direct naar inhoud van Regels
Plan: Waardsedijk 44
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0589.waardsedijk44-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Waardsedijk 44 met identificatienummer NL.IMRO.0589.waardsedijk44-VA01 van de gemeente Oudewater.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning worden uitgeoefend.

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:

  • a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt, boomkwekerij en bosbouw;
  • b. boomkwekerij: een bedrijf gericht op het telen van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
  • c. bosbouw: de teelt van bomen ten behoeve van de houtproductie;
  • d. fruitteelt: de teelt van fruit in boomgaarden;
  • e. glastuinbouw: de teelt van tuinbouw- of siergewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen en permanente tunnelkassen, waaronder begrepen plastic kassen;
  • f. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond; de teelt van ruwvoedergewassen ter voorziening in eigen behoefte daaronder begrepen;
  • g. intensieve kwekerij: de teelt van vissen of de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  • h. intensieve veehouderij: het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  • i. paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling en manege;
  • j. paardenhouderij: een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden;
  • k. sierteelt: de teelt van siergewassen, alsmede van sierstruiken en sierbomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling van boomkwekerijgewassen en vaste planten.
1.8 agrarische nevenactiviteit

agrarische functies die bij wijze van nevenactiviteit naast de agrarische bedrijfsvoering als hoofdtak worden geëxploiteerd, en waarvan de gezamenlijke productieomvang een ondergeschikt deel uitmaakt van de totale productieomvang van de agrarische hoofdtak.

1.9 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.10 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.11 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.12 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.13 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bed & breakfast

recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen.

1.15 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aanhuisverbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.16 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.17 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

de afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 bijbehorend bouwwerk

de uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.27 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.28 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.29 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.30 extensieve dagrecreatie

de niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 hoofdgebouw

een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.33 kampeerboerderij

1.52 kampeerboerderij

een agrarisch gebouw dat aan zijn oorspronkelijke functie onttrokken is of een nieuw gebouw op een voormalig agrarisch bouwperceel dat geschikt is gemaakt voor recreatief nachtverblijf van groepen;

1.34 kampeermiddelen

de niet als een bouwwerk aan te merken, zoals vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.35 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

de in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.36 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

1.37 kleinschalig kampeerterrein

een kampeerterrein voor niet meer dan 25 kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

1.38 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.39 niet-agrarische nevenactiviteit

niet-agrarische functies die bij wijze van nevenactiviteit naast de agrarische bedrijfsvoering als hoofdtak worden geëxploiteerd en die naar aard en omvang ondergeschikt zijn aan de agrarische hoofdtak.

1.40 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming.

1.41 opslag

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.42 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.43 ondergrondse bouwlaag

een geheel of gedeeltelijk beneden het peil gelegen, voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte;

1.44 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.45 paardenbak

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk grond kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen van paarden dan wel het uitoefenen van de paardensport met een oppervlak van maximaal 800 m2.

1.46 paardenstalling/pension

het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenstalling worden geen maneges verstaan.

1.47 peil
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst, of minder dan 5 m daarvan: de hoogte van de weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
  • b. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
  • c. in andere gevallen en voor ander bouwwerken niet op of in het water: de hoogte van de bestaande omliggende terreinen (maaiveld).
1.48 slopen

het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk.

1.49 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.50 standplaats voor kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.

1.51 straatmeubilair

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals draagconstructies voor reclame, voorwerpen van beeldende kunst, bloemen- en plantenbakken, straatverlichting, bewegwijzering, telefooncellen en andere vergelijkbare voorzieningen, zoals abri's.

1.52 teelt van ruwvoedergewassen ter voorziening in eigen behoefte

de teelt van ruwvoedergewassen anders dan gras over een oppervlakte, die jaarlijks niet meer bedraagt dan overeenkomt met de oppervlakte aan ruwvoedergewassen die benodigd is ter voorziening in jaarlijkse behoefte aan ruwvoedergewassen van het betrokken bedrijf.

1.53 trekkershut

een eenvoudige accommodatie voor kortdurend recreatief nachtverblijf, die is voorzien van een basisinrichting om te overnachten en te koken.

1.54 verkoop eigen producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voorzover deze agrarische producten op het eigen bedrijf zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf zijn verwerkt of bewerkt.

1.55 verblijfsmiddelen

de voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken – voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.

