direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Westkade ten noorden van 2 en 3, Hekendorp
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0589.bpWestkade2-hb01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van Westkade 2 in Hekendorp is voornemens om drie woningen te realiseren ten noorden van zijn woning op een 825 m² groot woonperceel achter de woningen aan de Prinses Wilhelminastraat. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het tekort naar woningen in de dorpskern. Deze herinrichting biedt bijzondere kansen om een binnenterrein te transformeren naar een woonhof in bestaand woongebied. Door het te verankeren in zijn omgeving met een nieuwe duidelijke entree vanaf de Westkade krijgt het gebied een kwaliteitsimpuls. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Hekendorp ten noorden van de woningen Westkade 2 en 3 en ten zuiden van de achtertuinen van woningen aan de Prinses Wilhelminastraat. In westelijke richting ligt een kleine speeltuin. In oostelijke richting wordt het gebied begrensd door de Westkade met aansluitend de Lange Weidsche Boezem. Een situatietekening is opgenomen in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpWestkade2-hb01_0001.png" Figuur 1: Situering plangebied (rood gestippeld omlijnd) en omgeving.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Raad van State  
“Hekendorp"   20 april 2017   Geen  

Het plangebied is bestemd voor 'Wonen' zonder bouwvlak. Een strook grond langs de Westkade is bestemd voor 'Tuin'. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. Voor het hele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Langs de Lange Weidsche Boezem is voorts de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' van toepassing.

Het oprichten van drie woningen is in strijd met het bestemmingsplan, omdat hiervoor geen bouwvlak is opgenomen. In figuur 2 is een uitsnede van de verbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpWestkade2-hb01_0002.png" Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Hekendorp. Plangebied rood gestippeld omlijnd.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied maakt onderdeel uit van de bebouwde kom van Hekendorp. Met name in de zomermaanden vormt Hekendorp een toeristisch recreatief knooppunt voor met name fietsers, met als belangrijke aders de Goejanverwelle en de Opweg. Rond de dorpskern heeft tot circa 1940 verdichting van het lint plaatsgevonden. Daarna is sprake geweest van een meer planmatige verkaveling van enkele achter het lint gelegen kavels. Hekendorp kan worden opgedeeld in vier ruimtelijk te onderscheiden gebieden.

Het plangebied ligt in gebied 4 tussen de Opweg en de Dubbele Wiericke op de grens met het gebied 2 (Goejanverwelle en Westkade). Om die reden worden beide deelgebieden aangehaald.

2. Gebied Goejanverwelle en Westkade
Dit gebied wordt gekenmerkt door kleinschalige vrijstaande bebouwing rondom een ruim maar gesloten binnenterrein met erven. Hier bevindt zich ook een speelplaats. In dit gebied is sprake van een grote variatie in bouwstijl en bouwjaar van de bebouwing. In dit deelgebied vallen ook vier percelen ten noorden van de Goejanverwelle. Deze maken deel uit van een langer bebouwingslint. De bebouwing op deze percelen ligt op de kop van de oorspronkelijk langgerekte kavels. In een aantal gevallen is achter de hoofdbebouwing nieuwe bebouwing gerealiseerd.

4. Gebied tussen de Opweg en de Dubbele Wiericke (Lange Weidsche Boezem)
In het gebied tussen de Opweg en de Dubbele Wiericke heeft woningbouw van enige omvang plaatsgevonden. De planmatige uitbreidingen zijn gerealiseerd in verschillende fasen en dateren uit de jaren 60 tot eind jaren 80. Er zijn zowel geschakelde als twee-onder-een-kapwoningen gerealiseerd. In de afgelopen jaren zijn nog enkele woningen bijgebouwd.

Lange Weidsche Boezem met links de Westkade. Naastgelegen woning Westkade 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpWestkade2-hb01_0003.png" Speeltuin met links achterzijde woningen Prinses Pad naar Prinses Wilhelminastraat.
Wilhelminastraat.

Specifiek
De groene strook in het verlengde van de Westkade langs de Lange Weidsche Boezem is in gebruik voor recreatieve activiteiten. Deze strook omvat verschillende individuele kavels met o.a. volkstuinen. Aan de Prinses Wilhelminastraat bevindt zich buurthuis 'De Boezem'.
Het plangebied zelf ligt ongeveer 100 meter ten noorden van de gerestaureerde Goejanverwellesluis. Ten zuiden van het plangebied staat een voor- en achterhuis aan de Westkade 2 en 3. Ten westen hiervan ligt een speeltuin. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan een achterpad van de woningen aan de Prinses Wilhelminastraat. Het perceel zelf is ingericht als tuin in een woongebied. Op het tuinperceel staan twee (te slopen) schuren.

Plangebied, gezien vanaf speeltuin. Plangebied vanaf woning Westkade 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpWestkade2-hb01_0004.png" Westelijk gedeelte plangebied. Plangebied, gezien vanaf Oostkade.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Nieuwe situatie

In het gebied tussen de Opweg en de Dubbele Wiericke heeft woningbouw van enige omvang plaatsgevonden. De planmatige uitbreidingen zijn gerealiseerd in verschillende fasen en dateren uit de jaren 60 tot eind jaren 80. Er zijn zowel geschakelde als twee-onder-een-kapwoningen gerealiseerd. In de afgelopen jaren zijn nog enkele woningen bijgebouwd.

De stedenbouwkundige inpassing is zorgvuldig afgestemd op deze karakteristieken. Het tuinperceel, groot circa 825 m², wordt gewijzigd in wonen met een bouwvlak, waarbij het karakter van dit gebied wordt behouden. Gezien de grootte van de kavel bestaan er mogelijkheden voor enige verdichting in volume met enkele woningen. Drie patiowoningen worden stedenbouwkundig passend geacht binnen het gebied. De kapvorm sluit aan bij de typologie van de bestaande vrijstaande woningen. Tussen de kappen van de woning blijft een open structuur behouden. De nokhoogte is lager als de omliggende bebouwing zodat de nieuwe invulling een ondergeschikt karakter heeft. De woningen krijgen een goothoogte van maximaal 4 m en een bouwhoogte van 5 m welke passend zijn in deze woonomgeving. De kleinschaligheid blijft hierdoor behouden met een aantrekkelijk en rustig woonmilieu, waarbij aansluiting is gezocht met enerzijds de woningen aan de Prinses Wilhelminastraat en anderzijds de bestaande woningen aan de Westkade 2 en 3. Een verkavelingstekening van het plangebied is weergegeven in figuur 3. Een vogelvlucht van het plangebied is opgenomen in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpWestkade2-hb01_0005.png" Figuur 3: verkavelingsplan (voorlopig). Plangebied globaal rood gestippeld omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpWestkade2-hb01_0006.png" Figuur 4: Vogelvluchttekening plangebied (indicatief).

3.1.1 Beeldkwaliteitsplan

De kern Hekendorp ligt langs de Hollandsche IJssel in de polder Elf Viertel tussen de Enkele Wiericke en de Dubbele Wiericke. Deze polder maakt deel uit van het West-Nederlandse veenweidegebied en behoort tot het slagenlandschap, een veel voorkomend landschapstype in het Hollands veenweidegebied.

