak op de voorzijde van het terrein ruimte gecreëerd ten behoeve van parkeren. Om deze parkeerplaatsen te behouden is ervoor gekozen om op deze locaties de betreffende parkeerplaatsen buiten het bouwvlak te houden.
Op het bedrijventerrein zijn op een aantal locaties door middel van masten en borden reclame-uitingen aangebracht. Het is niet wenselijk dat op elke locatie op het bedrijventerrein dergelijke masten en reclameborden worden gerealiseerd. Daarom zijn de reclamemasten aan de A15 en aan de Leeghwaterstraat met een specifieke aanduiding mogelijk gemaakt. Hetzelfde geldt voor de reclameborden langs de A15.
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten. Daar waar nodig zijn de begripsbepalingen en de wijze van meten aangevuld met op dit bestemmingsplan toegesneden regels.
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening zijn aan de in het plan begrepen gronden bestemmingen toegewezen. De bestemming is het centrale onderdeel van een bestemmingsplan. Niet iedere functie leent zich voor een bestemming. Of dit zo is, hangt af van de ruimtelijke relevantie ofwel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten.
Aan de bestemmingen zijn regels verbonden met betrekking tot het gebruik van de grond en de zich daarop of daaronder bevindende bouwwerken. Begrenzing van de bebouwingsmogelijkheden vindt in dit bestemmingsplan plaats door het hanteren van bouwvlakken met bijbehorende bebouwingspercentages. Verticale begrenzing van de bouwmogelijkheden geschiedt door de aangeven maximum bouwhoogten.
Het grootste deel van het plangebied bestaat uit bedrijventerrein. Deze gronden zijn dan ook bestemd voor bedrijven. Binnen deze bestemming zijn zelfstandige kantoren niet toegestaan. De zelfstandige kantoren op het bedrijventerrein zijn bestemd als Kantoor. Kantoren die onderdeel uitmaken van het bedrijf zijn wel toegestaan, tot een oppervlak van ten hoogste 50% van het bedrijfsvloeroppervlak en maximaal 3.000 m². Functies die niet passen binnen de bestemming zijn door middel van een specifieke aanduiding mogelijk gemaakt. Het gaat hierbij om het gasdrukregel- en meetstation op de hoek van de Lelystraat en de Stieltjesstraat en de gemeentewerf aan de Lelystraat. Daarnaast zijn in het plangebied drie benzinestations gelegen, ook deze zijn door middel van een specifieke aanduiding mogelijk gemaakt. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen de twee benzinepompen aan de Marisstraat en op de hoek van de Calandstraat en de Leeghwaterstraat, welke geen lpg verkopen en de benzinepomp aan de Lelystraat die wel lpg verkoopt en om die reden ook een risicocontour heeft.
De buiten de woonboulevardzone gelegen detailhandelsbedrijven zijn opgenomen in de bestemming 'Bedrijf' met een aanduiding 'detailhandel grootschalig'. Ter plaatse van deze aanduiding is en grootschalige detailhandel toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is bestaande detailhandel in sport, vrije tijd en kampeermiddelen toegestaan.
Omdat het onwenselijk is dat op het bedrijventerrein nieuwe bedrijfswoningen worden gerealiseerd, zijn nieuwe bedrijfswoningen niet toegestaan. De bestaande bedrijfswoningen zijn door middel van een aanduiding bestemd.
Via de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - indoorspeeltuin' is de bestaande indoorspeeltuin aan Lelystraat bestemd. Met de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – trainingsbureau is het trainingsbureau op de hoek van de Parallelweg en de Leeghwaterstraat mogelijk gemaakt.
Milieuzonering
Om hinder als gevolg van de aanwezige of toekomstige bedrijven te voorkomen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering gaat uit van het aanhouden van richtafstanden tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies. Deze richtafstanden vertalen zich door het toekennen van milieucategorieën aan het plangebied (aan de hand van de Staat van Bedrijfsactiviteiten). Bedrijven die niet passen binnen deze milieucategorieën zijn met een specifieke aanduiding (specifieke vorm van bedrijf - 1 tot en met 6) aangeduid. Zie verder ook paragraaf 4.4.
Afwijken van Staat van Bedrijfsactiviteiten
De toelaatbaarheid, zoals hiervoor beschreven, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere milieucategorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Staat van Bedrijfsactiviteiten geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Het bevoegd gezag kan daarom gebruikmaken van een afwijkingsbevoegdheid om bedrijfsactiviteiten uit een hogere milieucategorie dan de algemene toelaatbaarheid, toe te laten. Ingeval van afwijking door middel van omgevingsvergunning moet op grond van specifiek milieuonderzoek worden aangetoond dat deze bedrijfsactiviteiten geen onaanvaardbare milieuhinder veroorzaken ter plaatse van woningen.
Bouwregels
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Op de verbeelding zijn bouwaanduidingen opgenomen waar deze bebouwing aan dient te voldoen zoals bebouwingspercentages en een maximum bouwhoogte. Indien gebouwen op het perceel niet aaneen worden gebouwd dient er een onderlinge afstand van ten minste 1 m te worden aangehouden.