1.56 windturbine

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.57 zorgboerderij

de opvang van volwassenen of gehandicapten, inclusief nachtverblijf, hetzij als niet-agrarische neventak, hetzij als vervolgfunctie op een agrarisch bouwperceel, waarbij het meewerken in het agrarisch bedrijf of bij het kleinschalig houden van dieren een wezenlijk onderdeel is van de therapie en waarbij kleinschalige recreatieve voorzieningen en/of een theeschenkerij zijn toegestaan.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn. Indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, dan wordt vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, gemeten.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
  • a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  • b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

2.4 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.5 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden veehouderijbedrijven;
  • b. agrarische nevenactiviteiten mits die plaatsvinden:
    • 1. binnen de bedrijfsgebouwen en tot een oppervlakte van niet meer dan 25% van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning uitgezonderd, met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte niet meer dan 300 m2 mag bedragen;
    • 2. buiten en direct aansluitend aan de bedrijfsgebouwen, tot een oppervlakte van niet meer dan 1.000 m2;
  • c. de volgende niet-agrarische nevenactiviteiten, mits die plaatsvinden binnen de bedrijfsgebouwen en tot een oppervlakte van niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning uitgezonderd, met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte niet meer dan 500 m2 mag bedragen:
    • 1. verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2;
    • 2. kano- en roeiboot- of fietsverhuur waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2;
    • 3. bed & breakfast waarbij de vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m2, met dien verstande dat daarbij niet meer dan 1 trekkershut met een oppervlakte van niet meer dan 30 m2 is toegestaan;
    • 4. aan huis gebonden beroepen waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2;
    • 5. paardenstalling/paardenpension waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m2 en het gebruik van de gronden daarvoor niet meer mag bedragen dan 1.200 m2;
    • 6. opslag en stalling van niet agrarische goederen, mits de opslag en stalling van de goederen geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben, waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m2, en de opslag en of stalling binnen de bestaande bebouwing dient plaats te vinden;

met daarbijbehorende:

  • d. gebouwen;
  • e. bouwwerken geen gebouw zijnde;
  • f. erven en tuinen;
  • g. paardenbak;
  • h. water;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

3.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwperceel en in aansluiting op de bestaande bebouwing, worden opgericht, waarbij de onderlinge afstand niet meer mag bedragen dan 20 m;
  • b. de afstand van gebouwen tot andere gebouwen en perceelgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;
  • c. de afstand van gebouwen tot waterlopen mag niet minder bedragen dan 2 m;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met c geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, gehandhaafd mogen worden;
  • e. voor zover op de plankaart de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' is opgenomen geldt dat de hoofdvorm van het monumentale gebouw, bepaald door de oppervlakte van het grondvlak, gevelbreedte, (goot) hoogte, dakhelling en nokrichting, zoals die bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan gehandhaafd dient te worden.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. de bouwhoogte van kassen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de inhoud mag niet meer bedragen dan 600 m3, waarbij ondergrondse bouwlagen niet meegerekend worden;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

3.2.4 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Voor een bijbehorend bouwwerken een overkapping bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer dan 50 m2 bedragen;
  • b. een bijbehorend bouwwerk mag worden gebouwd op een afstand van 4 m achter de naar de weg gekeerde (voor)gevel(s) van de woning en het verlengde daarvan en de afstand tot de woning mag niet meer bedragen dan 25 m;
  • c. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk moet tenminste 1,5 m lager zijn dan bouwhoogte van de woning.

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van hooibergen, (kunst)mest- en/of voedersilo's mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • b. de bouwhoogte van kleinschalige windturbines mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. de oppervlakte respectievelijk de inhoud van een mestbassin mag niet meer bedragen dan 750 m2 respectievelijk 2.500 m3;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • e. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • f. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevel mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de uiterlijke verschijningsvorm van gebouwen in verband met de cultuurhistorische waarde die hieraan is of kan worden toegekend;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de landschappelijke inpassing.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning af wijken van de bouwregeling zoals omschreven in:

