direct naar inhoud van Regels
Plan: Burgemeester Elsenlaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0603.bpburgelsenlaan-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:


het bestemmingsplan Burgemeester Elsenlaan van de gemeente Rijswijk;

1.2 bestemmingsplan:


de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0603.bpburgelsenlaan-VA01 met de bijbehorende regels;

1.3 aan huis verbonden beroep:


een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.4 aanduiding:


een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:


de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aaneengesloten woningen:


twee of meer woningen met de hoofdgebouwen aaneengebouwd;

1.7 achtererf:


erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.8 archeologische waarde:


vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde, met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context;

1.9 bebouwing:


één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:


het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel, dat mag worden bebouwd;

1.11 begane grondlaag:


de eerste op, of nagenoeg op, het maaiveld gelegen bouwlaag van een gebouw, niet zijnde onderbouw;

1.12 bestaand:

  • a. bestaande bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;
1.13 bestemmingsgrens:


de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:


een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijgebouw:


een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.16 bouwen:


het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens:


de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:


een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitzondering van onderbouw en kapverdieping;

1.19 bouwperceel:


een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:


de grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:


een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:


elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 categorie:


een groep bedrijfsactiviteiten en/of horeca-activiteiten, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende milieuhindergevoelige omgeving;

1.24 dak:


iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 dakkapel:


een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.26 dakopbouw:


een ondergeschikte constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) van het dak is (zijn) geplaatst;

1.27 detailhandel in levensmiddelen:


detailhandel in de vorm van kleinschalige levensmiddelenwinkels die zijn gericht op directe consumptie en kleine boodschappen;

1.28 detailhandel:


het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, detailhandel in volumineuze goederen, tuincentrum en supermarkt;

1.29 dienstverlening:


het verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder wordt begrepen publiekgerichte dienstverlening op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied (zoals kapper, stomerij, makelaardij, belwinkel en internetcafé);

1.30 gebouw:


elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 gevellijn:


lijn, ter plaatse van de aanduiding gevellijn, waarvóór (aan de zijde van de dichtstbij gelegen bestemmingsgrens) geen gebouwen mogen worden gebouwd;

1.32 hoekpunt:


een snijpunt van lijnen;

1.33 hoofdgebouw:


een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.34 horecabedrijf:


een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaakfunctie, uitgezonderd erotisch getinte vermaakfuncties;

1.35 kantoorunit:


een locatie van een bedrijf dat gericht is op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.36 luifel:


een uitstekend afdak aan een gebouw;

1.37 maatschappelijke voorziening:


educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en overheidsvoorzieningen, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.38 maximale bouwhoogte:


bouwhoogte, ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte, die niet mag worden overschreden, tenzij in de regels anders is vermeld;

1.39 maximale goothoogte:


goothoogte, ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte, die niet mag worden overschreden, tenzij in de regels anders is vermeld;

1.40 nutsvoorziening:


voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van koude/warmteopslag, riolering en afvalinzameling;

1.41 ondergeschikte detailhandel


detailhandel ondergeschikt aan hoofdbestemming, het bedrijfsmatig, als ondergeschikte nevenactiviteit te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending. Aard en omvang van de detailhandel-activiteiten dienen afgestemd te zijn op de behoefte voortkomende uit de gebruikers van de hoofdbestemming zelf;

1.42 ondergeschikte horeca

horeca ondergeschikt aan hoofdbestemming het bedrijfsmatig, als ondergeschikte nevenactiviteit mede verstrekken van uitsluitend dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse. Aard en omvang van de horeca-activiteiten dienen afgestemd te zijn op de behoefte voortkomende uit de gebruikers van de hoofdbestemming zelf;

1.43 openbaar toegankelijk gebied

een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994; alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.44 overkapping:


elk overdekt bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder dan wel met ten hoogste drie wanden;

1.45 parkeerbehoefte:


behoefte aan het aantal parkeerplaatsen ten behoeve van één of meer functies volgens de richtlijnen uit de Bouwverordening;

1.46 peil:

  • a. het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
  • b. indien de voorgevel van een gebouw gelegen is binnen een afstand van maximaal 5 meter uit de grens van een bestemming verkeersdoeleinden, gelegen op een dijk, wordt de kruin van de dijk als peil beschouwd;
  • c. indien de voorgevel van een gebouw gelegen is binnen een afstand van maximaal 5 meter uit de grens van de bestemming verkeersdoeleinden, gelegen aan de teen van de dijk, wordt de bovenkant van de weg als peil beschouwd;
  • d. in alle andere gevallen, waarin aan een dijk wordt gebouwd wordt als peil beschouwd de gemiddelde hoogte van het aanliggend afgewerkt terrein;
1.47 praktijkruimte:


een beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte voor de uitoefening van vrije (aan huis gebonden) beroepen zoals medische, paramedische, juridische, kunstzinnige, ontwerptechnische en/of administratieve beroepen, alsmede daarmee gelijk te stellen beroepen;

1.48 prostitutie:


het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten;

1.49 raamprostitutie:


het etaleren van prostituees achter vensters, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;

1.50 recreatieve voorziening


voorzieningen op (dag)recreatief gebied;

1.51 seksinrichting:


de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.52 sportcomplex

geheel van terreinen, gebouwen en voorzieningen voor verschillende takken van sport;

1.53 staat van bedrijfsactiviteiten:


de staat van bedrijfstypen behorende bij dit plan;

1.54 straathoek:


daar waar twee straten bij elkaar komen;

1.55 straatmeubilair:


de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d.;

1.56 straatprostitutie:


het op de openbare weg door handeling, houding, woord, gebaar of op andere wijze benaderen van het publiek, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;

1.57 terras


een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf, respectievelijk het ondergeschikte horecadeel bij een detailhandelsbedrijf, waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

1.58 verblijfsgebied:


gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als weg, één en ander met bijbehorend straatmeubilair;

1.59 verkoopvloeroppervlakte


de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel; (let op: dit is dus de netto-vloeroppervlakte);

1.60 weg:


weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet, waarbij in dit plan een onderscheid wordt gemaakt in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen conform de principes van Duurzaam Veilig Verkeer;

1.61 werk:


een werk, geen gebouw of bouwwerk zijnde;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:


vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:


tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:


vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:


tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 hoogte van een bouwlaag:


tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk onder elkaar gelegen bouwlagen; indien sprake is van één bouwlaag is de hoogte daarvan gelijk aan de goothoogte;

2.6 afstand:


wordt gemeten tussen die grens en enig punt van dat bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.7 bedrijfsvloeroppervlakte (bruto):


binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten, inclusief magazijnen, kantoren, showrooms en andere dienstruimten;

2.8 bedrijfsvloeroppervlakte (netto):


binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor verkoopactiviteiten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Sport

3.1 Bestemmingsomschrijving


De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een sportcomplex;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'groen', uitsluitend groenvoorzieningen.


met daaraan ondergeschikt:

  • c. horeca;
  • d. detailhandel;
  • e. erfontsluitingswegen, verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. groen- en verblijfsvoorzieningen;


met de daarbij behorende:

  • h. terreinen;
  • i. gebouwen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden voor hoofdgebouwen de volgende bouwregels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte in meters mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
3.2.2 Overige bouwwerken


Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden geldt voor overige bouwwerken, uitgezonderd overkappingen, dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:


a. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen op het voorerf;
b. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen op de overige delen van het erf;
c. 7 m voor kunstobjecten en lichtmasten;
d. 6 m voor geluidwerende voorzieningen;
e. 4 m voor reclame- en informatiezuilen;
f. 3 m voor speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
g. 2 m voor andere overige bouwwerken, uitgezonderd overkappingen.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Voorwaardelijke verplichting externe veiligheid


In afwijking van het bepaalde onder artikel 3.1 sub a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming in gebruik worden genomen onder de voorwaarde dat sanering van het LPG vulpunt is voltooid en er uitvoering wordt gegeven aan het advies externe veiligheid van de Veiligheidsregio Haaglanden, zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels en zowel kwantitatief als kwalitatief in stand wordt gehouden.

3.4 Nadere eisen


Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.5 Afwijkingsbevoegdheid
3.5.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van de volgende ondergeschikte gebruiksfuncties:

  • a. paramedische voorzieningen zoals fysiotherapie, diëtist en massagetherapie;
  • b. een kinderdagverblijf en/of naschoolse opvang.
3.5.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken

De afwijkingsmogelijkheden zoals genoemd in lid 3.5.1 kunnen slechts worden toegepast indien:

  • a. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. de verkeersveiligheid niet in het gedrang komt;
  • c. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid niet in het gedrang komen.

Artikel 4 Waarde - archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving


De voor 'Waarde - archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

4.2 Bouwregels


Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd volgens de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen voor een of meerdere bouwwerken, die grondbewerkingen van meer dan 0,60 meter onder maaiveld tot gevolg hebben, een rapport overlegt, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

4.3 Nadere eisen


Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen met betrekking tot:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoen aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

  • a. Het is verboden op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,60 meter onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    • 2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
    • 3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,60 meter onder het maaiveld;
    • 4. het ophogen van gronden hoger dan 0,50 meter boven het maaiveld.
  • b. Het in lid 4.4 onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
    • 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  • c. De in lid 4.4 onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien uit een door de aanvrager van de onder a genoemde vergunning te overleggen rapport of andere beschikbare informatiebron de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag mogelijk kunnen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld en hieruit blijkt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid


Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel


Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Voldoende parkeergelegenheid

  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden of het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de 'Nota Parkeernormen 2011', of de rechtsopvolger(s) daarvan, tenzij de aard en omvang van de omgevingsvergunning voor het bouwwerk en/of de uitbreiding en/of de wijziging van het gebruik van bouwwerken en/of gronden niet leidt tot extra parkeerbehoefte;
  • b. het bepaalde onder a is niet van toepassing indien op basis van het advies van een verkeerskundige blijkt dat er op andere wijze is/wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, of het voldoen aan het geldende gemeentelijke parkeerbeleid door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • c. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
6.2 Nutsvoorzieningen

  • a. Binnen het plangebied zijn nutsvoorzieningen toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 12 m² en tot een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid; en
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en omgevingsvergunning verlenen voor een nutsvoorziening tot een oppervlakte van maximaal 25 m² en tot een bouwhoogte van maximaal 4 meter, waarbij het bepaalde in sub b, onder 1 t/m 4 van overeenkomstige toepassing is.
6.3 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,2 meter wordt overschreden.

6.4 Ondergronds bouwen

De planregels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. gebouwd mag worden tussen peil en 7,00 m onder peil.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Gebruik onbebouwde gronden


Onder verboden gebruik van onbebouwde gronden wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • b. het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  • c. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
  • d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • e. het opslaan van vuurwerk en/of andere gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (artikel 1 onder g).
7.2 Uitzonderingen gebruiksverbod


Het bepaalde in lid 7.1 van dit artikel is niet van toepassing op:

  • a. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
  • b. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
  • c. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen.
7.3 Gebruik bouwwerken


Onder verboden gebruik van bouwwerken wordt in ieder geval verstaan:

  • a. vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. prostitutie;
  • c. seksinrichtingen;
  • d. het opslaan van vuurwerk en/of andere gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (artikel 1 onder g).
7.4 Uitzondering gebruiksverbod


Het bepaalde in lid 14.3 van dit artikel is niet van toepassing op:

  • a. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de bouwwerken;
  • b. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering.
7.5 Parkeren
7.5.1 Verbod

Tot een gebruik dat strijdig is wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de 'Nota Parkeernormen 2011', of de rechtsopvolger(s) daarvan, tenzij de aard en omvang van het gebruik niet leidt tot significante parkeerbehoefte.

7.5.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 7.5.1, geldt niet voor bestaand legaal gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Hoogte binnen bouwblokken


Burgemeester en wethouders zijn bevoegd van de regels van dit plan af te wijken voor een bouwhoogte van gebouwen tot maximaal 20 meter, uitsluitend binnen de bestemmingen 'Sport', waarbij geldt dat:

  • a. minimaal 70% van het bouwvolume van een perceel in de rooilijn moet worden gebouwd;
  • b. de lengte van een aaneengesloten gevelwand maximaal 70 meter mag bedragen;
  • c. op straathoeken altijd in de rooilijn moet worden gebouwd (tenminste over een lengte van 10 meter vanuit het hoekpunt, in beide richtingen);
  • d. indien als gevolg van de afwijking sprake is van een toename van de parkeerbehoefte, deze parkeervraag op eigen terrein moet worden opgelost.
8.2 Afwijkingen van beperkte omvang

  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de regels van het plan voor:

    • 1. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de oppervlakte ten hoogste 35 m² en de goothoogte ten hoogste 4 m mag bedragen; gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;
    • 2. het in geringe mate afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, hoogtescheidingslijnen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer bedraagt dan 3 m;
    • 3. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken (waaronder goothoogte, bouwhoogte, grondoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen), eventueel met een overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, waarbij gebouwen maximaal 5 m mogen worden verhoogd;
    • 4. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van overige bouwwerken met maximaal 20%;
    • 5. de bouw van antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 45 m mag bedragen en waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, op een koppeling van voorzieningen met bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
    • 6. de bouw van overige bouwwerken, zoals een kunstobject, antennes en dergelijke tot een bouwhoogte van 15 m;
    • 7. het toestaan van geluidwerende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.

  • b. Afwijken is alleen mogelijk indien geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. een goede woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 9 Algemene wijzigingsbevoegdheid

9.1 Algemeen


Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m³ en een goothoogte van ten hoogste 3 m, dit voor zover deze op grond van de 'Algemene afwijkingsregels' niet kunnen worden gebouwd;
  • b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.
9.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen


Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het (gedeeltelijk) wijzigen van de bestemmingen 'Waarde - Archeologie, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat sprake is van een hogere dan wel lagere verwachtingswaarde;
  • b. het (gedeeltelijk) verwijderen van de bestemmingen 'Waarde - Archeologie, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat geen sprake meer is van archeologische verwachtingswaarden;
  • c. het (gedeeltelijk) verwijderen van functie- en of bouwaanduidingen.
9.3 Algemene randvoorwaarden bij wijzigen


Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu.

  • b. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • 1. luchtkwaliteit;
    • 2. parkeerbehoefte;
    • 3. geluid;
    • 4. bodemkwaliteit;
    • 5. watertoets;
    • 6. archeologie;
    • 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    • 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    • 9. economische uitvoerbaar en kostenverhaal.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Verwijzing naar andere regelgeving

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik


Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:


Regels van het bestemmingsplan 'Burgemeester Elsenlaan' met identificatienummer NL.IMRO.0603.bpburgelsenlaan-VA01 van de gemeente Rijswijk.