direct naar inhoud van 4.2 Bodem
Plan: Woudhoek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0606.BP0005-0002

4.2 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient een bodemanalyse te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van bepaalde bestemmingen of bestemmingswijziging. In het kader van een voorontwerp van het bestemmingsplan 'Woudhoek' is door de gemeente Schiedam een milieuhygiënisch bodemadvies (13 oktober 2009) opgesteld. De uitkomsten van het bodemadvies staan in de volgende alinea's beschreven.

4.2.1 Algemeen

Het bestemmingsplangebied 'Woudhoek' is in de zeventiger jaren aangelegd in de voormalige Holierhoeksepolder. Ten behoeve van het bouwrijp maken is het noordelijke gedeelte van de wijk opgehoogd met slib en het zuidelijke gedeelte is opgespoten met zandig materiaal. De in het noorden gelegen sliblaag is vervolgens weer afgedekt met een relatief schoon zandpakket. De dikte hiervan varieert van een kleine meter tot plaatselijk meer dan 3 meter.

4.2.2 Bodemkwaliteit

De toplaag in de wijk is gemiddeld licht verontreinigd met zware metalen, PAK en minerale olie. De licht verhoogde gehaltes leiden niet tot beperkingen van het huidige gebruik van de wijk. In de aanwezige sliblaag in de ondergrond worden plaatselijk de interventiewaarde met zware metalen en minerale olie overschreden. Omdat deze laag is afgedekt met de eerder genoemde relatief schone deklaag zijn geen problemen te verwachten bij het huidige gebruik.

Naast het eerder genoemde afdekken van de opgebrachte sliblaag (ten tijde van het bouwrijp maken van het terrein) hebben binnen het plangebied geen grootschalige saneringen plaatsgevonden als gevolg van voormalige bodembedreigende activiteiten. Een enkele (voormalige) ondergrondse olietank kan tot een verontreiniging (hebben) geleid / leiden.

Hoewel de kans gering is kan niet worden uitgesloten dat bij deze locaties sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Op basis van de kleinschaligheid van genoemde activiteiten valt niet te verwachten dat daarbij sprake is van zodanige risico's dat een spoedige sanering noodzakelijk is.

4.2.3 Bodemonderzoek en aanpak

Voor het verkrijgen van een bouwvergunning, voor afwijking van een bestemmingsplan, bij herinrichting waarbij sprake is van een functiewijziging, bij uitgifte of bij aan- en verkoop van percelen door de gemeente en bij andere vormen van grondverzet is bodemonderzoek noodzakelijk. Bodemonderzoeken worden uitgevoerd conform de NEN5725 en 5740, aangevuld met onderzoek naar arseen (vanwege van nature aanwezige zeeklei waaraan arseen is gebonden). Indien interventiewaarden worden overschreden kunnen bij bouwplannen en bestemmingswijzigingen sanerende maatregelen worden afgedwongen (bij een geval van ernstige bodemverontreiniging is dit wettelijk verplicht).

4.2.4 Bodembeleid

Bouwplannen en saneringsplannen dienen op elkaar te worden afgestemd. Het saneren van mobiele verontreinigingen is gericht op het zoveel mogelijk wegnemen van bron en pluim tot een zogenoemde stabiele eindsituatie. Het saneren van immobiele verontreinigingen is gericht op het voorkomen van contactmogelijkheden ermee. Als verontreinigingen niet in hun geheel worden verwijderd zal dat leiden tot een beperking in het gebruik van de bodem. De beperkingen worden geregistreerd in het kader van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen en zullen, daar waar van toepassing, tevens worden opgenomen in erfpachtovereenkomsten.

Voor het bestemmingsplan 'Woudhoek' wordt gebiedsspecifiek bodembeleid gehanteerd. Dit betekent dat voor bepaalde stoffen (hogere) lokale maximale waarden zijn gedefinieerd die beter aansluiten bij een optimaal (her)gebruik (toepassingsbeleid voor grond) alsmede bij het saneringsbeleid in de vorm van een te hanteren terugsaneerwaarde. In plaats van de landelijk gewenste kwaliteit van de grond voor woon-gebieden (beneden de achtergrondwaarde voor een woonfunctie) geldt een bodemkwaliteit die beter aansluit bij de bestaande achtergrondwaarde in de wijk 'Woudhoek' zonder dat daarbij sprake is van (humane) risico's. Toe te passen grond dient zintuiglijk vrij te zijn van bodemvreemde materialen en asbest. Tevens mag geen asbest aanwezig zijn in gehaltes boven de 10 mg/kg droge stof. De lokaal gewenste bodemkwaliteit is beschreven in een vastgestelde nota bodembeheer.