direct naar inhoud van 4.9 Archeologie en cultuurhistorie
Plan: Rioolgemaal P01
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0597.BPWEST2012GEMAALP1-OH01

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Regelgeving en beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

Om de archeologische verwachtingswaarde ter plaatse van het plangebied te toetsen is archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Een volledige weergave van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat bij de realisering van de plannen geen archeologische waarden zullen worden verstoord. Meer specifiek zijn de volgende bevindingen van belang:

  • alleen in het bovenste, verstoorde of opgebrachte pakket zijn resten van menselijke activiteiten aangetroffen in de vorm van fragmenten (modern)puin. Deze wijzen op zichzelf niet op de aanwezigheid van een vindplaats;
  • de opbouw van de bodem tot 5 m diepte wijst op een landschapsgeschiedenis die voornamelijk drassig is geweest en niet geschikt voor menselijke bewoning;
  • mogelijk zijn in het veen nog sporen van verkavelingspatronen aanwezig die verband houden met de ontginning van het veen in de periode voor 1373;
  • eventuele aanwijzingen voor tijdelijke drogere omstandigheden in de vorm van veraard veen zijn echter niet aangetroffen.

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geen verder archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Hierdoor staan de archeologische en cultuurhistorische waarden de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.