Plan: | Herstructurering Woningen Rijsoord |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0597.BPRIJS2016Herstruc-VG01 |
Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de wens om de kwalitatief slechte en krappe beneden- en bovenwoningen aan de Gerard Alewijnszstraat en de Ds. Sleeswijk Visserstraat (Complex 4) te vervangen door kwalitatief goede woningen die voldoen aan de eisen van deze tijd. Hierbij zullen 46 bestaande woningen worden gesloopt, waarna er 47 nieuwe woningen zullen worden teruggebouwd. Het programma zal bestaan uit een combinatie van 16 grondgebonden woningen voor gezinnen en 31 appartementen voor senioren of starters. Hiervan zijn 39 woningen bedoeld voor de sociale verhuur en 8 grondgebonden eengezinswoningen voor de vrije sector verhuur. Het stedenbouwkundig plan voor de nieuwe woningen past niet binnen de kaders van het ter plaatse vigerende beheersverordening 'Rijsoord'. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt voorzien in een passende regeling voor zowel de nieuwbouw als het toekomstig beheer.
Het plangebied wordt globaal begrensd door de Ds. Sleeswijk Visserstraat en de Gerard Alewijnszstraat te Rijsoord. Het plangebied beslaat uitsluitend de percelen van Woonvisie. In figuur 1.1 is een exacte weergaven gegeven van de begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.1 Ligging en begrenzing plangebied
Hoofdstuk 2 gaat in op de voorgestelde ontwikkeling. Hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan gaat in op het toepasselijke beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het benodigde onderzoek naar onder andere milieuaspecten. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 5. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 6.
Doel herstructurering
Het doel van de herstructurering is het vervangen van de kwalitatief slechte en krappe beneden- en bovenwoningen door kwalitatief goede woningen die voldoen aan de eisen van deze tijd. De woningen zijn verouderd. De leeftijd is rond de 50 jaar. De technische kwaliteit van de woningen is matig, evenals de energiezuinigheid. De plattegronden van de woningen zijn te klein volgens de huidige standaard.
Voor het programma van de woningen is uitgegaan van de kaders zoals deze in de woningbouwstrategie zijn vastgelegd. Zoals in de Woningbouwstrategie en in het Werkboek Woningbouw is aangegeven is er behoefte aan meer senioren- /levensloopbestendige woningen. Vanwege de woontechnische staat, de slechte energiezuinigheid van de woningen en het te kleine woonoppervlakte is hoogwaardige renovatie tot seniorenwoningen niet mogelijk. Ook is er de wens om starters- en eengezinswoningen te realiseren. Dit is naar voren gekomen uit het buurtonderzoek dat is gedaan door Woonvisie met de titel 'Rijsoord: Parel aan de Waal' en uit het overleg van Woonvisie met de klankbordgroep van bewoners. Vanwege deze wens en de woontechnische staat van de woningen is sloop en nieuwbouw de beste optie in plaats van renovatie.
Uitgangspunten stedenbouwkundige visie
Het uitgangspunt van de stedenbouwkundige visie is dat het bestaande stratenpatroon gehandhaafd blijft. Ook de bestaande doorsteek door het plangebied van oost naar west dient behouden te blijven. Daarnaast zullen de eigendomsgrenzen niet, of alleen maar ondergeschikt, wijzigen.
Een gedeelte van het parkeren zal opgelost worden in het gebied tussen de woningen. Eigenaar Woonvisie zal daarnaast een gedeelte van het gebied tussen de woningen inrichten als gemeenschappelijke tuin. Deze tuin zal onderhouden worden door Woonvisie zelf.
Qua bouwhoogte geldt voor de eengezinswoningen een hoogte van twee lagen met een kap. Voor de appartementen met lift geldt een bouwhoogte van 3 lagen. Deze hoogte sluit goed aan bij de bouwhoogte van de eengezinswoningen. Door de appartementen aan de straatzijde te voorzien van een steile kapvorm wordt aangesloten op de bestaande ruimtelijke karakteristiek.
Stedenbouwkundig plan
Het stedenbouwkundig plan (zie figuur 2.2) gaat uit van twee rijen van elk 8 eengezinswoningen op het noordelijke deel van de locatie. De woningen zijn opgebouwd in twee lagen met een kap. De woningen hebben een ruimte (achter)tuinen met berging. Tussen de tuinen van deze rijwoningen wordt parkeergelegenheid gerealiseerd.