Het centrum van Hekendorp ligt rondom de Goejanverwellesluis die de verbinding vormt tussen de Dubbele Wiericke en de Hollandsche IJssel. Rond deze kleine dorpskern heeft tot circa 1940 verdichting van het lint plaatsgevonden. Daarna is sprake geweest van een meer planmatige verkaveling van enkele achter het lint gelegen kavels. De projectlocatie ligt achter het lint.

Het plangebied is een diep stuk perceel dat zich kenmerkt als een ruim achtererf. Het uitgangspunt voor de ontwikkeling van deze planlocatie is onder andere:

  • er is sprake van een zeer ruim kavel. Hierbinnen is verdichting mogelijk;
  • het karakter bewaren van het lint. Losse gebouwen met ruimte tuinen;
  • qua verkeer kan de planlocatie worden ontsloten via de Westkade.

De gebiedskwaliteiten in het bestaand dorpsgebied worden door deze herontwikkeling met drie woningen opgewaardeerd. De maat en schaal van de bebouwing is passend en afgestemd op de omliggende bebouwing, zoals toegelicht in het beeldkwaliteitsplan. Het 'beeldkwaliteitsplan Westkade' van 26 januari 2021 is opgenomen in Bijlage 1.

3.1.2 Bezonningstudie

Met een bezonningsstudie is het verschil tussen de bestaande situatie en de nieuwe situatie inzichtelijk gemaakt. Voor 4 verschillende data (21 maart, 21 juni, 23 september en 23 december) zijn steeds 4 tijdstippen gekozen: 09:00 uur, 11:00 uur, 13:00 uur, 15:00 uur en 17:00 uur. Uit de vergelijking blijkt dat er ten opzichte van de bestaande situatie alleen in de ochtend de schaduwen reiken tot aan de bestaande woningen aan de Prinses Wilhelminastraat. In de nieuwe situatie is het patroon van beschaduwing daardoor iets anders verdeeld. De bezonningsstudie is opgenomen in Bijlage 2.

3.2 Verkeer en parkeren

Verkeer
De drie woningen worden ontsloten via de Westkade met een nieuw aan te leggen ontsluiting naar de Prinses Wilhelminastraat. De erftoegangswegen zijn/worden ingericht als 30 km/uur gebieden. Via de Opweg is in noordelijke richting de kern Driebruggen bereikbaar richting het rijkswegennet (A12). In westelijke richting is Haastrecht/ Gouda via de Steinsedijk aan te rijden. In oostelijke richting ligt Oudewater via de Goejanverwelle en Hekendorpse Buurt.

Parkeren
De gemeenteraad van Oudewater heeft op 7 juli 2021 de 'Nota Parkeernormen 2021' vastgesteld. Deze Nota heeft het karakter van een beleidsregel en wordt gebruikt bij de invulling van bevoegdheden op grond van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de APV. De parkeernormen zijn gebaseerd op de CROW (publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen' van december 2018). De parkeerkencijfers zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1 Parkeerkencijfers (matig stedelijk)

Functies   Norm rest bebouwde kom   Aandeel bezoekers  
Woning, koop tussen/ hoek   2,0 per woning   waarvan 0,3 per woning  
Woning, koop twee-onder-een-kap   2,2 per woning   waarvan 0,3 per woning  

Op basis van het woningbouwprogramma dient rekening te worden gehouden de in tabel 3.2 opgenomen parkeerbehoefte.

Tabel 3.2 Parkeerbehoefte nieuwe situatie.

Functies   typologie   Parkeernorm   Aantal   Totaal pp  
Woningen   koop tussen-/ hoekwoning   2,0 per woning   3   6  
Woning   koop, twee-onder-een-kap   2,2 per woning   0   0  
Totaal       3   6 pp  

Er zijn 6 parkeerplaatsen nodig. De parkeerbehoefte wordt gerealiseerd door 4 parkeerplaatsen aan te leggen in een parkeerhof bij de entree van de woningen. De overige twee parkeerplaatsen worden aangelegd langs de Lange Weidsche Boezem. Hiervoor is toestemming verkregen van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In figuur 3 is de nieuwe parkeersituatie weergegeven. Bij uitwerking van het bouwplan dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm. In de Overige regels van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.

De Westkade vanaf Goejanverwelle. Locatie nieuw aan te leggen parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpWestkade2-hb01_0007.png" Prinses Wilhelminastraat. Opweg richting Driebruggen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld. De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie tot bestemmingsplan
In de uitwerking van prioriteit 3 'Sterke en gezonde steden en regio's' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stads- en dorpsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk wil het rijk de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling met drie woningen in bestaand stedelijk gebied.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De planontwikkeling wordt getoetst aan de Ladder zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.


Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:

Ad behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt onder andere uit paragrafen 4.2.2 en 4.3.2. De invulling van het plangebied met drie patiowoningen voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren sluit goed aan op de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen in de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Hekendorp (bestaand stedelijk gebied). De invulling van het plangebied met drie woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening vastgesteld. Daarmee zijn deze documenten definitief geworden. De Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening treden vanaf 1 april 2021 in werking.

Wonen en leven
Vitale steden en dorpen
De provincie Utrecht kent een grote diversiteit aan steden, dorpen en kernen en een grote diversiteit aan woon- en vestigingsmilieus. De grote steden Utrecht en Amersfoort zijn een populaire vestigingsplaats voor zowel inwoners als bedrijven en groeien snel. Naar verwachting verwelkomt de stad Utrecht in 2024 de 400.000e inwoner. Samen met omliggende kernen maken deze Utrechtse steden deel uit van het stedelijk netwerk van de noordelijke Randstad. Naast deze agglomeraties ligt de charme van de provincie voor een belangrijk deel juist in kleinschaligheid en een aantrekkelijke, vriendelijke leefomgeving in de kleinere, landelijk gelegen kernen.

Ruimte voor wonen en leven
De provincie streeft onder andere de volgende ambities na.

2050: het realiseren van circulaire woningen of woonwijken.

2040: iedereen die in de provincie Utrecht wil wonen kan beschikken over passende woonruimte. Dit betekent onder andere een voldoende aanbod aan woningen in het sociale en middeldure segment.

2040: het realiseren van energieneutrale woningen of woonwijken.

2030: alle nieuwbouw in de provincie Utrecht gebruikt 50% minder primaire abiotische grondstoffen.

Stedelijke kwaliteit
Gezien de grote ruimtevraag die op de provincie afkomt, is het zaak om zorgvuldig om te gaan met de ruimte. Een groot gedeelte van de mensen woont graag in een stedelijke of dorpse omgeving. De menging en aanwezigheid van functies zoals wonen, werken en voorzieningen draagt bij aan deze aantrekkelijkheid. Binnen het stedelijk gebied van steden en dorpen is nog veel ruimte aanwezig die kan worden benut voor verdichting, herontwikkeling of intensivering. In de afgelopen jaren zijn er weliswaar al veel binnenstedelijke locaties ontwikkeld, maar er zijn nog steeds binnenstedelijke mogelijkheden en er komen continu nieuwe mogelijkheden bij. Door structurele economische veranderingen verliezen veel gebouwen en locaties hun oorspronkelijke functie en komen daarmee voor herontwikkeling in beeld. Deze drie aspecten maken dat wij primair blijven inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling.

