direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Middelland - Het Nieuwe Westen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1081MidNwWesten-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Volgens het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn gemeenten verplicht elke tien jaar een actueel bestemmingsplan vast te stellen. Voorliggend bestemmingsplan heeft als doel een actueel planologisch kader te scheppen voor de gebieden Middelland en Het Nieuwe Westen, onderdeel van het Rotterdamse deelgebied Delfshaven. Het plan betreft een herziene, actuele versie van het in 2009 onherroepelijk geworden bestemmingsplan 'Middelland/Het Nieuwe Westen'.

1.2 Gekozen planopzet

Dit bestemmingsplan vervangt het in 2009 onherroepelijk geworden bestemmingsplan 'Middelland/Het Nieuwe Westen'. Het nieuwe bestemmingsplan is in grote lijnen gelijk aan het bestemmingsplan uit 2009.

Dit nieuwe plan is echter geen exacte kopie van het vorige bestemmingsplan. Bepaalde zaken worden in dit plan op een andere manier geregeld en op bepaalde locaties worden de mogelijkheden verruimd of juist beperkt. Ook zijn er verschillen met het vorige plan als gevolg van nieuw gemeentelijk, provinciaal en landelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke ordening. De zaken die in dit plan op een andere manier geregeld zijn staan beschreven in paragraaf 4.5. De regeling uit het in 2014 onherroepelijk geworden projectbestemmingsplan 'Schoolgebouw Duyststraat ' is wel één op één overgenomen.

1.3 Ligging en begrenzing

De noordelijke begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de spoorlijn Rotterdam Centraal – Schiedam en de westelijke begrenzing ligt in het hart van de Delfshavense Schie. De zuidelijke begrenzing ligt voor een deel in het hart van de Coolhaven en wordt verder bepaald door de grens van het bestemmingsplan 'Middelland – Zuid/Coolhaven'. De oostelijke begrenzing tenslotte wordt gevormd door de 's-Gravendijkwal en Henegouwerlaan. In 2014 is het projectbestemmingsplan 'Schoolgebouw Duyststraat' vastgesteld en onherroepelijk geworden. De gronden waar dit projectbestemmingsplan betrekking op heeft liggen binnen het bovengenoemde gebied. Dit bestemmingsplan zal daarom worden ingepast in het nieuwe bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1081MidNwWesten-on01_0002.jpg"

Figuur 1: Ligging plangebied

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Voor het grootste deel van het plangebied geldt nu het bestemmingsplan 'Middelland/Het Nieuwe Westen', vastgesteld op 6 november 2008 en onherroepelijk geworden op 7 augustus 2009. Het is een gedetailleerd bestemmingsplan, wat vanwege de veelheid aan locaties met een gemengde bestemming, qua gebruiksmogelijkheden, flexibel van karakter is.

Voor het resterende deel van het plangebied gelden de volgende onherroepelijke (project) bestemmingsplannen:

  • Binnenterrein Osseweistraat/Schonebergerweg (vastgesteld in 2017);
  • Schoolgebouw Duyststraat (vastgesteld in 2014)

Tevens gelden de volgende Parapluherzieningen:

  • Parapluherziening parkeernormering Rotterdam (vastgesteld in 2017);
  • Parapluherziening biologische veiligheid (vastgesteld in 2018).

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vastgesteld op 11 september 2020

Nederland staat voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het betreffen opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen en door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI zijn de opgaven als volgt ingedeeld:

  • ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • verduurzamen van de economie en behouden van groeipotentieel;
  • sterker en leefbaarder maken van steden en regio's;
  • toekomstbestendig ontwikkelen van landelijk gebied.

2.1.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

De NOVI is een beleidsdocument dat zich kenmerkt door een hoog abstractieniveau en zodoende alleen concreet beleid bevat voor grootschalige ontwikkelingen van nationale betekenis. Dit plan betreft een actualisatie van het in 2006 voor dit gebied vastgestelde plan, en heeft om die reden een overwegend conserverend karakter. Er worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een raakvlak hebben met het beleid van de NOVI.

2.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking)

In werking getreden op 1 oktober 2012, gewijzigd per 1 juli 2017

Het doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goede ruimtelijke ordening. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de Ladder.

Concreet betekent dit dat het bestemmingsplan een beschrijving bevat van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Wanneer deze ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt, moet gemotiveerd worden waarom er niet binnen het stedelijk gebied voorzien kan worden in de behoefte. Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

2.1.2.1 Toetsing

Nieuwe woningen

Dit bestemmingsplan maakt op een aantal locaties planologisch nieuwe woningen mogelijk, door middel van transformatie. Het gaat om de volgende locaties:

Adres   Oude functie   Nieuwe functie  
Adrien Mildersstraat 35   School   maximaal ca. 10 woningen (transformatie)  
De Jagerstraat 42   School   maatschappelijke voorzieningen en maximaal ca. 10 woningen (transformatie)  
Rauwenhoffstraat 39-41   Maatschappelijk   maatschappelijke voorzieningen en/of maximaal ca. 12 woningen (transformatie)  
's-Gravendijkwal 43   Maatschappelijke opvang   maximaal 3 woningen (transformatie)  

In totaal kunnen er maximaal ca. 35 woningen ontstaan op deze locaties. Naast deze mogelijkheden bieden een aantal gemengde bestemmingen ook nog planologische mogelijkheden voor nieuwe woningen. Omdat in deze gemengde bestemmingen de functie 'woningen' is toegestaan op alle bouwlagen, biedt dit plan de mogelijkheid om bestaande commerciële-, maatschappelijke of bedrijfsruimten te transformeren naar woningen. In dit geval is het echter niet mogelijk concrete aantallen te geven aangezien de transformaties zich moeilijk laten voorspellen. Verder kan er op één locatie (hoek Van der Hilststraat/ Van der Hilstdwarsstraat) een nieuwe woning gebouwd worden in vier lagen. Dit betreft echter een bestaande planologische mogelijkheid.

De bovengenoemde mogelijkheden moeten voorzien in een actuele behoefte. De regiogemeenten van de toenmalige Stadsregio Rotterdam hebben de woonvisie 'Dat spreken we af! - Woningmarktstrategie Regio Rotterdam 2014-2020' (vastgesteld op 12 februari 2014 door de stadsregio Rotterdam) opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid. In april 2014 is deze woonvisie aanvaard door de provincie en daarmee als regionale woonvisie te beschouwen. Woningbouwplannen die overeenstemmen met de nota 'Dat spreken we af' voldoen op basis van de Verordening ruimte aan het onderdeel 'verantwoording van de behoefte' en 'regionale afstemming' van de Ladder.

Uit de woonvisie blijkt dat er een substantiële behoefte is aan nieuwe woningen in de stad en regio: het gaat om 28.000 nieuwe woningen tot 2020. Daardoor voorzien de planologische mogelijkheden voor nieuwe woningen in overeenstemming in een behoefte. Het plangebied ligt volledig binnen het bestaand stedelijk gebied.

Nieuwe kantoren

Dit plan bevat planologische mogelijkheden om kleinschalige nieuwe kantoren te realiseren binnen de bestaande bebouwing op basis van de bestemmingen Gemengd - 1 t/m - 5. De mogelijkheden zijn overgenomen uit het vorige bestemmingsplan en worden alleen geboden ter plaatse van bestaande bebouwing. Naast kantoren, kunnen de panden afhankelijk van de bestemming ook ingevuld worden met detailhandel, dienstverlening, bedrijven, praktijkruimten, woningen of maatschappelijke doeleinden. Het brutovloeroppervlak van de kantoren is gemaximeerd op 500 m² per vestiging. Het merendeel van de locaties met een gemengde bestemming betreft ruimtes in de plinten van bestaande bebouwing. Deze ruimtes hebben een beperkt oppervlak, doorgaans tussen de 75 en 150 m². In de huidige situatie is een deel van deze ruimtes ingevuld met kantoren, de rest van de ruimtes kent een ander gebruik.

Mogelijkheden voor nieuwe kantoren worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling moeten volgens de Ladder voorzien in een actuele behoefte, al dan niet regionaal afgestemd. Er bestaat echter geen (regionale) kantoorvisie voor dergelijke kleinschalige kantoren. Wel kan over de behoefte aan dit soort kantoren het volgende gezegd worden.

De planologische mogelijkheden worden geboden om te kunnen voorzien in de behoefte aan kantoren met een lokaal karakter en een beperkt verzorgingsgebied. Het gaat dan bijvoorbeeld om een hypotheekadviesbureau of een notaris. De actuele behoefte wordt bepaald door de markt of particuliere initiatieven. Indien er geen behoefte is aan nieuwe kantoren worden de panden op een andere manier ingevuld vanwege de vele gebruiksmogelijkheden binnen de gemengde bestemmingen. Er is dus geen sprake van een concrete ontwikkeling die uit te drukken valt in vierkante meters. Toetsing aan een (regionale) visie is daarom per definitie niet mogelijk.

Door het oppervlak van de kantoren te maximeren en het relatief beperkte oppervlak van de panden in het gebied kunnen er geen grootschalige kantoren ontstaan die gevolgen hebben (leegstand) voor de aangewezen kantoorlocaties in de stad en regio. Regionale afstemming is dan ook niet aan de orde. De toelichting van de Verordening onderschrijft dat regionale afstemming ook niet noodzakelijk is voor kantoren met een lokaal karakter. Overigens zorgt het bieden van mogelijkheden voor -onder andere- kleinschalige kantoren er ook voor dat panden op verschillende manieren invulbaar zijn. Leegstand wordt hiermee tegengegaan, wat een gunstig effect heeft op de leefbaarheid binnen het gebied.

Overigens zijn op een groot aantal locaties mogelijkheden oor kantoren komen te vervallen in vergelijking met het vorige plan. Zie hiervoor paragraaf 4.4.6.

2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Vastgesteld op 22 augustus 2011, geconsolideerde versie 5 juni 2014

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling van het beleid uit de SVIR. Het besluit bevat regels die doorwerken op gemeentelijk niveau, en dus relevant zijn voor bestemmingsplannen. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.

2.1.3.1 Relevant beleid voor het plangebied

Net als de SVIR kenmerkt het Barro zich tot een hoog abstractieniveau en is het beleid alleen aan de orde op specifieke locaties (bijvoorbeeld in de mainports of nabij de kust) of bij specifieke projecten (zoals het project 'Randstad 380 kV'). Het plangebied ligt niet in een dergelijk gebied en bevat ook geen grootschalige ontwikkelingen die opgenomen zijn in het Barro. Om die reden bevat het Barro geen concreet beleid voor het plangebied.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Vastgesteld op 20 januari 2019 door Provinciale Staten van Zuid-Holland, in werking getreden op 1 april 2019

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen makenonderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en -plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.

De provincie zet in op een groenblauwe structuur als samenhangend stelsel van verschillende groene ruimtes met land en water routes die stad en land met elkaar verbinden. Opgave daarbij is om de groene kwaliteiten zowel binnen als buiten de stad te versterken en de samenhang tussen stedelijke parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten.

Zes richtingsgevende ambities zijn daarbij relevant:

  • 1. klimaatbestendige delta;
  • 2. een nieuwe, circulaire economie;
  • 3. een levendige meerkernige metropool;
  • 4. energievernieuwing, geen fossiele brandstoffen meer;
  • 5. bereikbare provincie, geen files;
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Het Omgevingsbeleid krijgt vorm via een opgave gerichte aanpak. Vanuit maatschappelijke opgaven wordt er, samen met belanghebbenden, bepaald welke onderdelen van het omgevingsbeleid worden toegepast. Op deze wijze wordt er een uitnodigend perspectief geboden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven.

De ambities geven vorm aan de volgende provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit':

  • 1. Landschap en cultuurhistorie: beschermen, versterken en beleefbaar maken van de kwaliteit van het landschap, cultuurhistorische waarden en natuurlijke karakteristieken van de leefomgeving.
  • 2. Gezondheid en veiligheid: zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving en het beperken van hinder;
  • 3. Natuur en recreatie: behouden en versterken van natuurwaarden en het ontwikkelen van voldoende, aantrekkelijk en beleefbaar groen en water, waar mensen met plezier recreëren;
  • 4. Ruimte en verstedelijking: zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied;
  • 5. Wonen: bevorderen van de beschikbaarheid van voldoende passende woningen in een aantrekkelijke leefomgeving, aansluitend op de behoeften van verschillende doelgroepen;
  • 6. Bodem en ondergrond: zorgen voor een duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond;
  • 7. Cultuurparticipatie en bibliotheken: ondersteunen van cultuurparticipatie en bibliotheken;
  • 8. Klimaatadaptatie: bevorderen van een leefomgeving die de gevolgen van klimaatverandering en weersextremen kan opvangen;
  • 9. Zoetwater en drinkwater: duurzaam voorzien in de behoefte aan zoetwater en waarborgen van de beschikbaarheid van voldoende drinkwater;
  • 10. Bereikbaarheid: bevorderen van een goede en veilige bereikbaarheid, met een mobiliteitsnetwerk dat keuzevrijheid biedt en aansluit op de behoeften van reizigers en vervoerders;
  • 11. Regionale economie: versterken van een vitale, innovatieve en toekomstbestendige regionale economie;
  • 12. Energievoorziening: bevorderen van een betrouwbare, duurzame en efficiënte energievoorziening met een minimale uitstoot van broeikasgassen.

Het bovenstaande heeft betrekking op de fysieke leefomgeving in brede zin en anticipeert op de inwerkingtreding van de omgevingswet. Voor bestemmingsplannen is afdeling 6.2 van de omgevingsverordening (OV) relevant. De inhoud van deze afdeling is gelijk aan die van de Verordening Ruimte 2014, de voorloper van de Omgevingsverordening.

2.2.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

Artikel 6.10 stedelijke ontwikkelingen

De provinciale ladder voor duurzame verstedelijking is per 29 juni 2018 gelijk aan de ladder uit het Bro, voor zover het gaat om ontwikkelingen binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Voor een toetsing aan de ladder wordt dan ook verwezen naar paragraaf 2.1.2.

Artikel 6.11 Kantoren

De OV bevat regels voor ontwikkelingen die uitgaan van nieuwe kantoorfuncties. Zo zijn nieuwe kantoorfuncties alleen toegestaan wanneer ze zijn aangeduid op de bij de OV horende kaart ten aanzien van kantoorlocaties. Er zijn echter een aantal uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld voor kleine zelfstandige kantoren met een bvo van ten hoogste 1.000 m² per vestiging, kantoren met een lokaal verzorgingsgebied en bedrijfsgebonden kantoren met een bvo dat minder bedraagt dan 50% van het totale bedrijfsoppervlak.

Toetsing 

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe kantoorlocaties mogelijk die groter zijn dan 1.000 m² bruto per vestiging. De meeste kantoormogelijkheden binnen het plangebied bevinden zich in de plinten van de gemengde bestemmingen langs doorgaande wegen. De grootte van de kantoren in deze bestemmingen is gemaximeerd op 500 m² b.v.o. Ook bij de panden met de bestemming 'Wonen' waar kantoren als nevenfuncties zijn toegestaan is het b.v.o. ten behoeve van kantoorfuncties gemaximeerd op 500 m².

Ten opzichte van het vorige plan is deze mogelijkheid overigens bij ca. 130 panden met meerdere verdiepingen komen te vervallen (zie 4.4.6), wat een substantiële planologische sanering van het aantal kantoormeters betekent. Verder is er geen sprake van planologische mogelijkheden voor (nieuwe) kantoren. Wat betreft kantoren is dit plan dus in overeenstemming met de Omgevingsverordening.

Artikel 6.13 Detailhandel

In artikel 6.13 van de OV is bepaald dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in nieuwe detailhandel indien deze binnen een bestaande winkelconcentratie ligt of daar direct aan grenst. Verder is detailhandel uitsluitend toegestaan binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk of binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie als gevolg van herallocatie. In het tweede lid is bepaald dat eventuele nieuwe detailhandel daarnaast in overeenstemming moet zijn met het ontwikkelingsperspectief dat is beschreven in het bij de OV horende Programma Ruimte (PR). Bij nieuwe detailhandel met een oppervlak van 4.000 m² b.v.o. of groter in de centra van Rotterdam of Den Haag dient te worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en is een advies nodig van de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland. Tenslotte is in het derde lid opgenomen dat bepaalde typen detailhandel algemeen zijn toegestaan, zoals een gemakswinkel of detailhandel in ABC-goederen.

Het provinciaal beleid ten aanzien van detailhandel is er op gericht ontwrichting van de detailhandelsstructuur zo veel mogelijk tegen te gaan. Ontwrichting van de detailhandelsstructuur kan structurele leegstand tot gevolg hebben. Structurele leegstand is ruimtelijk relevant omdat dit gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat. Parallel aan het voorkomen van leegstand wordt beoogd duurzame ontwrichting van het voorzieningenaanbod te voorkomen. Duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau heeft als gevolg dat voorzieningen voor eerste levensbehoeften niet meer binnen een aanvaardbare afstand aanwezig zijn voor bewoners.

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van detailhandel dat is vervat in de Nota detailhandel (zie ook 2.3.3) sluit aan bij het provinciaal beleid en pleit voor een evenwichtige detailhandelsstructuur. Een evenwichtige detailhandelsstructuur laat zich vertalen in het zo veel mogelijk voorkomen van leegstand enerzijds en zorgen voor voldoende winkelaanbod binnen een aanvaardbare afstand anderzijds. In de Nota worden winkelgebieden aangewezen die passen in de gemeentelijke detailhandelsstructuur en die om die reden toekomstbestendig zijn. Verspreid liggende detailhandel buiten deze winkelgebieden dient zoveel mogelijk tegengegaan te worden. Voor de winkelgebied die in de Nota aangewezen worden als niet-toekomstbestendig geldt een transformatieopgave.

Toetsing

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe detailhandel mogelijk ten opzichte van de bestaande detailhandelsstructuur of ten opzichte van de vorige bestemmingsplannen. Een deel van de detailhandelsmogelijkheden uit de vorige plannen wordt overgenomen. Op veel locaties binnen het plangebied komen detailhandelsmogelijkheden echter te vervallen. Zie paragraaf 2.3.3. Ten opzichte van de vorige plannen is er dan ook sprake van een substantiële afname van planologische mogelijkheden voor detailhandel. Het bestemmingsplan is daarmee in lijn met het provinciale detailhandelsbeleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 

2.3.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

Voor Middelland bestaat de ambitie de 'gentrification' te bevorderen, onder andere door ruimte te bieden aan horeca en de creatieve economie. De veelheid aan locaties met een gemengde bestemming in het plangebied kan hier aan bijdragen. De Stadsvisie bevat verder geen concreet relevant beleid voor het plangebied.

2.3.2 Horecanota Rotterdam 2017-2021

Vastgesteld op 1 november 2016 door College van burgemeester en wethouders

In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.

Belang voor de stad

Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.

Visie en ambities

Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.

De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.

Uiteenzetting horecastelsel (vergunningen)

In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.

Wat is horeca?

Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.

De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.

Exploitatievergunning of niet?

In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.

Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1081MidNwWesten-on01_0003.png"

Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1081MidNwWesten-on01_0004.png"

Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten (limitatief): muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1081MidNwWesten-on01_0005.png"

Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. Dit gebeurt door middel van een aanwijzingsbesluit dat voor bepaalde of onbepaalde tijd van kracht is. De aanwijzing wordt genomen op basis van het Horecagebiedsplan (zie ook paragraaf 2.4.1) dat ter plaatse van kracht is, waarin ook gemotiveerd is waarom het gebied wordt aangewezen. In die gevallen is altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren, ook al is er sprake van één van de hierboven beschreven situaties.

Exploitatievergunning en exploitatiecategorieën

Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).

Gebiedsgericht werken

Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z'n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd.

2.3.2.1 Relevant beleid voor het plangebied

Het voor het plangebied relevante horecabeleid is vervat in het Horecagebiedsplan Delfshaven. Zie hiervoor paragraaf 2.4.1.

2.3.3 Detailhandel Rotterdam 2017: stedelijke ambities en spelregels voor een toekomstbestendige detailhandelsstructuur

Vastgesteld door de Raad op 29 juni 2017

De detailhandel is een belangrijke sector voor de stad. Het is echter ook een sector is met een hoge dynamiek. Om te komen tot een actueel en toepasbaar detailhandelsbeleid is de nota 'Detailhandel Rotterdam 2017: stedelijke ambities en spelregels voor een toekomstbestendige detailhandelsstructuur' vastgesteld. Deze nota is een update van de in 2013 vastgestelde Nota detailhandel. De nieuwe nota bevat de ambities en uitgangspunten ten aanzien van dit onderwerp voor de komende jaren en is opgesteld in samenwerking met ondernemers (verenigingen) en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Er zijn vier stedelijke ambities ten aanzien van detailhandel geformuleerd:

  • 1. een evenwichtige detailhandelsstructuur, waarbij de samenhang tussen de verschillende winkelgebieden essentieel is. Ingezet wordt op toekomstbestendige en geconcentreerde winkelgebieden en verspreid liggende winkels dienen zoveel mogelijk tegengegaan te worden. Per gebied heeft een uitwerking van deze ambitie plaatsgevonden. Deze zijn vastgelegd in de Gebiedskoersen die onderdeel zijn van de nota;
  • 2. meer flexibiliteit en dynamiek ter versterking van de detailhandelsstructuur door het geven van ruimte aan nieuwe concepten in toekomstbestendige winkelgebieden;
  • 3. het detailhandelsbeleid als toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen, bij nieuwe detailhandelsinitiatieven maar ook bij aanpassing of actualisatie van bestemmingsplannen. Dit betekent dat de gemeente de mogelijkheid heeft om bij actualisatie van bestemmingsplannen de detailhandelsbestemming van panden, buiten de gedefinieerde gebieden, te wijzigen (indien het pand geen detailhandelsfunctie meer heeft). Het stedelijk detailhandelsbeleid fungeert in deze context als voorzienbaar kader;
  • 4. een bruisende binnenstad, in samenhang met andere voorzieningen zoals horeca, leisure, dienstverlening en een aantrekkelijke buitenruimte.

Om de ambities te halen zijn een aantal spelregels opgesteld, zoals geen nieuwe winkels buiten de bestaande detailhandelsstructuur, geen detailhandel op bedrijventerreinen en strenge voorwaarden voor het creëren van nieuwe winkelgebieden.

2.3.3.1 Relevant beleid voor het plangebied

De Detailhandelsnota doet uitspraken doet uitspraken over de belangrijkste winkelgebieden binnen het plangebied: Nieuwe Binnenweg, Mathenesserplein, Vierambachtsstraat en de Middellandstraat. Ook gaat de nota in op de verspreid liggende detailhandel.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe detailhandel mogelijk ten opzichte van de bestaande detailhandelsstructuur of ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Wel wordt een deel van de detailhandelsmogelijkheden uit het in 2008 vastgestelde plan overgenomen. Op basis van dit plan is er op diverse locaties binnen het plangebied detailhandel mogelijk. Hierin zijn verschillende gebieden met een concentratie aan detailhandelsmogelijkheden te onderscheiden:

  • Nieuwe Binnenweg;
  • 1e en 2e Middellandstraat;
  • Mathenesserplein en Vierambachtsstraat;
  • Burgemeester Meineszplein.

Ook aan de Gerrit van de Lindestraat, Beukelsdijk en Hooidrift zijn concentraties van planologische mogelijkheden te vinden, hetzij in minder sterke mate. Ten slotte zijn er nog vele detailhandelsmogelijkheden op pandniveau binnen de woonbuurten. Voor elk van de bovengenoemde straten of gebieden geldt een andere strategie ten aanzien van het overnemen van detailhandelsmogelijkheden, één en ander in samenhang met de gemeentelijke Nota detailhandel. Zie figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1081MidNwWesten-on01_0006.jpg"

Figuur 2.1: Detailhandelsmogelijkheden uit het vorige plan en opgaven

Nieuwe Binnenweg

De Nieuwe Binnenweg is te typeren als een 'easyshopping' winkelgebied. Dit zijn winkelgebieden met zowel een breed aanbod in de dagelijkse sector als in de niet-dagelijkse sector, aangevuld met dienstverlening en andere functies, zoals horeca. Efficiënt winkelen staat centraal en het winkelgebied bedient de nabijgelegen woongebieden. In de afgelopen jaren heeft het gebied een stevige verandering doorgemaakt dankzij de inzet van verschillende partijen. Om ervoor te zorgen dat de gedane investeringen ook in de toekomst renderen, is het nodig dat de partijen zich inzetten om het succes behouden. Daarvoor is het belangrijk dat duidelijke keuzes gemaakt worden ten aanzien van omvang, kwaliteit, compactheid en transformatie. Concentratie van de belangrijke boodschappen en aanvullende functies in het deel tussen de ’s-Gravendijkwal en het Heemraadsplein is essentieel. Het meest oostelijke gedeelte, tussen het Heemraadsplein en de Lage Erfbrug heeft op termijn steeds meer een gemixte functie met diensten, ambachten, horeca en winkels.

Dit is vertaald in het bestemmingsplan door in het gedeelte tussen de 's-Gravendijkwal en het Heemraadsplein een bestemming op te nemen waarbinnen alleen detailhandel en dienstverlening mogelijk zijn. Ter plaatse van het gedeelte tussen het Heemraadsplein en de Lage Erfbrug is een bredere bestemming opgenomen, zodat ook bedrijven, kantoren, praktijkruimtes en maatschappelijke functies mogelijk zijn. Hierdoor kan het meest westelijke gedeelte zich ontwikkelen tot meer gemengd gebied.

Middellandstraten

De 1e en 2e Middellandstraat zijn een langgerekt winkelgebied, in de directe nabijheid van de West Kruiskade in de Binnenstad. In het gebied wordt met een supermarkt en enig aanvullend versaanbod beantwoord aan de boodschappenfunctie in de buurt. Door de lengte van de straat is er daarnaast ook veel aanbod gevestigd dat minder helder te duiden is qua profiel en branche. Het gebied wordt in de breedte van het aanbod wel bepaald door het multiculturele karakter van de wijk. Met een heldere profilering en betere concentratie kan dit centrum in de toekomst een functie hebben in de structuur, waarbij juist het multiculturele karakter als sterk punt kan gelden.

Aan de Middellandstraten zijn in dit bestemmingsplan overwegend gemengde bestemmingen opgenomen waarbinnen detailhandel en dienstverlening mogelijk zijn. Hierdoor blijft de huidige functie als winkelgebied gehandhaafd. Op een aantal locaties is een bredere gemengde bestemming opgenomen waarbinnen ook kantoren, bedrijven en maatschappelijke functies zijn toegestaan.

Mathenesserplein en Vierambachtsstraat

Het Mathenesserplein functioneert als boodschappencentrum voor de omgeving. Het aanbod is toegesneden op het efficiënt doen van de dagelijks benodigde artikelen. Het meest westelijke deel van de Vierambachtsstraat kent eenzelfde functie en functioneert goed, maar verder oostwaarts neemt de leegstand en mutatiegraad toe. Voor een groot deel van de straat ligt er dus een transformatie opgave. Alleen de winkels op het Mathenesserplein en een de kop van de Vierambachtsstraat vormen op termijn nog de winkelconcentratie.

In dit bestemmingsplan is hierop ingespeeld door onbenutte detailhandelsmogelijkheden uit het vorige plan aan de Vierambachtsstraat zoveel mogelijk te laten vervallen. Zie hiervoor ook paragraaf 2.2.1.1. Op basis van de hier opgenomen bestemming zijn verschillende andere functies mogelijk, zodat het gebied kan transformeren in een gemengd gebied. In de panden rondom het Mathenesserplein is wel detailhandel toegestaan, ongeacht de huidige invulling.

Verspreid liggende detailhandel

In het plangebied is een groot aandeel van de detailhandel verspreid gelegen buiten de hierboven genoemde winkelconcentratiegebieden. Het gaat om locaties in de woonbuurten en langs de doorgaande wegen. Dit type detailhandelsvestiging wordt in het stedelijk beleid als ongewenst getypeerd. In de toekomstbestendige winkelgebieden zoals de Nieuwe Binnenweg en de Middellandstraten is altijd ruimte te vinden waar deze winkeliers eventueel naar toe kunnen verhuizen, zodat er een toekomstperspectief is voor de zittende ondernemers.

Zoals reeds in paragraaf 2.2.1.1 is beschreven, wordt alleen de bestaande detailhandel buiten de concentratiegebieden positief bestemd. Dit betekent dat op een groot aantal locaties, waar op basis van het vorige bestemmingsplan detailhandel was toegestaan, deze mogelijkheid komt te vervallen. Deze maatregel zorgt voor een versterking van de gemeentelijke detailhandelsstructuur. In paragraaf 4.4.4 is een gedetailleerde beschrijving opgenomen van de planologische gevolgen van het bovenstaande voor dit bestemmingsplan.

2.3.4 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020

Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.

Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:

  • de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
  • te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen donder druk staat; en
  • woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.

Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door:

  • een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad,
  • ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden, en
  • energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.

De basis op orde houden door:

  • het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
  • betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk,
  • goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken,
  • toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt, en
  • woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.

De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.4.1 Relevant beleid voor het plangebied

Zowel Middelland als het Nieuwe Westen zijn aangewezen als 'kansrijke wijk'. In de kansrijke wijken wordt onder andere ingezet op de verkoop van huurwoningen, het samenvoegen van panden, nieuwbouw van eengezinswoningen, zelfbouw en transformatie van leegstaand vastgoed. Het doel is deze wijken aantrekkelijker te maken voor kansrijke gezinnen. Dit bestemmingsplan draagt hier aan bij door diverse transformatiemogelijkheden te bieden, ook in gemeentelijk vastgoed. Zie ook paragraaf 4.3.