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat erfafscheidingen ten hoogste 2 m mogen bedragen, lichtmasten mogen ten hoogste 9 m bedragen en overige bouwwerken mogen ten hoogste 3 m bedragen. Voor de schoorsteen op het bedrijventerrein is een specifieke aanduiding opgenomen, binnen deze aanduiding zijn schoorstenen tot 20 m toegestaan.
Grootschalige detailhandel buiten de woonboulevardzone
Het bestemmingsplan biedt de ruimte om via een omgevingsvergunning door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid grootschalige detailhandel, niet zijnde in de woonbranche toe te staan. Hierbij dient in voldoende parkeerplaatsen te worden voorzien. Deze afwijkingsbevoegdheid is uitsluitend opgenomen in het gebied buiten de woonboulevardzone. Hiervoor is binnen de bestemming Bedrijf op de verbeelding de aanduiding 'wetgevingszone - ontheffingsgebied' opgenomen.
Daarnaast kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen en de aanduidingen 'detailhandel' en 'detailhandel grootschalig' verwijderen, indien er langer dan een jaar geen detailhandelsactiviteiten meer plaatsvinden.
Detailhandel in de woonbranche binnen de woonboulevardzone
Binnen de woonboulevardzone is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij burgemeester en wethouders het bestemmingsplan kunnen wijzigen ten behoeve van de vestiging van detailhandel in de aangewezen branches. Hiervoor is binnen de bedrijfsbestemming de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied woonboulevard' opgenomen. Ook hierbij geldt dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
De aanwezige detailhandel in de woonbranche op het bedrijventerrein binnen de woonboulevardzone is positief bestemd als Detailhandel. De bestemming ziet alleen toe op de realisatie van detailhandel in de aangewezen branches, andere vormen van detailhandel zijn in het kader van de planregels niet toegestaan, waarbij de algemene regels uit de verordening van de provincie Zuid-Holland zijn gevolgd. Voor de bestaande detailhandel die niet past binnen de woonbranche, is de aanduiding 'detailhandel' opgenomen, ter plaatse is detailhandel in elektronica toegestaan. Binnen deze bestemming is naast detailhandel ook horeca in de vorm van een dagzaak toegestaan. Hiermee is de broodjeszaak aan de Brouwerstraat mogelijk gemaakt. Tevens is hierdoor ondersteunend aan de aanwezige detailhandel uitbreiding in het horeca-aanbod mogelijk.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning- indoorspeeltuin' wordt een speelparadijs aan de Leeghwaterstraat 65-67 mogelijk gemaakt.
Daarnaast zijn de bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeren, water, nutsvoorzieningen en verkeersvoorzieningen toegestaan.
Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, waarbij rekening gehouden dient te worden met de aanduidingen op de verbeelding.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - reclamemast' is de reclamemast aan de Leeghwaterstraat mogelijk gemaakt.
In de bestemming is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee burgemeester en wethouders de bestemming Detailhandel kunnen wijzigen in de bestemming Bedrijf, als blijkt dat invulling naar detailhandel in de woonbranche op deze locatie niet mogelijk is. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de aanduiding 'detailhandel' te verwijderen indien de functie detailhandel, niet zijnde detailhandel in de woonbranche langer dan een jaar is gestaakt.
De kantoorlocatie aan de Conradstraat 8 e.o. is bestemd als Gemengd. Binnen deze bestemming zijn kantoorfuncties, detailhandel in de woonbranche en bedrijven tot en met categorie 3.1 toegestaan. Daarnaast zijn bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeren, water, nutsvoorzieningen en verkeersvoorzieningen toegestaan.
Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, waarbij rekening gehouden dient te worden met de aanduidingen op de verbeelding.
Door de gemengde bestemming zou functieverandering kunnen plaatsvinden zoals van detailhandel naar kantoor. Uitbreiding van zelfstandige kantoren op het bedrijventerrein is niet toegestaan op grond van het provinciaal beleid. Daarom is geregeld dat het perceelsoppervlak dat gebruikt kan worden voor kantoren 3.100 m2 bedraagt.
Het structureel openbaar groen is als 'Groen' bestemd. Binnen deze bestemming zijn groen, water en speelvoorzieningen toegestaan evenals voet- en fietspaden. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 3 m. Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'reclamebord' bedraagt deze bouwhoogte ten hoogste 6 m. Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'reclamemast' mag een reclamemast van 40 m worden gebouwd.
Binnen de bestemming Groen is via een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid geboden om de bestemming te wijzigen ten behoeve van het verbeteren van de verkeersontsluiting en extra parkeerplaatsen.
De westelijke kantoorlocatie op het bedrijventerrein is bestemd als Kantoor. Binnen deze bestemming zijn kantoren en dienstverlenende bedrijven toegestaan. Daarnaast zijn bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeren, water, nutsvoorzieningen en verkeersvoorzieningen toegestaan.
Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, waarbij rekening gehouden dient te worden met de aanduidingen op de verbeelding.
De wegen in het plangebied zijn bestemd als Verkeer. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 3 m.