Figuur 2.1 Impressie stedenbouwkundig plan
Aan de zuidzijde van het plangebied zijn twee blokjes met appartementen in drie bouwlagen voorzien. Deze blokjes krijgen aan de straatzijde op de tweede verdieping een steile schuine kap. De appartementen ogen zo aan de straatzijde als eengezinswoningen. Aan de binnenzijde zijn galerijen voorzien, die deels ook de buitenruimtes van de appartementen vormen. aan de straatzijde zijn balkons voorzien. De appartementen op de begane grond hebben een eigen tuin. Tussen die privé tuinen is een gezamenlijke binnentuin voorzien. Hierdoor hebben de appartementen zowel aan de straat als de binnenzijde een (gemeenschappelijk) buitenruimte.
Het parkeren voor de woningen vindt plaats langs de Ds. Sleeswijk Visserstraat en de Gerard Alewijnszstraat. Het profiel van laatstgenoemde straat wordt verbreed om parkeervakken buiten de bestaande rijbaan te kunnen realiseren. Op die wijze wordt de routing voor fietsers naar de scholen ook duidelijker en veiliger en blijft ook een veilig voetpad beschikbaar. Verder wordt parkeren gerealiseerd tussen de nieuwe eengezinswoningen. Deze parkeergelegenheid wordt bereikbaar via een semi-openbare verbinding centraal door de locatie. Figuur 2.2 laat artist impressions zien van de nieuwbouw.
Figuur 2.2 Artist impressions ontwikkeling
Molenbiotoop
Het project ligt binnen de molenbiotoop van de molen De Kersenboom aan de Waalweg. Tussen het projectgebied en de molen ligt niet alleen de Waal, maar staat ook een grote variëteit aan bebouwing. Rekening houdend met de regels behorende bij de beschermingszone én deze bestaande bebouwing vormt de herontwikkeling geen (extra) belemmering van vrije windvang én zicht op de molen. De ontwikkeling is besproken met de beheerder van de molen. Deze heeft aangegeven geen bezwaar te zien in het plan gelet op het feit dat deze past binnen de gebruikelijke regels ten aanzien van afstanden en hoogtes binnen stedelijk gebied (de zogenaamde 1 op 30 regel waarbij op een afstand tussen 100 m en 400 m in principe geen bebouwing mag worden opgericht hoger dan 1/30 van de afstand van de bebouwing tot de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek).
Het bestemmingsplan moet worden getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is dit beleid nader beschreven. Het relevante rijksbeleid is opgenomen in paragraaf 2.2. Paragraaf 2.3 behandelt het provinciale en regionale beleid. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 2.4. In paragraaf 2.5 staan de conclusies.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor Ridderkerk relevante belangen zijn:
Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat geen bepalingen die een specifieke opdracht betekenen voor dit bestemmingsplan.
Besluit ruimtelijke ordening, Ladder voor duurzame verstedelijking (2012)
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er dient aangetoond te worden of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2) en of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).
Toetsing
In dit geval is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening, omdat het aantal woningen met slechts 1 woning toeneemt. De regio heeft een forse herstructureringsopgave. Er is regionale behoefte aan het vervangen van verouderde woningen door nieuwe eigentijdse woningen, appartementen en zorgappartementen. Herstructurering en kwaliteitsverbetering binnen bestaand stedelijk gebied voldoet aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking. De bestaande woonwijk is passend ontsloten.
Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik. Het plangebied is op de visiekaart aangeduid als bestaand bebouwd gebied.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
De provincie wil het de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. De bouwplannen in het plangebied passen binnen de principes van de bebouwde ruimte beter benutten.
Regionaal woonbeleid
Regionaal strategische Agenda 2010 – 2014 (2010)
Centraal in het woningbouwbeleid tot 2020 staat de kwaliteit van het wonen, niet de kwantitatieve bouwopgave. De regio wil bewoners aan zich binden door een goed en gevarieerd aanbod aan woningen. Het maakt de regio daarmee ook aantrekkelijker voor grote groepen bewoners. Om daaraan te kunnen voldoen is een regiobrede woonmilieubenadering geïntroduceerd. Een 'woonmilieu' is het geheel van woning en woonomgeving, inclusief de niet-fysieke aspecten daarvan. Als uitdaging wordt aangegeven de bouwopgave te richten op woonmilieus waar een tekort aan bestaat en transformaties te richten op woonmilieus waar een overschot aan is.
Per subregio en per gemeente worden nadere afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de woningvoorraad.
Verstedelijkingsafspraken 2010 - 2020
In het Verstedelijkingsscenario is per gemeente een indicatieve ontwikkeling van de sociale woningvoorraad en de woonmilieus opgenomen. Ook voor Ridderkerk is aangegeven dat ingezet zou moeten worden op (transformatie naar) de woonmilieus grondgebonden suburbaan, landelijk en dorps. Aan die woonmilieus is in de regio een tekort, terwijl aan compact suburbaan een overschot is dan wel dreigt te ontstaan.