  • a. 3.2.1 onder b voor de bouw van gebouwen op niet minder dan 1,5 m afstand tot andere gebouwen of perceelgrenzen;
  • b. 3.2.1 onder b voor de bouw van bedrijfsgebouwen op de perceelgrenzen, mits de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. 3.2.2 onder a en b voor bedrijfsgebouwen tot een goothoogte van 10 m en een bouwhoogte van 15 m, mits dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling noodzakelijk is en de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden;
  • d. 3.2.3 onder b voor de bouw van een bedrijfswoning met een inhoud van maximaal 750 m3, met dien verstande dat er sprake is van mantelzorg;
  • e. 3.2.3 onder b voor de bouw van een bedrijfswoning met een inhoud van maximaal 850 m3, met dien verstande dat:
    • 1. afwijken bij een omgevingsvergunning uitsluitend wordt toegepast indien een te slopen hoofdgebouw een inhoud heeft van tenminste 1.200 m3;
    • 2. het te slopen hoofdgebouw dat wordt gesloopt noch solitair, noch in samenhang met andere bebouwing een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigt;
  • f. 3.2.3 onder b voor de uitbreiding en/of verbouw van een bestaande agrarische bedrijfswoning ten behoeve van een tweede huishouden, met dien verstande dat:
    • 1. uitbreiding plaats vindt binnen het bestaande hoofdgebouw;
    • 2. de agrarische bedrijfswoning op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan een inhoud heeft van 750 m3 of meer;
    • 3. de uitbreiding en/of verbouw van de agrarische bedrijfswoning niet tot gevolg heeft dat woningsplitsing plaatsvindt;
    • 4. alvorens omtrent het bij omgevingsvergunning afwijken te beslissen, burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwinnen bij de agrarische deskundige met betrekking tot de vraag of een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling het bij een omgevingsvergunning afwijken noodzakelijk maakt;
  • g. 3.2.3 onder c en d voor bedrijfswoningen tot een goothoogte van 5,5 m en een bouwhoogte van 9 m, mits de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden;
  • h. 3.2.5 voor silo's en hooibergen tot een bouwhoogte van ten hoogste 23 m indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling noodzakelijk is en de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden;
  • i. 3.2.5 onder e voor de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van niet meer dan 2 m, met dien verstande dat is aangetoond dat dit voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  • j. 3.2.5 onder g voor de bouwhoogte van lichtmasten bij een paardenbak behorende bij een paardenhouderij tot een hoogte van 6 m, met dien verstande dat:
    • 1. de bedrijfseconomische noodzaak dient te zijn aangetoond;
    • 2. uit overlegd lichtplan is gebleken dat maximaal lichthinder beperkende maatregelen worden genomen bij de keuze en opstelling van het lichtsysteem;
    • 3. de ontsteking van verlichting tussen 22.00 en 08.00 uur niet toegestaan is;
    • 4. maximaal 1 paardenbak per bestemmingsvlak mag zijn verlicht.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken van onbebouwde gronden voor de opslag van niet-agrarische goederen;
  • b. het gebruiken van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • c. het gebruik van onbebouwde gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
  • d. het gebruiken van onbebouwde gronden als opslagplaats van vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe bouwmaterialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
  • e. de uitstalling-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen.

3.5.2 Uitzondering strijdig gebruik

Onder een gebruik strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:

  • a. vormen van gebruik als genoemd in 3.5.1 die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemmingsomschrijving mag worden gebruikt;
  • b. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk regel, vergunning of ontheffing vereist is en deze is verleend;
  • c. het aanleggen of laten aanleggen van kabels en/of leidingen, met uitzondering van buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning af wijken van het gebruik zoals omschreven in 3.1 ten behoeve van:

  • a. agrarische nevenactiviteiten tot een oppervlakte van niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning uitgezonderd, en tot niet meer dan 500 m2;
  • b. bedrijven in de categorie 1 of 2 van de Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m2;
  • c. een kampeerboerderij tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m2;
  • d. een kinderboerderij tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 100 m2 en waarbij het gebruik van de gronden niet meer bedraagt dan 1.500 m2;
  • e. een kleinschalige horecagelegenheid tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 100 m2 en waarbij het gebruik van de gronden niet meer bedraagt dan 500 m2;
  • f. ten behoeve van milieuvriendelijke ambachtelijke bedrijven, bijenhouderijen en dierenpensions/hondenkennels tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 100 m2;
  • g. ten behoeve van sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke en/of met het buitengebied samenhangende dan wel daarop gerichte educatieve (buitengebied) functies, waaronder begrepen expositieruimten, natuur- en landschapseducatie en natuur- en landschapsbeheer tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m2 en het gebruik van de gronden niet meer bedraagt dan 500 m2;
  • h. ten behoeve van de realisering van een kleinschalig kampeerterrein, met dien verstande dat:
    • 1. het kleinschalig kampeerterrein landschappelijk wordt ingepast met afschermende en groenblijvende beplanting;
    • 2. het gebruik van de gronden ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein niet meer bedraagt dan 0,5 ha, met dien verstande dat de voorzieningen ten behoeve van de landschappelijke inpassing buiten het kleinschalig kampeerterrein mogen worden aangelegd;
    • 3. per kleinschalig kampeerterrein niet meer dan 3 trekkers- en/of hooiberghutten zijn toegestaan;
    • 4. de oppervlakte van een trekkers- of een hooiberghut mag niet meer dan 30 m2 bedragen;
    • 5. vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan;
    • 6. de bouwhoogte van een trekkershut mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 7. de bouwhoogte van een hooiberghut mag niet meer dan 3,8 m bedragen;
    • 8. sanitaire voorzieningen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
      • de oppervlakte van de gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen niet meer dan 40 m2 bedragen;
      • de goothoogte van de gebouwen ten behoeve van de sanitaire voorzieningen niet meer dan 3 m bedraagt.