De provincie vraagt daarbij aandacht voor de wijze van verdichting. Om te kunnen voldoen aan de toekomstige behoefte aan wonen en werken zal de provincie zich moeten inspannen om, in alle kernen, innovatiever en compacter te bouwen dan we tot nu toe gewend zijn. De mate van compactheid is afhankelijk van de locatie, en hangt ook af van hetgeen mogelijk is relatie tot onze opgaven en ambities op het gebied van onder andere binnenstedelijke kwaliteit, energieneutraliteit en gezondheid.
Levend landschap, erfgoed en cultuur
Een aantrekkelijke leefomgeving draagt bij aan het welzijn van mensen. Daarom zet de provincie in op het doorontwikkelen van onze aantrekkelijke landschappen, het beschermen en benutten van historisch erfgoed en het ondersteunen van een goed cultureel aanbod. Het Utrechtse landschap is mooi, verrassend en veelzijdig. De landschappelijke kwaliteiten en structuren zijn belangrijk voor het goede woon-, werk- en leefklimaat, het vestigingsklimaat en de recreatieve aantrekkelijkheid van de provincie. Landschappelijke kwaliteit is een belangrijk onderdeel van een gezonde leefomgeving. De provincie kent vijf karakteristieke landschappen.

Het plangebied ligt in de kernrandzone van het landschap Groene Hart met de volgende kernkwaliteiten: 'openheid, (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.), landschappelijke diversiteit en rust & stilte.' Het Groene Hart is door het Rijk in de Nationale Omgevingsvisie aangewezen als bijzonder landschap.
De kernrandzone is het gedeelte van het landschap en het landelijk gebied dat direct aansluit aan het stedelijk gebied. Deze zone om de Utrechtse kernen is van grote waarde voor de leefbaarheid van de kern als uitloopgebied en door de hier aanwezige stedelijke functies.


Toetsing planinitiatief
De planontwikkeling ligt in het binnenstedelijk gebied aan de kernrandzone van het Groene Hart. Er is sprake van intensivering van grondgebruik binnen de rode contour. Deze ontwikkeling is in overeenstemming met de Ladder van duurzame verstedelijking. In de Provinciale Omgevingsvisie is het plangebied aangeduid als Algemene beleidslijn voor verstedelijking. Een uitsnede van kaart 11: 'Vitale steden en dorpen' is opgenomen in figuur 5.

Conclusie
Het plangebied ligt binnen de rode contour, waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van de binnenstedelijke ruimte. De planontwikkeling is in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking en de Provinciale Omgevingsvisie. Er zijn geen strijdigheden met de Provinciale belangen.
 afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpWestkade2-hb01_0008.png" Figuur 5: Uitsnede kaart 11 'Vitale steden en dorpen'. Het plangebied is zwart omlijnd aangeduid.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. Deze verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De verordening bevat daartoe bepalingen die bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen in acht moeten worden genomen. De verordening heeft alleen betrekking op nieuwe plannen en besluiten. De verordening bevat geen bepalingen die de burger rechtstreeks binden. Normen uit de verordening moeten eerst vertaald worden in een gemeentelijk planologisch besluit.

Paragraaf 9.2 (Stedelijke functies in stedelijk gebied)
Bepalingen over verstedelijking (voor woningbouw) zijn vastgelegd in paragraaf 9.2 (Stedelijke functies in stedelijk gebied). In artikel 9.15 is vastgelegd dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied bestemmingen en regels kan bevatten voor woningbouw mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken;
  • b. de woningbouw leidt niet tot extra bodemdaling.

Een motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. In de toelichting is hierover opgenomen dat het provinciaal programma Wonen en werken de hoofdlijnen bevat van de gezamenlijke regionale programmeringsafspraken van gemeenten en provincie. In deze regionale programmering:

  • worden de basisprincipes voor verstedelijking gevolgd, te weten:
    • 1. zo veel mogelijk binnenstedelijk/binnendorps (binnen het stedelijk gebied) nabij knooppunten;
    • 2. daarnaast in overig stedelijk gebied;
    • 3. eventuele nieuwe (grootschalige) uitleg koppelen aan hoogwaardig openbaar vervoer en aan (bestaande of nieuwe) knooppunten van de belangrijkste infrastructurele corridors);
  • worden afspraken vastgelegd om te borgen dat binnen het programma tenminste 50% van de te bouwen woningen in het sociale en middensegment plaatsvindt; en
  • worden afspraken gemaakt over energieneutrale, circulaire, klimaatadaptieve woningbouw, evenredige groenontwikkeling en efficiënt ruimtegebruik.

Toetsing planinitiatief
De planontwikkeling is in overeenstemming met artikel 9.15, omdat het plangebied als zodanig is aangewezen en vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart 19 'Wonen, werken en recreëren kaart 2' (figuur 6). In de toelichting op artikel 9.15 is vastgelegd dat de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energieneutrale, circulaire, klimaatadaptieve woningbouw en efficiënt ruimtegebruik. In paragraaf 6.1.7 wordt hierop ingegaan.

Conclusie
Het plangebied is op grond van artikel 9.15 aangewezen als 'Wonen, werken en recreëren'. De drie woningen liggen in het stedelijk gebied. Mitsdien is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de Interim Omgevingsverordening. Eveneens wordt voldaan aan de richtlijnen voor duurzaamheid. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale belangen.
afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpWestkade2-hb01_0009.png" Figuur 6: Uitsnede kaart 19 'Wonen, werken en recreëren kaart 2'. Het plangebied is zwart omlijnd aangeduid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Oudewater (2006)

De structuurvisie geeft de koers aan voor de ruimtelijke ontwikkeling op de korte en middellange termijn (tot ongeveer 2015) en op de lange termijn (2015-2025). Deze visie biedt het ruimtelijk kader voor de gewenste gebiedsgerichte uitwerkingen op gemeentelijk schaalniveau. Lopende projecten worden met elkaar in verband gebracht en nieuwe projecten worden ingezet. De structuurvisie heeft de volgende functies:

  • de visie biedt een integraal en samenhangend ontwikkelingskader voor de ruimtelijke en programmatische ontwikkeling van Oudewater;
  • het is een toetsingskader voor de ontwikkeling van deelprojecten;
  • het zorgt voor communicatie, overleg en afstemming van het beleid op verschillende schaalniveaus, tussen zowel rijk, provincie en de gemeente, als de communicatie tussen het gemeentebestuur en de bevolking.

Wonen
Voor de periode 2005 - 2025 wordt uitgegaan van een woningbehoefte van circa 500 woningen (gemiddeld 25 woningen per jaar). Op basis van in ontwikkeling zijnde plannen is een schatting gemaakt van het aantal woningen welke de komende jaren gebouwd gaat worden. In de periode 2005 – 2020 wordt in Oudewater een aantal bouwlocaties ontwikkeld. De verschillende bouwlocaties zijn te onderscheiden in uitbreidingslocaties, herontwikkelingslocaties en inbreidingslocaties. Inbreidingslocaties zijn locaties binnen de bebouwde kom die nu nog onbebouwd zijn.

Het plangebied aan de Westkade 2 is niet specifiek opgenomen. Invulling met drie patiowoningen van een onbenutte ruimte op een inbreidingslocatie draagt bij aan de dorpskwaliteit van Hekendorp.


Conclusie
De structuurvisie heeft een hoog abstractieniveau, waarin geen uitspraken op perceelsniveau worden gedaan. Het toevoegen van drie patiowoningen voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren in de dorpskern wordt inpasbaar geacht. In algemene zin kan worden gesteld dat het toevoegen van een bouwvlak voor drie woningen op een groot woonperceel in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Structuurvisie.