Convenant Stadsregio / gemeente Ridderkerk
Aan iedere gemeente in de Stadsregio is gevraagd aan te geven, welke bijdrage geleverd kan worden aan de groei naar een gezonde woningmarkt in 2020. Ook Ridderkerk heeft aangegeven wat de inzet vanuit Ridderkerk kan zijn. In een Convenant met de Stadsregio is de inzet van Ridderkerk tot 2015 vastgelegd. Daarin is onder meer opgenomen, dat nog ruim 400 woningen aan de voorraad zullen worden toegevoegd in een suburbaan, grondgebonden woonmilieu. In dit geval word één extra woning toegevoegd. Deze beperkte toevoeging draagt bij aan het ten uitvoer brengen van het convenant van de stadsregio. Ook zorgt de ontwikkeling voor een gewenste kwaliteitsverbetering in het gebied.
Structuurvisie Ridderkerk 2020 (2009)
In de structuurvisie wordt als belangrijke kernkwaliteit van Ridderkerk aangegeven dat de Ridderkerker in de gemeente zelf kan wonen en werken. Kernpunten van de structuurvisie zijn:
De uitdaging is om te zorgen dat in de wijken het juiste aanbod is van zorg, onderwijs, sport en cultureel-maatschappelijke voorzieningen. Dit kan de wijken aantrekkelijk houden voor de huidige en toekomstige bewoners.
Woningbouwstrategie (2011)
Als uitwerking van de structuurvisie Ridderkerk 2020 is een woningbouwstrategie opgesteld. De gemeente Ridderkerk en Woonvisie hebben hierin gezamenlijk een leidraad voor de wijkontwikkeling onderzocht. Daarbij is ook het bijbehorende woningbouwprogramma voor de komende tien jaar aangegeven. Ridderkerk heeft een lokale en regionale woningbouwopgave. Deze opgave dient plaats te vinden in de beperkt beschikbare ruimte.
Opgave Rijsoord
Rijsoord ligt in de luwte van de dynamiek van de stedelijke regio, waarbij de Waal een belangrijke kwaliteit is. Deze heeft een recreatieve functie en zorgt tezamen met de omliggende landschappen voor het dorps en landschappelijk karakter. Voor Rijsoord is het grootschalige karakter van de openbare ruimte en voorzieningen tussen de Linnenstraat en de Gerard Alewijnszstraat een aandachtspunt. Hier staat de ruimtelijke samenhang van het dorp onder druk. De opzet is grootschalig met veel parkeerplaatsen. Hierdoor is de samenhang tussen de woningen ten westen en ten oosten van dit gebied beperkt.
De diversiteit aan woningen past bij de dorpse setting van Rijsoord. Er zijn meerdere typen grondgebonden woningen, zowel in grootte, ouderdom als in prijsklasse. In de toekomst moet deze diversiteit behouden blijven. Grootschalige woningbouw is geen optie.
Toetsing aan woningbouwstrategie
Voor het programma van de woningen die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden, wordt uitgegaan van de kaders zoals deze in de woningbouwstrategie zijn vastgelegd. Er wordt gebouwd voor een gemengd woonmilieu met een mix van eengezinswoningen en levensloopbestendige eenheden zoals appartementen met een lift.
In het werkboek Woningbouwstrategie wordt voor dit gebied uitgegaan van renovatie van 40 tot 60 verouderde woningen. Met het voorliggende plan worden 47 woningen voor jongeren, gezinnen en senioren teruggebouwd.
De verhouding grondgebonden eengezinswoningen en appartementen is ongeveer 35/65%. Deze verhouding wijkt iets af van de verhouding die is opgenomen bij het gemengde woonmilieu in het Werkboek Woningbouwstrategie, maar is gelet op de locatie en het geringe aantal woningen aanvaardbaar.
Vigerende regeling
Ter plaatse van het plangebied vigeert momenteel beheersverordening 'Rijsoord'. Deze beheersverordening is op 12 september 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de vaststelling van deze beheersverordening is de regeling zoals deze was opgenomen in bestemmingsplan 'Rijsoord 1997' (vastgesteld d.d. 19 oktober 1998) opnieuw van toepassing verklaard. In de bijbehorende regeling is voor het plangebied de bestemming 'Woongebied' opgenomen (zie figuur 3.1). De bestaande hoofdgebouwen zijn voorzien van een bouwvlak en een nadere aanduiding '(m) gestapelde woningbouw'.
Figuur 3.1 Uitsnede plankaart behorende bij beheersverordening Rijsoord (plangebied rood omkaderd)
Strijdigheid met vigerende regeling
De opzet van de woningen zoals deze zijn opgenomen in het stedenbouwkundig plan passen niet binnen de aangegeven bouwvlakken. Daarnaast zal worden voorzien in grondgebonden woningen ter plaatse van de aanduiding '(m) gestapelde woningbouw'.