Het spoor dat in het plangebied is gelegen is bestemd als Verkeer - Railverkeer. Binnen deze bestemming zijn spoorwegen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' zijn kruisingen met wegen en water toegestaan. Daarnaast zijn bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeren, water, nutsvoorzieningen en verkeersvoorzieningen toegestaan.
De rijksweg A15 is voorzien van een passende bestemming Verkeer - Rijksweg. Binnen deze bestemming zijn wegen met ten hoogste 2 x 2 doorgaande rijstroken toegestaan. Opstelstroken, busstroken en in- en uitvoegstroken vallen niet binnen deze doorgaande rijstroken en zijn apart mogelijk gemaakt. De kruisingen met het railverkeer en het ander verkeer zijn mogelijk gemaakt via specifieke aanduidingen. Daarnaast zijn de bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeren, water, nutsvoorzieningen en verkeersvoorzieningen toegestaan.
Het structureel water is in het plangebied bestemd als Water. Binnen deze bestemming zijn naast water ook bijbehorende functies toegestaan, zoals groen en bruggen ten behoeve van langzaam verkeer.
Binnen de bestemming Groen is via een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid geboden om de bestemming te wijzigen ten behoeve van het verbeteren van de verkeersontsluiting en extra parkeerplaatsen, hierbij dient wel te worden voorzien in voldoende watercompensatie.
De woningen op het bedrijventerrein zijn mogelijk gemaakt binnen de bestemming Wonen. Hoofdgebouwen en aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Voor de erfbebouwingsregeling is aansluiting gezocht bij de in de gemeente gangbare regeling.
Binnen de woonbestemming is het toegestaan om een beroep- of bedrijf-aan-huis uit te oefenen. Om er voor te zorgen dat de woonfunctie hierbij blijft prevaleren, mag het vloeroppervlak niet meer dan 25% van het vloeroppervlak van de woning bedragen met een maximum oppervlak van 40 m².
Het is niet toegestaan om bijgebouwen bij woningen te gebruiken als zelfstandige of onafhankelijke woonruimte.
Binnen de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen dat ter plaatse de bestemming gewijzigd mag worden ten behoeve van de vestiging van bedrijven of detailhandel.
Ten behoeve van de woonwagens aan de Beijerinckstraat is de bestemming Wonen - Woonwagens opgenomen. Binnen de bestemming zijn ten hoogste 10 woonwagens met een oppervlakte van ten hoogste 100 m² toegestaan. Daarnaast zijn de bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeren, water, nutsvoorzieningen en verkeersvoorzieningen toegestaan.
Woonwagens mogen worden gebouwd met daarbij behorende bijgebouwen en bouwwerken met inachtneming van de aanduidingen op de verbeelding. De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m en 4 m. De afstand tussen standplaatsen bedraagt ten minste 5 m. De bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m.
Binnen de bestemming is het toegestaan om een beroep- of bedrijf-aan-huis uit te oefenen. Om ervoor te zorgen dat de woonfunctie hierbij blijft prevaleren, mag het vloeroppervlak niet meer dan 25% van het vloeroppervlak van de woonwagen bedragen met een maximum oppervlak van 40 m².
Het is niet toegestaan om bijgebouwen bij woningen te gebruiken als zelfstandige of onafhankelijke woonruimte.
De in het plangebied aanwezige gasleiding is planologisch beschermd door middel van de dubbelbestemming Leiding - Gas. Ter plaatse van deze bestemming zijn bouwwerken en werkzaamheden uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning. Bij deze omgevingsvergunning dient in het traject schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingexploitant en mogen er geen kwetsbare objecten worden toegestaan.
Ter berscherming van de rioolwaterleiding en waterbergingsgebieden zijn dubbelbestemmingen opgenomen.
In de algemene regels zijn de antidubbeltelregel, de algemene bouwregels, de toepasselijkheid van de bouwverordening, de algemene afwijkings-, wijzigings- en procedureregels opgenomen. Ook is een bepaling over de wettelijke regelingen opgenomen, waarnaar elders in de regels wordt verwezen.
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In de slotregels is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangehaald.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro, artikel 6.12) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.
Omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is, worden er geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. In het bestemmingsplan is dan ook geen sprake van het mogelijk maken van een aangewezen bouwplan. Het is dan ook niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen.
Het concept ontwerpbestemmingsplan is toegestuurd naar de overlegpartners met het verzoek om een reactie. Voor belanghebbenden en omwonenden is een inspraakavond georganiseerd op 29 januari 2013. Daarnaast heeft het voorontwerpbestemmingsplan vanaf 28 december 2012 tot 31 januari 2013 ter inzage gelegen. Eenieder heeft mondeling of schriftelijk een reactie op het plan kunnen geven. De inspraak- en overlegreacties zijn beantwoord. Zie voor een samenvatting en de beantwoording bijlage 10.
Daarna heeft het ontwerpbestemmingsplan van in juli en augustus 2014 zes weken ter inzage gelegen. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de nota zienswijzen die is bijgevoegd als bijlage 12.