2.3.5 Convenant huisvesting bijzondere doelgroepen Rotterdam

In werking getreden op 15 december 2015

De Rotterdamse samenleving kent een aantal mensen die om verschillende redenen (soms tijdelijk) minder goed in staat om in de maatschappij goed te functioneren. In de praktijk van zorg en huisvesting hebben wordt dan gesproken over bijzondere doelgroepen. Zorgorganisaties, woningcorporaties en de gemeente Rotterdam hebben de afspraak gemaakt samen te werken bij de huisvesting van bijzondere doelgroepen. De samenwerking is vastgelegd in het zogenoemde Convenant Huisvesting Bijzondere Doelgroepen. Het convenant is uitsluitend van toepassing wanneer het gaat om personen met een psycho/sociale problematiek waarvan bepaald is dat er een reëel risico op overlastgevend gedrag is dat zich in het openbaar en in de directe omgeving kan manifesteren. Het convenant is op deze groep mensen van toepassing voor zover zij niet zelfstandig wonen in een open woon/zorgvoorziening of zelfstandig wonen met een huurzorgcontract.

Het Platform Huisvesting Bijzondere Doelgroepen is het gremium waar partners de gezamenlijke verantwoordelijkheid delen voor het bij elkaar brengen van vraag en aanbod in de huisvesting van bijzondere doelgroepen, gezamenlijk de regie voeren en betrokken bestuursorganen adviseren over beleidskwesties. Alle aan het convenant deelnemende partijen hebben de plicht initiatieven tot het realiseren van een nieuwe voorziening voor bijzondere doelgroepen te melden aan het Platform. Ook initiatieven van partijen die het convenant niet hebben ondertekend worden volgens het zoneringskader in het convenant gewogen.

Het zoneringskader is bedoeld om een evenwichtige verdeling van open woon/zorgvoorzieningen en zelfstandige woonruimte met huurzorgcontract over de stad te bewerkstelligen. Het zoneringskader bestaat uit:

  • een protocol voor de realisatie van nieuwe open woon/zorgvoorzieningen (opgenomen in het convenant);
  • de zoneringskaart, een afwegingskader voor de realisatie van nieuwe open woon/zorgvoorzieningen;
  • de buurtsignaleringskaart, een afwegingskader voor de toewijzing van zelfstandige woonruimte met een huurzorgcontract.

Op de zoneringskaart zijn wijken aangegeven, waar de draagkracht onvoldoende is om blijvend te voorzien in een goede sociale omgeving voor huisvesting van mensen uit de doelgroep, zowel gehuisvest in voorzieningen als zelfstandig wonend. In deze wijken wordt door alle partijen naar verdunning gestreefd.

2.3.5.1 Relevant beleid voor het plangebied

Het plangebied is op de zoneringskaart aangeduid als 'ontzien'. Er is geen ruimte voor nieuwe voorzieningen. De wijk Middelland is daarnaast aangeduid als 'focuswijk'. Hier wordt verdunning nagestreefd. Zie ook paragraaf 4.3.2.

2.4 Gebiedsgericht beleid

2.4.1 Horecagebiedsplan Delfshaven 2019-2021

Vastgesteld door B&W op 25 juni 2019

Algemene ontwikkelrichting

Op 6 oktober 2018 is Delfshaven door de burgemeester aangewezen als veiligheidsrisicogebied. Dit houdt in dat in Delfshaven sprake is van een verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van (vuur)wapens, dan wel van een ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en dat er een dringende maatschappelijke behoefte bestaat om tegen het bezit en het gebruik van (vuur)wapens op te treden. Ervaring leert dat de verstoring ook vanuit openbare inrichtingen, dus ook horeca-inrichtingen, kan worden veroorzaakt. Gezien het feit dat Delfshaven ruim 200 horeca-inrichtingen telt (circa één horeca-inrichting per 375 inwoners) draagt de nadrukkelijke aanwezigheid van het grote aantal aan horeca-inrichtingen in sterke mate bij aan het beeld en de veiligheidsbeleving van de bewoners van Delfshaven. Ook de vele niet vergunningplichtige (maatschappelijke) inrichtingen zoals stichtingen en verenigingen draagt hier aan bij. Daarnaast zijn de meeste panden in Delfshaven voornamelijk vooroorlogse panden, panden die niet heel goed zijn geïsoleerd en vaak bestaan uit grotendeels houten constructies. Al met al brengt vorenstaande met zich mee dat bepaalde categorieën horeca niet zonder meer overal gevestigd kunnen worden, zonder rekening te houden met het woon- en leefklimaat van de bewoners in de directe omgeving. Alsook dat terrassen op binnenterreinen en achtertuinen niet wenselijk zijn, omdat deze veel (geluids)overlast kunnen veroorzaken voor de directe omgeving.

2.4.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

Algemene ontwikkelrichting Middelland en Het Nieuwe Westen

Middelland en het Nieuwe Westen zijn focuswijken Veiligheid. Gezien de focus en de aanpak van beide wijken is het niet wenselijk dat horeca zich uitbreidt. Overlastgevende horeca vooral in woonstraten zal zelfs moeten verminderen. De laatste jaren ervaren bewoners op een aantal locaties in de beide wijken en voornamelijk in woonstraten veel overlast van horeca. Om het woon- en leefklimaat van de bewoners te beschermen, is het niet wenselijk dat overlastgevende horeca is gevestigd in een woonstraat.

Ontwikkelrichting per straat of gebied

  • Schietbaanlaan, De Jagerstraat en Gerrit Jan Mulderstraat: dit betreft woonstraten en daarom geldt de ontwikkelrichting verminderen. Onbenutte planologische mogelijkheden voor horeca in deze straten zijn daarom in dit bestemmingsplan komen te vervallen. De nog aanwezige horeca is positief bestemd;
  • 's-Gravendijkwal (voor zover binnen plangebied): Veel van de horeca-inrichtingen op de ’s-Gravendijkwal zijn overdag gesloten en trekken in de avonduren vooral publiek van buiten Delfshaven aan. Er is ook kwalitatief hoogwaardige horeca aanwezig die hier al jaren gevestigd is. In totaal zijn er 3 restaurants, 2 seksinrichtingen en een hotel met exploitatievergunning gevestigd op de ’s-Gravendijkwal. Het aantal horeca voldoet aan de vraag, de komst van meer horeca of horeca gerelateerde inrichtingen is voorlopig niet wenselijk. Dit geldt echter niet voor het theater aan de 's-Gravendijkwal 77, waar ondergeschikte horeca-activiteiten wel wenselijk zijn. Dit is mogelijk binnen de bestemming ter plaatse;
  • Nieuwe Binnenweg: hier zijn ca. 50 horeca-inrichtingen aanwezig. Het grote aantal horecainrichtingen zorgt met name in het Middelland gedeelte voor een hoge parkeerdruk en (parkeer)overlast situaties op straat, maar ook geluidsoverlast vanuit de horeca-inrichtingen.Het verder toestaan van ontwikkeling met nieuwe horeca zal leiden tot scheve verhoudingen, concurrentie en brancheverschraling en komt zeker de ontwikkeling van de Nieuwe Binnenweg als winkelstraat niet ten goede. De bestaande horeca wordt hier dan ook positief bestemd en er worden geen planologische mogelijkheden geboden voor nieuwe horeca;
  • Middellandstraten en -plein: het voorgaande horecabeleid ging uit van het gecontroleerd toevoegen van horecamogelijkheden op een aantal aangewezen locaties om de functie als winkelstraat te versterken. Een aantal van deze locaties zijn de afgelopen tijd ingevuld. In totaal zijn er nu 36 horeca-inrichtingen in dit gebied en het is wenselijk dit met ongeveer zes inrichtingen uit te breiden. Het gaat om de locaties Middellandplein 19 en 30 en 2e Middellandstraat 2, 8 en 25. Hier is in aanvulling op de bestaande horecapanden een aanduiding 'horeca' opgenomen;
  • Vierambachtsstraat: deze straat moet zoveel mogelijk transformeren naar een rustige woonstraat. Horeca is niet langer wenselijk. Onbenutte planologische mogelijkheden voor horeca in deze straten zijn daarom in dit bestemmingsplan komen te vervallen. De nog aanwezige horeca is positief bestemd;
  • Claes de Vrieselaan: ook hier wordt gestreefd naar een zo rustig mogelijk woon- en leefklimaat. Onbenutte planologische mogelijkheden voor horeca in deze straten zijn daarom in dit bestemmingsplan komen te vervallen. De nog aanwezige horeca is positief bestemd. Wel is het wenselijk een specifieke type horeca te ontwikkelen in de voormalige Eloutschool op nummer 72. Hier zal een aanduiding 'horeca' opgenomen worden;

Voor de rest van het plangebied geldt dat alle bestaande horeca met een exploitatievergunning bestemd is met een aanduiding 'horeca'.

2.4.2 Herijkt gebiedsplan Delfshaven 2016-2018

Vastgesteld op 15 maart 2016 door de Gebiedscommissie Delfshaven 

Het Gebiedsplan Delfshaven beschrijft op hoofdlijnen de gewenste ontwikkelrichting van de voormalig deelgemeente voor de komende jaren. Het gebiedsplan is samen met de bewoners van het gebied tot stand gekomen.

2.4.2.1 Relevant beleid voor het plangebied

Het gebiedsplan beschrijft sociale en fysieke doelstellingen. Voorbeelden van sociale doelstellingen zijn het verminderen van armoede en taalachterstand en het verbeteren van de sociale cohesie. Het aanpakken van achterstallig onderhoud, verminderen van leegstand, revitaliseren van de Middellandstraten en het verbeteren van de luchtkwaliteit rond de 's-Gravendijkwal zijn voorbeelden van fysieke doelstellingen voor het gebied.

Dit bestemmingsplan heeft slechts beperkt raakvlakken met de ambities voor het gebied. Wel kan het een rol spelen in het verminderen van leegstand vanwege de veelheid aan gemengde bestemmingen. Door gemengde bestemmingen zijn panden op meerdere manieren in te vullen. Niet benutte planologische mogelijkheden voor winkels komen op een aantal locaties te vervallen om zo het overschot aan winkelmeters te verminderen. Hierdoor worden de aangewezen winkelgebieden zoals de Middellandstraten versterkt.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Ontstaansgeschiedenis en cultuurhistorie

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Hiervoor is een zogenaamde Cultuurhistorische Verkenning (hierna: 'CV') op- en vastgesteld, waarin door middel van historisch onderzoek en een ruimtelijke analyse een uiteenzetting wordt gegeven over de ontstaansgeschiedenis en de cultuurhistorisch waardevolle zaken binnen het plangebied. Ook geeft de CV aanbevelingen op het gebied van stedenbouw, openbare ruimte en architectuur. Voor dit bestemmingsplan zijn twee CV'en relevant: één voor heel Middelland en het Nieuwe Westen en één die specifiek is opgesteld voor de Heemraadssingel. De inhoud en afbeeldingen van deze paragraaf komen voort uit de CV'en. De CV'en voor dit bestemmingsplan zijn beide vastgesteld op 20 februari 2018 door B&W.

3.1.1 Ontstaansgeschiedenis en planvorming

1300-1850

Rond 1300 was het plangebied gekoloniseerd en viel het onder de ambachten van Beukelsdijk, Cool en Schoonderloo. In die tijd bestond het gebied uit drie polders die dezelfde namen hadden als de drie ambachten. Vlak ten oosten van het huidige Delfshaven lag het dorp Schoonderloo, verder bestond de bebouwing in het gebied uit enkele boerderijen aan de Beukelsdijk. In de volgende eeuwen ontstond een aaneengesloten boerderijenlint aan deze dijk. Ter plaatse van het huidige Aelbrechtsplein stond een poldermolen. De nederzetting Delfshaven ontstond rond 1500 aan de Delfshavense Schie en fungeerde als een satteliethaven van Delft. In de Gouden Eeuw ontwikkelde Delfshaven zich tot een belangrijke maritieme nederzetting. De Delftse VOC-kamer, die in Delfshaven was gevestigd, vormde een grote stimulans voor de ontwikkeling van de haven en scheepswerven. De bebouwing langs de Delfshavense Schie aan de zijde van de Coolsche polder was niet langer zuiver agrarisch, er stonden ook pakhuizen aan de kade. De omgeving van Delfshaven en Schoonderloo bestond uit weidegebied met een rechthoekig patroon van lange, smalle percelen en dicht opeen liggende ontwateringssloten. Door het gebied liepen poldervaarten en paden. De Middelwatering vormde de grens tussen polder Beukelsdijk en de Coolsche Polder. Sinds 1454 liep de Coolsche weg of Binnenweg, een landweg tussen Rotterdam en Delfshaven, dwars door de Coolsche polder. Het Geldelooze pad werd in 1610 voor het eerst genoemd. Mogelijk was het een particuliere weg waar geen tol werd geheven De waterlopen zijn te herkennen in het tracé van de Middellandstraat en de Vierambachtsstraat (Middelwatering) en de Claes de Vrieselaan. De Coolsche weg of Binnenweg is gedeeltelijk herkenbaar in het tracé van de Robert Fruinstraat en C.P. Tielestraat; het Geldelooze Pad in het tracé van de Schonebergerweg. Zie figuur 3.1.

Rond 1800 werd het grondgebied van de Coolsche polder en de polder Beukelsdijk verdeeld onder de gemeenten Delfshaven en Rotterdam. De grens kwam te liggen ter plaatse van de huidige Westersingel. Door verzanding van de haven en opheffing van de VOC was Delfshaven sterk in verval geraakt en de gemeente uitte in 1841 het verzoek om samengevoegd te worden met Rotterdam. Rotterdam had destijds geen behoefte aan uitbreiding, waarop het armlastige Delfshaven besloot de percelen weiland in de Coolse polder als bouwgrond te verkopen aan speculanten. In de omgeving van de huidige Gouvernestraat ontstonden kleinschalige structuren met verschillende bouwblokdiepten. Malafide bouwondernemers bouwden kleine rug-aan-rugwoningen. De woningen waren vaak van hout en hadden geen riolering. De straten waren onverhard en onverlicht. De Coolsche polder ontwikkelde zich tot een gebied met sloppen dat bekend stond onder de naam Nieuw Delfshaven, pal tegen de grens van Rotterdam. De verpaupering ontstond ook vanwege de financiële situatie van de gemeente Delfshaven en de grote afstand tot de eigenlijke kern.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1081MidNwWesten-on01_0007.jpg"

Figuur 3.1: situatie rond 1780. Met de rode lijn is de gloable begrenzing van het plangebied aangeven. Van noord naar zuid de Beukelsdijk met bebouwing, de Middelwetering, de Coolse Binnenweg die uitkomt op het Geldeloze Pad (in N-Z richting) en het dorp Schoonderloo.

1850-1900

Toen de Rotterdamse haven rond 1870 met de Nieuwe Waterweg een betere verbinding met de Noordzee kreeg nam de groei van de haven en daarmee de werkgelegenheid substantieel toe. Tussen 1850 en 1880 nam het aantal inwoners toe van 89.000 tot 150.000. Door de groei ontstond behoefte aan nieuwe woningen en nieuw havengebied. In 1857 werd de een commissie aangesteld voor de toekomstige uitbreidingen. Stadsarchitect W.N. Rose presenteerde in 1858 een ambitieus uitbreidingsplan voor de Coolpolder. Zie figuur 3.2. Rose projecteerde tussen de in aanleg zijnde Westersingel en de Delfshavense Schie een geometrisch raster met havens en grachten van veertig à vijftig kilometer lengte, brede straten en pleinen. Grootschalige onteigeningen vormden echter zo’n groot struikelblok, dat de gemeente het Coolpolderproject voorlopig terzijde schoof.

Na een onderzoek van de commissie voor de Plaatselijke Werken en de raadscommissie, pakten het gemeentebestuur en Rose de draad in 1866 weer op. Het nieuwe ontwerp voor de Coolpolder ontwierp Rose samen met C.B. van der Tak, zie hiervoor ook figuur 3.2. Het ontwerp was er een ‘in algemeene trekken’. De noordelijke grens was verlegd van de Middelwatering tot aan de Beukelsdijkseweg. Het nieuwe ontwerp was teruggebracht tot een voorstel voor de infrastructuur die zich zoveel mogelijk baseerde op bestaande structuren zoals polderwegen, voetpaden, weteringen en sloten. De belangrijkste elementen zijn een noordzuid georiënteerd hoofdkanaal en twee oost-west georiënteerde kanalen tussen de Delfshavense Schie en het hoofdkanaal dat in verbinding staat met de Nieuwe Maas. De kosten werden geraamd op ca. 2,5 miljoen gulden. Hier was echter geen geld voor vanwege de uitbreiding op Feijenoord en de aanleg van de Zuiderspoorlijn, en weer werd de ontwikkeling van de Coolsche polder op de lange baan geschoven. In 1876 werd echter wel een begin gemaakt met de verbetering van de Coolsche weg of Binnenweg. De weg werd vanaf de Josephstraat in een vrij directe lijn doorgetrokken tot de afslag van het Geldelooze pad naar Delfshaven. De nieuwe weg kreeg de toepasselijke naam ‘Nieuwe Binnenweg’.

In 1880 kwam de Coolsche polder weer onder de aandacht van het gemeentebestuur en men verzocht G.J. de Jongh, directeur Gemeentewerken, om een uitbreidingsplan te maken. Dit plan moest er gelijk voor zorgen dat de wantoestanden rondom de sloppenwijk tot een einde kwamen. Door het ontbreken van riolering daar raakt de polder sterk vervuild. In 1883 werd het eerste plan gepresenteerd. Zie figuur 3.2. Kenmerkend waren een binnenhaven tussen de huidige Parkhaven en de Beukelsdijk met een schuinlopende zijtak naar de Delfshavense Schie, een ceintuurbaan ongeveer ter plaatse van de huidige 's-Gravendijkwal en het huidige tracé van de Nieuwe Binnenweg. Het ontwerp bevatte ook een globaal stratenplan tussen de Westersingel en de beoogde binnenhaven.

In 1886 werd Delfshaven geannexeerd en herzag De Jongh zijn plan. Door de annexatie ontstond namelijk de mogelijkheid Delfshaven aan Rotterdam te binden. In dit tweede ontwerp werd de geprojecteerde binnenhaven aanzienlijk korter, en de schuinlopende zijtak werd vervangen door een kanaal in oost-westrichting tussen de Westersingel en Delfshavense Schie, ter hoogte van de huidige van de huidige Lage Erfbrug. Uiteindelijk is slechts een deel van de ontworpen kanalen gerealiseerd: de huidige Cool- en Parkhaven. De infrastructuur werd aangevuld met hoofdwegen zoals de Henegouwerlaan - ’s-Gravendijkwal, de Mathenesserlaan en de Middellandstraat - Vierambachtsstraat. De Henegouwerlaan - ’s-Gravendijkwal zou zowel als representatieve wandelweg met esplanade als spoorbaan voor goederentreinen fungeren. Secundaire wegen werden als diagonalen tussen de hoofdwegen geprojecteerd. De opzet was bedoeld om een nieuw, ruim opgezet en monumentaal centrum te laten ontstaan. Zo was aan de Westersingel het nieuwe stadhuis geprojecteerd. Ook ging speciale aandacht uit naar de Heemraadssingel, die onderdeel moest worden van een hoofdgordelweg op de rechter Maasoever. In maart 1892 werd het Coolpolderplan goedgekeurd in een besloten zitting die drie dagen duurde. Er waren veel belangen mee gemoeid en binnen de raad bestond verdeeldheid over het plan. Daarom werd het plan op hoofdlijnen vastgesteld; indien nodig kon van het plan worden afgeweken. Deze beslissing resulteerde zodoende in een gedeeltelijke uitvoering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1081MidNwWesten-on01_0008.jpg"

Figuur 3.2: de verschillende plannen voor de Coolpolder. Boven links het eerste plan van Rose, rechts het tweede plan van Rose en van der Tak. Onder links het eerste plan van De Jongh, rechts het uiteindelijke, op hoofdlijnen vastgestelde plan van De Jongh.

1900-1914

Toen men begon met de ontwikkeling van de Coolpolder was het gebruikelijk dat het de grondeigenaren en particuliere bouwondernemers waren die bouwden terwijl de gemeente de regie hield. Vaak leidde dit tot onderhandelingen, aangezien de gemeente het belang had zoveel mogelijk vast te houden aan het plan van De Jongh en de ontwikkelaar het belang had om zo veel mogelijk woningen te bouwen op zo min mogelijk grond. De bouwverordening was in deze tijd een belangrijk gemeentelijk instrument in de onderhandelingen. Hierin was namelijk bepaald dat de gemeente verantwoordelijk was voor de aanleg van straten en het onderhoud daarvan, en de aansluiting op riolering en drinkwaterleiding. Als een ontwikkelaar niet aan de gemeentelijk voorschriften wilde voldoen, weigerde de gemeente aanleg en onderhoud van deze zaken. De bouwondernemers hadden uit oogpunt van de grondopbrengst echter geen belang bij grotere straatbreedtes dan circa 25 meter. De Jonghs boulevards konden alleen worden aangelegd doordat de gemeente aan deze ondernemers een vergoeding betaalde voor iedere vierkante meter gederfde bouwgrond. Toch kon niet worden voorkomen dat ter compensatie direct achter de hoofdwegen smalle straten voor arbeiderswoningen werden aangelegd. De Heemraadssingel (zie ook passage verderop in deze paragraaf), Mathenesserlaan, ’s-Gravendijkwal en Henegouwerlaan vormden de representatieve stedenbouwkundige kernelementen die de revolutiebouw in de smalle straten aan het zicht onttrokken. Langs de formeel aangelegde singels, lanen, brede straten en pleinen woonde de nieuwe burgerij, in de smalle straten woonden de arbeiders. De bouwondernemers bouwden bij voorkeur grote aantallen woningen van een gangbaar type dat zich vlot liet verkopen en verhuren: de alkoofwoning. De bouwverordening van 1887 verbood de bouw van alkoven, toch kregen de bouwondernemers ontheffing. De gemeente had geen belang bij een strenge regelgeving die de bouw van nieuwe woningen aan banden legde. Daar was de woningnood te groot voor. De Coolsche polder werd uiteindelijk in hoog tempo bebouwd met goedkope arbeiderswoningen waarbij op materiaal, afwerking en arbeidsloon was bespaard.

Als eerste werd het gebied tussen de Mathenesserlaan, Schonebergerweg, Rochussenstraat/De Vliegerstraat/Snellinckstraat en 's-Gravendijkwal ontwikkeld. Tussen 1893 en 1899 dienden drie verschillende particuliere ontwikkelaars een stratenplan in. De polderverkaveling werd in deze stratenplannen overgenomen. Op de gedempte kavelsloten werden straten of binnenterreinen aangelegd. Om gevaar van verzakking tegen te gaan, werd zo min mogelijk op de gedempte kavelsloten gebouwd. Dat de ontwikkelaars niet altijd rekening hielden met de aangrenzende stratenplannen van de andere ontwikkelaars, blijkt uit de ten opzichte van elkaar verspringende tracés aan weerszijden van de Claes de Vrieselaan (Hondiusstraat, Lieve Verschuierstraat en de Snellinckstraat).

In 1903 kreeg Rotterdam een integraal uitbreidingsplan. De Woningwet (1901) verplichtte grote en snelgroeiende gemeenten om een uitbreidingsplan op te stellen. Om aan deze wet te kunnen voldoen, voegde De Jongh alle bestaande plannen voor Rotterdam bij elkaar. Zodoende werd het in 1892 vastgestelde Coolpolderplan vrijwel ongewijzigd in het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) opgenomen. Een enkele wijziging betrof de spoorbanen. Zo kwam het havenspoor ten westen van de nieuwe uitbreidingswijken Bospolder en Tussendijken te liggen. Een nieuw element ten opzichte van het Coolpolderplan was het Heemraadsplein. In het kader van het idee van een gordelweg vanaf de Heemraadssingel door Blijdorp en Bergpolder ging het AUP in het verlengde van de Heemraadssingel uit van een hoge brug over het spoorwegemplacement, het zogenaamde kegelplan. De naam kwam voort uit het idee dat ook alle omliggende zijwegen naar de brug zouden lopen. Omdat hierover discussie ontstond werd deze uiteindelijk buiten het uitbreidingsplan gelaten. Deze discussie zorgde er ook voor dat het gebied tussen de Middellandstraten - Vierambachtsstraat en de Beukelsdijk vooralsnog niet ontwikkeld werd. Daarnaast kon er door de discussie geen brug aangelegd worden over de Delfshavense Schie en kon dit kanaal niet verbreed worden.

Tussen 1907 en 1909 werden achtereenvolgens de gebieden rondom de Nozemanstraat, Vierambachtsstraat, Oosterzeestraat en Burgemeester Meineszlaan ontwikkeld. In figuur 3.3 is de situatie omstreeks 1910 te zien. In dat zelfde jaar nam De Jongh afscheid en paste zijn opvolger A.C. Burgdorffer het Algemene Uitbreidingsplan aan, onder andere omdat bekend werd dat het stadhuis aan de Coolsingel gebouwd zou worden, en niet in de Coolpolder. Verder kwam de oostelijke tak van de Coolhaven te vervallen. Tegelijkertijd bouwden ontwikkelaars woningen aan de smalle zijstraten van de Gerrit van der Lindestraat. Dit zouden de laatste particulier ontwikkelde stratenplannen op basis van het oorspronkelijke AUP zijn. In 1911 werd het besluit genomen om een tunnel onder het spoor aan te leggen in het verlengde van de 's-Gravendijkwal naar de huidige Statenweg. Het kegelplan waarover zo veel discussie bestond was hiermee definitief van de baan en men kon starten met de ontwikkeling van de polder Beukelsdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1081MidNwWesten-on01_0009.jpg"

Figuur 3.3: situatie omstreeks 1910. De buurt rondom de Gerrit Jan Mulderstraat is nog in ontwikkeling en het gebied tussen Middellandstraten - Vierambachtsstraat en beukelsdijk bestaat nog uit polder.

1914-1939

Naast het vervallen van het kegelplan gaf ook het besluit om de 's-Gravendijkwal te verlengen met de Henegouwerlaan een belangrijke impuls om de polder Beukelsdijk te ontwikkelen. Onder leiding van Burgdorffer kwam in 1914 het Uitbreidingsplan Beukelsdijk tot stand. Burgdorffer zag het uitbreidingsplan nadrukkelijk in samenhang met de uitbreidingsplannen voor de wijken Spangen en Tussendijken. De westflank van Rotterdam diende als één groot stedenbouwkundig geheel te worden opgevat. Ontwerper van het Uitbreidingsplan Beukelsdijk was stedenbouwkundige Pieter Verhagen. Het uitbreidingsplan vormt een afronding van de wijken Middelland en het Nieuwe Westen en was voorzien van randbebouwing, een singelwetering met plantsoeninrichting als buffer tussen de woonwijk en de spoorbaan, en een kade met voornamelijk bedrijfsgebouwen langs de Delfshavense Schie. De hoofdlijnen van het ontwerp werden gevormd door twee nieuwe singels en een brede hoofdweg. Met de twee nieuwe singels werd de verlenging van de Heemraadssingel tot aan de Beukelsdijk en de evenwijdig aan de spoorbaan lopende Essenburgsingel bedoeld. Treinreizigers die de stad binnenreden hoefden dan niet tegen de achterkant van woningen aan te kijken. Een esthetisch gebaar dat al jaren eerder door De Jongh was bedacht. De rechtgetrokken en tot 27 meter verbrede Beukelsdijk vormde de hoofdweg in het uitbreidingsplan. De Beukelsdijk werd naar het westen doorgetrokken tot het Burgemeester Meineszplein, dat destijds de meest noordelijke uitbreiding in dit gebied was. Dit plein zou als een verdeelplein gaan fungeren. Hier zouden de Beukelsdijk en de Burgemeester Meineszstraat op uitkomen en daar vandaan zouden de Beukelsweg en Van Cittersstraat naar twee nieuwe bruggen over de Delfshavense Schie leiden. Zie figuur 3.4 voor de kaart van het uitbreidingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1081MidNwWesten-on01_0010.jpg"

Figuur 3.4: uitbreidingsplan Beukelsdijk (1914)

De voor het stadsverkeer belangrijkste overbrugging van de Delfshavense Schie kreeg met het Mathenesserplein een verbijzonderde aanlanding. Het plein werd enkele meters opgehoogd zodat het aansloot op de brug over de Delfshavense Schie en de Mathenesserdijk. De overbrugging van de Delfshavense Schie was in het plan van De Jongh nog een vaste brug. Dat werd in het plan van Verhagen een beweegbare brug naar ontwerp van architect Jos Klijnen. De Delfshavense Schie werd over een ruime afstand 10 meter verbreed en kreeg daarmee een bassin waar schepen konden laden en lossen. De bebouwing aan de oude kade die grotendeels uit pakhuizen bestond, werd gesloopt. De brede Graaf Florisstraat met zijn diagonale tracé was bedoeld als verbinding tussen de Vierambachtsstraat en Burgemeester Meineszlaan eaan de ene zijde en de spoortunnel in het verlengde van de Henegouwerlaan aan de andere zijde. In verder opzicht bracht Verhagen de breedte van De Jongh’s hoofdwegen terug. Zo versmalde hij de Heemraadssingel van 115 naar 80 meter en de Mathenesserlaan van 40 naar 32 meter. De rooilijnen van de Heemraadssingel en het nieuwe gedeelte van de Mathenesserlaan sloten weliswaar aan op de oorspronkelijke breedte, door de aanleg van voortuinen is het profiel smaller. Uitbreidingsplan Beukelsdijk was overwegend gericht op de middenklasse. Voor de beter gesitueerden experimenteerde Verhagen met hofjesverkavelingen in de strook tussen en de Beukelsdijk en de Essenburgsingel. Deze verkaveling bestond uit royale plantsoenen en vrijstaande woningen. Daarvan werd alleen het G.W. Burgerplein gerealiseerd. De villaontwerpen zijn van architect Michiel Brinkman. Verder werden in de strook tussen Beukelsdijk en Essenburgsingel vrijstaande bouwblokken gebouwd, afgewisseld door scholen en speelveldjes. Vanwege de diagonale Graaf Florisstraat, Burgemeester Meineszlaan en Van Cittersstraat kregen de bouwblokken ten zuiden van de Beukelsdijk een driehoekige vorm.