De beoogde herontwikkeling past binnen de beleidslijnen van rijk, provincie, regio en gemeente. Op gemeentelijk niveau is in de structuurvisie en in de woningbouwstrategie al richting gegeven aan de herstructurering van de verouderde woningen. De beoogde ontwikkeling sluit hierbij aan.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie moet de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan worden aangetoond en moet in het plan worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor het bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieu effect rapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van 46 en herbouw van circa 47 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
De vervanging van woningen vindt plaats binnen de bestaande verkeersstructuur. Wel wordt een extra (semi-openbare) weg binnen het bouwblok aangelegd om de daar bedachte parkeergelegenheid te ontsluiten. Het totale aantal woningen in het gebied neemt met 1 woning toe terwijl de doelgroep, huurwoningen voor ouderen, jongeren en gezinnen grotendeels vergelijkbaar blijft. Hierdoor zijn er geen relevante effecten op de verkeersintensiteiten op wegen in de omgeving te verwachten.
Wel wordt het parkeren in overeenstemming gebracht met actuele parkeernormen, die aanzienlijk hoger zijn dan in het verleden gerealiseerd. Dit is oplosbaar door niet meer uitsluitend langs de omringende wegen te parkeren, maar door ook parkeren voor bewoners in een deel van het binnengebied te realiseren. De exacte parkeerbehoefte zal worden bepaald aan de hand van het definitieve plan. Dit is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan, waarin is vastgelegd dat uitsluitend mag worden gebouwd als voldaan wordt aan actuele parkeernormen.
Aan de Gerard Alewijnszstraat en de Ds. Sleeswijk Visserstraat te Rijsoord worden woningen gesloopt en nieuwe woningen gerealiseerd. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor op grond van de Wet geluidhinder (Wgh), indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
De woningen zijn gelegen binnen de geluidszones van de A16 en de Rijksstraatweg. Akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh dan ook noodzakelijk. De wegen rondom het plangebied zijn 30 km/h wegen en zodoende niet gezoneerd. Op basis van jurisprudentie dient in kader van een goede ruimtelijke ordening voor deze wegen inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. De intensiteit op deze wegen ligt echter laag en de geluidsbelasting op de woningen zal zodoende gering zijn. Deze wegen zijn dan ook niet meegenomen in het akoestisch onderzoek. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 1.
Resultaten en conclusie
Ten gevolge van het verkeer op de Rijksstraatweg is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat, aangezien de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.
Ten gevolge van het verkeer op de A16 wordt op de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB (conform artikel 83 lid 6 Wgh voor vervangende nieuwbouw) wordt niet overschreden. Een maatregel om de geluidsbelasting tot 48 dB terug te dringen, is het verhogen van het aanwezige geluidsscherm met circa 5-8 m tot maximaal 13,5 m hoog. Deze maatregel is echter niet gewenst, gezien de hoge kosten en de inpassing van een dergelijk hoog scherm. Daarnaast zijn in de huidige situatie ook woningen aanwezig en is de overschrijding op veel plekken beperkt.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat de woningen over een geluidluwe gevel en geluidluwe buitenruimte beschikken. Daarbij is van belang dat de appartementen over balkons beschikken aan de straatzijde en galerijen aan de zijde van de binnentuin. Aan de straatzijde van de westelijke appartementen (langs de Gerard Alewijnszstraat) wordt de voorkeursgrenswaarde op de balkons niet overschreden en is zodoende sprake van geluidsluwe buitenruimten. Aan de straatzijde van de oostelijke appartementen (langs de Ds. Sleeswijk Visserstraat) is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op de verdiepingen en is zodoende geen sprake van geluidsluwe buitenruimten. Omdat de binnentuin tussen deze twee blokken gemeenschappelijk is en de voorkeursgrenswaarde op de begane grond niet wordt overschreden, hebben de bewoners van het oostelijke blok toch een geluidsluwe buitenruimte. De geluidsluwe binnentuin is geborgd door middel van een specifieke functieaanduiding op de verbeelding.
Voor de woningen dient een besluit tot vaststelling van hogere waarden te worden voorbereid. Een overzicht van de hogere waarden staat in de tabel 4.1 hieronder.
Tabel 4.1 Woningaantallen en bijbehorende hogere waarden
Ontwikkeling | Hogere waarde | Aantal woningen | Geluidsbron |
Herstructurering woningen Rijsoord | 53 dB | 16 | A16 |
Herstructurering woningen Rijsoord | 51 dB | 24 | A16 |
De hogere waarden zullen in het kadaster worden vastgelegd.
Waterbeheer en watertoets
In een vroeg stadium van de planvorming moet overleg worden gevoerd met de waterbeheerder. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta. Deze is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het plan is voor vooroverleg besproken met het waterschap Hollandse Delta. Zij hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 2016 is er een nieuw waterbeheer programma van kracht. Het ontwerp hiervan is inmiddels beschikbaar. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren. Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema's Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.
Nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem [WSHD 2014]
In deze nota zijn toetsingskaders en beleidsregels opgenomen die het uitgangspunt vormen voor plantoetsing en vergunningverlening. Relevant voor het bestemmingsplan zijn onder meer de regels over watercompensatie. Dempingen van oppervlaktewaterlichamen moeten volledig gecompenseerd worden door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening. Een toename van verhard oppervlak moet worden gecompenseerd door het aanleggen van water met een oppervlakte van 10 % van de verharding. Voor de compensatie voor demping of extra verharding is er sprake van een voorkeursvolgorde:
Gemeentelijk beleid
De hoofddoelstelling van het Waterplan 2 Ridderkerk (2008-2012) is: 'Het realiseren van een goed beheersbaar en aantrekkelijk watersysteem, met helder water van voldoende kwaliteit en gevarieerde veilige oevers, dat op de gewenste gebruiksfuncties is afgestemd. Het waterplan moet leiden tot een brede en integrale visie op het watersysteem.' In het waterplan staan de maatregelen beschreven die de gemeente Ridderkerk en waterschap Hollandse Delta tot 2012 uitvoeren om de waterkwaliteit van sloten en singels te verbeteren en de wateroverlast te beperken. Wateroverlast wordt aangepakt door ruimte voor water te creëren. Daarnaast worden maatregelen uitgevoerd om de kwaliteit van het water te verbeteren.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Ds. Sleeswijk Visserstraat en Gerard Alewijnszstraat in Rijsoord en bestaat in de huidige situatie uit woningen.
De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigrond. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. Het plangebied ligt in bemalingsgebied IJsselmonde-oost en peilgebied Y11.001 met een zomerpeil van NAP -2,25 m en een winterpeil van NAP -2,4 m.
Waterkwantiteit
In de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater gelegen.
Milieubeschermingsgebied voor het grondwater
Het plangebied ligt buiten het milieubeschermingsgebied voor grondwater (zie figuur 4.1, plangebied rood omcirkeld) zoals vastgesteld in de provinciale milieuverordening. Hierdoor geldt er geen speciaal beschermingsregime om de kwaliteit van het grondwater te beschermen.
Figuur 4.1 Milieubeschermingsgebieden voor grondwater (uitsnede kaart 8 Krimpenerwaard/Alblasserwaard behorende bij de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland)
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling bestaat uit de sloop en nieuwbouw van woningen.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.
Met de sloop van de aanwezige woningen en de bouw van nieuwe woningen zal het verhard oppervlak niet met meer dan 500 m2 toenemen. Aangezien het plan echter voorziet in parkeergelegenheid volgens actuele normen is sprake van extra verharding. De exacte omvang en uitvoering daarvan is nog niet bepaald, maar de totale toename aan verharding zal naar verwachting meer bedragen dan 500 m2. In overleg met het waterschap wordt bezien hoe dit in het peilgebied kan worden opgelost. Realisering van oppervlaktewater in het plangebied, bijvoorbeeld in de gezamenlijke tuin, is wel mogelijk maar ligt niet voor de hand aangezien er geen directe aansluiting op ander oppervlaktewater is.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. In overleg met het waterschap wordt nog bezien hoe elders in hetzelfde peilgebied in de benodigde watercompensatie kan worden voorzien.
Ecologisch onderzoek
Voor de ontwikkelingen in het plangebied is onderzoek (quickscan) uitgevoerd naar de aanwezige flora en fauna. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Tijdens dit onderzoek zijn in de Ds. Sleeswijk Visserstraat (waarschijnlijke) nestplaatsen van Huismussen aangetroffen. Deze bevonden zich ten tijde van het onderzoek onder de dakpannen aan de zijde met de even nummers, net buiten het plangebied. Het kon daarom niet worden uitgesloten dat deze soort ook binnen het plangebied gevestigd is. Daarom wordt naar aanleiding van dit onderzoek vervolg onderzoek aanbevolen.
Van de boven de straten vliegende Gierzwaluwen kon niet worden uitgesloten dat enkele exemplaren binnen het plangebied nestelen. Om de aanwezigheid en het exacte aantal broedende Gierzwaluwen vast te kunnen stellen is vervolgonderzoek nodig.
De woningen bieden verschillende mogelijkheden voor vleermuizen. De spouwmuren kunnen bereikt worden via ventilatiegaten. Dit maakt een groot deel van de woningen geschikt voor een verblijfplaats. Het onderzoek naar vleermuizen dient uitgevoerd te worden aan de hand van de richtlijnen uit het vleermuisprotocol.