4.3.2 Woonvisie 2020-2025

De gemeenteraad van Oudewater heeft op 5 oktober 2020 de Woonvisie 2020--2025 vastgesteld. Deze Woonvisie 2020-2025 biedt een kader voor de ontwikkeling van de woningbouwprojecten en de woningbouwplanning waarin wordt afgewogen en gepland welke woningbouwprojecten op welk moment ontwikkeld kunnen worden. Daarnaast zorgt het college op basis van de Woonvisie 2020 - 2025 ervoor dat de prestatieafspraken met de woningcorporaties (De Woningraat en Habion) opgesteld worden.
Voor de uitvoering van de Woonvisie 2020-2025 werkt de gemeente samen met haar strategische partners. Naast De Woningraat zijn dat ook ontwikkelaars, particuliere beleggers, zorgpartijen, eigenaar-bewoners en huurders. Met hen zoekt de gemeente verbinding en draagvlak voor ambities, doelstellingen en maatregelen, en maakt zij afspraken over te bereiken resultaten.

Met het vaststellen van de Woonvisie 2020-2025 kan het college actief uitvoering geven aan het woonbeleid in de vorm van de volgende speerpunten:

  • 1. Versnellen van woningbouwprojecten
  • 2. Extra plancapaciteit
  • 3. Doorstroming
  • 4. Optimaal benutten van de bestaande woningvoorraad.

Woningbouwplanning
Omdat de wereld sterk in beweging is, is een continue monitoring en bijstelling noodzakelijk van het woonbeleid en het woningbouwprogramma. Daarbij kan ingespeeld worden op veranderingen in wet- en regelgeving, financiële mogelijkheden en de actuele marktcapaciteit. Er is dan ook altijd een korte termijn (5 jaar) en een langere termijn waarnaar gekeken wordt (2040). In de Woningbouwplanning staat het totaal overzicht van alle woningbouwprojecten in de gemeente Oudewater. Aan de hand hiervan wordt gestuurd op het woningbouwprogramma, planning en fasering: wat wordt er voor wie, wanneer en waar gebouwd. Waar ziet de gemeente tekorten ontstaan? De woningbouwprogramma's worden gezamenlijk opgesteld door de ontwikkelende partijen in overleg met en binnen de kaders van de gemeente. De woningbouwplanning wordt jaarlijks gemonitord en waar nodig bijgesteld

Doorstroming
In de Woonvisie staat het stimuleren van doorstroming centraal. Door doorstroming creëert de gemeente in de bestaande wijken meer ruimte voor starters en jonge gezinnen. De natuurlijke opbouw van de wijken en dorpen in de gemeente Oudewater, met een mix van type woningen, prijsklassen en bewoners, blijft daardoor behouden. In de nieuwbouw kiest de gemeente bewust voor aanvulling op de bestaande woningvoorraad: het bouwen van woningen geschikt voor 1- en 2 persoonshuishoudens, zoals starters en senioren, zodat iedereen die wil in Oudewater kan blijven wonen. Dit betekent niet dat er niets gedaan wordt voor andere groepen ,zoals gezinnen en mensen met hogere inkomens. Ook voor deze huishoudens wordt gebouwd. In samenwerking tussen gemeente en marktpartijen wordt een goede mix aan woningen gerealiseerd, afgestemd op de vraag.

Woningbouwprojecten
Conform het coalitieprogramma is het afgelopen jaar flink vaart gemaakt met de laatste binnenstedelijke woningbouwprojecten. Het ziet er naar uit dat vanaf 2021 jaarlijks (ruim) 30 woningen opgeleverd worden. Maar het ontwikkelen van binnenstedelijke locaties is ingewikkeld. Hierdoor kan de bouw later starten dan gepland. Ook is het aantal binnenstedelijke locaties in Oudewater eindig. Om in de toekomst voldoende woningen te kunnen realiseren, zal de gemeente aan de slag moeten gaan met de verkenning van nieuwe locaties. Een vergelijkbare problematiek ziet de gemeente in de kleine kernen, waar de rode contour de bouwmogelijkheden beperkt. Inzicht in de kwalitatieve en kwantitatieve vraag is daarvoor essentieel. Om deze reden is besloten de Woonvisie 2016-2020 te herijken. Dit betekent niet een volledig nieuwe visie, maar een actualisatie van de cijfers en een aanscherping van het beleid.

Samenvattend
Wonen is één van de basisbehoeften voor mensen. Voor inwoners die in Oudewater willen blijven wonen, is er voor hen een passende woning beschikbaar in aantrekkelijke woongebieden. Deze ontwikkeling past binnen de doelstelling om een prettig woon- en leefklimaat te behouden en uit te breiden. Daarnaast past het binnen de ambitie van de Woonvisie om de woningvoorraad uit te breiden. In de Woonvisie 2020-2025 is het voornemen om de ambitie te verhogen van 20 woningen per jaar - zoals opgenomen in de Woonvisie 2016-2020 - naar 30 woningen per jaar.

Toetsing planinitiatief
Met oprichten van drie patiowoningen voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren wordt enerzijds doorstroming bevorderd, omdat er drie woningen vrijkomen voor gezinnen en anderzijds drie woningen door herontwikkeling in bestaand dorpsgebied worden toegevoegd aan de woningvoorraad.  

Conclusie
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is in overeenstemming met de uitgangspunten van de gemeentelijke Woonvisie. De voorgenomen ontwikkeling en daarmee ook het bestemmingsplan wordt vanuit volkshuisvestelijk oogpunt haalbaar geacht.

4.3.3 Welstandsbeleid

Aanvragen omgevingsvergunning dienen te worden getoetst aan eisen van welstand. Deze eisen hebben betrekking op het uiterlijk van bouwwerken en de situering van deze bouwwerken in hun omgeving. Gekeken wordt of het bouwwerk dat men wenst te plaatsen op zichzelf of in verhouding tot de omgeving voldoende passend is. De gemeenteraad van Oudewater heeft in 2004 een welstandsnota vastgesteld. Hierin staan criteria omtrent de redelijke eisen van welstand. Het gaat daarbij om de volgende aspecten:

  • karakteristiek van de bestaande bebouwing;
  • openbare ruimte;
  • landschap;
  • stedenbouwkundige context;
  • massa, structuur, maat en schaal, detaillering, materiaalkeuze en kleurstelling;
  • samenhang in het bouwwerk (de onderlinge relatie tussen samenstellende delen).

De criteria kunnen afhankelijk van de specifieke ruimtelijke kwaliteiten en uiterlijke kenmerken van de omgeving per dorp, wijk, buurt of deelgebied verschillen. Daartoe zijn in de welstandsnota specifieke gebiedscriteria opgesteld. Het plangebied is in de gebiedsgerichte criteria aangemerkt als 'Historisch gegroeide woon- en gemengde gebieden (H-gebieden)'; 'Dijklint – Dorps, Goejanverwelle (H4.1)'. Het welstandsniveau is hier 'plus'.

