direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waardsedijk 106, Oudewater
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0589.BPWaardsedijk106-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Omstreeks 2025 zal er onvoldoende begraafcapaciteit zijn op de Nederlands Hervormde Begraafplaats Oudewater aan de Waardsedijk 106 in Oudewater. Vanwege de grafrust op eigen graven is het momenteel niet mogelijk om de capaciteit te vergroten middels ruiming. Er is een uitbreiding nodig, waardoor er tenminste voldoende capaciteit tot 2060 kan worden geboden. Aangezien de gemeente Oudewater de wettelijke verplichting heeft om voor voldoende begraafcapaciteit zorg te dragen is een uitbreiding nodig. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidoostzijde van de kern Oudewater. In zuidelijke richting ligt de bestaande begraafplaats. Aan de overige zijden is het plangebied omgeven door de Grote Gracht. Een situatietekening is opgenomen in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPWaardsedijk106-ON01_0001.png" Figuur 1: Situering plangebied (rood gestippeld omlijnd) en omgeving.

1.3 Vigerende beheersverordening

Voor het plangebied geldt de volgende beheersverordening:

Beheersverordening   Raadsbesluit   Raad van State  
“Oudewater en landelijk gebied Hekendorp en Papekop"   28 september 2017   N.v.t.  

In de beheersverordening is vastgelegd dat de regeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Binnenstad' van toepassing blijft met uitzondering van onder andere de wijzigingsbevoegdheden, strafbepalingen en slotbepalingen. Het plangebied is hierin bestemd voor 'Recreatieve doeleinden' en 'Groenvoorzieningen' met de dubbelbestemming 'Beschermd stadsgezicht' en gebiedsaanduiding 'Zone B beschermd stadsgebied'. De planontwikkeling is in strijd met dit bestemmingsplan, omdat hier geen begraafplaats is toegestaan. In figuur 2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Binnenstad' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPWaardsedijk106-ON01_0002.png" Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Binnenstad'. Plangebied rood gestippeld omlijnd.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied ligt aan de Waardsedijk, een bebouwingslint aan de rand van de woonkern richting het buitengebied van Oudewater. Aan dit bebouwingslint staan woningen, het stadskantoor/ politiekantoor en (iets verderop) aan weerszijde van de weg twee begraafplaatsen. Aan de zuidzijde ligt de Rooms Katholieke Begraafplaats met een kerk. Ten westen hiervan ligt een parkeerterrein.
Aan de noordzijde van de Waardsedijk ligt de Hervormde Begraafplaats met een ontvangstruimte. De begraafplaats grenst in noordelijke richting aan een groengebied waar nog enkele volkstuinen aanwezig zijn. Verder ligt hier de Grote Gracht. Ten westen van het plangebied wordt aan de overzijde van de Grote Gracht een nieuwe woningbouwontwikkeling voorbereid op de zogenaamde Oranje Bolwercklocatie, waar nu (nog) een parkeerterrein ligt met incidenteel een evenemententerrein.

Stadskantoor aan Waardsedijk. R.K. Begraafplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPWaardsedijk106-ON01_0003.png" De Grote Gracht. Plangebied vanaf Oranje Bolwerck.

Planspecifiek
Het plangebied grenst aan de bestaande begraafplaats. Het gebied heeft een groene uitstraling. Binnen het gebied zijn nog enkele volkstuinen aanwezig. De randen zijn groen omzoomd, die behouden blijven.

Ingang NH Begraafplaats. NH Begraafplaats ter hoogte van uitbreiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPWaardsedijk106-ON01_0004.png" Plangebied gezien vanaf Oranje Bolwerck. Enkele volkstuinen in plangebied.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Nieuwe situatie

Ten noorden van de bestaande begraafplaats wordt een uitbreiding mogelijk gemaakt met een oppervlakte van afgerond 2.600 m². De ontsluiting vindt plaats via de bestaande uitrit vanaf de Waardsedijk. Een strook langs de Grote Gracht blijft, behoudens een kleine stilteplek aan de noordzijde, in stand als groengebied, zodat de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast. Een verkavelingstekening van het plangebied is weergegeven in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPWaardsedijk106-ON01_0005.png"

Figuur 3: Verkavelingstekening nieuwe situatie (indicatief).