Uitbreidingsplan Beukelsdijk werd ontwikkeld in een tijd dat de verzuiling van de maatschappij een hoge vlucht nam; dat uitte zich in de bijzondere bebouwing. Elk gezindte kreeg haar eigen kerk, school en zorgginstelling. In Middelland en het Nieuwe Westen stonden vijf parochiekerken. Alleen de Gereformeerde kerk aan de Tidemanstraat is gesloopt. Er is ook een groot aantal scholen gebouwd. In 1901 trad de eerste leerplichtwet in werking, dus maakte scholenbouw deel uit van de ontwikkelingsplannen.

Na voltooiing van het uitbreidingsplan werd in 1922 de Coolhaven aangelegd. Hierdoor kwam de Delfshavense Schie via de Parkhaven in verbinding met de Nieuwe Maas. Een ander groot project was het Mathenesserplein. Architect J.H. van den Broek ontwierp in 1927-1929 de bebouwing rond het plein dat uit woningen en winkelgalerijen met twee showrooms en een restaurant bestaat. Het ensemble kreeg een hoog poortgebouw en twee torens die de brug flankeren. Tenslotte werd tussen 1937 en 1941 de Maastunnel aangelegd. De functie van de 's-Gravendijkwal en Henegouwerlaan veranderde daardoor van gordelweg naar belangrijke wegverkeersverbinding tussen Den Haag en Dordrecht. Dit had een behoorlijke impact op de 's-Gravendijkwal door de realisatie van de tunneltraverse. Het Maastunneltracé tussen Statenweg en Doklaan bracht een ongekende innovatie in het Nederland van destijds en is in 2012 aangewezen als rijksmonument vanwege cultuurhistorische, stedenbouwkundige en verkeerstechnische innovatieve waarde.

1939-1970

Tijdens de Tweede Wereldoorlog liepen Middelland en het Nieuwe Westen door bombardementen schade op. Woningen in de Messchertstraat en aan de Mathenesserlaan raakten beschadigd. De woningen werden herbouwd in een stijl die weinig afweek van de oorspronkelijke bebouwing. Op de kop van de Heemraadssingel, aan de Suze Groeneweglaan, verrees in 1945-1958 een galerijflat met elf lagen. De galerijflat is door architecte W.C.M. Jansen van het bureau Kuiper Gouwetor & De Ranitz ontworpen in de stijl van het functionalisme en was bedoeld voor alleenstaande en samenwonende vrouwen. Het sanatorium op de hoek Heemraadssingel - Mathenesserlaan, dat in 1944 bewust door de Engelsen werd gebombardeerd omdat de Sicherheitsdienst er was gehuisvest, werd aanvankelijk hersteld en uiteindelijk toch gesloopt. Ervoor in de plaats kwam het negen lagen tellende kantoorgebouw OGEM naar functionalistisch ontwerp van H.M.J.H. Kraaijvanger (1969-1972). Later kwam hier het Albeda college in en in de huidige situatie is het gebouw getransformeerd tot appartementencomplex.

1970-heden

Na de Tweede Wereldoorlog verloederden de 19e-eeuwse wijken rondom het stadscentrum omdat alle aandacht uit ging naar de wederopbouw en de aanleg van nieuwe woonwijken. Begin jaren '80 kwam daar mede door activistische buurtbewoners een eind aan en werd het gebied aangewezen als stadsvernieuwingsgebied. Dit was relatief laat, wijken als het Oude Noorden, Oude Westen en Crooswijk werden al in 1974 aangewezen vanwege de problematiek die daar speelde. Middelland en het Nieuwe Westen kenden deze problematiek niet halverwege de jaren '70. Eind jaren '70 ging het echter alsnog verkeerd. Door onduidelijk horecabeleid ontstond er overlast aan de Nieuwe Binnenweg die zich uitbreidde naar de omliggende wijken. Vooral Middelland kampte met grote problemen door drugshandel, prostitutie (sexclubs) en heroïneprostitutie. Middelland verloederde en dat sloeg over naar het Nieuwe Westen. De werkloosheid groeide, de instroom van buitenlandse gastarbeiders werd steeds groter en er was een zorgelijke praktijk van huisjesmelkers ontstaan. De stadsvernieuwers merkten dat Middelland en het Nieuwe Westen geen hechte samenhang kenden. De doorstroom van bewoners was groot; een kwart van de bewoners verbleef kortstondig in kleine, slechte woningen. Stadsvernieuwing was in de elf eerder aangewezen wijken begonnen met de vervanging van complete bouwblokken. In Middelland en het Nieuwe Westen was door de kleine particuliere eigendommen een gefragmenteerde aanpak nodig. De wijk kende een veel grotere differentiatie: van woningen in de sociale huursector tot koopwoningen in het dure segment. Om de beter gesitueerden niet uit de wijk te verdrijven, moest de grootschalige stadsvernieuwingspraktijk worden vermeden.

De aanpak bestond achtereenvolgens uit het versterken van de doorgaande winkelstraten door nieuwbouw, nieuwbouwprojecten in Middelland (zoals het blok tussen de Lieve Verschuierstraat en De Vliegerstraat), nieuwbouwprojecten in het Nieuwe Westen (zoals de hoek Schonebergerweg - Osseweistraat) en de aanpak van de openbare ruimte vanwege een gebrek aan groen- en speelvoorzieningen. De herinrichting van het Heemraadsplein is daar een goed voorbeeld van. Er werd op een aantal locaties oude bebouwing gesloopt om nieuwe pleinen aan te leggen zodat er lucht in het stedelijk weefsel kwam. Voorbeelden zijn het Tidemanplein, Jaap Valkhoffplein en Branco van Dantzigpark. Stadsvernieuwing bestond ook uit verbetering van de bestaande woningvoorraad: het transformeren van alkoofwoningen naar appartementen en het toevoegen van dakopbouwen hebben bijgedragen aan grotere en betere woningen. In de loop van de jaren '90 volgenden meer grootschalige projecten als strategische injecties. De hoogbouw aan de kop van de Nieuwe Binnenweg (nabij de Lage Erfbrug) van Piet Blom is hiervan het meest bekende voorbeeld. Tot slot volgt de herstructurering van de bestaande woningvoorraad door de sloop van goedkope huurwoningen voor duurdere en grotere nieuwbouw. Dit is noodzakelijk om de eenzijdige woningvoorraad te veranderen. Hierbij wordt vaak meer aandacht besteed aan architectonische en cultuurhistorische waarden dan bij de projecten uit de stadsvernieuwingsperiode.

Heemraadssingel

De Heemraadssingel met het Heemraadsplein vormt de scheidingslijn tussen de wijken Middelland en het Nieuwe Westen. Deze laat-negentiende-eeuwse structuur is één van de hoofddragers van het stedelijk weefsel van Rotterdam en vanwege zijn monumentale uitstraling en prestigieuze opzet is de singel en het gebied er omheen sinds 2014 een rijksbeschermd stadsgezicht. De singel heeft naast zijn regulerende waterschapstaken ook een duidelijke recreatieve taak en trekt veel bezoekers aan uit de omliggende wijken en heel Rotterdam.

G.J. De Jongh zag de Heemraadssingel als de ziel van zijn uitbreidingsplan. Naast het esthetische aspect speelde ook het belang van een goede waterberging en waterhuishouding. Het ontwerp voor de Heemraadssingel, dat uit 1896 dateert, bestaat uit een nieuw te graven singel tussen de Rochussenstraat en de Beukelsdijk. Aan weerszijden van de licht slingerende singel lopen brede rijbanen en liggen groene taluds. In het gedeelte tussen de Nieuwe Binnenweg en de Beukelsdijk is aan de westzijde een extra groenstrook en een plein met vijver toegevoegd. Het ontwerp voor het Heemraadsplein met beplantingsplan zocht aansluiting met de aangrenzende singel. Centraal stond een niervormige vijver. Het plein werd door een enkele rij platanen omzoomd. De grond waar de Heemraadssingel aangelegd zou worden, was deels in eigendom van grondexploitanten H. van Oosterum en M. Zaaijer. Over de ruiling van grond had de gemeente met name aan Van Oosterum een flinke dobber. De maximaal haalbare breedte van de Heemraadssingel werd daarmee vastgelegd op 80 meter. Met de aanleg van de Heemraadssingel werd in 1900 begonnen. In 1903 was het eerste gedeelte, tussen de Rochussenstraat en de Nieuwe Binnenweg klaar. Ter hoogte van de Mathenesserlaan werd in 1903 een monumentale boogbrug over de singel gebouwd naar ontwerp van gemeentearchitect S.J. Rutgers.

In de tweede fase van de aanleg, tussen 1903 en 1905 en op basis van het AUP in plaats van het plan Coolsepolder, werden enkele wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerp. Hoewel in een eerdere fase was vastgesteld dat de Heemraadssingel niet breder dan 80 meter zou worden, offerde De Jongh toch een bouwblok aan de Mathenesserlaan voor de aanleg van het Heemraadsplein. Bovendien kreeg hij het gedaan om ten noorden van het plein een brede gazonstrook met bloemperken langs de Heemraadssingel aan te laten leggen, waardoor de Heemraadssingel tussen de Mathenesserlaan en de Middellandstraten - Vierambachtsstraat een breedte van 115 meter heeft. De voorgestelde verbreding stuitte aanvankelijk op bezwaren in de gemeenteraad. De Jongh probeerde de raadsleden ervan te overtuigen dat die breedte nodig was, omdat aan de westzijde villa’s zouden komen. De raad ging uiteindelijk met een ruime meerderheid akkoord. In 1905 werd het gedeelte tot aan de Middellandstraten - Vierambachtsstraat voltooid.

Na het afscheid van De Jongh werd het AUP aangepast door zijn opvolger Burgdorffer, waardoor het kegelplan kwam te vervallen en waardoor het gebied ten zuiden van de Beukelsdijk ontwikkeld kon worden. In het Uitbreidingsplan Beukelsdijk werd de breedte van de Heemraadssingel versmalt van 115 naar 90 meter. Door de aanleg van de voortuinen aan de westzijde oogt de singel nog altijd heel breed. Het laatste deel van de Heemraadssingel, tussen Vierambachtsstraat en Essenburgsingel, werd tussen 1914 en 1915 voltooid. Later werden nog drie schakelhuisjes ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening gebouwd (halverwege jaren '20), een waterval nabij de Coolhaven aangelegd (1930), het Heemraadsplein werd opnieuw ingericht (1968), eind jaren '80 werd de speelplek tussen Heemraadsplein en Vierambachtsstraat aangelegd en tussen 1998 en 2001 is het Heemraadsplein opnieuw heringericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1081MidNwWesten-on01_0011.jpg"

Figuur 3.6: de Heemraadssingel in 1908 tussen Rochussenstraat en Nieuwe Binnenweg (linksboven), in 1920 tussen Vierambachtsstraat en Beukelsdijk (rechtsonder), in 1930 tussen Mathenesserlaan en Vierambachtsstraat (linksonder) en het Heemraadsplein in 1914 (rechtsboven).

3.1.2 Cultuurhistorische waardering

De cultuurhistorisch meest waardevolle objecten en structuren zijn aangewezen als Unesco-werelderfgoed, rijksmonument of rijksbeschermd stadsgezicht of gemeentelijk monument. Deze zaken zijn beschermd op basis van respectievelijk het Werelderfgoedverdrag, de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening en worden gekenmerkt door een (zeer) hoog waarderingsniveau.

De aan- of afwezigheid van deze monumenten (zie ook paragraaf 3.1.4) geeft echter geen uitputtend beeld van de cultuurhistorische waarden binnen een gebied. Daarvoor is het belangrijk ook te kijken naar zaken die iets minder gewaardeerd worden, maar wel belangrijk zijn voor 'het verhaal van het gebied'. De CV (Cutuurhistorische Verkenning) en geven een waardering aan de bebouwing, structuurelementen en openbare ruimten binnen het gebied op dit iets lagere waarderingsniveau. In algemene zin kan iets in een CV gewaardeerd worden als beeldbepalend, beeldondersteunend of als frictie, waarbij de waardering in deze volgorde van hoog naar laag loopt. Onder beeldbepalend worden zaken verstaan die in hoge mate kenmerkend zijn voor het gebied en die bovendien representatief zijn voor betreffende bouwperiode en in vrij gave conditie verkeren. Beeldondersteunende zaken zijn weliswaar kenmerkend voor het gebied en representatief voor betreffende bouwperiode, maar door ingrepen en aanpassingen verkeren ze in een minder gave conditie. Fricties zijn objecten die qua schaal, architectuur en/of stedenbouwkundige opzet niet passen in het weefsel en/of het beeld verstoren.

Voor het bestemmingsplan zijn alleen de zaken die gewaardeerd zijn als beeldbepalend relevant. Deze zaken krijgen in het bestemmingsplan in beginsel namelijk een beschermende regeling (zie paragraaf 3.1.5). De waarderingen 'beeldondersteunend' en 'frictie' kunnen overigens wel als afwegingskader gebruikt worden in geval van herstructureringsopgaven waarbij sloop aan de orde is. In figuur 3.6 zijn de beeldbepalende structuurelementen, openbare ruimten en objecten weergeven, alsmede de rijks- en gemeentelijke monumenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1081MidNwWesten-on01_0012.jpg"

Figuur 3.6: cultuurhistorisch waardevolle objecten, openbare ruimten en structuren binnen het plangebied.

Beeldbepalende objecten

Een zeer groot aantal panden is aangewezen als beeldbepalend object. Zie Bijlage 1 voor een uitputtend overzicht. Vanwege de veelheid aan panden is het niet mogelijk per individueel object een beschrijving of motivering te geven. In algemene zin is de volgende bebouwing gewaardeerd als beeldbepalend:

  • Bebouwing uit de periode 1887-1893: de vroegste bebouwing uit het gebied en wordt gekenmerkt door de sobere baksteenarchitectuur en neoclassicistische motieven, bijvoorbeeld aan de Nieuwe Binnenweg;
  • Bebouwing uit de periode 1893- 1900 die zich kenmerkt de stijl van de neorenaissance: Nieuwe Binnenweg, Volmarijnstraat, Schietbaanlaan en Mathenesserlaan (nabij de ’s-Gravendijkwal);
  • Bebouwing uit de periode 1900-1913 die een grotere stijlverscheidenheid vertoont met invloeden van de Jugendstil, rationalisme en de Um 1800-beweging. Aan de belangrijke routes geeft de grote verscheidenheid een schilderachtig effect;
  • Bebouwing uit de periode 1913-1940 vanwege doorlopend vormgegeven gevelwanden die gehele bouwblokken omvatten, uitgevoerd in de stijl van het traditionalisme, expressionisme en de zakelijk baksteenarchitectuur van de Rotterdamse School. Vooral langs de Delfshavense Schie, Coolhaven en ten noorden van de Burgemeester Meineszlaan en Middellandstraat.
  • In de periode 1940-1982 is nauwelijks gebouwd. Enkele herstelde panden aan de Mathenesserlaan passen door hun zorgvuldig vormgeving in de stijl van de Delftse School goed in het straatbeeld.

Beeldbepalende structuurlijnen

  • Beukelsdijk, Nieuwe Binnenweg en de voormalige waterlopen Middellandstraten - Vierambachtsstraat: deze historische routes structureren het gebied in hoge mate. Als lange lijnen vormen ze verbindingen tussen Rotterdam, Delfshaven en Schiedam. Waardevolle knooppunten zijn de kruisingen met de Heemraadssingel, Delfshavense Schie en Henegouwerlaan/’s-Gravendijkwal;
  • De ontworpen structuren Mathenesserlaan en Heemraadssingel: het formele karakter van de Mathenesserlaan en het parkachtige karakter van de Heemraadssingel vormen door hun monumentale vormgeving en centrale ligging belangrijke verbindingen tussen de twee wijken. De routes structureren het gebeid in hoge mate en vormen belangrijke groenstelsels. De brug in de Mathenesserlaan over de Heemraadssingel vormt een hoogtepunt;
  • Aelbrechtskade, Rochussenstraat en Henegouwerlaan/'s-Gravendijkwal: routes die het gebied een duidelijke contour geven, net als de Delfshavense Schie, het tunneltracé en de Coolhaven. De promenade langs de Aelbrechtskade en Rochussenstraat maakt de kade beleefbaar.

Beeldbepalende openbare ruimtes

  • De Heemraadssingel: is naast de belangrijkste structuur ook de belangrijkste open ruimte. De Heemraadssingel heeft als onderdeel van het Rotterdamse singelstelsel een bovenwijkse waarde. De Heemraadssingel vormt als centraal gelegen park de groene long van Middelland en het Nieuwe Westen. De structuurlijnen die de Heemraadssingel kruisen, zijn op overtuigende wijze in het ontwerp opgenomen. Daarbij vormt de kruising met de Mathenesserlaan een hoogtepunt dat gemarkeerd wordt door een monumentale boogbrug. Het oorspronkelijke parkontwerp is grotendeels intact. Het Heemraadsplein maakt deel uit van het ontwerp en wordt dan ook gewaardeerd in samenhang met de Heemraadssingel. Het plein heeft een centrale ligging in de wijk en is daarmee een belangrijke ontmoetingsplek;
  • De Essenburgsingel fungeert als buffer tussen de spoorlijn en de noordelijke randbebouwing. Essenburgsingel-oost is als park vormgegeven (het Essenburgpark) en sluit daarmee aan op de Heemraadssingel. De groene inrichting van de buffer was bedoeld als ‘esthetisch gebaar’ naar de treinreizigers, niet naar de bewoners langs de rand;
  • Het G.W. Burgerplein: de naamgever had bij de aanleg van het plein bedongen dat het plein voor altijd onbebouwd zou blijven. Oorspronkelijk was het plein een rosarium. Het plein vormt het middelpunt van een villabuurtje dat door zijn besloten ligging en grote, groene open ruimte een kleine oase is. Het ensemble heeft een samenhang met de als park ingerichte Essenburgsingel;
  • Het Mathenesserplein: markeert een belangrijk knooppunt waar veel structuurlijnen op twee hoogteniveaus samenkomen. Op deze locatie worden lange lijnen zichtassen en krijgen de torengebouwen de functie van moderne stadspoort. Het Mathenesserplein is bijzonder waardevol door de panoramische ligging aan de Delfshavense Schie, de dominante symmetrie van het plein en de vormgeving en detaillering van de omringende bebouwing (met uitzondering de nieuwbouw aan de zuidzijde).

In paragraaf 3.1.5 is beschreven hoe een en ander is beschermd en bestemd. Een groot deel van deze zaken maakt ook onderdeel uit van het beschermd stadsgezicht 'Heemraadssingel - Mathenesserlaan'. Zie hiervoor paragraaf 3.1.4.

3.1.3 UNESCO erfgoed Van Nellefabriek (invloedsgebied)

De Rotterdamse Van Nelle fabriek is op 21 juni 2014 benoemd tot UNESCO Cultural World Heritage Site. Dit rijksmonument ligt buiten de plangrenzen, maar voor een klein deel binnen de invloedsfeer van het bestemmingsplan Middelland - Het Nieuwe Westen. In de onderstaande figuur is de plangrens van dit bestemmingsplan weergegeven onder E. Te zien is dat het blauwe invloedsgebied deels over het bestemmingsplangebied valt.

In verband met de voorwaarden van UNESCO is bij het opstellen van het nominatiedossier een bufferzone bepaald, waarbinnen extra aandacht moet worden besteed aan het waarborgen van de cultuurhistorische en monumentale kwaliteiten van de Van Nellefabriek. Onder andere is het van belang dat de zichtlijnen op de bebouwing van Van Nelle worden gewaarborgd en niet worden beperkt. Deze zone bestrijkt delen van meerdere bestemmingsplannen. (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1081MidNwWesten-on01_0013.png"

In dit bestemmingsplan valt het invloedsgebied voor het grootste deel binnen de bestemmingen Water, Verkeer-Wegverkeer en Groen waar bebouwing niet is toegestaan. De zichtlijnen vanaf de Beukelsweg, RFC weg, Mevlanaplein, Aelbrechtsplein en Abraham van Stolkweg blijven zodoende behouden aangezien daar geen nieuwe bebouwing is toegestaan. Voor één deel valt de buffer in de bestemming Maatschappelijk-2 van de Mevlanamoskee. Daar wordt de bouwhoogte binnen het invloedsgebied tot de huidige feitelijke bouwhoogten beperkt.

3.1.4 Beschermd stadsgezicht en monumenten
3.1.4.1 Beschermd stadsgezicht Heemraadssingel - Mathenesserlaan

Een substantieel deel van het plangebied maakt onderdeel uit van het rijksbeschemde stadsgezicht Heemraadssingel - Mathenesserlaan. Het gebied is aangewezen op 5 november 2014 door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Infrastructuur en Milieu. Zie figuur 3.7 voor de begrenzing en waarderingskaart die bij het besluit hoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1081MidNwWesten-on01_0014.jpg"

Figuur 3.7: begrenzing beschermd stadsgezicht

In de toelichting van het aanwijzigingsbesluit is de ontstaansgeschiedenis beschreven. Deze komt logischerwijs overeen met de beschrijving in paragraaf 3.1.1. Verder is de onderstaande waardering opgenomen:

Structurerend assenkruis, hoofdonderdeel van de planmatige stadsuitbreidingen voor Rotterdam-West (Coolpolder) van respectievelijke directeuren gemeentewerken, G.J. de Jongh (1892), A.C. Burgdorffer en W.G. Witteveen (1926) met architectonisch/stilistisch gevarieerde - overwegend luxe - bebouwing van aaneengesloten herenhuizen met veelal beneden- en bovenwoningen en diepe achtertuinen en enkele complexmatig ontworpen woonstraten en een plein met portiek-etagewoningen en winkels op de begane grond in Nieuw-Zakelijke stijl (Mathenesserplein, Breitner- en Rochussenstraat) en Expressionistische trant (Persijnstraat).

Kenmerkend is de representatieve uitstraling van de statige herenhuizen met rijk gedetailleerde interieurs en de zeer brede straatprofielen met laanbeplanting c.q. een landschappelijk aangelegd plantsoen met singel (Heemraadssingel) en dwarsas. De bochtige waterloop van de Heemraadssingel is tevens van historisch civieltechnische waarde wegens de historisch-functionele relatie met de Coolhaven en het Waterproject van W.N. Rose. Het Nieuw-Zakelijke ontwerp van de bebouwing aan het Mathenesserplein is tevens van architectuurhistorische waarde en als eerste project van betekenis binnen het oeuvre van architect J.H. van den Broek. Het stadsgezicht Heemraadssingel - Mathenesserlaan is als zodanig van algemeen belang wegens de stedenbouwkundige, historischruimtelijke, cultuur- en architectuurhistorische, landschappelijk- en civieltechnische historische waarden.

Ook geeft de toelichting een nadere typering van te beschermen waarden. Deze bestaan onder andere uit de water- en groenstructuur van de Heemraadssingel, de ensemble- en individuele waarden van de herenhuizen aan de Mathenesserlaan, Heemraadssingel, Heemraadsplein,C.P. Tielestraat en Robert Fruinstraatn de diepe voortuinen aan een aantal straten binnen het gebied. In paragraaf 3.1.5 is uitgelegd hoe deze zaken in het bestemmingsplan beschermd worden.

3.1.4.2 Monumenten

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een monument kan een gebouw, water, terrein of een ander object zijn dat van nationaal belang is (rijksmonument), of dat van algemeen belang is voor Rotterdam (gemeentelijk monument). Monumenten zijn van belang vanwege de schoonheid, de betekenis voor de wetenschap en architectuur of de cultuurhistorische waarde. Dit is voor rijksmonumenten vastgelegd in de Erfgoedwet en voor gemeentelijke monumenten in de monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning. Hier onder volgt een opsomming van de rijks- en gemeentelijke monumenten binnen het plangebied.

Rijksmonumenten

  • Beukelsdijk 91: voormalige Katholieke HBS, tegenwoordig Citycollege, 1922-1923;
  • Heemraadsbrug: boogbrug in de Mathenesserlaan over de Heemraadssingel in Jugenstil trant, 1903;
  • Maastunnelcomplex: Maastunnel inclusief een aantal gebouwen en de tunneltraverse op beide oevers, binnen het plangebied de Henegouwerlaan en 's-Gravendijkwal, 1942;
  • Mathenesserlaan 305-307: Rooms-katholieke kerk H.H. Laurentius en Elizabeth met pastorie en patronaatsgebouw, 1906-1909 en 1920-1922;
  • Mathenesserlaan 315: voormalig gemeentearchief, nu Angolees consulaat, 1898.

Gemeentelijke monumenten - woningen

  • Mathenesserlaan 342-348;
  • Mathenesserlaan 297-299;
  • Heemraadssingel 236-244;
  • Mathenesserlaan 262-264;
  • Heemraadssingel 79-85/Beukelsdijk 72;
  • Heemraadssingel 149;
  • Heemraadssingel 161-169;
  • Heemraadssingel 221;
  • Heemraadssingel 223;
  • Heemraadssingel 249;
  • Heemraadssingel 251-253;
  • Mathenesserlaan 329;
  • Mathenesserlaan 331-335;
  • Heemraadssingel 303-311;
  • Heemraadssingel 313;
  • Heemraadssingel 319;
  • Heemraadssingel 323;
  • Heemraadssingel 196;
  • Heemraadssingel 194;
  • Mathenesserlaan 439;
  • Mathenesserlaan 459;
  • 's-Gravendijkwal 85-87;
  • Heemraadssingel 24-30, Persijnstraat 1-19, Frank van Borselenstraat 2-20 en Beatrijsstraat 41-43 ;
  • Beukelsdijk 101-105;
  • Suze Groeneweglaan 13-331 (RVS-flat);
  • Rochussenstraat 355-397;
  • Rochussenstraat 305-347;

Gemeentelijk monumenten - overige

  • Nieuwe Binnenweg 345: café;
  • Heemraadssingel 277: Rotterdamse Volksuniversiteit;
  • Schietbaanbrug: brug over de Heemraadssingel ter hoogte van de Schietbaanlaan;
  • Schietbaanlaan 118: schoolgebouw;
  • 's-Gravendijkwal 7: hotel;
  • 's-Gravendijkwal 73: voormalig schoolgebouw, nu appartementen;
  • 1e Middellandstraat 115-117: voormalige confectiefabriek, nu supermarkt en woningen op de verdieping;
  • Henegouwerplein 14-16: schoolgebouw;
  • Velsenluststraat 7-11: schoolgebouw;
  • Beukelsdijk 179: kerk;
  • Beukelsdijk 177: kerk;
  • Jagthuisstraat 30: schoolgebouw;
  • Buitenhofstraat 145-175: schoolgebouw;
  • Allard Piersonstraat 40: voormalige kerk;
  • C.P.Tielestraat 12: schoolgebouw;
  • Nieuwe Binnenweg 360: café;
  • Duyststraat 26: voormalige kerk;
  • Passerelstraat 48: voormalige kerk;
  • RFC-weg 164-165: voormalige seinwachterswoning;
  • RFC-weg 173-176: voormalig stationsgebouw;
  • RFC-weg 177-178: voormalige seinwachterswonig
  • Wandelbrug Heemraadssingel: brug over de Heemraadssingel, nabij Heemraadssingel 70.

3.1.5 Bescherming van cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan biedt op verschillende manieren bescherming aan de cultuurhistorische waarden in het gebied.

3.1.5.1 Bouwmogelijkheden binnen het beschermd stadsgezicht

In het huidige bestemmingsplan: Middelland/Het Nieuwe Westen (2009) zijn, binnen het beschermd stadsgezicht, op veel locaties onbenutte bouwmogelijkheden voor extra bouwlagen. Er is een fors verschil tussen het aantal bouwlagen die er momenteel zijn en het aantal bouwlagen dat mogelijk is op basis van het bestemmingsplan. Bij veel locaties gaat het om een verschil van één of twee bouwlagen, maar er zijn ook locaties waar het verschil drie lagen is. Een groot deel van de bestaande bebouwing kan zodoende met één, twee of zelfs drie bouwlagen opgetopt worden. In totaal gaat het om ruim 800 adressen, waar ten opzichte van de huidige situatie, ca. 810 bouwlagen kunnen worden toegevoegd.

Deze ruime bebouwingsmogelijkheden waren reeds aanwezig in het dáárvoor geldende bestemmingsplan. De exacte reden van deze ruime uitbreidingsmogelijkheden is niet bekend. Mogelijk is dit het gevolg van een wens uit het verleden om te verdichten, gebaseerd op de stedenbouwkundige opvattingen van die tijd, een tijd waarin minder waarde werd gehecht aan cultuurhistorie.