Voor de overige soortgroepen zijn geen beschermde soorten aangetroffen en deze worden op basis van de quickscan ook niet verwacht aanwezig te zijn. De soorten, die vermeld staan in Tabel 1 van de Flora- en faunawet, vallen onder een algemene vrijstelling. Alle broedende vogels en hun nesten zijn beschermd ex. art. 10 en 11 van de Flora- en faunawet. De werkzaamheden dienen dan ook buiten het broedseizoen plaats te vinden.
Vervolgonderzoek
Naar aanleiding van bovengenoemd onderzoek is een ecologisch vervolgonderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.
Met dit vervolgonderzoek zijn tijdens het broedseizoen de voortplantings-, vaste rust- en verblijfplaatsen van de Huismus en Gierzwaluw in kaart gebracht. Daarnaast is het vleermuisonderzoek jaarrond uitgevoerd om te bepalen waar de beschermde functies zich bevinden. Dit vervolgonderzoek heeft geleid tot de volgende resultaten:
Huismus
Binnen het plangebied zijn geen nestplaatsen of vaste rust- en verblijfplaatsen vastgesteld. De woningen aan de even zijde van de Ds. S. Visserstraat bieden wel onderdak aan enkele broedparen. Ook in de nabijgelegen Govert Flohilstraat en Pruimendijk zijn nestlocaties vastgesteld. De struiken op het terrein van de autohandel (naast Ds. S. Visserstraat 2) worden gebruikt als vaste rust- en verblijfplaats. De nesten en vaste rust- en verblijfplaatsen zijn gedurende het gehele jaar beschermd.
Gierzwaluw
Bij Ds. S. Visserstraat 3 is de enige nestlocatie binnen het plangebied vastgesteld. De toegang tot het nest bevindt zich onder de uitstekende dakpannen aan de kopgevel.
Door de sloop verdwijnt de nestplaats die gedurende het gehele jaar beschermd is. De nieuwbouw biedt mogelijkheden tot het aanbrengen van een alternatieve nestlocatie. Vanwege het aantasten van de huidige nestplaats is een ontheffing van de Flora- en faunawet vereist.
Vleermuizen
Een klein aantal vleermuizen maakt gebruik van het plangebied. Van twee soorten zijn aanwijzingen voor een paarverblijfplaats. Een Ruige Dwergvleermuis werd baltsend waargenomen aan de voorzijde van de Ds. S. Visserstraat 21-23. Op drie verschillende plekken is een Gewone Dwergvleermuis in baltsvlucht gehoord. Aangezien deze vleermuizen vanuit of nabij hun verblijfplaats baltsen kan niet worden uitgesloten dat de paarverblijven binnen het plangebied liggen. Er wordt aangeraden om voor één Ruige Dwergvleermuis en twee Gewone Dwergvleermuizen een ontheffing aan te vragen. De nieuwbouw biedt mogelijkheden voor vervangende verblijfplaatsen.
Conclusie
Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient men ten allen tijden rekening te houden met de in de Flora- en faunawet opgenomen Algemene Zorgplicht (art. 2). De Zorgplicht houdt in dat schadelijke effecten aan planten en dieren door menselijk handelen tot een minimum beperkt worden. Deze wettelijke verplichting geldt voor alle fora en fauna in Nederland ongeacht de beschermde status. De Zorgplicht is overgenomen in de Gedragscode voor de Flora- en faunawet van de gemeente Ridderkerk.
Daar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van Gierzwaluw en vleermuissoorten als Ruige- en Gewone Dwergvleermuis niet kan worden uitgesloten, is het noodzakelijk dat er voldoende mitigerende maatregelen worden getroffen om negatieve effecten op deze soorten te kunnen voorkomen. Daarom zal er een mitigatieplan worden opgesteld. Hierin worden naast afspraken voor de realisatie van permanente verblijfplaatsen, concrete afspraken opgenomen voor de realisatie van tijdelijke verblijfplaatsen voor de periode tussen de sloop en de nieuwbouw. Binnen het plan zijn er voldoende mogelijkheden aanwezig zijn voor mitigerende maatregelen.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Ridderkerk beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid. In de visie is een bijlage opgenomen met een overzicht van alle risicobronnen met bijbehorende risico's. In de bijlagen is tevens een scenario-analyse opgenomen van de meest waarschijnlijke en worst-case ongevalscenario's. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.
