direct naar inhoud van 6.6 Bodem
Plan: Parkstad
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1008Parkstad-oh02

6.6 Bodem

Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico's voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Als een sanering spoedeisend is, dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering. Als geen sprake is van een spoedeisende sanering, kan sanering worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is.

Voor het verkrijgen van een bouwvergunning, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheidsverklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota "Naar een gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid in provincie en stad".

6.6.1 Plangebied

In het verleden zijn binnen Parkstad diverse bodemonderzoeken en bodemsaneringen uitgevoerd. Uit de reeds uitgevoerde bodemonderzoeken en de opgestelde saneringsevaluaties blijkt, dat de bodem verontreinigd is met zowel mobiele als immobiele verontreinigingen. Het gaat om lichte tot sterke verontreinigingen. Gelet op deze verontreinigingsituatie zullen grote delen gesaneerd moeten worden om de gewenste bestemmingen te kunnen realiseren.

Indien de bodemonderzoeksgegevens ouder zijn dan 5 jaar en/of de geplande inrichting van een deellocatie hiertoe aanleiding geeft, zullen de te ontwikkelen deellocaties verkennend en indien nodig aanvullend onderzocht worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de in het verleden aangetoonde verontreinigingsituatie. Bodemonderzoeken zullen uitgevoerd worden conform de geldende wettelijke eisen en ter beoordeling / goedkeuring ingediend worden bij het bevoegd gezag (de DCMR).

In hoeverre de bodem gesaneerd moet worden hangt af van de aangetroffen verontreiniging en de geplande inrichting ter plaatse. Uitgangspunt is, dat mobiele verontreinigen zoveel als mogelijk verwijderd worden en dat immobiele verontreinigingen zoveel als mogelijk geïsoleerd worden e.e.a. conform de wettelijke eisen. Hiertoe zullen zowel de voor aanvang van de bodemsanering op te stellen bodemsaneringsplannen als de na afloop van de bodemsanering op te stellen saneringsevaluaties ter beoordeling / goedkeuring ingediend worden bij het bevoegd gezag.

Dit alles met als doel een milieuhygiënisch aanvaardbare eindsituatie te verkrijgen, op basis waarvan het bevoegd gezag een bodemgeschiktverklaring kan verstrekken.

Het wettelijk kader wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Tevens is door de besturen van de provincie Zuid-Holland en de gemeenten Rotterdam en Den Haag een gezamenlijk bodemsaneringsbeleid vastgesteld, dat een nadere invulling is van het wettelijk instrumentarium.