Conclusie
Het uit te werken bouwplan houdt rekening met de welstandscriteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Het voorlopig ontwerp zal om advies worden voorgelegd aan de commissie voor Ruimtelijke kwaliteit en erfgoed. Na verdere uitwerking zal de commissie de ontwerpen wederom beoordelen. Eventueel door de commissie gemaakte opmerkingen zullen worden overgenomen.

4.4 Conclusie

Het planinitiatief voldoet aan het geschetste rijksbeleid. De ruimte in binnenstedelijk gebied wordt optimaal benut. Het plan valt binnen het nationale landschap 'Het Groene Hart'. De nota geeft een aantal hoofduitgangspunten mee voor dit gebied, zoals ontwikkeling ten behoeve van behoud van het landschap en dat elke ontwikkeling geen afbreuk mag doen aan de bestaande kernkwaliteiten. De uitwerking hiervoor legt de rijksoverheid bij provincies en lokale overheden. Er zijn met deze ontwikkeling geen rijksbelangen gemoeid.

De planontwikkeling past binnen het provinciale beleid, zoals dat is vastgelegd in de Provinciale Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening. Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De herinrichting van het plangebied draagt bij aan het intensiveren van het stedelijk gebied in de dorpskern. Verrommeling wordt tegengegaan.

Het toevoegen van drie woningen is tevens in overeenstemming met de hiervoor genoemde uitgangspunten van het gemeentelijke beleid. De drie woningen leveren een bijdrage aan de woningvraag voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal en lokaal vastgesteld beleid.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleid Rijk en provincie

5.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.2.2 Provincie

De watersystemen in stedelijk gebied zijn voornamelijk afgestemd op afvoer (bij regen) en aanvoer (in droge perioden) van water. Een dergelijk systeem bezit onvoldoende veerkracht om te kunnen inspelen op de toekomstige ontwikkelingen. Aandachtspunten bij het streven naar een veerkrachtige duurzame inrichting en beheer in zowel bestaand als nieuw stedelijk gebied zijn de realisering van extra open water, de afkoppeling van schoon verhard oppervlak van de riolering, de aanleg van een verbeterd gescheiden rioleringsstelsels, het saneren van vervuilingsbronnen, de realisering van een natuurvriendelijke oeverinrichting en een duurzamer gebruik van (leiding)water (duurzame waterketen).
Vanaf het begin van planvorming dient overleg gevoerd te worden tussen gemeente, waterbeheerders en andere betrokkenen. Doel van dit overleg is gezamenlijk de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete gebiedsspecifieke ruimtelijke uitgangspunten. Hierbij geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en dat de drietrapsstrategie “vasthouden, bergen en afvoeren” moet worden gehanteerd. Voor nieuw stedelijk gebied, dient rekening te worden gehouden met de eis voor het minimale wateroppervlak ten behoeve van de waterberging; dit moet 10% van het bruto stedelijk gebied worden (inclusief stadsrand).

5.3 Beleid hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.


Waterkoers 2016-2021
Het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het door het algemeen bestuur op 16 maart 2016 vastgestelde waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021 (http://www.waterschaponline.nl/hdsr). De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (Deltabeslissing, www.ruimtelijkeadaptatie.nl):

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.

5.4 Waterhuishouding

Onderzoek/ beoordeling
Veiligheid en waterkeringen
In het oostelijke gedeelte van het plangebied ligt een waterkering (kernzone) inclusief de beschermingszone. Het keringenbeleid is van toepassing op de kern- en beschermingszone van de waterkering. Om het waterstaatsbelang te beschermen dient voorafgaande aan bouwwerkzaamheden toestemming te worden gevraagd van het hoogheemraadschap, waarin het waterkeringsbelang (in de beschermingszone) kan worden afgewogen.
Om de belangen van het hoogheemraadschap te beschermen wordt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' voor de kernzone opgenomen. Binnen de kernzone worden overigens geen bouwactiviteiten uitgevoerd, zodat een Watervergunning niet nodig is. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Oppervlaktewater
Op 20 februari 2019 heeft het algemeen bestuur de Legger oppervlaktewater 2018 vastgesteld. Deze is op 1 mei 2019 in werking getreden. In het plangebied ligt geen oppervlaktewater met een beschermingszone (figuur 7). Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpWestkade2-hb01_0010.png" Figuur 7: Uitsnede legger oppervlaktewater 2018. Plangebied blauw gestippeld aangeduid.

Ruimtelijke ontwikkelingen
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied en 1.000 m² in landelijk gebied is een Watervergunning nodig. Dempingen moeten geheel worden gecompenseerd.

 

Beschrijving waterkwantiteit
De twee te slopen schuren hebben een oppervlakte van afgerond 113 m². De drie woningen krijgen een oppervlakte van 375 m², zodat het verhard oppervlak met 262 m² toeneemt. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig.

Waterafvoer
De bebouwing in het plangebied wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het hemelwater vanaf de woningen zal worden afgevoerd overeenkomstig het gemeentelijke rioleringsbeleid. Voor het afvoeren van hemelwater naar oppervlaktewater is een melding nodig. Bij uitwerking van het bouwplan zullen deze voorwaarden in acht worden genomen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare metalen.

Wateradvies
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen heeft de wijziging van bestemming geen nadelige gevolgen. Daarmee voldoet de ruimtelijke ontwikkeling aan het belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. De ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt, hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen zijn er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Milieu en omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij deze ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Inleiding, Externe veiligheid en Duurzaam bouwen.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Onderzoek/ beoordeling
In dit bestemmingsplan wordt het oprichten van drie woningen mogelijk gemaakt. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In de hierna volgende paragrafen wordt aangetoond dat 'belangrijke nadelige gevolgen' voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een herontwikkeling van een bestaand woonperceel door middel van het toevoegen van drie woningen. Deze bestemming is mogelijk, zoals dat is aangetoond in het akoestisch onderzoek in paragraaf 6.1.3. Er is geen cumulatie met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er - behoudens de realisatiefase - geen sprake zijn van productie van afvalstoffen en verontreiniging. (In de fase van realisering zal er sprake zijn van productie of afvoer van afval.) Wanneer de woningen zijn gerealiseerd is er sprake van huishoudelijk afval. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van overige activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). In woningen zijn alleen ondergeschikte bedrijfsactiviteiten toegestaan, waarbij het woonkarakter niet wordt aangetast, zodat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn. Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde functiewijziging.

  • Plaats van het project

Het plangebied is niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2. Het plangebied ligt voorts buiten de invloedssfeer van verderop gelegen Natura 2000-gebieden. De afwijking ten opzichte van de geldende regeling is gering, zodat een toets waaruit inzichtelijk wordt of de betreffende activiteit een negatieve invloed heeft op de gestelde beheerdoelen achterwege is gelaten. Een ecologisch onderzoek heeft plaatsgevonden naar soorten- en gebiedsbescherming. Dit onderzoek is beschreven in 6.3.2. Met inachtneming hiervan zijn er vanuit ecologisch oogpunt geen belangrijke gevolgen voor flora en fauna.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.


Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Onderzoek/ beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van drie woningen in de bebouwde kom. Rondom het gebied staan nagenoeg alleen woningen, zodat het gebied kan worden getypeerd als "rustige woonwijk". In de omgeving van het gebied zijn geen milieubelastende activiteiten die een belemmering kunnen vormen voor deze woningbouwontwikkeling, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen deze planontwikkeling.

Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van de woningbouw zijn gevestigd. Andersom geredeneerd is er geen aanleiding om aan te nemen dat de woningen milieuhygiënische knelpunten opleveren voor milieubelastende activiteiten, omdat deze in de directe omgeving niet aanwezig zijn. Voor de woningen kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

6.1.3 Geluid

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Wettelijk kader railverkeerslawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.

Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
Alle wegen binnen het invloedsgebied van de planlocatie zijn ingericht als 30km/ uur gebieden. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en nieuwe woningen. Conform de Wet geluidhinder zijn wegen die zijn uitgevoerd als wegen met een maximum snelheid van 30 km/u niet gezoneerd. Geluidgevoelige objecten die langs een niet-gezoneerde weg zijn gelegen, behoeven niet in een akoestisch onderzoek betrokken te worden, zodat een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai achterwege kan worden gelaten.

Niet gezoneerde wegen
Bij een nieuwe ontwikkeling dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het akoestische klimaat inzichtelijk te worden gemaakt en te worden beoordeeld indien er sprake is van geluidgevoelige bestemmingen ter plaatse van of nabij de ruimtelijke ontwikkeling. Het akoestisch klimaat wordt bepaald door alle aanwezige geluidsbronnen samen. In dat kader dienen ook de niet gezoneerde wegen (30 km/uur wegen) bij de beoordeling te worden betrokken. Aangetoond dient te worden dat als gevolg van de gecumuleerde geluidbelasting geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op het woon- en leefklimaat. Een wettelijk grenswaarde is hierbij niet aan de orde. Om inzicht te krijgen in de hoogte van de geluidsbelasting afkomstig van 30 km/uur wegen, is deze vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een akoestisch onderzoek uitgevoerd door LBP|Sight te Nieuwegein (rapport van 11 juni 2020, Bijlage 3).
Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt het volgende:

  • 30 km/u-wegen: de geluidbelasting is maximaal 46 dB exclusief aftrek artikel 110g uit de Wet geluidhinder. De geluidbelasting is hiermee lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor gezoneerde woningen. Hiermee is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
  • Er wordt voldaan aan de (doelstelling van de) gemeentelijke indelingseisen. Alle woningen beschikken over een geluidluwe gevel en buitenruimte.
  • De woningen moeten voldoen aan de minimale geluidweringeis van 20 dB zoals gesteld in het Bouwbesluit. Hieraan kan worden voldaan door toepassing van standaard voorzieningen in de gevels van de woningen.

Vanuit wegverkeerslawaai zijn er geen belemmeringen.

Railverkeerslawaai
De nieuwbouwlocatie ligt niet binnen de zone van het spoorwegtraject Utrecht - Gouda. In de zin van de Wet geluidhinder zijn er vanwege de spoorlijn geen bezwaren tegen de bouw van deze woningen.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerde industrieterrein. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
Bij een bestemmingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 en asbest in de bodem overeenkomstig NEN 5707 uitgevoerd door APS Milieu B.V. te Haarlem (rapport van februari 2020, project R20-B080, Bijlage 4). Doel van het onderzoek is het vaststellen van de algemene chemische kwaliteit van de bodem om te bepalen of de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik. Het bodemonderzoek dient geschikt te zijn voor aanvragen omgevingsvergunning (activiteit bouwen). Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat er milieuhygiënisch geen belemmeringen zijn voor de geplande bouwwerkzaamheden.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.

Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige plangebied.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 6.2. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Tabel 6.2: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden  

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.


Onderzoek/ beoordeling
Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Goejanverwelle en Opweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. De afstand tot deze wegen bedraagt ruim meer dan 60 m. Langs de Westkade liggen geen rekenpunten in de NSL Monitoringtool. De concentraties langs deze weg zal naar verwachting evenwel lager zijn dan de concentraties langs de Goejanverwelle en Opweg. Ook uit het Geoloket van de Odru blijkt dat de grenswaarden voor de huidige en toekomstige concentraties niet worden overschreden. Hieruit blijkt dat de NO2 16-18 µg per m³ in 2018 bedraagt en in 2030 10-12 µg per m³. Voor PM10 is dat 21-22 µg per m³ in 2020 en 19-20 µg per m³ in 2030. Voor PM2,5 is dat 13-14 µg per m³ (2020) en 12-13 µg per m³ (2030).
De WHO en GGD hanteren advieswaarden voor fijn stof (PM10) van 20 microgram per kuub, en 10 microgram per kuub voor PM2,5 wat lager ligt dan de wettelijke grenswaarden. Deze waarden zijn iets lager dan de waarden uit het Geoloket. Gelet op de geringe overschrijdingen kunnen deze waarden als voldoende worden beschouwd voor de milieugezondheidskwaliteit. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van drie woningen mogelijk. Ten opzichte van de bestaande situatie zal het aantal verkeersbewegingen niet significant toenemen. De NSL monitoringtool is geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek / beoordeling

Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
In het Basisnet Water is de zuidelijk gelegen Hollandsche IJssel als groene vaarweg aangemerkt. Dit betekent dat er geen beperkingen zijn. Evenmin geldt voor groene vaarwegen een plasbrandaandachtsgebied (veiligheidszone) voor kwetsbare bestemmingen. Er is geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
De Spoorbaan Gouda – Utrecht ligt op circa 1,1 km afstand van het plangebied. Door het transport van (zeer) toxische stoffen over het spoor reikt het invloedsgebied van deze risicobronnen niet over het plangebied. Er is geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 m) geen rijksweg of Provincialeweg met een route gevaarlijke stoffen. Er is geen beperking voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in dit Besluit. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding van de Gasunie. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Elektromagnetische straling
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 8) zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpWestkade2-hb01_0011.png" Figuur 8: Uitsnede Risicokaart (plangebied zwart omlijnd).

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

6.1.7 Duurzaam bouwen

Wettelijk kader
Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijv. afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijv. oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik).

Provinciaal beleidskader
In de Provinciale Interim Omgevingsverordening behorende bij de Omgevingsvisie is in de toelichtng op artikel 9.15 als eis aan ruimtelijke plannen opgenomen dat binnen het stedelijk gebied de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energieneutrale, circulaire, klimaatadaptieve woningbouw, evenredige groenontwikkeling en efficiënt ruimtegebruik. Tot ruimtelijke plannen behoren onder meer bestemmingsplannen. Dit plan is gelegen binnen het stedelijk gebied en het betreft een ruimtelijk plan.

Duurzaam Oudewater
In de Woonvisie Oudewater 2020-2025 is aandacht besteed aan een duurzaam woonbeleid, waarin rekening wordt gehouden met de volgende generaties. Dat heeft in ieder geval te maken met een toekomstbestendige woningvoorraad waarvan de (technische) kwaliteit op peil blijft. Bij nieuwbouw is de ambitie dat alle woningen energieneutraal - nul op de meter - worden gebouwd.

Onderzoek/ beoordeling
In deze paragraaf is een verkenning opgenomen van door initiatiefnemer te onderzoeken mogelijkheden naar realisatie van een duurzame woningbouwontwikkeling. Hiervoor wordt het volgende plan uitgewerkt:

  • het bouwen van woningen zonder gasaansluiting;
  • het aanbrengen PV panelen op de daken;
  • het plaatsen van energiezuinige installaties, zoals warmtepompdrogers;
  • het zoveel mogelijk gebruik maken van recycle-materialen.