Onderzoek
Uit de Visie Externe Veiligheid blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Wel vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de rijkswegen A15 en A16 en door de hoofdtransport aardgasleiding A555. De A15 en A16 zijn aangewezen als basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg
Voor zowel de rijksweg A15 als de rijksweg A16 geldt dat de PR 10-6 risicocontour niet buiten de wegen is gelegen. Wel is sprake van een plasbrandaandachtsgebied van maximaal 30 m. Door het vervoer van GT4 transporten is er sprake van een invloedsgebied van meer dan 4.000 m. Het plangebied ligt op een afstand van circa 240 m van de rijksweg A16 en op circa 550 m van de rijksweg A15. Voor beide snelwegen ligt het plangebied dus buiten het plasbrandaandachtsgebied, maar binnen het invloedsgebied. Het groepsrisico is voor beide wegen in de huidige situatie kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Omdat de ontwikkeling bestaat uit de sloop van 46 woningen en de bouw van 47 woningen zal de personendichtheid in het invloedsgebied en daarmee de hoogte van het groepsrisico niet noemenswaardig toenemen. Aangezien het plangebied in het invloedsgebied van de A16 en A15 is gelegen dient er een beknopte verantwoording te worden opgesteld waarin aandacht wordt besteed aan bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid. De mate van hulpverlening en zelfredzaamheid is bepaald aan de hand van het kwetsbaarheidszonemodel.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de hoofdtransport aardgasleiding geldt dat de PR 10-6 risicocontour niet buiten de leiding is gelegen. Het plaatsgebonden risico vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De inventarisatieafstand van de leiding is 490 m. Het plangebied ligt op circa 530 m afstand van de leiding, dit is buiten de inventarisatieafstand.
Kwetsbaarheidszonemodel
De beoogde ontwikkeling is beoordeeld aan de hand van het Kwetsbaarheidszonemodel. De beoogde woningen worden beschouwd als kwetsbare objecten. Voor het bepalen van de risico's wordt volgens het kwetsbaarheidszonemodel getoetst aan het meest geloofwaardige scenario (MGS). De afstanden in het MGS zijn kleiner dan 200 m, er hoeven derhalve geen maatregelen te worden genomen ten behoeve van hulpverlening en zelfredzaamheid.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
In de paragraaf externe veiligheid is reeds ingegaan op de in de omgeving van het plangebied aanwezige risicorelevante leidingen. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling in het plangebied is met de sloop van 46 bestaande en herbouw van 47 nieuwe woningen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie niet voor een verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2013 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Vlasstraat (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
Ten zuidoosten van het plangebied is op circa 18 meter is het garagebedrijf HS Autoservice gelegen. Aan de noordzijde van het plangebied ligt een huisartspost op circa 40 meter.
Voor het garagebedrijf HS Autoservice geldt dat de woningen niet dichterbij worden gerealiseerd dan dat de woningen in de huidige situatie aanwezig zijn. Het garagebedrijf wordt dan ook niet in haar bedrijfsvoering beperkt ten gevolge van de ontwikkeling van de nieuwe woningen ter plaatse van de bestaande woningen. Daarbij dient tevens aangegeven te worden dat het garagebedrijf in de huidige situatie moet voldoen aan de normen zoals gesteld in het Activiteitenbesluit ter plaatse van de woningen. Ook liggen op kortere afstand woningen die wel blijven staan (de woningen met even huisnummers aan de Ds. Sleewijk Visserstraat). Deze woningen zijn op circa 3 meter afstand gelegen van het garagebedrijf en ook hier zal voldaan moeten worden aan de normen zoals gesteld uit het Activiteitenbesluit. Daarmee kan dan ook gesteld worden dat ter plaatse van de nieuw de realiseren woningen sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
De huisartsenpost beschikt over milieucategorie 1, wat neerkomt op een richtafstand van maximaal 10 meter. Gezien de afstand van 40 meter, wordt hier ruimschoots aan voldaan. De huisartsenpost vormt dan ook geen belemmering voor het woon en leefklimaat ter plaatse van de ontwikkeling. De huisartsenpost wordt eveneens niet in haar bedrijfsvoering belemmerd.
Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Om de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied te onderzoeken is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Het doel van dit onderzoek was het vaststellen of het voormalige, dan wel het huidige gebruik van het plangebied heeft geleid tot een verontreiniging van de bodem.
Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater) kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit de ontwikkeling niet in de weg staat.
Conclusie
De bodemkwaliteit staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg en vormt tevens geen beperkingen voor het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen).
Onderzoek
Om de archeologische en cultuurhistorische waarden ter plaatse van het plangebied te onderzoeken is een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase, uitgevoerd in het plangebied. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5.
Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het potentiële archeologische niveau verstoord is, waardoor de kans op het aantreffen van archeologische resten laag is. Tijdens het veldwerk is gebleken dat er geen archeologische niveaus aanwezig zijn binnen 4 meter onder maaiveld. Op basis van deze resultaten kan worden gesteld dat de archeologische waarden de ontwikkeling niet in de weg staan.