De laatste jaren worden er in toenemende mate intitiatieven ingediend om binnen het beschermde stadsgezicht op beeldbepalende panden extra bouwlagen toe voegen. Deze initiatieven passen binnen het van toepassing zijnde bestemmingsplan uit 2009 en kunnen niet geweigerd kunnen worden. Dit geldt ook voor de ca. 50 panden binnen het beschermd stadsgezicht die zijn aangewezen als gemeentelijk monument.
Bij veel aanvragen gaat het om voormalige kantoorpanden die worden verbouwd tot appartementen. Voor het aanzien van de karakteristieke gevelwanden kan een te grote optopping desastreuze gevolgen hebben, zeker als het om panden gaat die deel uit maken van een zorgvuldig ontworpen ensemble. Hierdoor kan de gemeente haar plicht om het stadsgezicht te beschermen onvoldoende waar maken. Via het welstandsbeleid is het slechts beperkt mogelijk te sturen op onwenselijke initiatieven.

Het beschermd stadsgezicht is een belangrijk woongebied. Steeds vaker stellen de bewoners van het gebied zelf vragen over de ruime ontwikkelmogelijkheden en de inmiddels zichtbare resultaten daarvan in relatie tot het beschermd stadsgezicht en het (eigen) woongenot. Er zijn burgerbrieven ingediend en raadsvragen gesteld over, aan de problematiek verwante onderwerpen, waaronder het splitsen in appartementen en het verkameren van grote woningen. In het jaarverslag van de Commissie voor Welstand en Monumenten 2018 is aandacht besteed aan dit onderwerp. De Commissie wordt steeds vaker geconfronteerd met bouwinitiatieven, die weliswaar binnen het bestemmingsplan mogelijk zijn, maar zich niet verhouden tot het behoud van de bijzondere waarden van het beschermd stadsgezicht.

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht het de gemeente om rekening te houden met het (rijks) beschermde stadsgezicht (Bro art. 3.1.6., lid 5 onder 'a').
Op grond hiervan is in dit bestemmingsplan voor het beschermde stadsgezicht alleen het feitelijk aanwezige aantal bouwlagen (bij recht) bestemd. Daarbij zijn binnen de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 1, Artikel 35 de niet benutte bouwmogelijkheden uit het oude bestemmingsplan geregeld door middel van een afwijkingsbevoegdheid onder voorwaarden (art 35.3.2).

Op grond hiervan wordt alleen vergunning verleend indien voldoende rekening houdt met onder andere:

  • 1. De stedenbouwkundige- en ensemble-waarden van rijk gedetailleerde herenhuizen in verschillende bouwstijlen en typen;
  • 2. De karakteristieke hoekoplossingen van ensembles en individuele panden;
  • 3. De directe omgeving van het bouwwerk en de bijdrage van het bouwwerk aan de ensemblewaarde;
  • 4. De karakteristieke hoofdvorm inclusief dakvorm, kap en massa-opbouw van het bouwwerk;
  • 5. De bouwstijl, verschijningsvorm, gevelindeling of typerende architectuur van het bouwwerk;
  • 6. De aanwezigheid van authentieke constructies, technieken, details, materialen of kleuren van het bouwwerk.

Het aantal extra bouwlagen dat mogelijk is middels genoemde afwijkingsbevoegdheid, is per adres bepaald, op basis van de mogelijkheden van het vorige bestemmingsplan. Voor de juridische uitleg wordt verwezen naar paragraaf 4.5.
De regeling is het resultaat van een afweging tussen de huidige rechten van pandeigenaren en de bescherming van cultuurhistorische waarden. Ook de signalen van bewoners uit het gebied om excessen te voorkomen zijn meegewogen. Deze afwijkingsbevoegdheid (met voorwaarden) geeft een extra afwegingsmoment wat recht doet aan beide belangen.

De voorwaarden zijn bedoeld om te voorkomen dat de extra bouwmogelijkheden de waarden van het beschermd stadsgezicht aantasten. Initiatieven die vanuit het oogpunt van cultuurhistorie onwenselijk zijn kunnen worden geweigerd. Tegelijkertijd is duidelijk onder welke omstandigheden een vergunning wél verleend wordt. Niet elke voorwaarde is voor elke locatie van toepassing. Afhankelijk van de locatie hoeft dus niet aan elke voorwaarde voldaan te worden. Het is maatwerk, waarbij de voorwaarden ook bedoeld zijn als leidraad voor overleg met een initiatiefnemer om tot een wenselijke situatie te komen. Hier onder volgt een uitleg per voorwaarde wat het beoogde doel is en hoe deze geïnterpreteerd moet worden.

  • 1. De stedenbouwkundige- en ensemble-waarden van rijk gedetailleerde herenhuizen in verschillende bouwstijlen en typen;
    Binnen het beschermd stadsgezicht zijn twee stedenbouwkundige principes aanwezig; de niet-planmatige bouw van individuele herenhuizen en kleine architectonische ensembles; rond het Matheneseserplein en aan de noordzijde van de Heemraadsingel is planmatig gebouwd in stedenbouwkundige ensembles. Toevoegingen aan panden binnen een ensemble zullen geen afbreuk mogen doen aan de stedenbouwkundige- en ensemblewaarden. De eenheid in de compositie, gevelopbouw en symmetrie zullen herkenbaar moeten blijven. Bij individuele herenhuizen zal een toevoeging beoordeeld worden vanuit het pand, maar ook hier dient de toevoeging geen verstoring van het beeld van de straatwand te zijn.
  • 2. De karakteristieke hoekoplossingen van ensembles en individuele panden;
    De hoekpanden zijn veelal architectonisch verbijzonderd, in de architectuur is de overgang van de statige brede laan of singel naar de zijstraat vormgegeven. Bij de kruisingen met de doorgaande winkelstraten en bij de diagonaal aantakkende zijstraten zijn de hoeken zeer markant, verrijkt met bijzondere architectonische elementen. Toevoegingen op hoekpanden mogen niet storend aanwezig zijn in het straatbeeld.
  • 3. De directe omgeving van het bouwwerk en de bijdrage van het bouwwerk aan de ensemblewaarde;
    Toevoeging van extra bouwlagen aan een pand mag geen hinder veroorzaken voor de omliggende panden, daarbij gaat het om schaduwwerking, woongenot, privacy etc. een opbouw op een pand mag niet een te groot contrast vormen met de panden in de directe omgeving. Bij een ensemble van meerdere panden zal een opbouw een bijdrage moeten leveren aan de eenheid van het ensemble, de eerste opbouw zal als trendsetter voor de andere panden binnen het ensemble gezien worden.
  • 4. De karakteristieke hoofdvorm inclusief dakvorm, kap en massa-opbouw van het bouwwerk;
    De meeste panden zijn opgebouwd uit een basement, middendeel en bekroning (kap, plat dak of samengestelde kapvorm). Bij elke toevoeging en wijziging dient rekening gehouden te worden met de specifieke massa-opbouw van het pand en de vorm van de beëindiging aan de bovenzijde. Bij de beoordeling zal worden gelet op de verhoudingen in de massaopbouw en op aspecten als dakvorm, nokrichting, dakhelling, dakoverstekken.
  • 5. De bouwstijl, verschijningsvorm, gevelindeling of typerende architectuur van het bouwwerk;
    De herenhuizen binnen het beschermd Stadsgezicht zijn voornamelijk gebouwd in de bouwstijlen die typerend zijn voor de laat 19e- begin 20e eeuw, Eclecticisme, Neo-Renaissance, Jugendstil, Art Deco, Um 1800, Overgangsarchitectuur en Nieuwe Zakelijkheid, waarbij het statige karakter van de straat in de gevel wordt benadrukt door de rijkelijke toepassing van kroon- en cordonlijsten hoge trapbordessen, balkons, erkers en dakkapellen. Bij wijzigingen of toevoegingen aan een pand, dienen deze zorgvuldig afgestemd te worden op deze specifieke bouwstijl, ook in materiaal en detaillering, en in ieder geval geen negatief effect op het oorspronkelijke gevelbeeld te hebben.
  • 6. De aanwezigheid van authentieke constructies, technieken, details, materialen of kleuren van het bouwwerk.
    Het behoud van authentieke onderdelen in de gevel of kap van een pand is een belangrijk uitgangspunt bij elke wijziging. Het gaat dan bijvoorbeeld authentieke kapconstructies, geprofileerde daklijsten, ornamenten etc.

3.1.5.2 Beschermd stadsgezicht (overig)

Het beschermd stadsgezicht is verder voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 1. De dubbelbestemming bevat een beschermende regeling voor zowel de bebouwing als de openbare ruimte.

Bescherming bebouwing

  • gebouwen worden beschermd door middel van een sloopverbod. Een vergunning voor het slopen wordt enkel afgegeven wanneer het aanzien en/of de karakteristiek van het beschermd stadsgezicht niet of niet in betekende mate wordt geschaad. Hierbij wordt advies gevraagd van de Commissie Welstand en Monumenten;
  • in de dubbelbestemming wordt de stedenbouwkundige structuur beschermd, door middel van een regeling die aangeeft dat de bestaande indeling in bouwblokken dient te worden gehandhaafd;
  • de afdekkingsvorm van het gebouw, zoals die was bij de eerste oplevering van het gebouw (qua kapvorm of als platdak) dient bij herbouw of verbouw behouden te blijven;
  • latere aanpassingen van de afdekkingsvorm kunnen behouden blijven legaal gerealiseerd, waarbij het mogelijk blijft om de oorspronkelijke vorm terug te bouwen;
  • de toegang tot een dakterras, alleen toegestaan binnen de 'enkel' bestemmig met een woonfunctie en bij gebouwen met een platdak, mag alleen middels een daklluik. Een daktoegangs opbouw is derhalve uitgesloten;
  • de voor- en achtergevelrooilijnen zijn strak vastgelegd door middel van de bestemmingsgrenzen.

Bescherming openbare ruimte

  • in de dubbelbestemming is een regeling opgenomen die er voor zorgt dat er niet zomaar kleine gebouwen in de openbare ruimte gebouwd kunnen worden (bijvoorbeeld gebouwen van openbaar nut). Een vergunning kan verleend worden na een advies van de Commissie Welstand en Monumenten;
  • binnen de bestemming Groen is het verharden of het ophogen of afgraven met meer dan 0,5 meter enkel mogelijk met een vergunning;
  • binnen de bestemmingen Verkeer - Erf, Verkeer - Verblijfsgebied en Verkeer - Wegverkeer zijn wegwerkzaamheden die leiden tot een aanpassing van het bestaande wegprofiel vergunningplichtig;
  • binnen de bestemmingen Water - 1 en Groen is een vergunning nodig in het geval van het dempen of omleggen van waterlopen;
  • binnen de bestemming Tuin is voor voortuinen een vergunning nodig voor het verharden of het ophogen of ontgraven van de voortuin met meer dan 0,5 meter.

3.1.5.3 Beeldbepalende objecten (buiten het beschermd stadsgezicht)

In paragraaf 3.1.2 zijn alle cultuurhistorisch waardevolle objecten binnen het plangebied beschreven. De beeldbepalende objecten worden in dit bestemmingsplan beschermd door middel van de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 (WR-C2), voor zover ze niet binnen het beschermd stadsgezicht liggen. Het opnemen van deze regeling volgt uit de aanbevelingen van de CV. Deze dubbelbestemming werpt een drempel op tegen sloop, in die zin dat een omgevingsvergunning voor het slopen alleen wordt verleend onder een aantal voorwaarden:

  • sloop is noodzakelijk vanwege zwaarwegende maatschappelijke, technische of economische redenen, en;
  • nieuwbouw mogelijk is, en;
  • de aanvrager van de omgevingsvergunning aannemelijk heeft gemaakt dat de nieuwbouw op de plaats van het te slopen object gebouwd zal worden en dat bij het ontwerp van de nieuwbouw de vanuit cultuurhistorisch oogpunt van belang zijnde stedenbouwkundige, bouwkundige, architectonische en ensemble waarden in acht genomen worden, die onder andere gevormd worden door de situering, schaal, vorm en geleding van de bebouwing.

Er zijn ook een aantal situaties waarin niet voldaan hoeft te worden aan deze voorwaarden, bijvoorbeeld als een gebouw door een calamiteit verloren is gegaan, of in geval van een aanschrijving van B&W op grond van de Woningwet.

Het uitgangspunt is dat alle beeldbepalende objecten zoals aangeduid in figuur 3.6 beschermd worden door middel van de genoemde dubbelbestemming, voor zover ze buiten het beschermd stadsgezicht liggen (de objecten binnen het beschermd stadsgezicht worden al beschermd door de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 1, die ook een drempel tegen sloop bevat, zie passage verderop). Per object heeft echter een afweging plaatsgevonden om deze dubbelbestemming wel of niet toe te kennen, met name omdat de dubbelbestemming redelijk zware eisen stelt aan de eventuele nieuwbouw in geval van sloop. Als vooraf al bekend is dat niet kan worden voldaan aan deze eisen zorgt de dubbelbestemming er voor dat een gebouw of complex in principe niet gesloopt kan worden. Dit kan in bepaalde situaties onwenselijk zijn, zeker als bekend is dat een complex of gebouw op termijn gesloopt zal moeten worden omdat het bijvoorbeeld vanwege de grootte of bouwtechnische staat niet meer geschikt is voor de huidige of toekomstige functie.

Uit de afweging is gebleken dat er voor geen van de beeldbepalende objecten (zie Bijlage 1) bezwaar is de dubbelbestemming op te nemen.

3.1.5.4 Beeldbepalende structuurlijnen en openbare ruimtes

De beeldbepalende structuurlijnen zijn alle wegen. Deze zijn bestemd met een verkeersbestemming waarbinnen niet noemenswaardig gebouwd mag worden. De structuren zijn hiermee voldoende beschermd. Vanwege hun verkeersfunctie en het bestaande stedelijke weefsel is het daarnaast zeer onwaarschijnlijk dat de wegen veranderd of verlegd zullen worden.

De meest waardevolle openbare ruimte is de Heemraadssingel, deze is bestemd met een groen- en waterbestemming die geen noemenswaardige bebouwing mogelijk maakt. Daarnaast geniet deze structuur extra bescherming op basis van de dubbelbestemming van het beschermd stadsgebied, zie hier onder. Voor de andere waardevolle openbare ruimtes geldt dat ze een groen, water of verkeersbestemming hebben waarbinnen niet noemenswaardig gebouwd mag worden. Dit biedt voldoende bescherming. Ook hierbij geldt dat aanpassing vanwege de verkeerskundige functie, de belevingswaarde en het bestaande stedelijke weefsel zeer onwaarschijnlijk is.

Rijks- en gemeentelijke monumenten

Rijksmonumenten zijn beschermd op basis van de Erfgoedwet en hebben daarom geen aanvullende beschermde regeling gekregen in dit bestemmingsplan. Gemeentelijke monumenten zijn beschermd op basis van de monumentenverordening Rotterdam 2010. Deze monumenten hoeven daarom niet extra beschermd te worden tegen mogelijke sloop.

Wel hebben gemeentelijke monumenten een strak bouwvlak gekregen en een specifieke maatvoering die aansluit bij de feitelijke situatie, afhankelijk van de wijze van afdekking. Indien een gebouw plat is afgedekt, is alleen een maximum bouwhoogte opgenomen, is een gebouw voorzien van een kap, dan is een maximum goot- en bouwhoogte opgenomen. Dit draagt er in combinatie met het strakke bouwvlak aan bij dat de oorspronkelijke bouwmassa blijft behouden in het geval van sloop/nieuwbouw.

3.2 Archeologie

Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis

Het bestemmingsplangebied maakte lange tijd deel uit van een (klei-op)-veen-gebied aan de rechteroever van de Nieuwe Maas. Hoewel archeologische locaties uit het bestemmingsplangebied vooralsnog niet bekend zijn, kan op grond van nabijgelegen vindplaatsen aangenomen worden dat het gebied in de Romeinse tijd (begin jaartelling-350 na Christus) werd bewoond. Ook bewoning op het onderliggende veen uit de IJzertijd (800 voor Christus-begin jaartelling) is mogelijk. Behalve resten uit voornoemde perioden zijn er in het plangebied nog oudere bewoningssporen te verwachten. In het noordoostelijk deel van het plangebied bevindt zich in de diepe ondergrond namelijk een deel van een rivierduin. Rivierduinen zijn aan het einde van de laatste ijstijd gevormd. Prehistorische jagers en verzamelaars verbleven er veelvuldig op ten tijde van de Midden-Steentijd (8000-5300 voor Christus) en het begin van de Nieuwe Steentijd.

Het gebied werd in de Middeleeuwen in de10de /11de eeuw ontgonnen. Als gevolg van de ontwatering die met de ontginning gepaard ging kwam het maaiveld lager te liggen, waardoor de overstromingskans toenam. Rond het midden van de 12de eeuw raakte het gebied overstroomd en werd een kleipakket afgezet. Kort daarop is de Beukelsdijk aangelegd, waarop en waarlangs bewoning plaatsvond. Mogelijk was er toen ook al sprake van een buiten (ten zuiden van) de Beukelsdijk gelegen ringdijkje dat samenhangt met het ambacht Schoonderloo. De kerk van Schoonderloo stond ten zuiden van het plangebied bij de Pieter de Hoochstraat. In de loop van de 13de eeuw breidden de bedijkingen zich uit en werd Schielands Hoge Zeedijk aangelegd, waardoor de ringdijk van Schoonderloo en de Beukelsdijk hun waterkerende functie verloren.

De nederzetting Delfshaven ontstond aan de monding van de Delfshavense Schie, een vaart waarvan men met de aanleg begon in 1389. Bewoningssporen en mogelijk resten van verdedigingswerken van het ten noorden, langs de Schie gelegen deel van de Delfshaven kunnen in het zuidwestelijk deel van het plangebied worden aangetroffen.

Archeologische verwachting

Ter hoogte van het rivierduin is er een verhoogde kans op bewoningssporen en vondsten uit de Steentijd. In het hele plangebied zijn bewoningssporen en vondsten uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen te verwachten. Het tracé van de Beukelsdijk en de dijken samenhangend met Schoonderloo zijn kansrijk voor het aantreffen van sporen en vondsten vanaf circa 1200. Verdedigingswerken en woonbebouwing van het oude Delfshaven zijn te verwachten in het zuidwestelijk deel van het plangebied.

3.2.1 Vertaling in het bestemmingsplan

De beschermingswaardige zaken binnen het plangebied worden door middel van drie dubbelbestemmingen bestemd. Zie figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1081MidNwWesten-on01_0015.jpg"

Figuur 3.1: archeologische verwachtingswaarden binnen het gebied

Waarde - Archeologie 1

Voor het gebied van het rivierduin, de tracés van de dijken en het bebouwde gebied dat deel uitmaakte van het oude Delfshaven (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 100 vierkante meter beslaan.

Waarde - Archeologie 2

Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 200 vierkante meter beslaan.

Waarde - Archeologie 3

Voor het watergedeelte van het plangebied (Waarde - Archeologie 3) geldt dat bij bagger- en andere werkzaamheden (uitgezonderd het op normale diepte houden van de vaarwegen), een archeologisch vooronderzoek dient te worden uitgevoerd. Voor het gehele watergedeelte van het plangebied geldt daarom een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 vierkante meter en die tevens dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem.

3.3 Huidig gebruik

Het Middelland en Het Nieuwe Westen zijn vooroorlogse stadswijken en de verschillende buurten binnen het gebied hebben een divers karakter. Aan de drukke winkelstraten heeft het gebied een sterk stedelijk karakter met een grote diversiteit aan functies, maar er zijn ook volkse woonbuurten in de luwte te vinden, alsmede statige lanen met herenhuizen zoals de Mathenesserlaan en de Heemraadssingel. Laatstgenoemde wegen bepalen samen met de Midddellandstraten - Vierambachtsstraat, Beukelsdijk - Beukelsweg en Nieuwe Binnenweg de structuur van het plangebied.

Het gebruik van de gronden verschilt per buurt of straat. Figuur 3.2 betreft een schematische en globale weergave van de verschillende functies binnen het plangebied. Onder de figuur volgt een tekstuele beschrijving per buurt of straat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1081MidNwWesten-on01_0016.jpg"

Figuur 3.2: Gebruik van de gronden binnen het plangebied

Middelland

De oostelijke begrenzing wordt gevormd door de Henegouwerlaan en, verder naar het zuiden, door de 's-Gravendijkwal. Aan de Henegouwerlaan staan een aantal woningen en ligt het sportveld van het Marnix Gymnasium. De 's-Gravendijkwal is diverser van aard. Hoewel de overwegende functie wonen is, kent deze straat van oudsher een concentratie aan maatschappelijke voorzieningen, waaronder opvanglocaties voor daklozen of drugsverslaafden. Aan de 's-Gravendijkwal staan statige panden in twee of drie bouwlagen (al dan niet voorzien van een kap), waarvan er een aantal in gebruik zijn als kantoor. Verder zijn er een aantal horecagelegenheden en bedrijven te vinden. Een deel van de weg is verdiept. Het gebied werd in het verleden gekenmerkt door een bovengemiddeld slechte luchtkwaliteit vanwege de functie van de 's-Gravendijkwal voor doorgaand verkeer, maar onder andere door het invoeren van de milieuzone in het centrum van Rotterdam en een vrachtwagenverbod is deze afgelopen tijd sterk verbeterd.

De 's-Gravendijkwal en Henegouwerlaan hebben in noord-zuidrichting kruisingen met respectievelijk de Beukelsdijk, 1e Middellandstraat, Mathenesserlaan, Nieuwe Binnenweg en de Rochussenstraat (net buiten het plangebied). De Beukelsdijk kende vroeger verschillende functies, maar in de huidige situatie is er overwegend sprake van woongebied binnen deze wijk. Aan de noordzijde van de Beukelsdijk staan twee monumentale gebouwen met een maatschappelijke functie: de Oranje Nassauschool (rijksmonument) en Het Lyceum Rotterdam/Citycollege St. Franciscus (gemeentelijk monument). Nabij de kruising met de Heemraadssingel tenslotte staat de monumentale RVS-flat. De overige bebouwing is drie tot vier bouwlagen hoog en deels voorzien van een kap. In de omgeving van het G.W. Burgerplein staan enkele villa's met een lagere bouwhoogte.

De 1e en -verder naar het westen- 2e Middellandstraat en Nieuwe Binnenweg zijn van oudsher winkelstraten en hebben die functie nog steeds. Er is op de begane grond met name detailhandel, dienstverlening en horeca te vinden. Op de verdiepingen wordt gewoond. Voor een uitgebreide beschrijving van deze straten wordt verwezen naar paragraaf 2.2.1.1. De Mathenesserlaan wordt gekenmerkt door grote, beeldbepalende herenhuizen in vier of vijf bouwlagen. Een deel van de panden is in gebruik als kantoor, waarbij het soms gaat om meerdere bouwlagen. Richting de Heemraadssingel zijn ook maatschappelijke functies aanwezig, waaronder de H.H. Laurentius- en Elisabethkathedraal en het naastgelegen voormalige gemeentearchief, nu het Angolees Consulaat. Beide gebouwen zijn aangewezen als rijksmonument. Ter plaatse van de kruising met de Heemraadssingel staat een voormalig kantoorgebouw in het verleden een onderwijsfunctie had. Het gebouw is nu getransformeerd naar woningen.

De westelijke grens van het Middelland wordt gevormd door de Heemraadssingel met statige herenhuizen waarin overwegend woningen aanwezig zijn. Een aantal panden is in gebruik als kantoor. De bebouwing bestaat overwegend uit twee bouwlagen met een kap. De singel heeft een belangrijke functie voor de wijken aangezien groen en water schaars zijn. Aan de westelijke zijde zijn speelvoorzieningen en een park te vinden.

Een andere belangrijke weg in noord-zuidrichting door de wijk is de Claes de Vrieselaan. Deze weg verbindt het Middellandplein met de Rochussenstraat. Aan weerszijden wordt overwegend gewoond in karakteristieke panden van drie of vier bouwlagen. Verder naar het zuiden is recentere bebouwing aanwezig. De niet-woonfuncties zijn grotendeels verdwenen langs deze straat, behalve nabij de kruising met de Nieuwe Binnenweg.

De buurten die tussen de hierboven beschreven structuurbepalende wegen liggen zijn overwegend woonbuurten, met op sommige locaties nog een winkel, kantoor of bedrijf. In het verleden kenden de buurten meer niet-woonfuncties, wat ook af te leiden is uit het vorige bestemmingsplan, maar in de huidige situatie is een groot deel van deze functies verdwenen en zijn de panden in gebruik als woning. Wel zijn er veel maatschappelijke aanwezig in de wijk, waarvan een groot deel gericht op onderwijs. Groen- en speelvoorzieningen zijn schaars, hoewel er tussen de Essenburgsingel en het spoor een substantiële groen- en waterpartij ligt en het Branco van Dantzigpark ook van redelijke omvang is. Verder zorgen groen ingerichte lanen zoals de Mathenesserlaan, Graaf Florisstraat en Claes de Vrieselaan voor compensatie.

Het Nieuwe Westen

De oostelijke begrenzing van Het Nieuwe Westen wordt gevormd door de Heemraadssingel. Net als in het Middelland staan hier statige herenhuizen. In het gedeelte tussen de Beukelsdijk en de Vierambachtsstraat zijn veel van de panden in gebruik als kantoor. Ten zuiden hiervan ligt het Heemraadsplein. Op het plein worden markten gehouden en evenementen georganiseerd. De Heemraadssingel kruist -net als de 's-Gravendijkwal in noord-zuidrichting de doorgaande wegen Beukelsdijk, Vierambachtsstraat (het verlengde van de 2e Middellandstraat), Mathenesserlaan, Nieuwe Binnenweg en Rochussenstraat.

In Het Nieuwe Westen heeft de Beukelsdijk nog in lichte mate het karakter van een winkelstraat. De overwegende functie is wonen, maar er zijn ook nog enkele winkels en andere niet-woonfuncties te vinden, met name nabij het Burgemeester Meineszplein. Twee prominent aanwezige gebouwen aan de Beukelsdijk zijn het Carré College en de Sint Willibrorduskerk, die is aangewezen als gemeentelijk monument. Richting het westen gaat de Beukelsdijk via het Burgemeester Meineszplein over in de Beukelsweg. Aan het eind van deze weg staat de Mevlana Moskee, één van de grootste moskeeën van Rotterdam.

Het gebied tussen de Beukelsdijk en -weg en de Essenburgsingel is een woongebied waar ook een aantal scholen te vinden zijn. De woonbebouwing bestaat uit drie tot vijf bouwlagen, al dan niet afgedekt met een kap. Het gebied tussen de Essenburgsingel en het spoor heeft een totaal ander karakter, hier zijn sportvelden, schoolwerktuinen en is een pluktuin aanwezig, alsmede enkele bedrijven en woningen. In het verleden lag hier ook een volkstuinencomplex. Dit is gesaneerd omdat er onduidelijke en illegale praktijken plaatsvonden. Nu wordt het terrein heringericht als natuurpark dat door de bewoners zal worden beheerd. Meer over deze ontwikkeling is te vinden in paragraaf 4.3.1. De RFC-weg ontsluit het gebied.

Tussen de Beukelsdijk en -weg en de Vierambachtsstraat ligt een woongebied met enkele maatschappelijke voorzieningen. Het gebied was vroeger meer gemengd, maar veel van de niet-woonfuncties zijn niet meer aanwezig en getransformeerd naar woningen. Op sommige locaties, zoals bijvoorbeeld aan de Gerrit van de Lindestraat, zijn nog winkels of bedrijven te vinden. De Burgemeester Meineszlaan en Van Cittersstraat doorkruisen deze buurt. Het zijn statige lanen met een breed profiel en relatief veel groen, aan weerszijden staan woningen in drie of vier bouwlagen. De overige straten hebben een minder breed profiel. De architectuur is hier ook soberder.

De Vierambachtsstraat was in het verleden een winkelstraat maar is tegenwoordig meer een gemengd gebied, waar ook gewoond wordt. De Nieuwe Binnenweg heeft ter plaatse van het Heemraadsplein nog het karakter van een winkelstraat met horeca en dienstverlening, maar verder naar het westen is meer sprake van een gemengd gebied waar ook bedrijven aanwezig zijn. Zie ook paragraaf 2.2.1.1. De Vierambachtsstraat komt uit op het Mathenesserplein, wat de Allard Piersonstraat, Van Cittersstraat en Mathenesserlaan met elkaar verbindt. Het plein fungeert als winkelgebied en wordt omsloten door een bebouwingswand met enkele markante hoogteaccenten. De Mathenesserbrug verbindt het plein met de wijken Spangen en Tussendijken.

Evenwijdig aan de Delfshavense Schie ligt de Aelbrechtskade. De bebouwing aan de Aelbrechtskade kent diverse functies: in de plinten zijn bedrijven te vinden, waaronder een relatief groot aantal autogarages, maar ook kantoren en dienstverlening. Op de verdiepingen wordt gewoond. Verder naar het zuiden wordt er ook op de begane grond gewoond. Vanaf de Lage Erfbrug bij historische Delfshaven gaat de weg over in de Rochussenstraat. Deze heeft een minder bedrijfsmatig karakter, de woonfunctie overheerst.

Het gebied tussen de Vierambachtsstraat en Nieuwe Binnenweg wordt doorsneden door de Mathenesserlaan en bestaat uit woonbuurten met enkele andere functies en maatschappelijke voorzieningen. Ook hier zijn op sommige locaties nog winkels, dienstverlening en bedrijven aanwezig, maar het gemende karakter van het verleden is grotendeels verloren gegaan. De bebouwing bestaat uit gesloten bouwblokken met drie of vier bouwlagen. In de stadsvernieuwingsperiode is een groot deel van dit gebied onder handen genomen, wat te zien is aan het grote aantal kappen die zijn vervangen door dakopbouwen. Een deel van de buurten hebben overwegend een volks karakter met smalle profielen en een sombere architectuur. Dit zijn de buurten die rond 1900 ontworpen zijn als arbeidersbuurten, zoals de Pupillenbuurt. De buurt ten zuiden van de Nieuwe Binnenweg heeft eenzelfde karakter. De Mathenesserlaan daarentegen heeft in Het Nieuwe Westen hetzelfde karakter als in Middelland: een breed profiel met statige herenhuizen, die soms in gebruik zijn als kantoorpand.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft het nieuwe bestemmingsplan Middelland - Het Nieuwe Westen. In paragraaf 4.2 wordt de opzet van het plan beschreven en in paragraaf 4.3 de concrete ontwikkelingen die door middel van dit plan planologische mogelijk gemaakt worden. In paragraaf 4.4 worden de zaken beschreven die in dit plan anders geregeld zijn ten opzichte van het vorige plan. Deze zaken hebben betrekking op systematiek of op ontwikkelingen die planologisch mogelijk gemaakt worden, maar die nog niet concreet of zeker zijn. Paragraaf 4.5 tenslotte betreft de juridische planbeschrijving, waarin de planregels uitgelegd worden.

4.2 Opzet van het plan

De doelstelling van het nieuwe bestemmingsplan is een nieuw planologische en juridisch kader voor het gebied voor de komende tien jaar. De basis voor het nieuwe bestemmingsplan is onder andere het bestemmingsplan uit 2009 en het nieuwe beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Het bestemmingsplan zal conform het vorige bestemmingsplan gedetailleerd van aard zijn, met zoveel mogelijk informatie op de verbeelding van het plan. Een meer specifieke beschrijving van de opzet is te vinden in de volgende paragrafen.

4.3 Ontwikkelingen

4.3.1 Essenburgpark

De strook gronden tussen de Essenburgsingel en de spoorlijn Rotterdam - Schiedam kent een divers gebruik. Een groot deel van het gebied wordt ontsloten door de RFC-weg. Prominent aanwezig zijn een aantal sportvelden, alsmede een aantal bedrijven, woningen en een schoolwerktuin. Een aantal jaar geleden is hier als gevolg van een bewonersinitiatief een pluktuin aangelegd. Bewoners hebben hier op een voorheen geasfalteerd stuk grond een stadsboomgaard gerealiseerd waar ook buurtactiviteiten worden georganiseerd. In het verleden was er ook nog een volkstuinencomplex aanwezig. Als gevolg van overlast en illegale activiteiten is het complex gesaneerd.

In het verleden was een groot deel van de gronden in eigendom van de NS en bestond het initiatief hier woningbouw te realiseren. Dit is nooit verwezenlijkt en recentelijk zijn de gronden in eigendom van de gemeente Rotterdam gekomen. Als gevolg van een aangenomen motie is besloten de gronden tussen het bedrijf aan de RFC-weg 190 en de sportvelden van het Marnix Lyceum aan de Essenburgsingel in te richten als openbaar natuurpark. Ook wordt ca. 7.000 m² water aangelegd in het kader van de wateropgave in het gebied. Het park zal beheerd worden door omwonenden. Figuur 4.1 betreft een impressie van de toekomstige inrichting van het park.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1081MidNwWesten-on01_0017.jpg"

Figuur 4.1: nieuwe inrichting van het Essenburgpark.

Als gevolg van deze ontwikkeling zijn de bestemmingen ter plaatse afgestemd op het ontwerp van het nieuwe park. De bestemming 'Nutstuinen' uit het bestemmingsplan uit 2009 is hiermee komen te vervallen.

4.3.2 Verdunning maatschappelijke voorzieningen 's-Gravendijkwal

De 's-Gravendijkwal vormt de grens tussen de voormalige deelgebieden Delfshaven en Centrum en is tevens een belangrijke verkeersader binnen de stad. De 's-Gravendijkwal kent een historisch gegroeide concentratie van voorzieningen in de sfeer van maatschappelijke opvang (opvang van dak- en thuislozen, drugsverslaafden, kwetsbare groepen). Bewoners vragen al geruime tijd aandacht voor de effecten van de opvangvoorzieningen op het woon- en leefklimaat. Om die reden heeft het vorige college van B&W besloten dat er verdunning van het aantal voorzieningen gaat plaatsvinden. Maatschappelijke Ontwikkeling (MO) trekt dit project.

De verdunningsactie heeft ertoe geleid dat een opvanglocatie aan de 's-Gravendijkwal 43 afgestoten wordt. Het pand zal getransformeerd worden naar woongebouw. De maatschappelijke bestemming uit het bestemmingsplan uit 2009 is daarom in dit bestemmingsplan omgezet in een woonbestemming. Aan de overzijde van de 's-Gravendijkwal, buiten het plangebied, is overeenstemming bereikt over nummer 122. Ook hier wordt getransformeerd naar wonen. Het proces van verdunning is hiermee afgerond.

4.3.3 Transformatiepanden

Binnen het plangebied heeft de gemeente op diverse locaties vastgoed in bezit dat zij wil afstoten of dat reeds afgestoten is. Een deel van het vastgoed is of wordt verkocht met een andere bestemming dan die uit het vorige plan. Dit betreft de zogenaamde transformatiepanden. Het gaat om de volgende adressen:

Adres   Oude bestemming   Nieuwe bestemming  
1e Middellandstraat 103   Maatschappelijk   Wonen - Bijzonder Woongebouw  
1e Middellandstraat 111   Winkels waarboven woningen   Wonen - Bijzonder Woongebouw met aanduiding 'detailhandel'  
Adrien Mildersstraat 35   Maatschappelijk   Wonen en Tuin  
De Jagerstraat 42   Maatschappelijk   Maatschappelijk - 2 met aanduiding 'wonen'  
Rauwenhoffstraat 39-41   Maatschappelijk   Gemengd - 6  

In de twee panden aan de 1e Middellandstraat komen zorgwoningen op de verdiepingen. Op de begane grond, eerste en tweede verdieping van nummer 103 wordt een zorgcentrum gerealiseerd. De begane grond van nummer 111 blijft in gebruik als supermarkt. Adrien Mildersstraat 35 is een voormalig schoolgebouw dat getransformeerd wordt naar 12 woningen. Ook hiervoor is vergunning verleend. De Jagerstraat 42 betreft ook een voormalig schoolgebouw, met gymzaal. De gymzaal blijft als zodanig in gebruik, het schoolgebouw kan getransformeerd worden. Voor dit pand is bepaald dat in ieder geval de begane grond een maatschappelijke functie moet krijgen, in verband met het tekort aan ruimtes voor maatschappelijke voorzieningen in de wijk. De verdiepingen mogen getransformeerd worden naar woningen. Bij het pand aan de Rauwenhoffstraat zijn plannen om de voormalige school te transformeren naar maatschappelijke ruimtes op de begane grond en woningen op de verdiepingen. Daarom is een gemengde bestemming opgenomen die beide functies toestaat.

Verder zijn er de afgelopen planperiode diverse gebouwen getransformeerd naar woongebouwen. Het gaat bijvoorbeeld om het voormalige Albeda-college op de hoek Mathenesserlaan - Heemraadssingel en bebouwing aan de Robert Fruinstraat en Aleidisstraat. Deze ontwikkelingen hebben echter een eigen ruimtelijke procedure doorlopen en worden daarom niet door dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. De betreffende panden hebben op basis van de eigen ruimtelijke procedure een woonbestemming gekregen in dit plan.

4.4 De verschillen tussen het bestemmingsplan uit 2009 en het nieuwe bestemmingsplan

4.4.1 Bouwmogelijkheden binnen het beschermd stadsgezicht

Het bestemmingsplan uit 2009 biedt op veel locaties binnen het beschermd stadsgezicht onbenutte mogelijkheden voor extra bouwlagen. Dit zorgt steeds vaker voor situaties die vanuit cultuurhistorisch oogpunt onwenselijk zijn. Om die reden zijn de bouwmogelijkheden binnen het beschermd stadsgezicht gewijzigd ten opzichte van het bestemmingsplan uit 2009. Zie paragraaf 3.1.5.1 voor een uitgebreide beschrijving.

4.4.2 Kantoorbestemmingen

Binnen het plangebied staan twee gebouwen die in het vorige plan de bestemming 'Kantoren' hebben. Het gaat om de locaties Beukelsdijk 109-111 en Mathenesserlaan 321 (op de hoek met de Heemraadssingel). Het kantoorgebouw op de hoek Heemraadssingel - Mathenesserlaan betreft een groot pand van acht bouwlagen dat lange tijd gebruikt is door het Albedacollege. Het pand is recentelijk verkocht aan een ontwikkelaar die het heeft getransformeerd naar woongebouw. Hier wordt de kantoorbestemming uit het vorige plan daarom vervangen door een woonbestemming. Het pand aan de Beukelsdijk kent inmiddels een maatschappelijke functie. Hier is een maatschappelijke bestemming opgenomen, maar kantoren blijven ook mogelijk.

4.4.3 Regeling dakopbouwen en -terrassen

De regeling voor dakopbouwen en -terrassen uit het vorige bestemmingsplan is slecht werkbaar gebleken. In het nieuwe plan is deze verduidelijkt. Dakterrassen zijn nu toegestaan binnen alle bestemmingen waar de functie 'woningen' is toegestaan. Daarbij is, met uitzondering van het beschermd stadsgezicht (bestemming Waarde - Cultuurhistorie 1) een daktoegangsopbouw toegestaan. Binnen het beschermde stadsgezicht is toegang alleen mogelijk middels een dakluik. De hoogte van de daktoegangsopbouw mag maximaal 2,8 meter bedragen en het oppervlak 6 m². Terrasafscheidingen (hekwerken) zijn verplicht, deze moet maximaal 1,3 m hoog zijn, gemeten vanaf de te realiseren dakvloer en moeten minimaal 1,5 m uit de rand van het dak staan. De mogelijkheden voor een dakterras op de éénlaagse achterbouw uit het vorige plan wordt ook in het nieuwe plan weer geboden.

Deze regeling doet recht aan de vele vergunningaanvragen voor dakterrassen, en aan de feitelijke situatie. Het plangebied is rijk aan dakterrassen en -opbouwen. De vergunningen die de afgelopen jaren hiervoor verleend zijn voldoen aan de bovengenoemde maatvoering.

4.4.4 Detailhandelsmogelijkheden en winkelstraten

In paragrafen 2.2.1.1 en 2.3.3.1 is uiteengezet wat de detailhandelskoers is voor het plangebied. Een groot deel van de winkelgebieden behoudt de bestemming Gemengd - 7 (voorheen Winkels waarboven woningen) uit het vorige bestemmingsplan, waarbinnen op de begane grond winkels en dienstverlening mogelijk zijn, en op de verdiepingen woningen. Dit geldt voor een groot deel van de Middellandstraten, een groot deel van de Nieuwe Binnenweg en het Mathenesserplein. Andere functies zijn hier niet wenselijk omdat de gebieden overwegend goed functioneren als winkelgebied en ook in de toekomst die functie behouden. Een deel van de bebouwing aan de Middellandstraten en Nieuwe Binnenweg heeft overigens wel een bredere bestemming omdat hier ook andere functies aanwezig zijn.

Voor de Vierambachtsstraat is echter gekozen voor een ander planologisch regime. Vanwege de transformatieopgave zijn in het nieuwe plan nu ook woningen op de begane grond toegestaan. Een aantal panden, met name aan de zuidzijde van de straat, is reeds getransformeerd de afgelopen planperiode. Hier komt de gemengde bestemming te vervallen en wordt een woonbestemming opgenomen. Voor de overige panden is de bestemming Gemengd - 1 opgenomen, waarbinnen op de begane grond dienstverlening, bedrijven tot en met categorie 2, kleinschalige kantoren, niet-geluidgevoelige maatschappelijke functies zijn toegestaan, en woningen op alle verdiepingen. In tegenstelling tot het vorige bestemmingsplan is detailhandel niet meer algemeen mogelijk gemaakt. Ter plaatse van de panden waar op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een winkel aanwezig was, hebben echter wel de aanduiding 'detailhandel' gekregen, zodat de aanwezige winkels positief bestemd zijn. Nieuwe winkels buiten deze locaties zijn echter niet meer mogelijk. Een uitzondering hierop is gemaakt voor de twee blokken die direct aan het Mathenesserplein grenzen. Vanwege de ligging tegen dit boodschappencentrum aan zijn winkels hier in bepaalde mate nog wel kansrijk. In de huidige situatie is hier dan ook een bescheiden winkelconcentratie aanwezig. Voor deze blokken is de bestemming Gemengd - 3.

Voor de overige locaties, die dus buiten de bovengenoemde winkelgebieden liggen, geldt dat op het moment van terinzagelegging aanwezige detailhandel positief is bestemd door middel van een gemengde bestemming of door middel van een aanduiding 'detailhandel'. Onbenutte planologische mogelijkheden uit het vorige plan zijn zo veel mogelijk komen te vervallen. Vaak is wel een gemengde bestemming opgenomen, zodat het pand alsnog op meerdere manieren invulbaar is. Naar woning getransformeerde panden verliezen hun eventuele gemengde bestemming echter. Dit is gedaan om in de woongebieden tussen de winkelstraten een zo rustig mogelijk woon- en leefklimaat na te streven.

4.4.5 Gemengde bestemmingen

Het vorige bestemmingsplan bevat in totaal zeven gemengde bestemmingen: 'Gemengde bebouwing I t/m VI' en 'Winkels waarboven woningen'. Vanwege de voorschriften uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn deze bestemmingen omgezet in zogenaamde SVBP-bestemmingen. Maar ook inhoudelijk en op de verbeelding zijn er verschillen tussen de bestemmingen uit het bestemmingsplan uit 2009 en dit plan. In tabel 4.1 is inzichtelijk gemaakt hoe de bestemmingen zijn omgezet. In paragraaf 4.5 is een verdere beschrijving van de gemengde bestemmingen opgenomen.

Vorige plan   Toegestane functies begane grond   Toegestane functies verdiepingen   Nieuwe plan   Toegestane functies begane grond   Toegestane functies verdiepingen  
Gemengde bebouwing I   Detailhandel, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen*, kantoren, bedrijven en woningen.   Woningen.   Gemengd - 1   Dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen*, kantoren, bedrijven en woningen.   Woningen.  
Gemengde bebouwing II   Detailhandel, dienstverlening, showrooms, kantoren, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen*.   Detailhandel, dienstverlening, showrooms, kantoren, bedrijven, maatschappelijke voorzieningen* en woningen.   Gemengd - 2   Detailhandel, dienstverlening, showrooms, kantoren, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen*.   Woningen.  
Gemengde bebouwing III   Detailhandel, dienstverlening, kantoren, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen*.   Woningen.   Gemengd - 3   Detailhandel, dienstverlening, kantoren, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen*.   Woningen.  
Gemengde bebouwing IV   Maatschappelijke voorzieningen, kantoren, bedrijven, bijzonder woongebouw en woningen.   Kantoren, bedrijven, bijzonder woongebouw en woningen.   Gemengd - 4   Maatschappelijke voorzieningen, kantoren, bedrijven, bijzonder woongebouw en woningen.   Kantoren, bedrijven, bijzonder woongebouw en woningen.  
Gemengde bebouwing V   Showrooms, kantoren en bedrijven.   Woningen.   Gemengd - 5   Showrooms, kantoren en bedrijven.   Woningen.  
Gemengde bebouwing VI   Maatschappelijke voorzieningen en woningen.   Maatschappelijke voorzieningen en woningen.   Gemengd - 6   Maatschappelijke voorzieningen en woningen.   Maatschappelijke voorzieningen en woningen.  
Winkels waarboven woningen   Detailhandel en dienstverlening   Woningen.   Gemengd - 7   Detailhandel en dienstverlening   Woningen.  

Nb. voor kantoren geldt een maximum b.v.o. van 500 m² per vestiging en voor bedrijven geldt dat ten hoogste bedrijven uit categorie 2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, met uitzondering van auto gerelateerde bedrijven.

*uitsluitend niet-geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen.

Uit de tabel blijkt dat de gebruiksmogelijkheden uit de gemengde bestemmingen uit het bestemmingsplan uit 2009 overwegend één op één worden overgenomen. Er zijn echter wel een aantal belangrijke verschillen.

Gemengd - 1

Detailhandel is niet meer standaard toegestaan binnen Gemengd - 1 (voorheen Gemengde bebouwing I). Deze bestemming is in het vorige plan opgenomen op een groot aantal panden in de woonbuurten. Detailhandel binnen deze bestemming is alleen nog maar mogelijk indien er een functieaanduiding 'detailhandel' is opgenomen. Het aantal locaties met deze bestemming is overigens flink verminderd ten opzichte van het vorige plan omdat veel panden zijn getransformeerd in woningen. In die situaties is de bestemming Wonen opgenomen in plaats van een gemengde bestemming. Hiervoor is niet alleen gekozen om de planologische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie, maar ook om te voorkomen dat zich publieksaantrekkende functies vestigen in de woonbuurten. Voor de woonbuurten wordt namelijk gestreefd naar een zo rustig mogelijk woonmilieu. Aan de doorgaande wegen zijn deze functies wel welkom, hier worden dan ook ruim voldoende planologische mogelijkheden geboden voor deze functies.

Een ander verschil bij de bestemming Gemengd - 1 is dat geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen niet meer algemeen mogelijk zijn. Het handhaven van deze mogelijkheid zou kunnen betekenen dat er op een veelheid aan locaties kinderdagverblijven kunnen ontstaan, omdat de panden te klein zijn om andere geluidgevoelige maatschappelijke functies zoals scholen te huisvesten. Kinderdagverblijven hebben o.a qua verkeersaantrekkende werking een behoorlijke impact op het woon- en leefklimaat in de woonbuurten. Het is daarom niet wenselijk deze zonder meer mogelijk te maken. Niet-geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen blijven wel algemeen mogelijk binnen de bestemming.

Gemengd - 2

Binnen de bestemming Gemengd - 2 (voorheen Gemengde bebouwing II) zijn niet-woonfuncties niet langer op de verdiepingen toegestaan. Deze bestemming is opgenomen aan weerszijden van het meest westelijke deel van de Nieuwe Binnenweg. Ten tijde van het vorige bestemmingsplan was een deel van dit gebied nog in ontwikkeling en daarom werden de ruimere planologische mogelijkheden geboden. In de huidige situatie is er geen sprake meer van ontwikkelingen en zijn alle niet-woonfuncties op de begane grond gesitueerd. Op de verdiepingen wordt uitsluitend gewoond. De planologische mogelijkheden van de gemengde bestemming zijn hier op aangepast.

Gemengd - 3

De bestemming Gemengde Bebouwing III komt in het bestemmingsplan uit 2009 voor aan het meest westelijke deel van de 2e Middellandstraat en de gehele Vierambachtsstraat. Deze bestemming is zonder inhoudelijke wijzigingen omgezet in de bestemming Gemengd - 3. Op de verbeelding is er wel sprake van een wijziging: deze bestemming is niet langer opgenomen aan de Vierambachtsstraat, in het kader van de transformatieopgave (zie paragraaf 4.4.4) is hier nu de bestemming Gemengd - 1 opgenomen, waar binnen detailhandel is uitgesloten, maar waar binnen wonen op de begane grond wel is toegestaan. Feitelijk aanwezige detailhandel aan de Vierambachtsstraat is door middel van een aanduiding positief bestemd. Ter plaatse van de laatste twee blokken nabij het winkelgebied Mathenesserplein is nog wel Gemengd - 3 opgenomen. Hier is ook de aanduiding 'wonen' opgenomen zodat zowel wonen als detailhandel is toegestaan op de begane grond.

Gemengd - 4, - 5 en - 6

Deze bestemmingen komen respectievelijk aan de 's-Gravendijkwal, Aelbrechtskade en Mathenesserlaan voor. Voor alle drie de bestemmingen geldt dat de regeling één op één is overgenomen uit het vorige bestemmingsplan. Op de verbeelding is de bestemming overwegend ook één op één over genomen, met uitzondering van enkele panden die de afgelopen planperiode een andere functie hebben gekregen.

Gemengd - 7

Dit is de bestemming Winkels waarboven woningen uit het vorige bestemmingsplan. De regeling is één op één overgenomen en ook op de verbeelding zijn er geen veranderingen.

4.4.6 Kantoren binnen de woonbestemming

Bepaalde straten binnen het plangebied kenden in het verleden een concentratie aan kantoren. Het gaat met name om de Mathenesserlaan en Heemraadssingel, waar kantoren gevestigd zijn in statige herenhuizen. Ten tijde van het vorige plan werd dit als een onwenselijke situatie gezien: doordat een groot deel van de panden in gebruik kwam als kantoor kwam de woonfunctie van de straten in verdrukking. Dit had gevolgen voor de sociale veiligheid, buiten de kantooruren. Het versterken van de woonfunctie was dan ook een belangrijke opgave destijds. Om die reden zijn de kantoren in het vorige bestemmingsplan voorzien van een zeer strakke maatbestemming met uitsterfconstructie. De aanwezige kantoren binnen de woonbestemming zijn aangeduid op de verbeelding en met adres genoemd in de regels, ook is het aantal bouwlagen aangegeven dat gebruikt mag worden ten behoeve van kantoorfuncties. In totaal gaat het om 180 adressen aan de Heemraadssingel, Mathenesserlaan, Rochussenstraat, Claes de Vrieselaan, Graaf Florisstraat en het Heemraadsplein.

Hoewel het probleem in de huidige situatie minder urgent is (veel van de panden zijn inmiddels getransformeerd naar woningen), is er voor gekozen de inhoud van de regeling over te nemen voor de nog steeds aanwezige kantoorruimte, echter zonder uitsterfconstructie. In de afgelopen periode is een zodanig hoog aantal kantoren naar woningen getranformeerd (ca. 130) dat de sociale veiligheid niet meer in het geding is. Ook ontstaat er binnen Rotterdam weer behoefte aan nieuwe kleinschalige kantoorlocaties. Op basis van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden naar de adressen die de afgelopen planperiode naar woning zijn getransformeerd. Hieruit blijkt dat in de huidige situatie op 53 van de 180 adressen uit het vorige plan nog kantoren aanwezig zijn. De locaties waar geen kantoren meer aanwezig zijn, zijn van de oorspronkelijke lijst geschrapt. Hoewel de regeling in dit plan inhoudelijk gelijk is aan die uit het vorige plan, is de vorm wel verschillend. Zo zijn de 53 adressen waar een kantoor is toegestaan aangeduid op de verbeelding en onder vermelding van het aantal bouwlagen opgenomen in Bijlage 4 van de regels.

4.5 Juridische planbeschrijving

4.5.1 Bedrijven

In het bestemmingsplan zijn bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering,lijst van bedrijfsactiviteiten'. Zie ook Bijlage 3 bij de regels en de toelichting daarop in Bijlage 2 bij de regels. Veelal zijn de betreffende bedrijven toegestaan op de begane grond, waarboven wordt gewoond, of in op zichzelf staande gebouwen. In de praktijk laten deze functies zich over het algemeen zonder problemen combineren of gaat het om problemen die goed te voorkomen/verhelpen zijn door het nemen van maatregelen.

De volgende bedrijfsactiviteiten staan niet in de bovengenoemde lijst van bedrijfsactiviteiten opgenomen:

  • a. handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven (sbi-codes 451 t/m 454, 45204 en 45205). Dit zijn normaliter activiteiten in milieucategorie 2, maar vanwege de verkeersaantrekkende werking en het gegeven dat deze bedrijven soms gebruik gaan maken van het verblijfsgebied worden deze bedrijven niet als passend in een woonwijk gezien. Daarom zijn nieuwe garagebedrijven niet toegestaan. De huidige garagebedrijven blijven toegestaan, en hebben op de verbeelding de aanduiding 'garage' gekregen.
  • b. Specifieke bedrijven met een hogere milieucategorie, waarvoor op de verbeelding de aanduiding 'Specifieke vorm van bedrijf - 1 tot en met Specifieke vorm van bedrijf - 5' is opgenomen. Het gaat daarbij om bestaande bedrijven, uit milieucategorie 3.1 en 3.2 van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, zie ook Bijlage 2 bij de regels.
4.5.2 Wonen

De bestemming Wonen geldt voor grote delen van de woongebieden van Middelland en het Nieuwe Westen. De bestemming maakt geen onderscheid tussen gestapelde en niet-gestapelde of eengezinswoningen. Op een aantal locaties zijn binnen de bestemming ook andere functies toegestaan. Deze zijn met aanduidingen op de verbeelding weergegeven. Daar waar het karakter van de buurt een meer gemengde functie heeft, bijvoorbeeld langs de doorgaande wegen of het winkelgebied, wordt vaker een gemengde bestemming gebruikt.

4.5.3 Gemengde bebouwing

Het bestemmingsplan maakt onderscheid in een zevental bestemmingen. Zie hiervoor paragraaf 4.4.5.

4.5.4 Verkeer- en verblijfsgebied

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. Daarnaast ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' zijn doorgaans de 50-km wegen opgenomen.

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

4.5.5 Groen

Structurele groengebieden zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, auto-ontsluitingen en speeltoestellen toegestaan. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

4.5.6 Water, waterstaat en waterkeringen

De Heemraadssingel en Essenburgsingel hebben de bestemming 'Water - 1' gekregen. De bestemming 'Water - 2' is gebruikt voor de binnen het plangebied voorkomende deel van de Delfshavense Schie en de Coolhaven. Een belangrijk verschil tussen deze bestemmingen is dat in 'Water - 2' bruggen alleen zijn toegestaan waar dit met een functieaanduiding is aangegeven. De onderhoudstroken langs de hoofdwatergangen, waarop de Keur van het Hoogheemraadschap van toepassing is, zijn met een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' op de verbeelding aangegeven. De regionale waterkering langs de Delfshavense Schie en Coolhaven is op de verbeelding aangegeven met een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

Op grond van de Keuren van het Hoogheemraadschap van Delfland en Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is het verboden (behoudens ontheffing) bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen respectievelijk boezemwatergangen, ten behoeve van het onderhoud van genoemde watergangen.

Een belanghebbende met bouwvoornemens in een keurstrook (zoals aangegeven op de verbeelding) wordt geadviseerd om contact op te nemen met genoemd hoogheemraadschap over antwoord op de vraag of voor het bouwproject in kwestie ontheffing verleend kan worden van het bouwverbod in de Keur.

Voor de uitvoering van werken binnen de voor 'Waterstaat - Waterkering' bestemde zone zoals aangegeven op de verbeelding, is onverminderd de bepalingen van het bestemmingsplan terzake, vergunning vereist van het Hoogheemraadschap.

4.5.7 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidsgevoelige voorzieningen zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn.

In dit bestemmingsplan zijn in de bestemming 'Maatschappelijk - 1' zowel geluidsgevoelige als niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere functie binnen deze definitie.

In de bestemming 'Maatschappelijk - 2' zijn alleen de niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan.

4.5.8 Belwinkels, uitsterfregeling

De aanwezigheid van belwinkels (belhuizen) wordt in Rotterdam in menig gebied als problematisch ervaren. Voor belwinkels die alleen de mogelijkheid bieden om te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat deze dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week, mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd. Daarom is het beleid gericht op het beperken van het aantal belwinkels in Rotterdam.

Net als in het voorgaande bestemmingsplan maakt dit bestemmingsplan belwinkels alleen mogelijk op de adressen waar deze nu aanwezig zijn. Bij deze adressen is op de verbeelding de nadere aanduiding 'belwinkel' opgenomen. In de huidige situatie is nog op 9 locaties een belwinkel aanwezig.

Het gaat om de volgende adressen:

  • Vierambachtsstraat 38,
  • 1e Middellandstraat 110,
  • Mathenesserplein 83,
  • Nieuwe Binnenweg 219, 319, 389 en 436,
  • Vierambachtsstraat 129 en 143.

In het voorgaande bestemmingsplan ging het nog om 32 locaties waar een belwinkel was toegestaan en waarbij in de regels een uitsterfregeling is opgenomen, zodat wanneer het bestaande gebruik wordt gewijzigd, daarna het gebruik als belwinkel niet meer is toegestaan.
Ook voor de in het plangebied aanwezige belwinkels is in de regels een uitsterfconstructie opgenomen.

4.5.9 Leidingen

In het plangebied is een planologisch relevante ondergrondse hoogspanningsleiding. De ligging hiervan is met een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden aangegeven op de verbeelding en beschermd met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'.

Langs de Nieuwe Binneweg, het zuidelijk deel van de Heemraadssingel. In en nabij de Abraham van Stolkweg liggen enkele grote drinkwater transportleidingen. Deze leidingen zijn met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' inclusief een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden beschermd en opgenomen op de verbeelding.

4.5.10 Waarde - Cultuurhistorie 1 en 2

Uit paragraaf 3.1.2 en 3.1.4 blijkt dat het plangebied rijk is aan cultuurhistorisch waardevolle elementen. Om deze elementen voor het beschermde stadsgezicht, het rijksbeschermde stadsgezicht Heemraadsssingel-Mathenesserlaan, te beschermen is de dubbelbestemmingen Waarde - Cultuurhistorie 1 opgenomen.
De beeldbepalende objecten die aangewezen zijn middels een cultuurhistorische waardering zoals opgenomen in de CV (cultuurhistorische verkenning),zijn opgenomen middels de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2. Voor beide bestemmingen geldt een sloopverbod, op grond waarvan het verboden is om zonder vergunning van burgemeester en wethouders bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen. Ook geldt dat voor allebei de bestemmingen dat de onderligende enkelbestemmingen die die de bebouwing mogelijk maakt strak qua bestemmings- en bebouwingsbegrenzing is vastgelegd, zodat uitbreiding van de hoofdbebouwing niet mogelijk is.

4.5.10.1 Waarde - Cultuurhistorie 1

Binnen het gebied van de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 1, het beschermde stadsgezicht is zowel de bebouwing als ook de openbare ruimte geregeld, met name ten behoeve van de Heemraadssingel. In het bestemmingsplan Middelland/ Het nieuwe Westen uit 2009 was uitsluitend een beschermende bepaling over de bebouwing opgenomen. In de paragraven 3.1.5.1 en 3.1.5.2 is nader ingegaan op de nieuwe regeling. In aanvulling hierop het volgende.

Afwijken bouwlagen

Zoals in paragraaf 3.1.5.1 is aangegeven, zijn binnen het beschermd stadsgezicht alleen de feitelijk aanwezige bouwlagen bestemd. De extra bouwlagen die ten opzichte hiervan mogelijk waren op basis van het vorige bestemmingsplan zijn onder een afwijkingsbevoegdheid gebracht. Het betreft een zogenaamde binnenplanse afwijkingsmogelijkheid op grond van artikel 2.12, lid 1 onder 'a' sub 1 van de Wabo. Hiervoor geldt de reguliere Wabo-procedure. De beslistermijn is in beginsel 8 weken en bezwaar, beroep en hoger beroep zijn mogelijk.

De extra bouwlagen kunnen alleen gerealiseerd worden als daar een vergunning voor verleend wordt. Aan de vergunningverlening zijn voorwaarden verbonden. Voor uitleg en interpretatie hiervan wordt verwezen naar paragraaf 3.1.5.1. Daarnaast is een positief advies nodig van de commissie voor Welstand en Monumenten.

In Bijlage 5 van de regels is een overzicht opgenomen waar per adres het totaal aantal bouwlagen per adres genoemd staat. Dit totaal aantal bouwlagen is één op één overgenomen uit het vorige bestemmingsplan. Het extra aantal bouwlagen dat ten opzichte van de huidige situatie gerealiseerd mag worden is het verschil tussen het aantal bouwlagen dat aangeduid staat op de verbeelding van dit bestemmingsplan en het aantal bouwlagen dat in de bijlage van de regels genoemd is. Het extra aantal bouwlagen dat via de afwijkingsbevoegdheid gerealiseerd kan worden bedraagt meestal één of twee, maar op sommige locaties gaat het om drie bouwlagen.

Afdekken van gebouwen

Vanwege het cultuurhistorische belang op behoud van de oorspronkelijke afdekkingsvorm als platdak of als kap zijn daarover nadere voorwaarden opgenomen, zie ook paragraaf 3.1.5.2. De afdekkingsvorm van het gebouw, zoals die was bij de eerste oplevering van het gebouw (qua kapvorm of als platdak) dient bij herbouw of verbouw behouden te blijven. Latere aanpassingen van de afdekkingsvorm kunnen behouden blijven indien deze aanpassingen legaal, met een vergunning zijn gerealiseerd. Daarbij blijft het mogelijk om de oorspronkelijke vorm terug te bouwen. Over de wijze van afdekken, inclusief de locatie is ook een afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 2.12, lid 1 onder 'a' sub 1 van de Wabo opgenomen. Voor de mogelijkheid om een dakterras te realiseren wordt verwezen naar paragraaf 4.4.3.

Waarde - Cultuurhistorie 2
De regeling van de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 betreft voornamelijk een sloopverbod van te beschermen beeldbepalende objecten. Een vergunning voor het slopen wordt uitsluitendl afgegeven wanneer het aanzien en/of de karakteristiek van het beschermd stadsgezicht niet of niet in betekende mate wordt geschaad. Daarij wordt advies gevraagd van de Commissie Welstand en Monumenten. Zie verder paragraaf 3.1.5.3 van de toelichting van het bestemmingsplan.

4.5.11 Werken aan huis

In de regels is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

4.5.12 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden, alsmede het Besluit omgevingsrecht (Bor). Gelijktijdig is het Besluit bouwvergunningvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken van de Woningwet vervallen.

De vergunningsvrije activiteiten zijn nu opgesomd in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht Bor.

Een omgevingsvergunningsvrij bouwwerk op grond van artikel 2 van het Bor is zonder meer toegestaan, hiervoor hoeft niet naar het bestemmingsplan te worden gekeken. Voor bouwwerken die toegestaan zijn op grond van artikel 3 van het Bor is bij strijdigheid met het bestemmingsplan wel een omgevingsvergunning vereist.

Binnen rijksbeschermd stadsgezicht, het gebied van de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 1 gelden bovengenoemde vergunningsvrije activiteiten niet. Binnen de bouwregels van de bestemming Tuin is het onder voorwaarden mogelijk aanbouwen in de achtertuin te bouwen.

4.5.13 Voorzieningen van openbaar nut

De bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening is toegekend aan gebouwen ten behoeve van openbaar nut, voor met name de elektriciteitsvoorziening (trafohuizen). Kleine bouwwerken van openbaar nut zijn niet bestemd en kunnen in principe overal binnen de bestemmingen Groen, Verkeer-Verblijfsgebied en Verkeer- Wegverkeer worden gerealiseerd. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3.

4.5.14 Parkeerregeling

Dynamische verwijzing

Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening 2010 van de gemeente Rotterdam, waaronder de voorschriften over parkeernormen, komen te vervallen. Dat betekent dat er vanaf dat moment niet meer getoetst kan worden aan die voorschriften en er dus geen parkeernormen meer gelden. Gelet daarop, is er op 1 februari 2018 over parkeren beleid vastgesteld. Het betreft de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” (hierna: de beleidsregeling). De beleidsregeling is op 21 februari 2018 in werking getreden. De beleidsregeling geeft normen voor parkeren van auto's én fietsen. Aan deze normen moet voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken.

Om aan dit beleid te kunnen toetsen is er in het bestemmingsplan een bepaling opgenomen waarin staat dat er alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Rotterdam. De bepaling is vormgegeven als een zogenaamde “dynamische verwijzing”. Dat wil zeggen dat er alleen wordt geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor fietsers en auto's conform het in de gemeente Rotterdam geldende parkeerbeleid. In de bepaling wordt niet expliciet verwezen naar de hiervoor genoemde beleidsregeling. Dat is een bewuste keuze. Op het moment van tot stand komen van dit bestemmingsplan is de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” het geldende beleid waaraan getoetst moet worden. Dit beleid kan in de toekomst echter wijzigen. Om ook aan een eventuele wijziging van het beleid van de gemeente Rotterdam te toetsen, zonder dat het bestemmingsplan daarvoor aangepast moet worden, is de beleidsregeling niet expliciet genoemd of bijgevoegd. Met de bepaling is bedoeld dat er bij het verlenen van een omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor auto's en fietsen op basis van parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam dat geldt op het moment van verlenen van de omgevingsvergunning.

Beleidsregeling

De op dit moment geldende “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” is via de volgende link te raadplegen:

http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Rotterdam/486392/486392_1.html

De desbetreffende beleidsregeling geeft parkeernormen voor zowel auto's als fietsen. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het gebruiken van gronden of bouwwerken wordt een parkeereis gesteld conform de gebiedsindeling die bij de beleidsregeling als bijlage is opgenomen. De parkeereis moet in beginsel volledig op eigen terrein worden opgelost. Er kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van de inpassing van de parkeervoorzieningen in het gebouw of de omgeving, het laden en lossen etc. Van de parkeereis kan (geheel of gedeeltelijk) worden afgeweken. Tevens kan er vrijstelling van de parkeereis worden verleend. In de beleidsregeling wordt beschreven onder welke omstandigheden daar sprake van is.

4.5.15 Horeca

In de 'Horecanota Rotterdam' worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Horeca definitie en afbakening

Het bedrijfschap Horeca en Catering deelt horeca in vier bedrijfsgroepen in, te weten de drankensector, fastfoodsector, restaurantsector en hotelsector. Voor de definitie van een horecabedrijf zoals in de horecanota bedoeld wordt, is aangesloten bij het begrip 'openbare horeca-inrichting' uit de Rotterdamse APV. Binnen een openbare horeca-inrichting kan een ondernemer verschillende activiteiten ontplooien op het gebied van etenswarenverstrekking, het schenken van (alcoholhoudende) drank en het aanbieden van amusement. Beleidsonderwerpen die wel voor de horecabranche gelden of sterke raakvlakken hebben maar niet binnen de horecanota expliciet beschreven worden, zijn de hotelsector, de kwaliteitseisen ten aanzien van terrassen (nota kwaliteitseisen voor terrassen) en het programma gericht op het tegengaan van (overmatig) alcohol- en drugsgebruik en uitgaansgeweld.

Vergunningvrij exploiteren

Rotterdam biedt een groot aantal bedrijven, waarbij horeca ondergeschikt is aan de primaire detailhandelfunctie en bedrijven waar het exploiteren van horeca een minimale weerslag heeft op de omgeving, de mogelijkheid om vergunningvrije horeca te exploiteren. Dit betreft bijvoorbeeld het koffiehoekje in de supermarkt, de bakkerij waar ook een gebakje gegeten kan worden en het restaurant in ouderenhuisvesting. Vergunningvrij betekent dat geen vergunning hoeft te worden aangevraagd en derhalve ook geen leges verplicht zijn. De exploitatie van de volgende inrichtingen kan zonder vergunning plaatsvinden:

  • 1. inrichtingen die geopend zijn tussen 07.00 en 22.00 uur, geen (zwak of sterk) alcoholische drank schenken, geen versterkt geluid ten gehore brengen, geen vergunningplichtig terras exploiteren (gevelzitplaats wel mogelijk) en geen speelautomaten hebben.
  • 2. bedrijfskantines, voor zover deze uitsluitend als zodanig in gebruik zijn;
  • 3. inrichtingen in musea, crematoria, begraafplaatsen en rouwcentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering;
  • 4. inrichtingen in ziekenhuizen, ouderenhuisvesting en verpleegtehuizen, voor zover deze uitsluitend gericht zijn op de bewoners/patiënten en hun bezoekers;
  • 5. horeca in tuincentra en congrescentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering en uitsluitend gericht zijn op hun bezoekers.


Exploitatievergunning nodig
Voor alle overige inrichtingen, waar horeca de primaire bedrijfsfunctie betreft, is een exploitatievergunning vereist. De horeca-exploitatievergunning wordt afgegeven voor de inpandige m² alsmede voor de eventuele m² terras en heeft een looptijd van vijf jaar. Voor de beoordeling van de aanvraag van de exploitatievergunning geldt dat het bestemmingsplan van de betreffende locatie leidend is. Of een vergunning wordt toegewezen, hangt daarnaast onder andere af van afwegingen die ten aanzien van het beleid worden gemaakt (horecagebiedsplannen). Daarnaast wordt beoordeeld of het pand bouwtechnisch en geluidstechnisch geschikt is voor de door de ondernemer aangevraagde activiteiten.

Terrassen
Binnen de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer-Verblijfsgebied', en Verkeer-Wegverkeer' zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.

4.5.16 Hotels

Hotels vallen niet onder horeca, maar zijn alleen toegestaan binnen de aparte bestemming Horeca - Hotel. De reeds aanwezige hotels oa. aan de 's-Gravendijksewal en de Graaf Florisstraat hebben deze bestemming gekregen. Onder een hotel wordt verstaan: Het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en bijbehorende voorzieningen zoals ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie. Ook de combinatie van hotel met een op zich zelf staande horeca (eigen ingang) kan toegestaan zijn.

4.5.17 Hoog-risico biologische laboratoria

Op basis van de parapluherziening Biologische Veiligheid zijn hoog-risico biologische laboratoria vanuit het oogpunt van veiligheid gereguleerd.

Het gaat daarbij om hoog-risico biologische laboratoria die onder de werking van het bij dit plan als bijlage bij de regels gevoegde “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond” vallen en genoemd zijn in artikel 4.4 onder k, categorie 4, onderdeel C van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht.

In de algemene gebruiksregels, art 41.1 onder a is daartoe een verbodsbepaling opgenomen. Wanneer er gewerkt wordt met genetisch gemodificeerde organismen zijn dat alle categorieën van fysische inperking op inperkingsniveaus III en IV, zoals genoemd in Bijlage 4 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013. Kort gesteld zijn het laboratoria met biologische veiligheidsklasse 3 of hoger.

Na nadere afweging is het wel mogelijk om een hoog-risico laboratorium toe te staan. Op grond van art. 43.3 onder kunnen burgemeester en wethouder hiervan met een omgevingsvergunning afwijken. Bij de afweging wordt een advies van de GGD/VRR betrokken. Deze instanties geven een advies op basis van het “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond”. Aan de hand van het beleidskader kan worden beoordeeld of de risico's van een hoog-risico biologisch laboratorium voldoende beheersbaar zijn bij calamiteiten en of een hoog-risico biologisch laboratorium al dan niet wenselijk is op de voorgenomen locatie.

Benadrukt wordt dat de verbodsbepaling alleen betrekking heeft op nieuwe hoog-risico laboratoria in de zin van nieuw vestiging of een uitbreiding van een bestaand hoog-risico laboratorium. Binnen het plangebied zijn geen hoog-risico laboratoria aanwezig.

4.5.18 Seksinrichtingen

Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de 'Nota prostitutie en seksbranche, Rotterdam 2015' staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van misstanden en mensenhandel in de seksbranche, op een beheersbare vergunde sector, op het versterken van de positie van de sekswerker en op het beschermen van het woon- en leefklimaat.

Het vergunningstelsel wordt als middel gebruikt om de grip op de vergunde branche te behouden en te verbeteren. Het vormt daardoor een barrière voor mensenhandel. De gestelde voorwaarden en vereisten worden streng gecontroleerd en bij nieuwe vergunningaanvragen worden exploitanten gescreend op grond van de Wet Bibob.
Het nieuwe vergunningstelsel sluit beter aan bij de verschillende activiteiten die in de seksbranche worden aangeboden. Daarnaast kunnen vergunningen voor nieuwe seksbedrijven worden aangevraagd via een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan.

Het vergunnen van seksbedrijven dient niet ten koste te gaan van de veiligheid en aantrekkelijkheid van de stad. Overlastgevende seksbedrijven worden aangepakt en nieuwe vergunningen worden alleen verleend wanneer aan de strikte vestigingsvoorwaarden voor seksinrichtingen wordt voldaan.

Binnen dit bestemmingsplan zijn op de verbeelding, binnen de bestemming 'Gemengd - 4', een aantal reeds aanwezige seksinrichtingen opgenomen met de aanduiding 'seksinrichting': Claes de Vrieselaan 17, Gerrit van de Lindestraat 28, 's-Gravendijkwal 47 A, 's-Gravendijkwal 93, 's-Gravendijkwal 115 en 113.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid
5.1.1.1 Waterwet en Nationaal Waterplan

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

Op 1 januari 2017 zijn nieuwe normen voor de primaire waterkeringen opgenomen in de Waterwet. In het nieuwe waterveiligheidsbeleid, dat opgenomen is in het Nationaal Waterplan 2016-2021 staat de bescherming van mensen en economische waarde centraal. Dit is vertaald in de volgende twee doelen:

  • 1. Dat iedereen die in Nederland achter een primaire waterkering woont uiterlijk per 2050 kan rekenen op een beschermingsniveau van ten minste 10-5 per jaar (d.w.z. dat de kans op overlijden als gevolg van een overstroming voor een individu niet groter is dan 1 op 100.000 per jaar);
  • 2. Dat meer bescherming wordt geboden op plaatsen waar sprake kan zijn van grote groepen dodelijke slachtoffers, grote economische schade of ernstige schade door uitval van vitale en kwetsbare infrastructuur van nationaal belang.

Met de nieuwe waterveiligheidsaanpak krijgt iedere bewoner van Nederland die woont achter een primaire kering een vergelijkbaar beschermingsniveau. Waterkeringen die nu al het gewenste beschermingsniveau bieden, worden goed op orde gehouden. Waar de waterkeringen een hoger beschermingsniveau moeten bieden, vindt dijkversterking of rivierverruiming plaats.

Een deel van het plangebied, het Dakpark, ligt buitendijks. Op basis van de normspecificatie van de primaire waterkering ter plaatse (de Delflandsedijk) is de kans op overlijden van een individu als gevolg van een overstroming 1 op 100.000 per jaar. Verder is de Delflandsedijk getypeerd als 'Sterke Urbane Dijk'. In de tussentijdse wijziging van het Waterplan [is opgenomen dat de ruimte rond deze dijken intensief en voor verschillende functies wordt gebruikt. Daarom vraagt de uitwerking van opgaven en oplossingen om een brede blik op de verschillende vormen van ruimtegebruik. Bij een urbane dijk is vaak sprake van integratie van dijkversterking met stadsontwikkeling rond de dijk.

5.1.1.2 Buitendijks gebied

Voor bouwen en aanleggen in het rivierbed (het buitendijks gebied) van de grote rivieren is, op grond van de Waterwet en het bijbehorende Waterbesluit, een vergunning nodig van Rijkswaterstaat. Nieuwe (bouw)werken in het rivierbed mogen geen afbreuk doen aan de waterhuishoudkundige functie van de rivier. In het Waterbesluit zijn een aantal (vooral stedelijke) gebieden aangewezen waarop de vergunningplicht niet van toepassing is aangezien die gebieden rivierkundig van minder belang zijn. Het buitendijks gebied van dit bestemmingsplan behoort tot het gebied waar geen vergunning van Rijkswaterstaat is vereist.

Buitendijks gebied kan bij hoog water overstromen. Eigenaren in het buitendijks gebied zijn zelf aansprakelijk voor schade door hoog water en zelf verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om zich tegen potentiële schade te beschermen. De gemeente is verantwoordelijk voor de veiligheid in openbaar gebied. Bij bestaande situaties kan de gemeente bijdragen aan een goede veiligheidssituatie door het opstellen van evacuatieplannen, bij nieuwe situaties kan dit ook door het opnemen van bepalingen in het ruimtelijk plan.

5.1.1.3 Barro

Rijksvaarwegen (titel 2.1)

Om een vlotte en veilige doorvaart op de bestaande rijksvaarwegen te handhaven zijn in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening regels opgenomen over zogenoemde vrijwaringzones langs de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas. In de vrijwaringszone moet rekening gehouden worden met het voorkomen van belemmeringen voor:

  • de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
  • de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur;
  • het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten;
  • het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.

De vrijwaringszone is voor een Zeehaventoegang 40 m gerekend vanaf de begrenzing van de vaarweg en voor een splitsing 50 m. Gaat het alleen om een vaarweg waar de grootste schepen mogen varen dan is de vrijwaringszone 25 m. Ter hoogte van het plangebied is de vrijwaringszone 25 meter (IJsselhaven).

Grote rivieren (titel 2.4)

In deze titel worden algemene eisen gesteld aan de inhoud van nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen in het rivierbed. Hiermee wordt voorkomen dat zonder meer werken worden toegestaan die een bedreiging vormen voor de waterafvoer.

Primaire waterkeringen buiten het kustfundament (titel 2.11)

Deze titel legt vast dat primaire waterkeringen de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering krijgen in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingen binnen de zones van de waterkering geldt dat deze geen nadelige invloed mogen hebben op de waterkering.

5.1.2 Provinciaal beleid

Waterverordening Zuid-Holland

Normen voor regionale keringen in het plangebied zijn vastgelegd in de waterverordening van de Provincie.

Buitendijkse gebieden 

De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen een goede afweging maken van de hoogwaterrisico's. Gemeenten moeten bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting maken van het slachtofferrisico bij overstromingen en verantwoorden hoe zij daarmee zijn omgegaan. Het beleidskader is opgenomen in de Provinciale Visie ruimte en mobiliteit en in de Provinciale Verordening Ruimte (VR). De provincie heeft een Risico Applicatie Buitendijks (RAB) ontwikkeld, die de gemeenten hierbij kunnen gebruiken en raadplegen. De oriëntatiewaarde van het risico op individueel overlijden (LIR) die in deze methodiek wordt gebruikt, bedraagt 1x10-5.

5.1.3 Regionaal beleid

Waterplan 2

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

Rotterdams Weerwoord

Het college van B&W heeft in februari 2019 het Rotterdams Weerwoord vastgesteld. Het Weerwoord is het Rotterdamse antwoord op de klimaatverandering. Als stad in de delta van Nederland met een dalende bodem is Rotterdam kwetsbaar voor de gevolgen van klimaatverandering. Klimaatadaptatie, het aanpassen van Rotterdam aan die verandering, is nodig. Want de gevolgen van extremer weer raken iedereen. Om hevige regenval, maar ook langdurige droogte en hitte, grondwateronder- en overlast en bodemdaling aan te pakken zijn sneller en meer ingrepen noodzakelijk in openbaar gebied en op particulier terrein. Door nu actie te ondernemen, kan schade in de toekomst worden beperkt. Tegelijk is flexibiliteit nodig om de aanpak bij te kunnen stellen op basis van nieuwe inzichten. Het Rotterdams Weerwoord richt zich vooral op maatregelen op wijkniveau. In 2019 wordt samen met de waterschappen gewerkt aan uitvoeringsafspraken.

De belangrijkste versterkingen zijn:

  • Vergroening van de stad als adaptatiemaatregel om hitte tegen te gaan, draagt ook bij aan de vertraging van neerslag;
  • Vervangen van verharding door groen of doorlatende verharding vergroot de opnamecapaciteit van neerslag én zorgt voor aanvulling van het grondwater. Dit is goed voor gebieden met (te) lage grondwaterstanden;
  • Waterbergende voorzieningen op gebouwen combineren met verkoelende maatregelen (groen dak) draagt bij aan reductie van wateroverlast en hitte. Zonnepanelen op groene daken hebben een hogere opbrengst;
  • Hoger aanleggen van vitale voorzieningen reduceert zowel risico's van overstroming vanuit de rivier als door extreme neerslag.

De belangrijkste belemmeringen zijn:

  • Meer bomen en groen in de stad zorgt voor een grotere watervraag die de gevolgen van droge perioden versterken;
  • Vervangen van verharding door groen of doorlatende verharding vergroot de opnamecapaciteit van neerslag én zorgt voor aanvulling van het grondwater. Dit is nadelig voor gebieden met (te) hoge grondwaterstanden.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders (ter plaatse van het plangebied het Hoogheemraadschap van Delfland en Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard) aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf. Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerder.

De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Het plangebied grenst aan de west- en zuidzijde aan een boezemwatergang, respectievelijk de Delfshavense Schie en de Coolhaven welke onder beheer van het hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard en hoogheemraadschap van Delfland valt. Binnen de contouren van het plangebied zijn een paar watergangen gelegen. Centraal in het gebied stroomt de Heemraadssingel van noord naar zuid. Aan de noordzijde van het plangebied stroomt de Essenburgsingel van oost naar west. Deze watergangen vallen onder beheer van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Aan de noordzijde maakt het plangebied onderdeel uit van peilvak GPG-165 (NAP - 2,75 m). Aan de zuidoostzijde maakt het plangebied onderdeel uit van peilvak GPG-178 (NAP – 2,48 m). Het overige (centrale) deel van het plangebied betreft peilvak GPG-164 (NAP – 2,40 m). De voornoemde waterpeilen in de peilvakken zijn vast.

5.3.2 Grondwater

Voor grondwater zijn er veel peilbuizen in het plangebied. De gemiddelde ontwateringsdiepte in het plangebied voldoet niet bij elke peilbuis aan de vereiste 0,80-1,20 m-mv. In de wijk staan panden met houten paalfunderingen waardoor grondwateronderlast en paalrot een aandachtspunt kan zijn. Uit een inventarisatie blijkt dat 5 tot 30 % van de panden in het plangebied risico loopt op funderingsproblemen.

5.3.3 Waterkering

Waterkeringen

In en langs het plangebied ligt een boezemkade (langs Delfshavense Schie). Rondom de waterkeringen worden verschillende beschermingszones gehanteerd.

Waterveiligheid

Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de primaire waterkeringen. De primaire waterkeringen worden zo ontworpen dat iedereen die achter de waterkering woont, kan rekenen op een beschermingsniveau van ten minste 10-5 per jaar (d.w.z. de kans op overlijden als gevolg van een overstroming voor een individu niet groter is dan 1 op 100.000 jaar). Dit uitgangspunt is vertaald in een norm per dijktraject. Voor de primaire waterkering die het plangebied beschermt, betekent dit dat de kans op overstromen per jaar vastgesteld is op 1 : 100.000.

De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico's te krijgen is er een landelijk informatiesysteem overstromingen. De maximale waterdiepte in het plangebied ten gevolge vaneen overstroming is opgenomen in Figuur 4.6. Doordat de berekening op een hoog abstractieniveau is uitgevoerd is het detailniveau van de kaarten beperkt. Wel kan uit de kaart worden opgemaakt dat in het plangebied een waterdiepte kan ontstaan van 2,5 – 5,0 meter. Hoewel een dergelijke diepte tot schade kan leiden, is de kans op slachteroffers klein omdat evacuatie in geval van een overstroming noodzakelijk is.

5.3.4 Waterkwaliteit

De Delfshavense Schie en de Coolhaven horen bij het kaderrichtlijnwaterlichaam Oostboezem. De Oostboezem is gekenmerkt als een kunstmatig waterlichaam. Het watertype van dit waterlichaam is: 'Grote diepe kanalen met scheepvaart'. Gegevens over de huidige waterkwaliteit zijn te vinden op de factsheets op het waterkwaliteitsportaal. Uit de factsheet voor de Oostboezem blijkt dat met name de chemische toestand nog niet voldoet aan de waterkwaliteitsnormen. Hierbij gaat het om verschillende PAK's , het zware metaal zink, het bestrijdingsmiddel imidacloprid en ammonium. Ook voor verschillende biologische kwaliteitselementen is de score matig. Hierbij gaat het om waterplanten, macrofauna en vis, ook de zijn er te veel nutriënten en is de zuurgraad matig.

Gegevens voor wat betreft de actuele waterkwaliteit van de Delfshavense Schie ter plaatse van de het plangebied zijn te vinden op de website 'waterkwaliteit op kaart' van het Hoogheemraadschap van Delfland. In de directe omgeving van de woonboothaven is er één meetpunt in de Schie. Op deze locatie is er sprake van een overschrijding van de norm voor Stikstof. De gehalten aan Fosfaat, Chloride en Zuurstof voldoen wel aan de norm. Verder is er sprake van bestrijdingsmiddelen in het water. De bedekking door waterplanten ligt onder de norm.

5.3.5 Riolering

Het bestemmingsplangebied valt deel binnen rioleringsdistrict Westen en deels binnen rioleringsdistrict Centrum. In het plangebied ligt grotendeels een gemengd stelsel, wat betekent dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI). In het kader van Watersensitive projecten is ter hoogte van de Robert Fruinstraat een ondergrondse waterberging gerealiseerd. District Westen voert het afvalwater af naar het district Spangen. In district Mathenesse zijn 4 overstorten gelegen ter hoogte van de Hoekersingel, Spaanseweg en de Professor Poelslaan. District Centrum voert het water af naar AWZI Dokhaven. Tevens heeft het hoofdgemaal de beschikking over drie bemalingscapaciteiten. Een dwa-capaciteit, rwa-capaciteit en een ob(overstortbemalings)-capaciteit. Ob-bemaling is een speciale voorziening voor het Rotterdamse rioolstelsel. ln gevaI van hevige neerslag wordt een deel van het afvalwater via een overstortbemaling op de Nieuwe Maas geloosd, dat anders via de overstorten op de binnendijkse wateren zou worden overgestort. In district Centrum zijn 6 overstorten gelegen ter hoogte van het Melkkoppad, Eendrachtsweg, Westersingel, Heemraadssingel, Museumpark en de Mauritsweg.

5.4 De wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

De ontwikkelingen bestaan uit transformatiemogelijkheden. Hierdoor wordt geen toename van verhard oppervlak verwacht, evenmin wordt nieuw oppervlaktewater voorzien.

5.4.2 Grondwater

Er vindt geen grootschalige toename van de verharding plaats en er zijn geen nieuwe ondergrondse objecten voorzien. Er worden geen effecten op de grondwaterstand verwacht.

5.4.3 Waterkering en waterveiligheid

De ontwikkelingen in het gebied hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks. In de zones van de waterkering vinden geen ontwikkelingen plaats.

5.4.4 Waterkwaliteit

De ontwikkelingen hebben geen negatieve invloed op de waterkwaliteit. De waterkwaliteit kan wel positief worden beïnvloed, door minder water via de gemengde riolering af te voeren worden het aantal overstorten verminderd.

5.4.5 Riolering

Afvalwater

De ontwikkelingen in het bestemmingsplan zullen leiden tot een toename van vooral het aantal woningen en een afname van andere functies. Vooralsnog is nog geen sprake van concrete plannen waardoor geen inschatting kan worden gemaakt van de toe- of afname van afvalwaterproductie.

Hemelwater

Bij nieuwbouw bestaat de wens om schoon en vuil water te scheiden. De gemeente Rotterdam heeft daarbij een voorkeur voor het verwerken van hemelwater op het eigen terrein. Als uitgangspunt geldt hierbij het bergen van 70 mm regenwater in een uur en 80 mm regenwater in een dag. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, wat de waterkwaliteit ten goede komt, en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de AWZI.

Na bergen op eigen terrein zal het water alsnog vertraagd afgevoerd moeten worden. Voor de ontwikkelingen in het plangebied in de buurt van de singels kan dat bijvoorbeeld door te kiezen voor het laten afstromen van regenwater naar oppervlaktewater in de directe omgeving. Voor de materiaalkeuze van de bebouwing gelden randvoorwaarden, aangezien verontreiniging van afstromend hemelwater voorkomen moet worden. Uitloogbare materialen vormen een belasting voor de waterkwaliteit, deze zijn niet onvoorwaardelijk toepasbaar. Infiltratie van grondwater is een kans om de funderingsproblemen te reduceren.

Verder stimuleert de gemeente toepassing van groene daken. Groene daken houden hemelwater tijdelijk vast en verminderen en vertragen de afvoer ervan. Groene daken worden echter niet meegeteld als compensatie voor de verharding. De ontwikkelingen betreffen vooral functieverandering van bestaande gebouwen. Ook hier is de eerste keus om afval- en hemelwater gescheiden te verwerken.

5.4.6 Klimaatkansen

Het realiseren van nieuwe woningen biedt kansen om in te spelen op de verwachte klimaatveranderingen. Hiervoor zijn een groot scala aan potentiele toepassingen voorhanden. Hieronder worden er een aantal benoemd en kort toegelicht:

  • Groene daken. Het toepassen van groene daken zorgt voor een groen uiterlijk, extra waterberging en verminderd de kans op stedelijke hittestress. Goed te combineren met andere multifunctionele daken;
  • Waterpasserende verharding. Het toepassen van waterpasserende verhardingen zorgt voor een duurzame afvoer van regenwater naar de ondergrond en een afname van de belasting van het riool tijdens extreme regenbuien, echter wordt wel opgemerkt dat er funderingsproblemen zijn waardoor rekening moet worden gehouden met een verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • Ter hoogte van de Robert Fruinstraat zijn ondergrondse waterbergende toepassingen gerealiseerd in combinatie met groene daken;
  • Ondergrondse waterberging. Het toepassen van een ondergrondse waterberging zoals infiltratiekratten of een waterbergende funderingslaag zorgt voor extra waterberging. Ook hierbij geldt een afname van de belasting op het riool;
  • De inrichting van het Essenburgpark en de Herontwikkeling Oostervant bieden kansen voor water(berging);
  • Scheiden van waterstromen. Het toepassen van waterscheiding zorgt voor een duurzame omgang met de verschillende waterstromen. De verschillende waterstromen in de wijk zijn:hemelwater, afvalwater en grijs water (douche, wasmachine en keuken). Voordeel hiervan is dat waterstromen kunnen worden hergebruikt. Bijvoorbeeld door het sproeien van de tuin met hemelwater of het doorspoelen van het toilet met grijs water.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 m.e.r.-beoordelingsplicht

Het bestemmingsplan maakt de volgende ontwikkelingen mogelijk:

  • a. ca. 35 nieuwe woningen door transformatie van bestaand maatschappelijk vastgeod;
  • b. een aantal gemengde bestemmingen bieden de planologische mogelijkheden voor nieuwe woningen. Omdat in deze gemengde bestemmingen de functie 'woningen' is toegestaan op alle bouwlagen, biedt dit plan de mogelijkheid om bestaande commerciële-, maatschappelijke of bedrijfsruimten te transformeren naar woningen. In dit geval is het echter niet mogelijk concrete aantallen te geven aangezien de transformaties zich moeilijk laten voorspellen;
  • c. de overige 250 locaties waar transformatie (binnen de bestaande bebouwing) naar wonen mogelijk is betreffen geen nieuwe planologische mogelijkheden, deze mogelijkheden zijn uit het bestemmingsplan uit 2009 overgenomen. Bij een veldinventarisatie is gebleken dat er al een redelijk aantal panden getransformeerd is (in de panden wordt nu gewoond);
  • d. op de één locatie (hoek Van der Hilststraat/ Van der Hilstdwarsstraat) kan één nieuwe woning gebouwd worden in vier lagen. Dit betreft echter een bestaande planologische mogelijkheid. De locatie aan de Hilststraat is niet echt een zuivere nieuwbouwlocatie. Hier zijn obv het het bestemmingsplan uit 2009 al woningen mogelijk. In het verleden hebben hier waarschijnlijk ook wel woningen gestaan maar die zijn gesloopt en nooit teruggebouwd. De plot is al jarenlang onbebouwd.

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op zichzelf en als geheel geen stedelijk ontwikkelingsproject, zoals bedoeld in categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r. Het Besluit m.e.r. is niet van toepassing en er hoeft geen m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden opgesteld. Er is getoetst aan de beslisboom uit de handreiking Stedelijke Ontwikkeling van 13 december 2017, kenmerk 999962818_9999370948. Voor de ontwikkelingen zoals beschreven onder a) tot en met c) geldt dat het gaat om transformatie van bestaande bebouwing, in de omgeving dezelfde soort functies aanwezig zijn en dat de impact van de nieuwe functie wonen ongeveer gelijk is aan de bestaande functie school of detailhandel. Voor de ontwikkeling onder d) geldt dat er geen bestaand gebouw is, maar dat de functie wel vergelijkbaar is met de planologische situatie.

6.2.2 Conclusie

Het Besluit m.e.r. is niet van toepassing en er hoeft geen m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden opgesteld.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Middelland en Het Nieuwe Westen kunnen zowel gezien worden als een levendig gebied met functiemenging (aan de doorgaande wegen) als een rustige woonwijk (de binnengebieden). De meeste bedrijvigheid bestaat uit kleinschalige bedrijfjes, winkels, dienstverlening en horeca en is gevestigd in de plinten van de gemengde bebouwing aan de randen van het gebied. Dergelijke bedrijvigheid valt in milieucategorie 1 of 2 en is op basis van het type gebied direct naast of onder woningen toelaatbaar. Er is in de huidige situatie dan ook geen sprake van milieuhinder als gevolg van de in het gebied aanwezige bedrijven.

Naast de bedrijvigheid in de plinten zijn verspreid door het plangebied enkele solitaire bedrijfsgebouwen en nutsvoorzieningen aanwezig. Deze hebben de bestemming respectievelijk de bestemmingen Bedrijf en Bedrijf - Nutsvoorziening gekregen. Binnen deze bestemmingen zijn bedrijven t/m categorie 2 mogelijk, die in een gemengd gebied als dit direct naast woningen toelaatbaar zijn. Aan de RFC-weg, Aelbrechtskade en Ruilstraat zijn in totaal vijf bedrijven aanwezig die een hogere categorie hebben, 3.1 of 3.2. Deze locaties hebben een maatbestemming gekregen, die overgenomen is uit het vorige bestemmingsplan. Het gaat om bestaande situatie waarbij er geen sprake is van overlast.

6.3.2 Conclusie

In het plangebied is geen sprake van onaanvaardbare hinder als gevolg van nabijgelegen bedrijven. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen beperking voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg -en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht. In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.

6.4.1 Wetgeving, normen en beleid
6.4.1.1 Wet geluidhinder (Wgh)

Voor de geluidbronnen wegverkeer, railverkeer en industrielawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. Uitzondering hierop zijn 30 km/uur wegen. Deze zijn vrijgesteld van toetsing aan de Wgh.

Geluidzone

Wegverkeerslawaai
Alle wegen of stedelijke spoorwegen (trams) met een maximumsnelheid die hoger is dan 30 km/uur hebben een geluidzone. De zonebreedte langs een weg of (tram)spoorweg is afhankelijk van de ligging van de weg of (tram)spoorweg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en het aantal rijstroken of (tram)sporen van die weg of spoorweg. De voor dit onderzoek relevante wegen zijn stedelijke wegen bestaande uit twee of meer rijstroken, zoals de Aelbrechtskade, Beukelsdijk en 's-Gravendijkwal.

Het onderzoek naar wegverkeerslawaai is opgenomen in paragraaf 6.4.2.1.

Railverkeerlawaai
De spoorlijnen ten noorden van het plangebied zijn aangegeven op de geluidplafondkaart. De geluidzone van deze spoorlijnen is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond (GPP) op het betrokken referentiepunt. De GPP's langs de spoorlijnen ten noorden van het plangebied, variëren ter hoogte van het plangebied van 66,0 dB tot maximaal 75,3 dB. De geluidzone langs deze spoorlijnen bedraagt derhalve maximaal 1.200 meter.

Het onderzoek naar railverkeerlawaai is opgenomen in paragraaf 6.4.2.2.

Industrielawaai

In het Rijnmondgebied is voor meerdere industrieterreinen waarop zogenaamde grote lawaaimakers aanwezig zijn een geluidcontour van 50 dB(A) vastgesteld. Deze vastgestelde geluidcontour mag door de op het industrieterrein aanwezige bedrijven niet worden overschreden. Het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de daaromheen vastgestelde 50 dB(A)-geluidcontour is de geluidzone. Het zuidwestelijk deel van het plangebied ligt binnen de geluidzone van het industrieterrein 'Waal-Eemhaven'. Dit industrieterrein is daarom relevant voor het akoestisch onderzoek van dit bestemmingsplan.

Het onderzoek naar industrielawaai is opgenomen in paragraaf 6.4.2.3.

Geluidgevoelige bestemmingen
Als een bestemming als geluidgevoelig is aangemerkt gelden de regels uit de Wgh. In de Wgh worden woningen als geluidgevoelig aangemerkt. Ziekenhuizen, verpleeghuizen, onderwijsinstellingen en kinderdagverblijven worden als andere geluidgevoelige gebouwen aangemerkt. Standplaatsen voor woonwagens en ligplaatsen in het water voor woonschepen worden als geluidgevoelige terreinen aangemerkt. Dit bestemmingsplan maakt nieuwe woningen en geluidgevoelige maatschappelijke functies mogelijk.

Optrektoeslag

Door de aanwezigheid van kruispunten en snelheidsbeperkende maatregelen kan de geluidbelasting vanwege het wegverkeer door het afremmen en optrekken toenemen. De Wgh schrijft voor om een straffactor toe te passen bij de berekende geluidbelasting voor de situaties waarbij sprake is van een met verkeerslichten geregeld kruispunt of snelheidsbeperkende maatregelen waardoor de gemiddelde snelheid ten minste gehalveerd wordt.

Voorkeurswaarde en maximaal toelaatbare geluidbelasting
In tabel 7.2 zijn de relevante voorkeurswaarden en maximaal toelaatbare geluidbelasting voor de geplande woningen voor wegverkeers-, industrie- en railverkeerslawaai weergegeven. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde is onderzoek naar maatregelen noodzakelijk en/of kan ontheffing in de vorm van een hogere grenswaarde worden aangevraagd bij het college van Burgemeester en Wethouders. De geluidbelasting op de gevel van de locaties mag de in de Wgh genoemde maximale grenswaarde niet overschrijden.

Geluidgevoelige
Bestemming  
Voorkeurswaarde   Maximaal toelaatbare geluidbelasting
(met ontheffing)  
  Wegverkeer
[dB]  
Railverkeer
[dB]  
Industrie
[dB(A)]  
Wegverkeer
[dB]  
Railverkeer
[dB]  
Industrie[dB(A)]  
Woning   48   55   50   63   68   55/60**  
Woning (vervangende nieuwbouw)   48   55   50   68   68   65  

Tabel 7.2: voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wgh voor weg-, industrie- en railverkeerslawaai

Vervangende nieuwbouw

Daarnaast kent de Wgh nog het begrip 'vervangende nieuwbouw', specifiek voor woningen. Wanneer er geen sprake is van een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden of een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur, kan een hogere waarde tot 68 dB voor stedelijke wegen verleend worden, en een hogere waarde tot 63 dB voor snelwegen. Het principe van vervangende nieuwbouw is van toepassing op een groot aantal locaties binnen het plangebied. Het gaat om de plinten van gemengde bebouwing die getransformeerd kunnen worden in woningen. Omdat er op de verdiepingen al wordt gewoond is er geen sprake van een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden of een ingrijpende wijziging van stedenbouwkundige functie of structuur.

6.4.1.2 Rotterdams Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder

Het Rotterdamse ontheffingsbeleid is alleen van toepassing op nieuwe woningen waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld en geldt niet voor aanwezige woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. Eén van de belangrijkste criteria van het gemeentelijke ontheffingsbeleid is het creëren van minimaal één geluidluwe gevel en indien van toepassing minimaal één geluidluwe buitenruimte per woning. Conform dit beleid wordt een gevel als geluidluw aangemerkt indien de geluidcumulatie van alle zoneplichtige (deel)bronnen binnen één bronsoort een bepaalde waarde niet overschrijdt. Voor wegverkeerslawaai is die waarde 53 dB en voor railverkeerslawaai 55 dB.

De toetsing aan het Rotterdams Ontheffingsbeleid is opgenomen in paragraaf 6.4.3.4.

6.4.1.3 Actieplan Geluid Rotterdam

Uit de Geluidkaarten 2012 blijkt dat 374.000 Rotterdammers op een plek wonen met te veel geluid. Hiervan zijn ruim 105.000 Rotterdammers (ernstig) gehinderd door geluid. Door de geluidkaarten is de hinder door wegverkeer, railverkeer, luchtvaart en het industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen in kaart gebracht. Het stedelijk wegverkeer geeft de meeste hinder (92.230 gehinderden). Om deze problematiek aan te pakken en om te voldoen aan de wettelijke verplichting heeft Rotterdam het Actieplan geluid 2013-2018 opgesteld. Dit actieplan richt zich dan ook met name op het wegverkeer. Bij de aanpak van geluid is uitgegaan van een geluidbelasting van 55 dB, de zogenaamde plandrempel, voor het gehele Rotterdamse grondgebied. De plandrempel is afgeleid van een advies van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Vanaf 55 dB treden negatieve gezondheidsgevolgen op. In grote delen van de stad wordt de plandrempel van 55 dB overschreden. De plandrempel heeft betrekking op alle geluidbronnen afzonderlijk, dus zonder cumulatie van verschillende geluidbronsoorten. Wat de plandrempel voor wegverkeer betreft, is dat de gecumuleerde geluidbelasting van alle wegen zonder aftrek conform artikel 110g van de Wgh. De plandrempel is een signaalwaarde en wordt alleen gebuikt voor het kiezen en afwegen van maatregelen in het kader van het actieplan.

6.4.2 Onderzoeksresultaten

Dit bestemmingsplan bevat een aantal ontwikkellocaties waar mogelijk nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt worden. Zie figuur 6.1 en de kaart in Bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1081MidNwWesten-on01_0018.jpg"

Figuur 6.1: onderzoekslocaties akoestisch onderzoek

In totaal gaat het om 252 locaties. Bij vrijwel alle locaties (de blauw aangeduide locaties in figuur 6.1) gaat om de begane grond van gemengde bebouwing. Het betreft panden met een gemende bestemming waar de functie wonen op de begane grond mogelijk is, maar waar in de huidige situatie niet-geluidgevoelige functies aanwezig zijn, zoals winkels of dienstverlening. Op de rood aangeduide locaties met een letter is het onderzoek uitgevoerd over meerdere bouwlagen. Het betreft transformatie- of nieuwbouwlocaties.

Overigens geldt niet voor alle onderzochte locaties dat er ook daadwerkelijk geluidgevoelige functies zijn toegestaan. Per locatie heeft nog een afweging plaatsgevonden, of is onderzoek uitgevoerd in het kader van voortschrijdend inzicht.

6.4.2.1 Wegverkeerslawaai

In tabel 1 in Bijlage 3 is de maximaal berekende geluidbelasting per locatie als gevolg van zoneplichtige wegen weergeven. Uit de tabel volgt dat op alle locaties voldaan kan worden aan de maximale ontheffingswaarde voor wegverkeerslawaai (63 dB) al dan niet met toepassing van het principe van vervangende nieuwbouw (68 dB). Op 112 van de 252 locaties wordt voldaan aan de voorkeurswaarde (48 dB) en voor de overige locaties worden hogere waarden aangevraagd (voor zover daar daadwerkelijk geluidgevoelige functies worden toegestaan in dit bestemmingsplan).

De geluidbelastingen vanwege de (deels buiten het plangebied liggende) niet-zoneplichtige wegen Van Aersenlaan, Horvathweg, Mathenesserweg, Abraham van Stolkweg, Academieplein, G.J. de Jonghweg, Pieter de Hoogweg, Aelbrechtsplein en Schuttevaerweg zijn onderzocht en liggen ruim onder de voorkeurswaarde van 48 dB zijn onderzocht en liggen ruim onder de voorkeurswaarde van 48 dB. In het kader van overzichtelijkheid van dit rapport zijn deze rekenresultaten niet in de tabel opgenomen.

6.4.2.2 Railverkeerslawaai

In tabel 2 in Bijlage 3 is de maximaal berekende geluidbelasting op de gevels van de locaties weergegeven als gevolg van het railverkeer op de spoorlijnen ten noorden van het plangebied. Uit de rekenresultaten blijkt dat de voorkeurswaarde van 55 dB voor woningen op vijf locaties wordt overschreden. De maximaal toelaatbare geluidbelasting van 68 dB voor woningen wordt daarbij niet overschreden. De geluidbelasting bij de overige locaties voldoet aan de voorkeurswaarde van 55 dB voor woningen.

6.4.2.3 Industrielawaai

Uit figuur 1 in Bijlage 3 blijkt dat de geluidbelasting op meerdere locaties hoger is dan de voorkeurswaarde voor industrielawaai (50 dB(A)). Het gaat om 29 locaties. De maximale geluidbelasting vanwege industrielawaai (55 dB(A)) wordt nergens overschreden.

6.4.2.4 Cumulatie van geluid

Op één rekenpunt op locatie 216 is sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde vanwege zowel weg als railverkeer. Op dit punt is een cumulatie van weg- en railverkeerslawaai aan de orde. Het betreft rekenpunt 2 op een hoogte van 10,5 meter. De gecumuleerde geluidbelasting op dit punt is 63,3 dB. Wegverkeer is maatgevend.

6.4.3 Hogere waarden en maatregelen

Wet geluidhinder

Bij een overschrijding van een voorkeurswaarde uit de Wgh bestaat de verplichting om te onderzoeken of de geluidbelasting mogelijkerwijs door middel van maatregelen tot de voorkeurswaarde teruggebracht kan worden. Bij het toepassen van maatregelen wordt onderscheid gemaakt tussen maatregelen aan de bron, in de overdracht en bij de ontvanger. Een belangrijk criterium van het al dan niet treffen van maatregelen is de doeltreffendheid of redelijkheid van de maatregelen. In de volgende paragrafen is er per geluidbron ingegaan op mogelijke maatregelen.

Actieplan geluid

De cumulatieve geluidbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g van de Wgh, vanwege alle onderzochte zoneplichtige wegen is bij 122 van de in totaal 252 ontwikkellocaties lager dan of gelijk aan 55 dB. De geluidbelasting op deze locaties voldoet aan de plandrempel van 55 dB, zoals genoemd in het Rotterdams Actieplan geluid 2013-2018.

Bij de overige ontwikkellocaties is de cumulatieve geluidbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g van de Wgh, vanwege één of meer van de onderzochte zoneplichtige wegen hoger dan 55 dB. De plandrempel van 55 dB wordt bij deze ontwikkellocaties overschreden. In het kader van het Actieplan geluid moeten geluidreducerende maatregelen ter beperking van de geluidbelasting worden overwogen.

6.4.3.1 Wegverkeerslawaai

Op 140 locaties wordt de voorkeurswaarde (48 dB) overschreden vanwege één of meerdere wegen. De maximaal toelaatbare geluidbelastingen vanwege een stedelijke weg voor woningen (63 dB) dan wel voor woningen met toepassing van vervangende nieuwbouw (68 dB) worden daarbij niet overschreden. Voor enkele onderzoekslocaties aan de Vierambachtsstraat geldt het principe van vervangende nieuwbouw niet omdat woningen hier niet toegestaan waren op basis van het vorige bestemmingsplan. Hier is een dove gevel verplicht, tenzij de ruimte direct achter de voorgevel en voordeur wordt ingericht als niet-geluidgevoelige ruimte. Voor deze locaties zijn geen hogere waarden verleend. Voor de locaties waar hogere waarden verleend worden is onderzoek gedaan of er bron-, overdracht- of ontvangermaatregelen mogelijk zijn.

Bij bronmaatregelen kan gedacht worden aan vermindering van (vracht)verkeer, snelheidsverlaging en/of toepassing van stillere wegdekken. Uit het onderzoek blijkt dat het verminderen van verkeer en een snelheidsverlaging niet aan de orde is vanwege de belangrijke verkeersfunctie van de wegen. Door het vervangen van het bestaande wegdek op een aantal wegen zoals de Mathenesserlaan, Claes de Vrieselaan of Rochussenstraat, kan een geluidreductie van 3 á 4 dB gerealiseerd worden. De kosten van het vervangen van wegdek wegen naar verwachting niet op tegen de baten en bovendien hebben stillere asfalttypes een aantal nadelen, zoals een hogere slijtagegevoeligheid. Bij een aantal wegen zorgt de tram voor een hoge geluidsbelasting. Om hier een geluidsreductie te verwezenlijken moeten de trams stiller gemaakt worden of moet de weg opnieuw ingericht worden zodat de tram op een grasbaan kan rijden. Dit is echter niet overal mogelijk, bijvoorbeeld bij de Nieuwe Binnenweg, en dergelijke maatregelen zijn kostbaar.

Bij overdrachtsmaatregelen kan gedacht worden aan afstandsvergroting of afschermende maatregelen, zoals een geluidscherm. Afstandvergroting is geen optie omdat het veelal om bestaande bebouwing gaat. Voor zover de ontwikkellocaties nog niet bestaand zijn is afstandsvergroting evenmin aan de orde vanwege de beperkte beschikbare ruimte. Afschermende maatregelen in de vorm van een geluidsscherm zijn om stedenbouwkundige redenen niet wenselijk of mogelijk.

Indien bron- en/of overdrachtsmaatregelen niet mogelijk of onvoldoende blijken te zijn om de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde te beperken, moet bij woningen met een geluidbelasting hoger dan 53 dB (norm voor de geluidluwe gevel conform het ontheffingsbeleid Rotterdam) door een akoestisch gunstige indeling van woningen een goed akoestisch klimaat worden gecreëerd. Hierbij kan worden gedacht aan de situering van niet-geluidgevoelige functies aan de wegzijde en de situering van geluidgevoelige ruimtes, met name (hoofd)slaapkamers, voor zover mogelijk aan de minst belaste gevels. Volgens het Bouwbesluit 2012 bedraagt de maximaal toegestane geluidbelasting vanwege een weg in een verblijfsgebied 33 dB. Het realiseren van een binnenwaarde van 33 dB in de beoogde woningen is door middel van aanvullende geluidwerende gevelvoorzieningen technisch en financieel haalbaar.

6.4.3.2 Railverkeerslawaai

Als gevolg van het railverkeer wordt de voorkeurswaarde voor woningen (55 dB) op vijf locaties met maximaal 4 dB overschreden. De maximaal toelaatbare geluidbelasting voor woningen (68 dB) wordt daarbij niet overschreden. Uit het onderzoek blijkt bron- of overdrachtsmaatregelen, zoals het toepassen van raildempers of het vervangen van materieel, financieel niet haalbaar zijn, niet doelmatig zijn of niet haalbaar zijn. Wat betreft ontvangersmaatregelen geldt hetzelfde als bij wegverkeerslawaai.

6.4.3.3 Industrielawaai

De voorkeurswaarde voor industrielawaai van 50 dB(A) , afkomstig van Waal-Eemhaven, wordt op 29 locaties overschreden. Voor Waal-Eemhaven is reeds een saneringsprogramma vastgesteld en uitgevoerd. Daarin zijn alle mogelijke bronmaatregelen onderzocht en uitgevoerd Overdrachtsmaatregelen zoals het plaatsen van geluidsschermen zijn niet doelamtig, stedenbouwkundig onwenselijk, en financieel niet uitvoerbaar, onder andere vanwege de omvang en aard van het industrieterrein. Wat betreft ontvangersmaatregelen geldt hetzelfde als bij wegverkeerslawaai.

6.4.3.4 Rotterdams ontheffingenbeleid

Wegverkeer

De gecumuleerde geluidbelasting inclusief aftrek conform artikel 110g van de Wgh is vanwege de zoneplichtige wegen bij de ontwikkellocaties per bouwlaag berekend. Hieruit volgt dat (delen van) ontwikkellocaties 001, 003, 007, 034, 037, 038, 041, 083, 114, 116, 117, 118, 119, 148, 150, 152, 155, 160, 161, 163, 165, 176, 177, 179, 181, 182, 199, 206, 207, 226, 228, 230, 235, 236 en 249 niet beschikken over een geluidluwe gevel. Realisatie van minimaal één geluidluwe gevel per woning op deze locaties vraagt aandacht. De overige ontwikkellocaties beschikken wel over minimaal één geluidluwe gevel en voldoen daarmee aan het ontheffingsbeleid.

Railverkeer

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege het railverkeer op alle ontwikkellocaties met uitzondering van ontwikkellocatie 192 voor railverkeerslawaai over een geluidluwe gevel beschikt. Locatie 192 heeft een geluidluwe zijde tot en met de 4e bouwlaag. Realisatie van minimaal één geluidluwe gevel per woning op deze locatie vraagt enige aandacht.

Industrielawaai

Uit de rekenresultaten blijkt dat vanwege het industrielawaai alleen een klein deel van locatie 114, op het adres Nieuwe Binnenweg 458-460, niet over een geluidluwe gevel beschikt.

Motivatie afwijken

Ongeveer de helft van de bovengenoemde locaties ligt aan wegen waar de afgelopen jaren veel panden met een publieksaantrekkende of kantoorfuncties zijn getransformeerd naar woningen, zoals aan de Beukelsdijk, 's-Gravendijkwal of Mathenesserlaan. Transformatie hier draagt bij aan een rustig woon- en leefklimaat en aan de behoefte aan nieuwe woningen en dit is wenselijk. Daarom is gekozen om af te wijken van het ontheffingenbeleid. Een groot deel van de locaties heeft overigens een achtertuin, wat extra woonkwaliteit met zich meebrengt ter compensatie van het ontbreken van een geluidluwe gevel.

Het andere deel van de locaties ligt aan de Vierambachtsstraat. Hier is transformatie naar woningen gewenst op grond van het detailhandelsbeleid en omdat in deze straat uit het oogpunt van veiligheid zo veel mogelijk moet veranderen in een woongebied.

6.4.3.5 Hogere waarden

In de vorige paragrafen is aangetoond dat het niet haalbaar of doelmatig is om bron- en overdrachtsmaatregelen te treffen vanwege de verschillende geluidsbronnen. Indien geen bron- en/of overdrachtsmaatregelen worden getroffen, is het niet mogelijk om de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde te beperken. In dat geval dienen de maximaal berekende geluidbelastingen als hogere waarden te worden aangevraagd. Deze waarden zijn bij het college van Burgemeester en Wethouders ten behoeve van het bestemmingsplan als hogere waarden aangevraagd en vastgesteld, zie Bijlage 4 (het hogere waarde-besluit ligt separaat ter inzage, het definitieve besluit zal opgenomen worden in de bijlagen van het vastgestelde bestemmingsplan).

6.4.4 Conclusie

Er is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Daaruit blijkt dat op een groot deel van de ontwikkellocaties voldaan kan worden van de voorkeurs- of maximale ontheffingswaarden. Het aspect 'geluid' vormt geen beperking voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen. Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.

In de Regeling NIBM zijn categorieën van gevallen aangewezen die worden aangemerkt als NIBM projecten. Voor enkel woningbouw betekent dit dat bij een eenzijdige verkeersontsluiting niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen worden gebouwd onder het NIBM regime en bij een tweezijdige ontsluiting 3.000 woningen.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 Onderzoek planologische mogelijkheden

De luchtkwaliteit is in gemengde- en woongebieden met name afhankelijk van de verkeersaantrekkende werking van de in dat gebied aanwezige functies. Elke functie (wonen, detailhandel, bedrijvigheid etc.) heeft een bepaalde verkeersaantrekkende werking. Zo heeft detailhandel de grootste verkeersaantrekkende werking, terwijl een kantoor of horeca relatief weinig verkeer aantrekt. Op bepaalde vormen van onderwijs na (middelbaar, hoger en voortgezet onderwijs) hebben woningen de laagste verkeersaantrekkende werking. Door het bieden van bepaalde planologische mogelijkheden kunnen functies van gronden en gebouwen in een gebied wijzigen. Wanneer functies wijzigen heeft dat gevolgen voor de verkeersaantrekkende werking van de betreffende gebouwen en gronden, en dat heeft weer gevolgen voor de luchtkwaliteit in een gebied. Dit bestemmingsplan biedt planologische mogelijkheden waardoor functies van gebouwen en gronden kunnen wijzigen. Het gaat om de volgende mogelijkheden:

Adres   Oude functie   Nieuwe functie  
Adrien Mildersstraat 35   School   maximaal ca. 10 woningen (transformatie)  
De Jagerstraat 42   School   maatschappelijke voorzieningen en maximaal ca. 8 woningen (transformatie)  
Rauwenhoffstraat 39-41   Maatschappelijk   maatschappelijke voorzieningen en/of maximaal ca. 12 woningen (transformatie)  
's-Gravendijkwal 43   Maatschappelijke opvang   maximaal 3 woningen (transformatie)  
Hoek Van der Hilststraat - Van der Hilstdwarsstraat   Braakliggend   maximaal 4 woningen (nieuwbouw)  

Uit het bovenstaande volgt dat dit bestemmingsplan maximaal ca. 37 nieuwe woningen mogelijk maakt. Dit aantal ligt onder het maximum van 1.500 nieuwe woningen uit de Regeling NIBM wat betekent dat er geen nadere toetsing aan de grenswaarden hoeft plaats te vinden. Overigens hebben de transformatiepanden in de huidige situatie ook een bepaalde verkeersaantrekkende werking die komt te vervallen in geval van transformatie.

Transformatie plinten

Binnen de gemengde bestemmingen zijn legio aan transformatiemogelijkheden. Deze hebben ook gevolgen voor de luchtkwaliteit. Vanwege de veelheid aan panden en mogelijkheden is het echter onmogelijk een concreet scenario vast te stellen. De verwachting is dat de verdeling van de functies detailhandel, dienstverlening, bedrijven en horeca over panden in grote lijnen gelijk blijft. Wel kan gezien de huidige trends aangenomen worden dat het aandeel detailhandel af zal nemen. Ook zijn er de afgelopen periode een aantal winkelpanden getransformeerd in woningen, bijvoorbeeld aan de Beukelsdijk. Het bovengenoemde betekent voor de luchtkwaliteit dat deze in ieder geval niet zal verslechteren. Indien winkelpanden getransformeerd worden in woningen of een andere functie, heeft dat een gunstig effect op de luchtkwaliteit aangezien detailhandel de hoogste verkeersaantrekkende werking heeft.

6.5.2 Onderzoek huidige luchtkwaliteit

Grenswaarden

De in de Wet luchtkwaliteit genoemde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) geldt vanaf 01- 01-2015 en is 40 µg/m3. De grenswaarde voor fijnstof (PM10) is 40 µg/m3 en geldt sinds 01- 07-2011. Het aantal dagen waarop de daggemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 voor PM10 mag worden overschreden is 35. Deze daggemiddelde grenswaarde wordt overschreden bij een jaargemiddelde concentratie van 32,4 µg/m3 en hoger.

Actuele waarden

Volgens de rekentool van de NSL Monitoringstool-2018 wordt in het plangebied aan de grenswaarde voor NO2 voldaan. Ook wordt aan de grenswaarden (daggemiddelde en jaargemiddelde) voor fijnstof voldaan. Hierbij moet de volgende kanttekening worden gemaakt. De rekentool laat voor het peiljaar 2017 overschrijdingen zien van NO2 langs de oostzijde van de ’s-Gravendijkwal, dus net buiten het plangebied (zie figuur). Aan de westzijde van de ’s-Gravendijkwal en de Henegouwerlaan, dus net binnen het plangebied, laat de tool bijna-overschrijdingen zien. Of dat in het peiljaar 2018 ook nog zo is of dat bijna-overschrijdingen overschrijdingen zijn geworden, wordt pas eind 2019 duidelijk bij de jaarlijkse publicatie van de rekenuitkomsten door het Rijk. Idem voor het peiljaar 2019 aan het einde van 2020 enzovoort. Op dit moment gaat de monitoringstool er nog van uit dat er geen overschrijdingen zijn in het peiljaar 2020 maar, gelet op de grote onzekerheid in de berekeningen, is dat niet met zekerheid uit te sluiten.

6.5.3 Conclusie

De planologische mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt dragen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek kan achterwege blijven. De transformatiemogelijken in de plinten kunnen een verbetering van de luchtkwaliteit tot gevolg hebben. De huidige luchtkwaliteit voldoet aan de relevante grenswaarden. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen beperking voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. Wat algemene bodemkwaliteit betreft is het plangebied zowel in de contactzone (van 0 tot 1 m beneden maaiveld) als in de zone van 1 tot 2 m beneden maaiveld licht verontreinigd. De bodemkwaliteit is echter schoon genoeg voor de functie 'wonen' en vormt dus geen beperking voor de beoogde ontwikkelingen. Wel zal voor de ontwikkelingen in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen nader onderzoek gedaan moeten worden als dit gepaard gaat met bodemroerende werkzaamheden.

6.6.2 Conclusie

Het aspect 'bodemkwaliteit' vormt geen beperking voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over spoor

Over de spoorlijn ten noorden van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Verder zijn er geen relevante risicobronnen in of nabij het plangebied. Uit het onderzoek blijkt het volgende.

Plaatsgebonden risico

De norm van 7 meter (gemeten uit het hart van het spoor) van het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) ligt binnen de spoorbundel en levert geen belemmering op voor dit bestemmingsplan.

Groepsrisico

De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt in de huidige situatie niet overschreden. Het groeprisico bedraagt minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

De realisatie van de ontwikkelingen in dit plan hebben geen invloed op het groepsrisico.

Plasbrandaandachtsgebied

Binnen het PAG (Plasbrandaandachtsgebied) wordt niet gebouwd, derhalve is het PAG niet relevant.

Verantwoording groepsrisico

De ontwikkelingen die dit plan mogelijk maakt hebben geen invloed op het groepsrisico van het spoor. Dit komt enerzijds door de grote afstand van de ontwikkelingen tot het spoor en anderzijds doordat de populatie nauwelijks verandert. Het groepsrisico bedraagt minder dan dan 10% van de oriëntatiewaarde.

Volgens het gemeentelijke beleid zal in dit geval de bestuurlijke verantwoording van het groepsrisico volgens de categorie 'licht' plaatsvinden. Bij de categorie 'lichte' verantwoording gelden uitsluitend generieke maatregelen ten aanzien van de veiligheidsaspecten hulpverlening en zelfredzaamheid. Het gebied Middelland-Het Nieuwe Westen is goed bereikbaar voor hulpverleningsdiensten. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen 750 meter van het spoor is het raadzaam aandacht te besteden aan de zelfredzaamheid van personen vanwege mogelijke effecten van toxische stoffen bij ongevallen op het spoor.

Op basis van de hiervoor genoemde overwegingen wordt het college van B&W van de gemeente Rotterdam, bij de vaststelling van het bestemmingsplan Middelland-Het Nieuwe Westen, geadviseerd het groepsrisico van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor te aanvaarderen.

6.7.2 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen beperking voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

6.8 Natuur

De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn. De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen; -het behouden en ontwikkelen van natuur, - het behouden en herstellen van de biodiversiteit, -het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten en -het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies. De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.

Actieve natuurbescherming volgt uit de door de EU aan haar lidstaten opgelegde verplichting zorg te dragen voor een goede stand van de natuur. Op provinciaal niveau is dit onderdeel van de Wet natuurbescherming nog niet uitgewerkt.

De Wet natuurbescherming kent geen procedurele vereisten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd dat het plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Het begrip 'aanvaardbaar' betekent dat bij de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt of een ontheffing mogelijk is. Bij vaststelling van het (ontwerp) bestemmingsplan dient deze toetsing aan de Wet natuurbescherming in principe afgerond te zijn. Echter het bestemmingsplan kijkt 10 jaar vooruit, en het is nog niet bekend wanneer de mogelijk gemaakte ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden. Uitgebreid onderzoek naar flora en fauna wordt in dit stadium bij een gebiedsbestemmingsplan daarom geen redelijke inspanning geacht. Wel wordt onderzocht of de nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen onoverbrugbare strijdigheden met de Wet natuurbescherming opleveren (aanvaardbaarheidstoets).

Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een bestaande bestemming of bij een veranderende bestemming (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw of renovatie) dient tijdig voorafgaand aan de werkzaamheden nog wel flora en faunaonderzoek te worden uitgevoerd naar de specifieke effecten van de betreffende ontwikkeling op potentieel aanwezige beschermde flora en fauna.

6.8.1 Rotterdams beleid

Op 18 maart 2014 is door B&W de Rotterdamse Natuurkaart vastgesteld. Het doel van de Natuurkaart Rotterdam is om de omgevingskwaliteit te verbeteren door meer rekening de houden met de ecologische kansen op ontwikkellocaties. Ingezet wordt op het verbinden van gebieden waar ecologische kwaliteit aanwezig is en deze gebieden ook te verbinden met Natuurnetwerk Nederland.

6.8.1.1 Plangebied

Op de natuurkaart is te zien dat met name de randen van het bestemmingsplangebied en het Heemraadspark zijn aangemerkt als groenstructuur. De westrand en Heemraadspark zijn aangemerkt als Groene wijk dooradering. Langs de noordrand ligt een groene rand met sportvelden, volkstuinen en een brede watergang. Dit gebied is aangemerkt als Parkbos. Het uiterste noordoosten van het plangebied is aangemerkt als Droog lint. Binnen het plangebied zijn geen andere elementen aanwezig.

Kansen voor vergroting van de biodiversiteit zijn hier te vinden in aanleg van ecologische bermen/graslanden. Het groen in het Heemraadspark bestaat hoofdzakelijk uit gazon met bomen. Door (delen van) dit gazon extensiever te beheren biedt dit kansen voor insecten en als foerageergebied voor vogels en vleermuizen. Indien deze lijn wordt doorgezet door het hele Heemraadspark kunnen op kleine schaal ecologische verbindingen gerealiseerd worden voor verspreiding van soorten.

6.8.2 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming is één van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming van natuurwaarden. Deze wet regelt de bescherming van gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Wanneer in of in de nabijheid van een dergelijk gebied een activiteit plaatsvindt die leidt tot nadelige effecten op de natuurdoelstellingen van het gebied, dan dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd. Daarnaast bestaan gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur); deze gebieden worden beschermd via het ruimtelijk ordeningsrecht (Barro en/of provinciale structuurvisies en bestemmingsplannen).

6.8.2.1 Plangebied

De meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden zijn de Oude Maas, op ca. 7,2 km afstand tot het bestemmingsplangebied en Boezems Kinderdijk op circa 12,0 km afstand. Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitats liggen op een afstand van tenminste 20 kilometer tot het bestemmingsplangebied (dit betreft het Solleveld en Kapittelduinen). De afstand is meer dan 10 km tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied en het nieuwbouwprogramma dat dit bestemmingsplan mogelijk maakt is zeer beperkt (<50 woningen). Op grond van de Handreiking woningbouw en Aerius (januari 2020) is de stikstofdepositie voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase 0,00 op grond van deze afstand en dit aantal woningen. Nader onderzoek naar stikstofdepositie is daarom niet aan de orde.

Het meest nabij gelegen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de Nieuwe Maas, gelegen op circa 800 meter ten zuiden van het plangebied. De Nieuwe Maas heeft als beheertype N02.01 Rivier. Het meest dichtbij gelegen landdeel van het NNN bevindt zich op circa 4,2 kilometer ten oosten van het bestemmingsplangebied (Polder de Esch). Het meest nabij gelegen Belangrijk Weidevogelgebied is de Polder Schieveen, op ca. 5,6 km ten noordwesten van het bestemmingsplangebied. Het bestemmingsplan voorziet in de huidige vorm geen ontwikkelingen binnen NNN-gebieden en Belangrijke Weidevogelgebieden. Negatieve externe factoren zijn tevens uitgesloten. Derhalve treedt op voorhand geen negatief effect op wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden.

6.8.3 Soortbescherming

Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:

  • strikt beschermde soorten, volgend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • alle overige beschermde soorten, waaronder die uit de Rode Lijst.

Bij de voor het bestemmingsplan uitgevoerde Flora- en Faunatoets is nagegaan door welke beschermde soorten het plangebied wordt gebruikt danwel geschikt is.

Soorten Vogelrichtlijn

Jaarrond beschermde nesten

Het bestemmingsplangebied is geschikt voor Huismus en Gierzwaluw. Bebouwing met openingen zoals dakpannen, houten boeiborden en afwijkende houten dakoverstekken bieden geschikt habitat voor voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig. Geschikt functioneel leefgebied (foerageergebied en schuilplaatsen) voor Huismus is aanwezig in de vorm van beplantingen in binnentuinen van de vele woonblokken. Op slechts enkele plaatsen is geschikt functioneel groen langs de openbare wegen aanwezig. Voor overige vogels met jaarrond beschermde jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen in gebouwen is het plangebied ongeschikt. Hoge torens of andere geschikte structuren flatgebouwen van meer dan 8 etages hoog voor Slechtvalken zijn afwezig. Het bestemmingsplangebied is tevens geschikt voor vogels met jaarrond beschermde nesten in bomen. Tijdens het veldbezoek zijn geen geschikte boomnesten aangetroffen, echter kan de aanwezigheid van Sperwer in een dichte bosschage langs de noordrand (tegen het spoor) van het gebied niet worden uitgesloten.

Niet jaarrond beschermde nesten

In het plangebied is broedhabitat aangetroffen voor soorten waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. Deze zogeheten Categorie 5-soorten zijn wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. In het bestemmingsplangebied kunnen soorten verwacht worden zoals Spreeuw, Koolmees, Pimpelmees, Zwarte kraai en Ekster. Nesten van Ekster en Zwarte kraai zijn op meerdere locaties waargenomen in hoge bomen langs openbare wegen.

Algemene vogels

Naast deze soorten kunnen algemene water-, boom-, struweel- en gebouwbroedende vogelsoorten in het bestemmingsplangebied verwacht worden, zoals Meerkoet, Wilde eend, Turkse Tortel, Houtduif, Merel en verschillende soorten meeuwen.

Soorten habitatrichtlijn

Vleermuizen

In de natuurdatabase zijn in het bestemmingsplangebied waarnemingen van meerdere soorten vleermuizen bekend. Dit betreffen waarnemingen van Gewone dwergvleermuizen en Ruige dwergvleermuizen (met name foeragerende en overvliegende dieren) langs de noordrand van het gebied en het Heemraadspark. Daarnaast zijn waarnemingen bekend van aangetroffen overwinterende dwergvleermuizen en paarverblijfplaatsen in gebouwen. Naast voorgenoemde soorten is het plangebied tevens potentieel geschikt voor de gebouwbewonende soorten Tweekleurige vleermuis. Laatstgenoemde soort is in Nederland relatief zeldzaam en waarnemingen zijn schaars. Het betreft vooral overwinterende dieren. Vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen kunnen zich bevinden in een luchtspouw, in ventilatierooster, dilatatievoegen, onder wijkende boeiborden of daklijsten, in ruimten tussen balkons en gevels of onder overhangende gevelpannen. Wegens de relatief uniforme bouwstijl is nagenoeg alle bebouwing geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. In de bebouwing is potentie aanwezig voor de functies zomer-, paar-, kraam-, of winterverblijfplaats. Laatstgenoemde voor solitaire of enkele dieren. Enkel langs de Suze Groeneweglaan is een appartementencomplex van >8 verdiepingen aanwezig dat potentieel geschikt is als massawinterverblijfplaats. Het bestemmingsplangebied is geschikt voor boombewonende vleermuizen. In meerdere bomen in het Heemraadspark en langs de noordrand van het gebied zijn holten en scheuren in bomen aanwezig. De te verwachten soort is de Ruige dwergvleermuis. Functioneel leefgebied voor vleermuizen is verspreid door het plangebied aanwezig in de vorm van de (grotendeels) onverlichte binnentuinen en bomenrijen langs de verkeerswegen. Grotere, aaneengesloten en donkere structuren zijn afwezig in of grenzend aan het plangebied.

Grondgebonden zoogdieren

Het bestemmingsplangebied is ongeschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen van grondgebonden zoogdieren uit de Habitatrichtlijn. Geschikt habitat ontbreekt en/of het plangebied ligt buiten het natuurlijk verspreidingsgebied van deze soorten

Reptielen en amfibieën

Het bestemmingsplangebied is ongeschikt voor habitatrichtlijnsoorten reptielen en amfibieën, zoals Rugstreeppad, Heikikker, Kamsalamander en Muurhagedis. Geschikt habitat voor deze soorten ontbreekt en het plangebied ligt buiten het natuurlijk verspreidingsgebied van deze soorten.

Vissen

De watergangen binnen het bestemmingsplangebied is ongeschikt voor voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen van habitatrichtlijnsoorten vissen (zoals Houting en Atlantische Steur). Binnen het bestemmingsplangebied kunnen wel algemeen voorkomende vissoorten zoals Brasem, Baars en Blankvoorn worden verwacht.

Overige soortgroepen

Vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van overige habitatrichtlijnsoorten (zoals Rivierrombout, Gevlekte witsnuitlibel en Groene glazenmaker) worden op basis van habitatvereisten en bekende verspreidingsgegevens niet verwacht binnen het bestemmingsplangebied.

Nationaal beschermde soorten

Grondgebonden zoogdieren

De Steenmarter wordt sinds enige jaren in de omgeving van het plangebied waargenomen. Vaste rust- en verblijfplaatsen van de soort zijn in het bestemmingsplangebied redelijkerwijs uitgesloten.

In het bestemmingsplangebied kunnen verder Nationaal beschermde grondgebonden zoogdieren worden verwacht waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt. Dit betreffen soorten als Egel en verschillende soorten (spits)muizen. Geschikt habitat voor deze soorten is aanwezig in de binnentuinen van de wooncomplexen.

Vissen

Open water is aanwezig binnen het bestemmingsplangebied in de vorm van sloten langs de noordrand en door het Heemraadspark. Langs de zuidrand ligt de Coolhaven. Deze wateren zijn ongeschikt voor Nationaal beschermde soorten vissen. Beschermde vissen betreffen met name beekvissen, zee/brakwater vissen en Grote modderkruiper. Het plangebied ligt niet binnen het verspreidingsgebied van deze soorten en geschikt habitat is afwezig.

Reptielen en amfibieën

Het bestemmingsplangebied is redelijkerwijs ongeschikt voor nationaal beschermde amfibieën die zowel niet zijn vrijgesteld als wel zijn vrijgesteld van ontheffing. Door het hoogstedelijk karakter van het plangebied ontbreken geschikte habitats.

Planten

Het plangebied is potentieel geschikt voor beschermde vaatplanten. Binnen het gebied zijn veel oude stenen gebouwen en stenen muurtjes aanwezig die geschikt zijn voor soorten als Muurbloem en Schubvaren. De vegetatie in het bestemmingsplangebied bestaat hoofdzakelijk uit aangeplante bomen en struiken in binnentuinen van wooncomplexen, bomenrijen langs verkeerswegen en beplantingen in het Heemraadspark. Langs de noordrand van het bestemmingsplangebied is een groene zone met bomen, struiken en lage begroeiing aanwezig. Deze wordt afgewisseld met tuinen, volkstuinen en sportcomplexen. Overige beplanting bestaat hoofdzakelijk uit lage kruiden in open stukken tussen de verhardingen. Het plangebied is ongeschikt voor andere Nationaal beschermde vaatplanten wegens het ontbreken van geschikt habitat

Overige soortgroepen

Overige nationaal beschermde soorten worden op basis van habitatvereisten en bekende verspreidingsgegevens niet verwacht binnen het bestemmingsplangebied.

6.8.4 Ontwikkelingen

In deze paragraaf wordt beschreven wat de verschillende ontwikkelingen (voor zover relevant) die dit bestemmingsplan mogelijk maakt voor gevolgen hebben op eventueel aanwezige beschermde soorten. Hierbij valt een onderscheid te maken tussen ontwikkelingen die op korte termijn concreet worden (Middellandstraat en Van Duivenvoordestraat) en ontwikkelingen die mogelijk gedurende de planperiode concreet worden (Adrien Mildersstraat, De Jagerstraat, Rauwenhoffstraat). Voor de eerste categorie is gelijk nader onderzoek uitgevoerd, voor de tweede categorie wordt de onderzoeksverplichting doorgeschoven naar het moment dat de ontwikkelingen concreet worden.

Middellandstraat 103-111

De bebouwing is potentieel geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (Gewone dwergvleermuis en Ruige dwergvleermuis). Geschikte locaties voor vaste rust- en verblijfplaatsen bevinden zich onder andere in nissen en spleten in het houten boeiboord en openingen in de muur (luchtspouw aan de zijde van de binnentuin). Het gebouw is ook geschikt voor Gierzwaluw. Naast de dakkapellen zijn op de aanhechting met het dak openingen aanwezig. Negatieve effecten door de functiewijziging zijn uitgesloten. Door renovatiewerkzaamheden kunnen negatieve effecten echter niet worden uitgesloten. Het voornemen is een extra verdieping op het gebouw te realiseren. Hierdoor kunnen vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen worden weggenomen. Om die reden is vervolgonderzoek uitgevoerd op het dak van de bebouwing, waaruit het volgende blijkt.

Vogels

Ten tijde van het bezoek zijn geen broedende vogels, broedverdachte vogels of aanwijzingen voor de aanwezigheid daarvan aangetroffen. Spaarzame potenties voor broedende vogels bevinden zich op het dak, bijvoorbeeld achter houten betimmering op de opbouw van het lifthuis, waar een ontbrekende plank toegang kan geven tot de constructie. Er zijn echter geen sporen gevonden die wijzen op een recent gebruik van de bebouwing door vogels. Wel is gelet op de uitwerpselen waarschijnlijk frequent sprake van rustende exemplaren van de Stadsduif. Dit betreft geen beschermde situatie. Er zijn op het moment van bezoek geen nesten gezien van deze soort. Op overige plaatsen is vestiging van broedende vogels uitgesloten. Vogelsoorten waarvan het nest een jaarrond bescherming geniet, zoals Gierzwaluw en Huismus, worden op de bebouwing niet verwacht omdat geschikte nestplaatsen ontbreken. Het dak van het complex is deels voorzien van grind. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat het wordt gebruikt of recent is gebruikt als broedplaats door vogels (zoals de Kleine mantelmeeuw), alhoewel een grinddak wel potentie als nestplaats heeft.

Vleermuizen

Rustplaatsen

In het plangebied bevinden zich geen mogelijke rustplaatsen voor vleermuizen gelet op het ontbreken van daartoe geschikte openingen in de bebouwing en het ontbreken van bomen. De bakstenen constructie en dakregio zijn gecontroleerd op geschikte stootvoegen en andere openingen. Het pand heeft geen spouwmuur en geen open stootvoegen die vleermuizen toegang kunnen verschaffen. Er zijn aan de achterzijde (=noordzijde) twee potentieel geschikte openingen gevonden waar de daklijst niet goed aansluit op de buitenmuur. Deze openingen oogden echter vochtig en er zijn geen sporen gevonden in de vorm van uitwerpselen die wijzen op gebruik van de holtes door vleermuizen. Potentieel geschikte rustplaatsen van vleermuizen in omringende bebouwing in de omgeving bevinden zich buiten de invloedsfeer van eventuele activiteiten in het plangebied.

Foerageergebieden

Het is niet uitgesloten dat vleermuizen de luwte van het gebouw gebruiken om te foerageren, met name de achterzijde leent zich hiervoor. In de context van het stedelijk gebied van Rotterdam zijn de Gewone dwergvleermuis en de Ruige dwergvleermuis de enige soorten die op een dergelijke locatie regelmatig te verwachten zijn. Omdat het een geringe oppervlakte betreft en er met zekerheid geen sprake is van een waterpartij of groenstructuur met een hoge dichtheid aan insecten, is het uitgesloten dat hier sprake is van essentieel foerageergebied. Dat wil zeggen dat ruimtelijke ingrepen binnen het plangebied zeker geen invloed hebben op de gunstige staat van instandhouding van populaties van deze vleermuissoorten.

Vliegroutes

Gelet op de inrichting van het plangebied, waarin geen hoge boomkronen in laanverband voorkomen en de bebouwingsstructuur onaangetast blijft, is aantasting van een potentiële vliegroute op voorhand uitgesloten. Een mogelijke functie van de bebouwing als geleidend element voor vleermuizen is niet in het geding aangezien het blijft staan.

Overig

Overige strikt beschermde soorten zoogdieren zijn op grond van de aanwezige habitats niet te verwachten. Hetzelfde geldt voor weekdieren, populaties van beschermde insectensoorten, vissen, amfibieën en reptielen.

Adrien Mildersstraat 35

Dit betreft een school op een binnenplaats van appartementencomplexen. De bebouwing is potentieel geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (Gewone dwergvleermuis en Ruige dwergvleermuis). Geschikte locaties voor vaste rust- en verblijfplaatsen bevinden zich onder andere in de luchtspouw, onder boeiborden of onder het dakvlak. Geschikte locaties voor vaste rust- en verblijfplaatsen van Huismus en Gierzwaluw bevinden zich in openingen in de dakrandbekisting. Negatieve effecten door werkzaamheden zijn op voorhand niet uitgesloten. Door sloop- of renovatiewerkzaamheden kunnen vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen, Huismus en/of Gierzwaluw worden weggenomen. Een nadere ecologisch toetsing aan de op dat moment vigerende natuurwetgeving is nodig alvorens met de (her-) ontwikkeling kan worden aangevangen.

De Jagerstraat 42

De bebouwing is potentieel geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (Gewone dwergvleermuis en Ruige dwergvleermuis). Spleten onder boeiborden en ruimten rondom regenpijpen. Negatieve effecten door werkzaamheden zijn op voorhand niet uitgesloten. Door transformatie en/of sloop kunnen vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen worden weggenomen. Een nadere ecologisch toetsing aan de op dat moment vigerende natuurwetgeving is nodig alvorens met de (her-) ontwikkeling kan worden aangevangen.

Rauwenhoffstraat 39- 41

De bebouwing is potentieel geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (Gewone dwergvleermuis en Ruige dwergvleermuis). Geschikte locaties voor vaste rust- en verblijfplaatsen bevinden zich onder andere onder het dakvlak, toegankelijk via overhangende dakpannen. Geschikte locaties voor vaste rust- en verblijfplaatsen van Huismus en Gierzwaluw bevinden zich tevens onder de dakpannen toegankelijk via overhangende dakpannen aan de voorzijde van de bebouwing. Negatieve effecten door sloopwerkzaamheden zijn op voorhand niet uitgesloten. Door sloop kunnen vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen, Huismus en/of Gierzwaluw worden weggenomen. Een nadere ecologisch toetsing aan de op dat moment vigerende natuurwetgeving is nodig alvorens met de (her-) ontwikkeling kan worden aangevangen.

6.8.5 Conclusie

Het bestemmingsplan is 'aanvaardbaar' vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming, met dien verstande dat een aantal ontwikkelingen op projectniveau getoetst te worden aan de relevante natuurwetgeving op het moment dat ze concreet worden. Uitgangspunt bij deze ontwikkelingen is dat voldoende mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen, waardoor het verkrijgen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming mogelijk is. Het aspect 'natuur' vormt geen beperking voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het Beleidsplan Naleving Omgevingsrecht 2017 - 2021" wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Transformatiepanden

Alle transformatiepanden zijn in eigendom van de gemeente. Eventuele gemeentelijke kosten zullen bij verkoop verhaald worden op de initiatiefnemer. Het kostenverhaal is met oog op het bovenstaande verzekerd waardoor afgezien kan worden van een exploitatieplan.

Overig

Voor het overige legt het bestemmingsplan overwegend de planologische mogelijkheden vast die in de vorige bestemmingsplannen al waren opgenomen. De enige wijziging ten opzichte van deze bestemmingsplannen betreft een verruiming van de gebruiksmogelijkheden van een aantal bestaande panden. Aangenomen kan echter worden dat er als gevolg van deze verruiming geen sprake zal zijn van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening. Voor deze gebruiksverruiming is dan ook geen sprake van een wettelijke verplichting tot kostenverhaal.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie Ruimte en Milieu;
  • Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
  • VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  • Tennet, Zuid-Holland, beheerder hoogspanningsnet;
  • Stedin, regionale netbeheerder gas en elektriciteit;
  • K.P.N. Telecom;
  • N.V. Nederlandse Gasunie;
  • Ministerie Infrastructuur en Milieu;
  • Ministerie van Defensie, dienst gebouwen, werken en terreinen;
  • Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  • Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid ;
  • Rijksluchtvaartdienst;
  • Luchtverkeersleiding Nederland;
  • Prorail;
  • Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR);
  • Metropoolregio Rotterdam Den Haag;
  • Monet, beheerder telecommunicatiemasten;
  • VWS Pipelinecontrol.

Er is een reactie ontvangen van de in de volgende paragrafen genoemde overlegpartners.

9.1.1 Tennet

Tennet geeft aan dat er twee ondergrondse 150 kV-verbindingen door het gebied lopen. Eén verbinding loop parallel aan het spoor en de andere verbinding loopt parallel aan de Aelbrechtskade naar het zuiden. De eerstgenoemde verbinding met bijbehorende dubbelbestemming staat niet op de verbeelding, Tennet verzoekt deze alsnog op te nemen.

Reactie gemeente Rotterdam

De verbinding parallel aan het spoor valt buiten het plangebied, en na controle is gebleken dat ook de 5 meter-zone aan weerszijden van de kabel buiten het plangebied valt. Om die reden wordt de leiding met bijbehorende dubbelbestemming niet opgenomen.

9.1.2 Evides

Evides geeft aan dat er meerdere vitale drinkwatertransportleidingen binnen het gebied liggen, maar dat deze niet op de verbeelding zijn opgenomen en ook niet worden genoemd in de toelichting. Omdat de leidingen planologisch relevant zijn wordt verzocht deze alsnog op te nemen en te bestemmen met de dubbelbestemming Leiding - Water. Evides heeft een kaartje bijgevoegd met de betreffende leidingen.

Reactie gemeente Rotterdam

Per abuis is de verbeelding niet meegezonden bij het verzoek aan de overlegpartners om een reactie te geven op het concept-bestemmingsplan. Op 5 december 2019 is deze alsnog toegezonden. Hierop zijn alle leidingen opgenomen die op het bijgevoegde kaartje staan en bestemd met de dubbelbestemming Leiding - Water. De juridische planbeschrijving in de toelichting is aangevuld met een korte passage over de leidingen.

9.1.3 Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

De afdeling Risicobeheersing van de VRR geeft een uiteenzetting van haar werkzaamheden en wijst op de campagne 'Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand'. Hierin staat beschreven hoe te handelen in geval van calamiteit.

Reactie gemeente Rotterdam

De campagne is bij de gemeente bekend, maar heeft geen raakvlakken met het bestemmingsplan. Wij nemen deze reactie ter kennisgeving aan.

9.1.4 Hoogheemraadschap van Delfland

Het hoogheemraadschap van Delfland geeft aan dat invulling is gegeven aan alle aspecten die van belang zijn voor een goede waterhuishouding, en kan dan ook instemmen met het voorontwerp bestemmingplan.

Reactie gemeente Rotterdam

Wij nemen deze reactie ter kennisgeving aan.