3.6.2 Afwegingskader

De in 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. de activiteiten binnen het bouwperceel en/of bestaande bebouwing plaatsvinden;
  • b. de functies te allen tijde ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie;
  • c. de activiteit niet tot een onevenredige verkeersaantrekkende werking leidt;
  • d. de landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • e. geen strijdigheid met geldende milieuwetgeving ontstaat;
  • f. de geluidsbelasting in stiltegebieden niet negatief wordt beïnvloed.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de bedrijfsvoering ten behoeve van grondgebonden veehouderijbedrijven;
  • b. de waterhuishouding;
  • c. behoud en versterking van de aan de gronden eigen zijnde waarde voor wat betreft landschappelijke openheid;
  • d. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;

met daarbijbehorende:

  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. wegen en paden;
  • g. water;
  • h. waterberging;
  • i. groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden mogen uitsluitend terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte tot 1,5 m worden gebouwd, met uitzondering van kuilvoerplaten, sleufsilo's en voorzieningen voor de opslag van mest.

Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en) (basisbestemming), mede bestemd voor:

  • a. het behoud en de bescherming van de archeologische waarden;

met daarbijbehorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  • d. voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemene bouwregel

Op de voor ' Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog' aangewezen gronden mag, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, niet worden gebouwd.

5.2.2 Uitzonderingen op de algemene bouwregel

Het bepaalde in 5.2.1 is niet van toepassing op:

  • a. een bouwplan die betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en de bodem op een grotere diepte dan 0,3 m niet verder wordt verstoord;
  • b. bouwwerken en bouwplannen met een oppervlakte van niet meer dan 200 m2;
  • c. een bouwplan die betrekking heeft op een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m en zonder heiwerkzaamheden zal worden geplaatst;
  • d. bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van instandhouding en bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden;
  • e. activiteiten waar geen omgevingsvergunning voor bouwen vereist is;
  • f. bouwplannen waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend en waarbij een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgelegd.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.

5.3.2 Afwegingskader

Een in 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien vooraf door de aanvrager een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarde geen bezwaar bestaat.

5.3.3 Omgevingsvergunning niet vereist

Een in 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning is niet vereist indien:

  • a. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld;
  • c. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt gebruikt.

5.3.4 Verplichtingen

Aan een in 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning dan wel een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg de volgende verplichtingen worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden over een oppervlakte van 200 m2 of meer de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het egaliseren en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het ophogen van gronden met meer dan 30 cm;
  • c. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden;
  • d. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 30 cm onder peil;
  • e. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • f. het aanleggen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • g. het verrichten van grondroeractiviteiten, zoals het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • h. het planten van hoogopgaande bomen en/of houtopstanden die dieper (kunnen) wortelen dan 30 cm;
  • i. het verlagen of verhogen van het waterpeil.

5.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het in 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. die reeds legaal in uitvoering zijn of nog legaal mogen worden uitgevoerd op het moment van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  • d. die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

5.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 5.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op:
    • 1. het behoud van de archeologische resten in de bodem;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. dan wel het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen en de bestemming van het gebied wijzigen dan wel laten vervallen:

  • a. indien de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft;
  • b. indien andere wettelijke regelingen daartoe aanleiding geven.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor waterhuishouding door middel van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering, waarbij deze bestemming ten opzichte van de onderliggende bestemming van primaire betekenis is.

6.2 Bouwregels

Op de op de plankaart voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering ' worden gebouwd;
  • b. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de basisbestemming worden gebouwd met dien verstande dat:
    • 1. de belangen van de waterkering hierdoor niet worden geschaad;
    • 2. het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies inwinnen bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of bij de bouwplannen het aan hem toevertrouwde belang voldoende wordt ontzien en omtrent de eventueel te stellen voorwaarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan:

  • a. de situering, de verhouding breedte-diepte, de nokrichting en dakvorm van gebouwen;
  • b. de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. teneinde aldus zeker te stellen dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, aansluiten op de in het gebied gebruikelijke bouwvormen en passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving; daarbij wordt rekening gehouden met de reeds aanwezige bebouwing en oriëntatie van de voorgevels; het stellen van nadere eisen op dit punt mag er niet toe leiden dat de gebruiks- en inrichtingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen in onevenredige mate worden aangetast.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein mits de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast en de bij afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het bestemmingsplan;
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;

met dien verstande dat omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de woonsituatie;
  • g. de verkeersveiligheid;
  • h. de milieusituatie;
  • i. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • j. de sociale veiligheid.

Artikel 10 Algemene procedureregels

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  • a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende vier weken ter inzage;
  • b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. het bevoegd gezag deelt aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Waardsedijk 44'.