Conclusie
De archeologische en cultuurhistorische waarden staan de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Voor de kosten die samenhangen met de ontwikkeling is een anterieure overeenkomst opgesteld tussen de gemeente en de initiatiefnemer Woonvisie. In deze overeenkomst is geregeld op welke wijze de kosten verdeeld zijn. Het uitgangspunt hierbij is dat de gemeente niet zal bijdragen aan de kosten die het gevolg zijn van de voorgestane ontwikkeling/herstructurering. Met een anterieure overeenkomst is de (economisch) uitvoerbaarheid van het plan verzekerd. Omdat (het verhaal van) de kosten via een anterieure overeenkomst wordt geregeld is een exploitatieplan niet nodig.
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Herstructurering Woningen Rijsoord' heeft vanaf 16 september 2016 zes weken ter inzage gelegen. Er is ook een goed bezochte inloopavond georganiseerd op 6 oktober 2016. Op deze avond konden belangstellenden vragen stellen over het voorontwerpbestemmingsplan.
Voordat het bestemmingsplan ter inzage lag heeft het wijkoverleg Rijsoord ook een reactie gestuurd:
Tijdens de periode dat het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage lag zijn drie reacties binnen de termijn ingediend.
Samenvatting en beantwoording inspraakreacties
Reactie gemeente
Reactie gemeente
Reactie gemeente
Door deze aanpassingen passen de appartementen goed in het dorpse karakter van de wijk Rijsoord. Er ontstaat hierdoor dan ook geen precedentwerking voor hoogbouw in Rijsoord.
De volgorde van de appartementen en woningen is ook bewust gekozen, en past in het historisch karakter van Rijsoord. Van oudsher is de bebouwing namelijk gesitueerd aan de Pruimendijk, en neemt qua intensiteit daar vandaan af. Het situeren van de appartementen achter de Pruimendijk is dan ook logisch. De woningen daarachter sluiten namelijk aan bij de gebouwen van één laag hoog aan de Vlasstraat. Op die manier ontstaat er een logische overgang van de Pruimendijk naar de velden achter de Vlasstraat.
Reactie gemeente
Reacties vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is daarnaast op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor vooroverleg toegezonden op 15 september 2016 aan de volgende overleginstanties.
Van de instanties onder 1 en 3 heeft de gemeente een vooroverlegreactie ontvangen.
Reactie gemeente
3. DCMR
DCMR heeft verschillende technische reacties gegeven op het geluidsonderzoek. Deze bestaan uit een aantal vragenc.q. opmerkingen.
Reactie gemeente
Ambtshalve wijzigingen
In tegenstelling tot de eerdere smallere versie van de vluchttrappenhuizen aan de zuidzijde van de appartementenblokken, is door eigenaar Woonvisie nu gekozen voor een compacte, bredere versie. De verbeelding is ter plaatse van de locatie van de vluchtrappenhuizen aangepast overeenkomstig de nieuwe maten van de vluchttrappenhuizen.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Herstructurering Woningen Rijsoord' heeft vanaf 27 januari 2017 tot en met 9 maart 2017 zes weken ter inzage gelegen. Gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan heeft het ontwerpbesluit hogere grenswaarden (HGW) ter inzage gelegen.
Tijdens de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage lag zijn drie zienswijzen binnen de termijn ingediend. De zienswijzen zijn derhalve ontvankelijk.
Samenvatting en beantwoording zienswijzen
Reactie gemeente
Reactie gemeente
Reactie gemeente
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe de juridische regeling is vormgegeven.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de nieuwe woningen, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie.
De planopzet biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de woningen is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de (woon)functies ruimtelijk begrensd.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op de gemeentelijke standaard voor bestemmingsplannen.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Wonen
Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming vallen zowel de grondgebonden woningen als de gestapelde woningbouw. De gestapelde woningbouw is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' toegestaan. Op de verbeelding zijn de maximale bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringsaanduidingen. Op die wijze worden ook de belangen van de molen, zoals vastgelegd in de molenbiotoop veiliggesteld. Voor de vluchttrappenhuizen aan de zuidzijde van de appartementenblokken is een specifieke aanduiding op de verbeelding opgenomen.
Verder is in de regels bepaald dat de grondgebonden woningen (de hoofdgebouwen) een maximale diepte van 10 meter en de appartementen (gestapelde hoofdgebouwen) een maximale diepte van 14 meter mogen hebben.
De bestemming 'Wonen' biedt tevens de mogelijkheid tot het realiseren van parkeergelegenheden. Door middel van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - Verkeer' wordt de gewenste ontsluitingsweg binnen de woonbestemming mogelijk gemaakt.
Tevens zijn, zoals gebruikelijk in Ridderkerk, binnen deze bestemming aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven toegestaan. Dit mag ook in bijgebouwen. Om te zorgen dat de hoofdfunctie wonen gehandhaafd wordt zijn aan deze activiteiten specifieke gebruiksregels verbonden. Hierin worden met name eisen gesteld aan de kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven.