direct naar inhoud van Regels
Plan: Sportpark Elsenburg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0603.bpsportelsenburg-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Sportpark Elsenburg met identificatienummer NL.IMRO.0603.bpsportelsenburg-VA01 van de gemeente Rijswijk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologische waarde

de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bestaand gebouw

een gebouw, dat op de eerste dag van de inwerkingtreding van het plan bestaat, dan wel in uitvoering is of mag worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning die voor dat tijdstip is aangevraagd;

1.8 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.12 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.13 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond; hieronder wordt niet begrepen

  • een onderbouw: een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen;
  • een vide, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50% van de onderliggende laag;
  • een onbenoemde ruimte, waarvan de oppervlakte, voor zover de hoogte groter is dan 1,50 m, niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van de onderliggende laag;
1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk

elke constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.18 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.19 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.20 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaakfunctie, uitgezonderd seksinrichtingen en prostitutie;

1.21 horecacategorie

een aan horeca toegekende categorie volgens de in de bijlage 1 bij deze regels opgenomen 'Staat van Horeca-activiteiten';

1.22 maatschappelijke voorzieningen

overheids-, medische, onderwijs-, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sociaal-recreatieve en daarmee vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, alsmede niet-commerciële voorzieningen ten behoeve van sportbeoefening, voorzieningen ten behoeve van het verenigingsleven, speelvoorzieningen, kinderdagverblijven en kinderopvang, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen. Dit met uitzondering van fitnesscentra en/of sportscholen.

1.23 peil
  • 1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de weg;
  • 2. in andere gevallen en voor bouwwerken: bovenkant vanaf het gemiddelde maaiveld van het aansluitend afgewerkt terrein.

tenzij elders in deze regels anders bepaald;

1.24 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:

  • a. een prostitutiebedrijf; waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  • b. een seksbioscoop of sekstheater;
  • c. een seksautomatenhal;
  • d. een seksclub of parenclub,

al dan niet in combinatie met elkaar;

1.25 Staat van Horeca-activiteiten

lijst van horeca-activiteiten ingedeeld naar toelaatbaarheid in relatie tot uitstraling in het algemeen, zoals verstoring en/of hinder, zoals opgenomen in bijlage 'Staat van Horeca-activiteiten';

1.26 voorgevel

de naar de openbare wegzijde gekeerde gevel; in geval meerdere gevels zijn aan te merken als voorgevel, is de gevel die meetelt in de huisnummering de voorgevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 de bebouwde oppervlakte

de som van de oppervlakte van alle bouwwerken binnen een bouwperceel, een binnen het

bouwperceel aanwezig bouwvlak of ander terrein;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; zie ook de 'Algemene bouwregels';

2.4 brutovloeroppervlakte

wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten worden opgeteld;

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de grondoppervlakte

buitenwerks en boven peil;

2.8 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

2.9 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.10 de lengte, breedte of diepte

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.11 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Sport

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sport en recreatie, niet zijnde verblijfsrecreatie;
  • b. maatschappelijke voorzieningen, zoals:
    • 1. kinderopvang;
    • 2. fysiotherapeut;
    • 3. podotherapeut.
  • c. met daaraan ondergeschikt horeca tot en met categorie 1 en een oppervlakte van ten hoogste 20 m² ;
  • d. ter plaatse van de functieaanduiding (kdv): tevens een kinderdagverblijf;

met daarbij behorende:

  • e. terrassen;
  • f. groen;
  • g. verkeer;
  • h. paden en (ontsluitings-)wegen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. water en waterhuiskundige voorzieningen;
  • k. tevens een startheuvel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - startheuvel';
  • l. tevens een brug ter plaatse van de aanduiding 'brug'.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende bouwregels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak;
  • b. binnen het bouwvlak mogen twee gebouwen gebouwd worden met een brutovloeroppervlakte van maximaal 3.000 m²;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter.

3.2.2 Bebouwing buiten het bouwvlak

De oppervlakte aan bebouwing buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 500 m2.