Conclusie
De drie woningen worden duurzaam gebouwd overeenkomstig de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Bij uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen.

6.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

Onderzoek/ beoordeling
Archeologiebeleid gemeente Oudewater (2010)
De gemeente Oudewater heeft in samenwerking met de gemeenten Lopik, Montfoort en Woerden een gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. In de beleidsnota geeft de gemeente aan hoe zij invulling geeft aan haar rol van bevoegd gezag, de reikwijdte en ambities van het beleid en de uitvoering daarvan. Naast een beleidsnota is een beleidskaart opgesteld. Deze kaart bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, die tezamen de noodzakelijke informatie bevatten over hoe de gemeente bij besluitvorming over gebruik en inrichting van de ruimte omgaat met "bekende en te verwachten archeologische monumenten".

Het plangebied ligt langs een ontginningsas met een hoge archeologische verwachting. Hier is sprake van bijzondere archeologische verwachtingen voor bewoningssporen die samenhangen met de ontstaansgeschiedenis van Oudewater uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Op de archeologische maatregelenkaart heeft het plangebied een hoge verwachtingswaarde (figuur 9). De bebouwing bevindt zich in categorie 2. Een archeologisch onderzoek moet conform gemeentelijk beleid worden uitgevoerd wanneer het plangebied groter is dan 200 m² en de verstoring dieper gaat dan 30 cm.
In navolging van deze beleidskaart heeft het plangebied in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' gekregen. Onderzoek is nodig wanneer dieper dan 0,3 m zal worden gegraven over een oppervlakte groter dan 200 m². In verband hiermede is een onderzoek naar archeologie uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpWestkade2-hb01_0012.png" Figuur 9: Uitsnede archeologische maatregelenkaart.

6.2.1 Inventariserend veldonderzoek archeologie

ADC ArcheoProjecten B.V. te Amersfoort heeft een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek naar archeologie uitgevoerd (rapport van 15 oktober 2020, rapportnummer 5180, Bijlage 5). Uit dit onderzoek kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde verwachting opgesteld. Op basis van aardwetenschappelijke kaartmateriaal en de relatief lage maaiveldhoogte moet worden aangenomen dat het plangebied landschappelijk gezien is gelegen in een rivierkom ten noorden van de Hollandsche IJssel. Deze rivierloop ontstond in de Midden-Romeinse tijd als zijtak van de Lek. De bodemopbouw zal bestaan uit een afwisseling van veen en komklei. Op grond van de natte omstandigheden waarin veen en komklei gevormd zijn, is het niet aannemelijk dat zij in de periode voorafgaand aan de grootschalige ontginningen in de 13e eeuw een ondergrond vormden voor bewoning. De kans op de aanwezigheid van bewoningssporen wordt daarom gering geacht. Wel werden komgebieden extensief gebruikt, als hooi- of weiland, als griend of als eendenkooi. Dergelijk gebruik is echter niet met prospectief onderzoek aan te tonen.
Na de aanleg van rivierdijken en de afdamming van de Hollandse IJssel in 1285 na Chr. (Dam bij Klaphek) kwam aan de rivieractiviteit nagenoeg een einde. Als gevolg van het lagere waterpeil werd het mogelijk de aangrenzende komgebieden te ontwateren en op grote schaal te ontginnen. Hierbij fungeerde de Hollandsche IJssel als ontginningsbasis en ontstond in het derde kwart van de 13e eeuw de polder Langeweide, waarbinnen het plangebied is gelegen. Rond 1365 werd de direct ten oosten van het plangebied gelegen ‘Dubbele Wiericke’ gegraven. Langs deze waterloop ontstonden verschillende erven, onder meer direct ten zuiden van het plangebied. Kaarten uit de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw tonen aan dat het plangebied delen van verschillende percelen besloeg, die een agrarisch grondgebruik hadden of in gebruik waren als tuin. Het plangebied zelf lijkt behoudens een eventuele schuur onbebouwd te zijn gebleven. Vanwege de aanwezigheid van een boerderij in de nabije omgeving moet in het hieraan grenzende oostelijke en iets hoger gelegen deel van het plangebied wel rekening worden gehouden met aanwezigheid van ophogingen met daarin onder meer huishoudelijk afval (zoals aardewerk en dierlijk bot) en fragmenten bouwmateriaal.
Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hieruit volgt dat de ondergrond uit matig siltige komklei (Formatie van Echteld) met daarop een pakket zwak kleiig veen (Hollandveen Laagpakket, Formatie van Nieuwkoop) bestaat. Het veenpakket wordt op zijn beurt afgedekt met een overstromingsdek (Formatie van Echteld) van 65 tot 80 cm dikte, dat vanuit de Hollandsche IJssel is gevormd. Het geheel wordt afgedekt door een puinhoudend kleipakket, dat vermoedelijk is opgebracht om het maaiveld op te hogen. Gezien het voorkomen van relatief jong vondstmateriaal vond deze ophoging waarschijnlijk grotendeels plaats in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw na de gedeeltelijke sloop en herbouw van de boerderij (thans twee woonhuizen) direct ten zuiden van het plangebied. In het westelijk deel van het plangebied (boringen 1 en 2) is sprake van een 145 tot 165 cm dik pakket opvulzand. In dit deel is de bodemopbouw ontgraven tot in het veen. De intacte top van het overstromingsdek, die in het oostelijk deel van het plangebied is vastgesteld (boringen 4 en 6), wordt als archeologisch relevant beschouwd. Hierin kunnen archeologische sporen uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd aanwezig zijn. De bovenkant van dit niveau bevindt zich op 70 tot 90 cm –mv (circa 1,40 tot 1,45 m –NAP).

ADC ArcheoProjecten adviseert op basis van de huidige plannen, waarin de woningen in het westelijk deel van het plangebied zijn voorzien, om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is nooit volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet.

In geval van wijziging van de plannen waarbij de nieuwbouw anders gepositioneerd wordt en grondwerkzaamheden inclusief een veiligheidsmarge van 20 cm dieper dan 1,20 m –NAP plaatsvinden, wordt wel vervolgonderzoek noodzakelijk geacht.

De gemeente Oudewater heeft naar aanleiding van voorliggend rapport het volgende aangegeven: In het huidige archeologiebeleid is de archeologische verwachting voor het plangebied teruggeschaald van hoog naar middelhoog. De ondergrens voor onderzoek is daarmee geen 200 m² en 30 cm -mv, maar 2.500 m² en 2 m -mv. Er hoeft hiermee geen nader onderzoek plaats te vinden.

Conclusie
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Oudewater heeft het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. In verband hiermee is een archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten hiervan blijkt dat er geen vervolgonderzoek nodig is.

6.2.2 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De in het plangebied aanwezige twee bijgebouwen hebben geen cultuurhistorische waarden, zodat er op dit vlak geen belemmeringen zijn. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt circa 1,6 km noordwestelijk van het plangebied. Het natura2000-gebied 'Uiterwaarden Lek' ligt ruim 4,1 km zuidelijk van het plangebied. Overige Natura2000-gebieden liggen op meer dan 10 km afstand. De Natura2000-gebieden worden door het oprichten van drie woningen niet beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze functiewijziging. Ten oosten van het plangebied ligt op circa 1,4 km bestaande en nieuwe natuur van Natuurnetwerk Nederland (NNN). De planontwikkeling heeft evenmin nadelige gevolgen voor het NNN van de provincie Utrecht (figuur 10).

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpWestkade2-hb01_0013.png" Figuur 10: NNN in de omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven).

6.3.1 Stikstofdepositie

Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het natura2000-gebied 'Uiterwaarden Lek' ligt ruim 8,9 km zuidelijk van het plangebied. Dit is een stikstofrelevant habitatrichtlijngebied. Het op 1,6 km gelegen Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' betreft een vogelrichtlijn en is niet stikstofgevoelig, met dien verstande dat de Polder Stein mogelijk binnenkort wel wordt aangewezen als stikstofgevoelig gebied.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet in juli 2022). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
Voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten geldt een vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht. De vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase van wat wordt gebouwd of aangelegd. De tijdelijke gevolgen van door de bouw veroorzaakte stikstofdepositie kunnen daarmee buiten beschouwing worden gelaten bij de natuurvergunning.
De drie woningen worden zonder gasaansluiting gebouwd. Voldaan wordt aan de eisen van het BENG. Verder ligt het plangebied op circa 9 km afstand van stikstofgevoelige Naura2000-gebieden. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering. Kort samengevat:

  • Op de planlocatie is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.
6.3.2 Flora- en faunatoets

Bij een bestemmingsplanwijziging moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapport van juli 2020, kenmerk 20A044 Bijlage 6). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport):

Natuurgebieden   Gevolgen  
Natura2000  
Habitattypen
 
Natura2000-gebied 'Broekvelden-Vettenbroek & Polder Stein' is niet aangewezen als stikstofgevoelig. Het Natura2000-gebied 'Uiterwaarden Lek' heeft habitattypen die zijn aangewezen als stikstofgevoelig. Dit gebied ligt op geruime afstand van het plangebied. De geplande activiteiten zullen geen stikstof depositie veroorzaken op de natuurgebieden.  
Soorten   Nee  
NNN-gebieden   Nee  
Structuurvisie Utrecht   Nee  

Soortgroep   Overtreding verbodsbepalingen  
Flora   Nee  
Algemeen   Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Meerkikker, Bunzing, Egel, Hermelijn, Dwergmuis, Huisspitsmuis, Rosse woelmuis, Veldmuis en Wezel, geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) door de provincie Utrecht. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.  
Vogels   Nee. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wnb wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Wnb, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied.
Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.  
Vissen   Nee  
Amfibieën   Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.  
Reptielen   Nee  
Zoogdieren   Nee  
Vleermuizen   Nee. Er zijn, mogelijk oudere, uitwerpselen van vleermuizen aangetroffen, maar aanvullend ecologisch onderzoek heeft uitgewezen dat er geen vleermuizen aanwezig zijn. Het rapport van oktober 2021 is opgenomen in Bijlage 7  
Overige soorten   Nee  


Algemene Zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Natuur-inclusief bouwen
De eigenaren-initiatiefnemers hebben aangegeven natuur-inclusief te gaan bouwen. In de nieuwe bebouwing wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen door het inbouwen van nestkasten en vleermuiskasten. De nieuwe situatie voor Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen zal daardoor verbeteren ten opzichte van de huidige.

Geadviseerd wordt om ten behoeve van foeragerende vleermuizen, uitstraling van buitenverlichting zoveel mogelijk te beperken. Hierbij kan gedacht worden aan het gebruik van Led-verlichting en armaturen die naar beneden uitstralen.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze nieuwbouwontwikkeling wanneer met hiervoor genoemde aanbevelingen rekening wordt gehouden. Bij uitwerking van het bouwplan zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen.

6.4 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische opzet

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkings- en overige regels in verband met borging van de parkeerregels.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Tuin
De bestemming 'Tuin' is gelegd op de bij de woningen behorende gronden waarop in principe geen bebouwing is toegestaan. Dit betreffen de gronden gelegen aan de voorzijde van de woning en – bij hoeksituaties – ook delen van het zijerf.

Artikel 4 Verkeer - verblijfsgebied

De gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn bestemd voor wegen, straten en paden en de bijbehorende bermen, met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en groenvoorzieningen toegestaan.


Artikel 5 Wonen

De woonfunctie is de belangrijkste functie in het plangebied. Het beleid is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden en waar mogelijk te versterken. Rekening houdend met dit uitgangspunt, is een regeling geformuleerd die het resultaat is van de afweging tussen enerzijds een maximaal woongenot voor de bewoners en anderzijds de opgave om de bestaande ruimtelijke kwaliteit te waarborgen.

Hoofdgebouwen
Hoofdgebouwen van woningen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gerealiseerd worden.

Bijbehorende bouwwerken
Buiten het hoofdgebouw mogen op de bouwpercelen geen bijbehorende bouwwerken worden opgericht binnen de bestemming 'Wonen'. Deze worden alleen mogelijk gemaakt binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' met de bouwaanduiding 'bijgebouw'.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen, is een aparte maximale maatvoering opgenomen.

Beroep- en bedrijf-aan-huis
Daar waar de gronden zijn bestemd voor wonen is de uitoefening van een 'aan huis verbonden beroep of kleinschalig bedrijfsmatige activiteit' onder voorwaarden toegestaan.


Artikel 6 Waarde - Archeologie 2 
In het plangebied geldt op grond van de gemeentelijke maatregelenkaart een hoge archeologische verwachting. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Bouw- en grondwerkzaamheden zijn uitsluitend toegestaan wanneer (verkennend) archeologisch onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen archeologische waarden worden geschaad. Er is een beperkt aantal uitzonderingen op deze regeling, onder andere voor werkzaamheden die niet dieper reiken dan of niet groter zijn dan een bepaalde maat. Werkzaamheden die kunnen worden aangemerkt als regulier beheer en onderhoud zijn in ieder geval van deze verplichting gevrijwaard.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
In het belang van de aanwezige waterkering met bijbehorende beschermingszone(s) in het plangebied is er een beschermingszone opgenomen. Deze strook is mede bepalend voor het waterkerend vermogen en de stabiliteit van de waterkering. De betreffende gronden zijn aangewezen voor waterkeringsdoeleinden. Deze gronden zijn als zodanig bestemd in combinatie met andere aan deze gronden gegeven bestemmingen.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 9 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals afdaken en balkons.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht.

Artikel 12 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 13 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 14 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

8.1 Financiële haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst, waaronder ook de afwikkeling van planschade. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke betrokkenheid

9.1 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de provincie Utrecht, het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de Veiligheidsregio Utrecht.

9.2 Communicatie

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van van 17 februari 2021 tot en met 30 maart 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Voorts is er op 1 maart 2021 digitaal een informatieavond gehouden. Vervolgens heeft een ieder heeft de gelegenheid gekregen om een inspraakreactie in te dienen. Gedurende deze termijn zijn 7 inspraak- en/of vooroverlegreacties ontvangen. De resultaten zijn verwerkt in de reactienota inspraak en vooroverleg, waarin tevens het verslag van de digitale bijeenkomst is opgenomen. Deze nota is opgenomen in Bijlage 8.

9.3 Zienswijzen

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 22 september 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn vijf schriftelijke zienswijzen ontvangen. De beantwoording van zienswijzen is verwerkt in de Nota van beantwoording zienswijzen, zoals opgenomen in Bijlage 9.