3.2.3 Overige bouwwerken

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden geldt voor overige bouwwerken, uitgezonderd overkappingen, dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:

  • a. 22 m voor lichtmasten en ander masten;
  • b. 10 m voor beeldende kunstwerken en tribunes;
  • c. 8 m voor ballenvangers;
  • d. 4 m voor luifels;
  • e. 4 m voor bruggen;
  • f. 2 m voor erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op terrein waarop tevens gebouwen staan;
  • g. 1 m voor overige erf- en perceelafscheidingen;
  • h. 3 m overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2.4 Overige bouwwerken - overkappingen
  • a. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 4 meter.
  • b. in afwijking van het bepaalde in 3.2.4 sub a mag ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van sport - startheuvel' de bouwhoogte van een startheuvel inclusief overkapping en/of geluidsscherm maximaal 10 m bedragen;

3.2.5 Voorwaardelijke verplichting waterberging

Een omgevingsvergunning voor bouwen wordt slechts verleend indien er volgens het bevoegd gezag sprake is van voldoende waterberging en nadat het bevoegd gezag een advies hierover heeft ontvangen van de waterbeheerder. Er is in ieder geval sprake van voldoende waterberging als op eigen terrein wordt voorzien in de verwerking van het daarop vallende regenwater door middel van hergebruik, bodeminfiltratie of (tijdelijke) waterberging met een minimale capaciteit van minimaal 270 m3 annex 750 m2 oppervlaktewater.

3.3 Nadere eisen
3.3.1 Externe veiligheid - vluchtmogelijkheden

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het aspect externe veiligheid, ter beheersing van de uitpandige vluchtroutes, en de bereikbaarheid voor de brandweer, voor zover dit niet elders in dit plan is vastgelegd, nadere eisen stellen aan:

  • a. vluchtmogelijkheden en de situering van bouwwerken;
  • b. vluchtmogelijkheden en de inrichting van terreinen/openbare ruimte;
  • c. vluchtmogelijkheden en het bebouwd oppervlak van gebouwen;
  • d. vluchtmogelijkheden en het vloeroppervlak van gebouwen.

3.3.2 Externe veiligheid - afsluitbaarheid mechanische ventilatie

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het aspect externe veiligheid, ter bescherming van de blootstelling aan toxische gassen, nadere eisen stellen aan de afsluitbaarheid van mechanische ventilatie.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken overeenkomstig het in lid 3.1 toelaatbaar gesteld gebruik is slechts toegestaan indien de watercompensatie als beschreven in 3.2.5 is aangelegd, met dien verstande dat de waterberging is aangelegd binnen 12 maanden na de start van het gebruik en duurzaam in stand wordt gehouden.

Artikel 4 Leiding - Gas

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 762 mm en een druk van ten hoogste 66,2 bar en de daarbij behorende belemmeringenstrook.

4.1.2 Prioriteitenstelling

Voor zover de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' in dit plan samenvalt met een of meer andere (dubbel)bestemmingen worden bij toepassing van de dubbelbestemming in dit plan ook de regels in acht genomen die bij deze andere (dubbel)bestemmingen horen. Indien strijdigheid ontstaat tussen het belang van de veiligheid en het beheer van de gastransportleiding als bedoeld in artikel 4.1 en de voor deze gronden geldende andere bestemmingen prevaleert de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.

4.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 ten behoeve van de bouw van gebouwen anders dan in dat lid genoemd onder de voorwaarden dat:

  • a. de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen,
  • b. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad,
  • c. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant/beheerder;

4.3.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De afwijkingsmogelijkheden zoals genoemd in lid 4.3.1 kunnen slechts worden toegepast indien:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • c. de verkeersaantrekkende werking hiervan in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • d. op een goede wijze in de (extra) parkeerbehoefte wordt voorzien.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
  • d. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze ingraven dan wel indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • h. het permanent opslaan van goederen.

4.4.2 Uitzonderingen op het verbod

Het verbod van lid 4.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • b. die normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. die van geringe omvang zijn of gericht op en noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de leiding;
  • e. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.

4.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de veiligheid van de leiding en van de bijbehorende belemmeringenstrook.

4.4.4 Adviesprocedure

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 4.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 5 Leiding - Hoogspanning

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het beheer en instandhouding van een hoogspanningsleiding; met de daarbij behorende:

  • a. Belemmerde strook;
  • b. Voorzieningen.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen

die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

5.2 Bouwregels bouwwerken

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in de in dit artikel bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken en/of gebouwen ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd;
  • b. Op of in de in dit artikel bedoelde gronden zijn geen gebouwen en bouwwerken toegestaan, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen en bouwwerken;
  • c. indien bestaande gebouwen en/of bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd is dit toegestaan indien de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 in die zin dat de in de basisbestemming(en) genoemde gebouwen of andere-bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de betreffende hoogspanningsleiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies is verkregen van de betreffende netbeheerder.
5.4 Afwegingskader

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de betreffende hoogspanningsverbinding.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende activiteiten uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het aanbrengen en/of rooien van diepwortelende beplanting en bomen;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging of andere graafwerkzaamheden;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het aanleggen en/of verwijderen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, anders dan ten dienste van de in lid 5.1 omschreven bestemming;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van (reeds bestaande) watergangen, alsmede het verhogen of verlagen van het waterpeil;
  • g. het opslaan van goederen, (brandbare)stoffen en/of materialen;
  • h. het aanleggen van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere niet opneembare oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanbrengen en/of slopen van ondergrondse constructies, straatmeubilair, installaties, opstallen of apparatuur anders dan ten dienste van deze in lid 5.1 omschreven bestemming;
  • j. het aanleggen van zonnepanelen;
5.6 Uitzondering van de vergunningplicht

Het in lid 5.5 vervatte verbod is niet van toepassing op een werk, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden:

  • a. die reeds in uitvoering zijn bij het van kracht worden van het plan;
  • b. die verband houden met de aanleg, aanpassing of onderhoud van de betreffende hoogspanningsverbinding en de daarbij behorende voorzieningen;
  • c. die vallen onder de Wet Informatie-uitwisseling Boven- en Ondergrondse Netten
5.7 Voorwaarden vergunningverlening

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning wordt eerst overgegaan, indien uit het verkregen positief schriftelijk advies van de netbeheerder is gebleken dat hierdoor de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig worden geschaad. Aan de hand daarvan kan het bevoegd gezag desgewenst voorwaarden verbinden aan de vergunning, ter bescherming van bedoelde verbinding.

5.8 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik dat geen rekening houdt met een ongestoorde werking van de ondergrondse hoogspanningsleiding en de risico's die ermee verbonden zijn;

Artikel 6 Waarde - Ecologie

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van natte en/of droge ecologische verbindingszone.

6.1.2 Prioriteitenstelling

Voor zover de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' in dit plan samenvalt met een of meer andere (dubbel)bestemmingen worden bij toepassing van de dubbelbestemming in dit plan ook de regels in acht genomen die bij deze andere (dubbel)bestemmingen horen. Indien strijdigheid ontstaat tussen het belang van de ecologische waarden als bedoeld in artikel 6.1 en de voor deze gronden geldende andere bestemmingen prevaleert de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie'.

6.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor het bouwen krachtens andere daar voorkomende bestemmingen, mits de ecologische waarden niet worden geschaad. Alvorens de omgevingsvergunning (voor het bouwen) te kunnen verlenen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de/een (gemeentelijk of gecertificeerd) ecoloog te overleggen.

6.3.2 Voorwaarden aan een te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen

Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor ecologische waarden (zoals verblijfplaatsen o.i.d) kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting de activiteit die tot een verstoring van ecologische waarden leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op ecologisch gebied.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
6.4.1 Verbod zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Ecologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage.

6.4.2 Uitzonderingen op het verbod

Het verbod van lid 6.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • b. die normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

6.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, kan worden verleend indien blijkt dat de werken en werkzaamheden plaatsvinden in het kader van het beheer van de gronden en daarmee geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het in ecologisch opzicht waardevolle gebied.

6.4.4 Adviesprocedure

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 6.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een ecoloog omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de ecologische waarden niet onevenredig schaden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Parkeernormen
8.1.1 Nota parkeernormen

Binnen het plangebied moet worden voldaan aan de normen uit de 'Nota Parkeernormen Gemeente Rijswijk' van 8 februari 2012, zoals opgenomen als bijlage 2 bij deze regels.

8.1.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen indien van het beleidsdocument als bedoeld in lid 8.1.1 een actuelere versie is vastgesteld, met dien verstande dat alsdan de actuelere versie van overeenkomstige toepassing is.

8.2 Overschrijding bouwgrenzen
8.2.1 Algemeen

De in deze regels ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:

  • a. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
  • b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 12 cm bedraagt;
  • c. gevel en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, galerijen en luifels, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 0,50 m overschrijden;
  • d. erkers en balkons voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m overschrijden;
  • e. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
  • f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelbouwgrens met meer dan 1 m overschrijden.

8.2.2 Afwijking
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 8.2.1 voor het overschrijden van de bouwgrenzen met ten hoogste 1,50 m, indien het betreft:
    • 1. toegangen van bouwwerken;
    • 2. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
    • 3. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 4. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 5. luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
    • 6. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen;
    • 7. kelderingangen en kelderkoekoeken;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 8.2.1voor het overschrijden van de aangegeven bouwgrenzen ten behoeve van het bouwen van verbindingen (loopbruggen) tussen gebouwen, mits die uit oogpunt van stedenbouwkunde en verkeersveiligheid aanvaardbaar wordt geacht.
8.3 Ondergronds bouwen

De planregels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, alsmede ter verbinding van gebouwen, met dien verstande, dat dit niet van toepassing is op situaties als bedoeld in 8.2.1, onder e;
  • b. gebouwd mag worden tussen peil en 3,50 m onder peil.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Gebruik onbebouwde gronden

Onder verboden gebruik van onbebouwde gronden wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • b. het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  • c. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
  • d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • e. het opslaan van vuurwerk en/of andere gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (artikel 1 onder g).
9.2 Uitzonderingen gebuiksverbod

Het bepaalde in lid 9.1 van dit artikel is niet van toepassing op:

  • a. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
  • b. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
  • c. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen.
9.3 Gebruik bouwwerken

Onder verboden gebruik van bouwwerken wordt in ieder geval verstaan:

  • a. vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. prostitutie;
  • c. seksinrichtingen;
  • d. het opslaan van vuurwerk en/of andere gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (artikel 1 onder g).
9.4 Uitzondering gebruiksverbod

Het bepaalde in lid 9.3 van dit artikel is niet van toepassing op:

  • e. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de bouwwerken;
  • f. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:

  • a. de de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de oppervlakte ten hoogste 35 m2 en de goothoogte ten hoogste 4 m mag bedragen; gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;
  • b. het in geringe mate afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, hoogtescheidingslijnen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer bedraagt dan 3 m;
  • c. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken (waaronder goothoogte, bouwhoogte, grondoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen), eventueel met een overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten;
  • d. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van overige bouwwerken met maximaal 20%;
  • e. de bouw van antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 45 m mag bedragen en waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, op een koppeling van voorzieningen met bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
  • f. de bouw van overige bouwwerken, zoals een kunstobject, antennes en dergelijke tot een bouwhoogte van 15 m;
  • g. het houden van evenementen voor de duur van maximaal 15 dagen per evenement, inclusief op- en afbouw van voorzieningen ten behoeve van dat evenement;
  • h. het toestaan van geluidwerende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;
  • i. het toestaan van één vlaggenmast per perceel, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m;
  • j. het toestaan van één reclame- en/of informatiezuil of -bord per perceel, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m;
  • k. Afwijken is alleen mogelijk indien geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. een goede woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m3 en een goothoogte van ten hoogste 3 m, dit voor zover deze op grond van de 'Algemene afwijkingsregels' niet kunnen worden gebouwd;
  • b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.
11.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het (gedeeltelijk) wijzigen van de bestemmingen 'Waarde - Archeologie, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat sprake is van een hogere dan wel lagere verwachtingswaarde;
  • b. het (gedeeltelijk) verwijderen van de bestemmingen 'Waarde - Archeologie, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat geen sprake meer is van archeologische verwachtingswaarden;
  • c. het (gedeeltelijk) wijzigen van de bestemming 'Waarde - Ecologie', indien dit noodzakelijk is geworden door de aanleg of gewijzigde ligging van de natte en/of droge ecologische verbindingszone.
  • d. het (gedeeltelijk) wijzigen van de bestemming 'Leiding - Gas', indien dit noodzakelijk is geworden door de aanleg of gewijzigde ligging van de betreffende leiding;
  • e. het (gedeeltelijk) wijzigen van de bestemming 'Leiding - Hoogspanning', indien dit noodzakelijk is geworden door de aanleg of gewijzigde ligging van de betreffende leiding;
11.3 Algemene randvoorwaarden bij wijzigingen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu:
  • b. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • 1. luchtkwaliteit;
    • 2. parkeerbehoefte;
    • 3. geluid;
    • 4. bodemkwaliteit;
    • 5. watertoets;
    • 6. archeologie;
    • 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    • 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    • 9. economische uitvoerbaar en kostenverhaal.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet worden vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het lid 12.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het lid 12.1.1 met maximaal 10%.

12.1.3 Uitzondering

Lid 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
12.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.2.2 Afwijkingsmogelijkheid

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 12.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.2.3 Verlooptermijn

Lid 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

12.2.4 Uitzondering

Lid 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende (bestemmings)plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Sportpark Elsenburg'.