3.2 Verkeer en parkeren

Verkeer
Ontsluiting autoverkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Waardsedijk. In westelijke richting is de woonkern Oudewater bereikbaar.

Openbaar vervoer
De locatie is bereikbaar per openbaar vervoer door de ligging van een bushalte langs de N228 ('Oudewater, Molenwal'). Hier halteert een busverbinding tussen Gouda en Utrecht (buslijn 107 en 207). Deze ligt binnen circa 800 meter loopafstand van het plangebied.

Parkeren en verkeersgeneratie
Het plan ziet op een geringe uitbreiding van de begraafplaats met 2.600 m². Per plechtigheid dient rekening te worden gehouden met een verkeersgeneratie van minimaal 34,8 en maximaal 48,6 verkeersbewegingen. De bestaande wegenstructuur kan dit verwerken.

De gemeenteraad van Oudewater heeft op 7 juli 2021 de 'Nota Parkeernormen 2021' vastgesteld. Deze Nota heeft het karakter van een beleidsregel en wordt gebruikt bij de invulling van bevoegdheden op grond van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de APV.

De parkeernormen zijn gebaseerd op de CROW (publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen' van december 2018). Voor de begraafplaats wordt (per begrafenis) een gemiddelde parkeernorm aangehouden van 31,1 parkeerplaatsen in matig stedelijk gebied (stedelijke zone: rest bebouwde kom). Deze zijn al beschikbaar op het huidige parkeerterrein naast het stadskantoor. Er is geen parkeergelegenheid op eigen terrein. Het betreft hier een uitbreiding van een bestaande begraafplaats. Er is derhalve al voldoende parkeergelegenheid in de omgeving aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPWaardsedijk106-ON01_0006.png" De Waardsedijk. Parkeerterrein naast het stadskantoor.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld. De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De Ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De planontwikkeling wordt getoetst aan de Ladder zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.


Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.

In dit bestemmingsplan wordt een uitbreiding van een begraafplaats mogelijk gemaakt. In het Besluit ruimtelijke ordening is een stedelijke ontwikkeling niet nader gedefinieerd. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

4.1.4 Wet op de lijkbezorging

Begraafplaatsen, crematoria, strooiveldjes en opbaarplaatsen worden aangegeven in het bestemmingsplan. Belangrijkste wet- en regelgeving is de Wet op de lijkbezorging en het Besluit op de lijkbezorging. Voor begraafplaatsen zijn er geen specifieke locatie-eisen, behalve dat een locatie in een rustige omgeving aan te raden is. Dit in verband met de mogelijke verstoring van de begrafenisplechtigheid door geluid.

Begraafplaatsen worden steeds vaker gezien als een waardevol groenelement. Verstoring op begraafplaatsen is relatief beperkt, waardoor (bijzondere) flora en fauna een kans krijgen. Ook wordt bij het ontwerpen van nieuwe begraafplaatsen de inrichting zodanig aangepast dat ook derden voordeel hebben bij een dergelijk groen element. Daarnaast kan een begraafplaats cultuurhistorisch waardevolle elementen bevatten. Deze aspecten kunnen in het bestemmingsplan worden geregeld en beschermd.

4.1.5 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening vastgesteld. Daarmee zijn deze documenten definitief geworden. De Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening treden vanaf 1 april 2021 in werking.

Stedelijke kwaliteit
Gezien de grote ruimtevraag die op de provincie afkomt, is het zaak om zorgvuldig om te gaan met de ruimte. Een groot gedeelte van de mensen woont graag in een stedelijke of dorpse omgeving. De menging en aanwezigheid van functies zoals wonen, werken en voorzieningen draagt bij aan deze aantrekkelijkheid. Binnen het stedelijk gebied van steden en dorpen is nog veel ruimte aanwezig die kan worden benut voor verdichting, herontwikkeling of intensivering. In de afgelopen jaren zijn er weliswaar al veel binnenstedelijke locaties ontwikkeld, maar er zijn nog steeds binnenstedelijke mogelijkheden en er komen continu nieuwe mogelijkheden bij. Door structurele economische veranderingen verliezen veel gebouwen en locaties hun oorspronkelijke functie en komen daarmee voor herontwikkeling in beeld. Deze drie aspecten maken dat de provincie primair blijft inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling.

De provincie vraagt daarbij aandacht voor de wijze van verdichting. Om te kunnen voldoen aan de toekomstige behoefte aan wonen en werken zal de provincie zich moeten inspannen om, in alle kernen, innovatiever en compacter te bouwen dan we tot nu toe gewend zijn. De mate van compactheid is afhankelijk van de locatie, en hangt ook af van hetgeen mogelijk is relatie tot onze opgaven en ambities op het gebied van onder andere binnenstedelijke kwaliteit, energieneutraliteit en gezondheid.

Levend landschap, erfgoed en cultuur
Een aantrekkelijke leefomgeving draagt bij aan het welzijn van mensen. Daarom zet de provincie in op het doorontwikkelen van onze aantrekkelijke landschappen, het beschermen en benutten van historisch erfgoed en het ondersteunen van een goed cultureel aanbod. Het Utrechtse landschap is mooi, verrassend en veelzijdig. De landschappelijke kwaliteiten en structuren zijn belangrijk voor het goede woon-, werk- en leefklimaat, het vestigingsklimaat en de recreatieve aantrekkelijkheid van de provincie. Landschappelijke kwaliteit is een belangrijk onderdeel van een gezonde leefomgeving. De provincie kent vijf karakteristieke landschappen.

Het plangebied ligt in de kernrandzone van het landschap Groene Hart met de volgende kernkwaliteiten: 'openheid, (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.), landschappelijke diversiteit en rust & stilte.' Het Groene Hart is door het Rijk in de Nationale Omgevingsvisie aangewezen als bijzonder landschap.
De kernrandzone is het gedeelte van het landschap en het landelijk gebied dat direct aansluit aan het stedelijk gebied. Deze zone om de Utrechtse kernen is van grote waarde voor de leefbaarheid van de kern als uitloopgebied en door de hier aanwezige stedelijke functies.


Toetsing planinitiatief
De planontwikkeling ligt in het binnenstedelijk gebied aan de kernrandzone van het Groene Hart. Er is sprake van een uitbreiding van een begraafplaats binnen de rode contour. In de Provinciale Omgevingsvisie is het plangebied aangeduid als Algemene beleidslijn voor verstedelijking. Een uitsnede van kaart 11: 'Vitale steden en dorpen' is opgenomen in figuur 4. Een uibreiding van de begraafplaats is hier passend.

Conclusie
Het plangebied ligt binnen de rode contour, waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van de binnenstedelijke ruimte. De planontwikkeling is in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking en de Provinciale Omgevingsvisie. Er zijn geen strijdigheden met de Provinciale belangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPWaardsedijk106-ON01_0007.png" Figuur 4: Uitsnede kaart 11 'Vitale steden en dorpen'. Het plangebied is zwart omlijnd aangeduid.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. Deze verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De verordening bevat daartoe bepalingen die bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen in acht moeten worden genomen. De verordening heeft alleen betrekking op nieuwe plannen en besluiten. De verordening bevat geen bepalingen die de burger rechtstreeks binden. Normen uit de verordening moeten eerst vertaald worden in een gemeentelijk planologisch besluit.

Artikel 2.8 Vrijwaringszone versterking regionale waterkering
In Kaart 3 'Watersysteem kaart 2' valt het plangebied gedeeltelijk onder de vrijwaringszone regionale waterkering. De vrijwaringszone biedt 30 meter ruimte voor versterking of reconstructie van de regionale waterkering. De exacte maat die van toepassing is op een regionale waterkering is opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterbeheerder. In paragraaf 5.4 wordt hierop verder ingegaan.

Artikel 7.5 Cultuurhistorische hoofdstructuur
Binnen Kaart 15 'Cultuurhistorie en landschap kaart 1' valt het plangebied binnen het Agrarisch cultuurlandschap (CHS). Hierbij is behoud door ontwikkeling het uitgangspunt. De cultuurhistorische waarde ligt met name in:

  • de aanwezige ontginningsstructuur en –richting;
  • de structuur en maatvoering van de boerderijlinten;
  • het waterbeheersingssysteem.

In paragraaf 6.2.2 wordt nader ingegaan op welke wijze met de cultuurhistorische waarden van het plangebied is omgegaan.

Paragraaf 9.2 (Stedelijke functies in stedelijk gebied)
Bepalingen over verstedelijking zijn vastgelegd in paragraaf 9.2 (Stedelijke functies in stedelijk gebied). Hierin is vastgelegd dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied bestemmingen en regels kan bevatten voor verstedelijking. De uitbreiding ligt binnen bestaand stedelijk gebied.

Artikel 9.27 Instructieregel geluidsniveau in aandachtsgebied stiltegebied
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Aandachtsgebied stiltegebied bevat regels die rekening houden met de doelstellingen voor het geluidsniveau bedoeld in artikel 9.24. Verder bevat een bestemmingsplan een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met de doelstelling voor het geluidsniveau is omgegaan.

Het plangebied ligt binnen een aandachtsgebied van een stiltegebied. dit is een zone van 1.500 meter rondom een stiltegebied. Sprake is van een gebiedseigen ontwikkeling te weten een uitbreiding van een begraafplaats. Een begraafplaats is op zichzelf geen geluidbron. Stiltegebieden zijn (relatief) luwe gebieden met beperkte verstedelijking, waar het dagelijks geluid de 40 decibel niet overstijgt. Deze in artikel 9.24 genoemde norm zal dan ook niet worden overschreden.


Conclusie
De uitbreiding van een begraafplaats ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plan is in overeenstemming met paragraaf 9.2, omdat het plangebied als zodanig is aangewezen en vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart 19 'Wonen, werken en recreëren kaart 2' (figuur 6). De cultuurhistoische waarden worden gerespecteerd.
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Interim Omgevingsverordening. Er is geen strijd met de provinciale belangen.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Oudewater (2006)

De structuurvisie geeft de koers aan voor de ruimtelijke ontwikkeling op de korte en middellange termijn (tot ongeveer 2015) en op de lange termijn (2015-2025). Deze visie biedt het ruimtelijk kader voor de gewenste gebiedsgerichte uitwerkingen op gemeentelijk schaalniveau. Lopende projecten worden met elkaar in verband gebracht en nieuwe projecten worden ingezet. De structuurvisie heeft de volgende functies:

  • de visie biedt een integraal en samenhangend ontwikkelingskader voor de ruimtelijke en programmatische ontwikkeling van Oudewater;
  • het is een toetsingskader voor de ontwikkeling van deelprojecten;
  • het zorgt voor communicatie, overleg en afstemming van het beleid op verschillende schaalniveaus, tussen zowel rijk, provincie en de gemeente, als de communicatie tussen het gemeentebestuur en de bevolking.


Conclusie
De structuurvisie heeft een hoog abstractieniveau, waarin geen uitspraken op perceelsniveau worden gedaan. Het uitbreiden van een begraafplaats is inpasbaar. Deze ontwikkeling is in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Structuurvisie.

4.3.2 Omgevingsvisie 2022-2040

Burgemeester en wethouders van Oudewater hebben de ontwerp Omgevingsvisie 2022-2040 'Nu: de toekomst van Oudewater' opgesteld. Vaststelling in de gemeenteraad is voorzien in juni 2022. De Omgevingsvisie Oudewater biedt een inhoudelijk en samenhangend kader. Een koers die richting gaat geven aan gewenste ontwikkelingen binnen de gemeente. Het is een strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving van de gemeente Oudewater. In de omgevingsvisie zijn diverse opgaven met een ruimtelijke impact op een evenwichtige manier afgewogen en samengebracht. Daarmee blijft het voor iedereen in de gemeente Oudewater goed leven, wonen, leren, werken en ontspannen.

De kernambitie is om een vitale, duurzame, sociale en inclusieve (gezonde) en veilige woon-, werk- en leefomgeving te borgen en te ontwikkelen. Ankerpunten hierin zijn haar eigen identiteit (onze waarden) in het landschap. Met deze kernambitie bevordert de gemeente een toekomstbestendige samenleving en leefomgeving in Oudewater. De uitgangspunten en waarden zijn hierbij richtinggevend. De visie op hoofdlijnen wordt verwoord in vier verhaallijnen, te weten:

  • 1. kleinschalige groei omwille van de vitaliteit
  • 2. innige band met het landschap
  • 3. Vitale, gezonde, veilige en sociale wijken en kernen
  • 4. Passende en duurzame economie

Het plangebied ligt in een Kernrandzone van het landschap. Kernrandzones zijn de overgangsgebieden tussen stad en land. Met deze gebieden wil de gemeente de woonomgeving en het omliggende landschap beter met elkaar verbinden. Er is plek voor allerlei groene en recreatieve functies voor zowel intensieve als meer extensieve recreatie en voor natuur. Denk aan ommetjes nabij de woonomgeving of langere wandelingen vanuit de stadsranden, maar ook aan ruimte voor natuur, (natuurlijk) spelen, aantrekkelijke rustplekken en een daghorecauitgiftepunt.

Visie per thema
De focus van deze omgevingsvisie ligt op de onderwerpen wonen, werken, mobiliteit, landbouw, recreatie, natuur, klimaatadaptatie, energie en bodemdaling.

Conclusie
De Omgevingsvisie heeft een hoog abstractieniveau waar ontwikkelingen op perceelsniveau niet zijn beschreven. De ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten zijn niet in het geding in de kernzone van het landschap. Gesteld kan worden dat een uitbreiding van de begraafplaats in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleid Rijk en provincie

5.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.2.2 Provincie

De watersystemen in stedelijk gebied zijn voornamelijk afgestemd op afvoer (bij regen) en aanvoer (in droge perioden) van water. Een dergelijk systeem bezit onvoldoende veerkracht om te kunnen inspelen op de toekomstige ontwikkelingen. Aandachtspunten bij het streven naar een veerkrachtige duurzame inrichting en beheer in zowel bestaand als nieuw stedelijk gebied zijn de realisering van extra open water, de afkoppeling van schoon verhard oppervlak van de riolering, de aanleg van een verbeterd gescheiden rioleringsstelsels, het saneren van vervuilingsbronnen, de realisering van een natuurvriendelijke oeverinrichting en een duurzamer gebruik van (leiding)water (duurzame waterketen).
Vanaf het begin van planvorming dient overleg gevoerd te worden tussen gemeente, waterbeheerders en andere betrokkenen. Doel van dit overleg is gezamenlijk de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete gebiedsspecifieke ruimtelijke uitgangspunten. Hierbij geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en dat de drietrapsstrategie “vasthouden, bergen en afvoeren” moet worden gehanteerd. Voor nieuw stedelijk gebied, dient rekening te worden gehouden met de eis voor het minimale wateroppervlak ten behoeve van de waterberging; dit moet 10% van het bruto stedelijk gebied worden (inclusief stadsrand).

5.3 Beleid hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. Dit waterschap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Waterbeheerprogramma 2022 - 2027: Stroomopwaarts, klimaatbestendig en duurzaam
In het op 22 december 2021 vastgestelde waterbeheerprogramma staan de ambities van het waterschap voor de komende zes jaar.

Grote maatschappelijke opgaven
Nederland staat de komende jaren voor grote maatschappelijke opgaven. De snelheid van klimaatverandering is ongeëvenaard en de effecten (extreme droogte én extreme neerslag) zijn nu al zichtbaar. Ook de afname van biodiversiteit gaat sneller dan ooit in de menselijke geschiedenis. Om dit tegen te gaan is een energietransitie gaande, moet het hoogheemraadschap een omslag maken naar een klimaatbestendige inrichting, een circulaire economie en meer duurzame landbouw. In al deze uitdagingen speelt water een rol. Daarnaast is er een grote woningbouwopgave. Deze opgaven samen leveren een grote druk op de ruimte op.

Stroomopwaarts werken
Het hoogheemraadschap wil als waterschap meer aan het roer zitten om water een sturende rol in de ruimtelijke ordening te geven. Zij noemen dat stroomopwaarts werken, gericht op de toekomst. Het hoogheemraadschap investeert zelf - op haar eigen terreinen - in biodiversiteit, circulariteit en duurzaamheid. Zij stimuleert waterbewust gedrag, en vraagt daarmee ook iets van de inwoners. Tegelijk zet zij zich volop in voor een veilige, gezonde en prettige leefomgeving voor iedereen.

Toekomstbestendig gebied
Om voorbereid te zijn op de toekomst investeert het hoogheemraadschap in het watersysteem. Zij werkt samen met partners aan gezamenlijke maatschappelijke opgaven:

  • De komende jaren versterkt het waterschap de dijk langs de Lek; dit project Sterke Lekdijk biedt kansen voor groen en landschap. Daarnaast vraagt zij haar partners om de gevolgen van overstromingen tegen te gaan via ruimtelijke inrichting (2e laag waterveiligheid);
  • Voor de zoetwatervoorziening van West-Nederland is tijdens extreem droge periodes de wateraanvoer via het watersysteem van De Stichtse Rijnlanden van essentieel belang. Deze aanvoercapaciteit vergroot zij de komende jaren via het project Capaciteitsuitbreiding Klimaatbestendige Wateraanvoer (KWA+). Zij gaat de inlaat vanuit de Neder-Rijn bij Wijk bij Duurstede ook bij extreem lage rivierwaterstanden zeker stellen door het bouwen van een inlaatgemaal;
  • De afvoer van water gaat voor een groot deel van de regio via het Amsterdam-Rijnkanaal, waarin beperkt ruimte is om extremere buien op te vangen. Het is nodig het watersysteem te optimaliseren en de afhankelijkheid ervan te verkleinen door een meer waterrobuuste inrichting van steden en polders;
  • Verbeteren waterkwaliteit en vergroten biodiversiteit. Het hoogheemraadschap streeft overal naar schoon en levendig water: gezond water in de stad, levendige boerensloten en natuurwater vol leven. Dit vraagt de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het is nodig voor een robuuste, gezonde en prettige leefomgeving. Voor elke categorie gaan we de samenwerking aan met de relevante partners;
  • Warmte en grondstoffen uit (afval)water. Thermische energie uit oppervlaktewater (TEO) en afvalwater (TEA) heeft veel potentie én kansen in onze regio vanwege de grote woningbouwopgave langs grote wateren. Het hoogheemraadschap stimuleert het gebruik van warmte en grondstoffen uit (afval)water.

5.4 Waterhuishouding

Onderzoek/ beoordeling
Veiligheid en waterkeringen
Op de Legger Regionale waterkeringen valt het oostelijke gedeelte van het plangebied in de buitenste beschermingszone van de Grote Gracht. Voor bouwactiviteiten binnen deze zone dient advies te worden ingewonnen bij de waterbeheerder. Daarnaast is een Watervergunning nodig. In het plangebied vinden evenwel geen bouwactiviteiten plaats. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPWaardsedijk106-ON01_0008.png" Figuur 5: Uitsnede legger Regionale waterkeringen. Plangebied blauw gestippeld aangeduid.

Oppervlaktewater
Op 20 februari 2019 heeft het algemeen bestuur de Legger oppervlaktewater 2018 vastgesteld. Deze is op 1 mei 2019 in werking getreden. Het plangebied grenst aan de Grote Gracht, een primair oppervlaktewater' (figuur 6). De Grote Gracht kent echter geen beschermingszone, maar is aangewezen als onderhoudsvaarwater. Het onderhoud aan de watergang vindt dan ook plaats vanaf het water, waarmee geen noodzaak bestaat tot het aanwijzen van een beschermingszone. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPWaardsedijk106-ON01_0009.png" Figuur 6: Uitsnede legger oppervlaktewater 2018. Plangebied blauw gestippeld aangeduid.

Ruimtelijke ontwikkelingen
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied en 1.000 m² in landelijk gebied is een Watervergunning nodig. Dempingen moeten geheel worden gecompenseerd.

Beschrijving waterkwantiteit
In het plangebied wordt de bestemming 'Groen', waar nog enkele volkstuinen met kleine bouwwerken staan, gewijzigd in een begraafplaats zonder bebouwing. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig. Het hemelwater wordt op het oppervlaktewater geloosd.

Wateradvies
De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 6 juli 2021 (dossiercode 20210706-14-27061) uitgevoerd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er een waterstaatkundig belang is. In verband hiermede is het voorontwerpbestemmingsplan om advies worden voorgelegd aan het hoogheemraadschap.

Het Hoogheemraadschap heeft geadviseerd om enkele metingen te doen naar het grondwater en ruim voldoende op te hogen omdat de Gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) minimaal 30 cm onder het maaiveld van de graven moet komen liggen. Ten behoeve hiervan is een zettingsrapport overlegd waaruit blijkt dat hieraan wordt voldaan.


Conclusie
De Watertoets is kort doorlopen via dewatertoets.nl. Hieruit is gebleken dat er waterschapsbelangen worden geraakt. Het voorontwerpbestemmingsplan is om advies voorgelegd aan het hoogheemraadschap. Het wateradvies is verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Met inachtneming hiervan zijn er vanuit waterhuishoudkundige belangen geen bezwaren tegen deze planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Milieu en omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij deze ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Inleiding en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 100 ha ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit bestemmingsplan.

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Onderzoek/ beoordeling
In dit bestemmingsplan wordt een uitbreiding van een begraafplaats mogelijk gemaakt met afgerond 2.600 m². Er is geen m.e.r beoordeling nodig, omdat de uitbreiding volgens het Besluit m.e.r. niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r kan een m.e.r. beoordeling achterwege worden gelaten.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Deze fysieke wijziging is beperkt, omdat het plangebied alleen een kleine uitbreiding van een begraafplaats mogelijk maakt. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.


Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Onderzoek/ beoordeling
Een begraafplaats valt onder milieucategorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten met een richtafstand van 10 m in een rustig woongebied. Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke activiteiten relevant kunnen zijn voor de geplande uitbreiding van de begraafplaats. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandnormen op basis van de VNG-richtlijn. Uit inventarisatie is gebleken dat er ten westen van het plangebied een appartementengebouw wordt gerealiseerd aan de Sint Janstraat op het Bolwerck. Deze woningbouwontwikkeling ligt op een afstand van minimaal 50 m. Ook de bestaande woningen aan de Sint Janstraat liggen op een afstand van ten minste 50 m. Verder liggen er in de nabijheid van het plangebied geen milieugevoelige functies. Vanuit een goede ruimtelijke ordening blijft voor bestaande en nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.

De begraafplaats zelf valt onder de werking van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. In het bijbehorende Besluit zijn normen verbonden onder andere om geluidsoverlast voor derden te voorkomen. Voldaan kan worden aan de in het Activiteitenbesluit opgenomen algemene regels, omdat de activiteiten geen onacceptabele hinder veroorzaken ter plaatse van de woningen in de omgeving van de begraafplaats. De milieumelding zal tijdig worden ingediend bij het bevoegd gezag.

Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieugevoelige functies in de nabijheid van de uitbreiding van de begraafplaats aanwezig zijn. Voor de woningen kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

6.1.3 Geluid

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van een milieugevoelige functie. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Onderzoek/ beoordeling
De uitbreiding van de begraafplaats valt niet onder de noemer geluidsgevoelige bestemmingen, zodat de Wet geluidhinder hierop niet van toepassing is voor wat betreft wegverkeerslawaai ten gevolge van de Waardsedijk. Verder zal de toename van het wegverkeer op de Waardsedijk door verkeersaantrekkende werking als gevolg van de uitbreiding van de begraafplaats verwaarloosbaar zijn.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen de uitbreiding van de begraafplaats.

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
Bij een bestemmingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door Grondslag B.V. te Kamerik (rapport van 6 september 2021, project 153302, Bijlage 1). Doel van het onderzoek is het vaststellen van de algemene chemische kwaliteit van de bodem om te bepalen of de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik. Het bodemonderzoek dient geschikt te zijn voor aanvragen omgevingsvergunning (activiteit bouwen). Uit de onderzoeksresultaten kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Uit de analyseresultaten blijkt dat de toplaag van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie licht verontreinigd is met enkele zware metalen en PAK. De onderlaag is licht verontreinigd met nikkel. De puinhoudende bodemlaag is niet verontreinigd met asbest. De vastgestelde verontreinigingen zijn vermoedelijk te relateren aan het gebruik van het terrein en de bijmengingen met puin. Daarnaast is de ondergrond ter plaatse als gevolg van de AS3000-correctie licht verontreinigd met PCB.

Het grondwater ter plaatse is licht verontreinigd met barium en molybdeen. Dergelijke licht verhoogde gehalten worden vaker in het grondwater vastgesteld en worden doorgaans veroorzaakt door natuurlijke ophoping. Daarnaast is het grondwater als gevolg van de AS3000-correctie licht verontreinigd met som dichlooretheen.

Met betrekking tot de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse kan worden geconcludeerd dat er, gezien de geringe mate aan verontreiniging milieuhygiënische gezien, geen bezwaar is tegen de toekomstige uitbreiding van de begraafplaats.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.

Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige plangebied.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 6.2. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Tabel 6.2: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden  

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.


Onderzoek/ beoordeling
Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie. De concentraties langs de Waardsedijk liggen onder de grenswaarden.
Ook uit het Geoloket van de Odru blijkt dat de grenswaarden voor de huidige en toekomstige concentraties niet worden overschreden. Hieruit blijkt dat de NO2 16-18 µg per m³ in 2018 bedraagt en in 2030 10-12 µg per m³. Voor PM10 is dat 19-20 µg per m³ in 2018 en 17-18 µg per m³ in 2030. Voor PM2,5 is dat 11-11,5 µg per m³ (2018) en 10,0-10,5 µg per m³ (2030).
De WHO en GGD hanteren advieswaarden voor fijn stof (PM10) van 20 microgram per kuub, en 10 microgram per kuub voor PM2,5 wat lager ligt dan de wettelijke grenswaarden. Deze waarden zijn iets lager dan de waarden uit het Geoloket. Gelet op de geringe overschrijdingen kunnen deze waarden als voldoende worden beschouwd voor de milieugezondheidskwaliteit. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Dit bestemmingsplan maakt een kleine uitbreiding van een begraafplaats mogelijk. Ten opzichte van de bestaande situatie zal het aantal verkeersbewegingen niet significant toenemen. De NSL monitoringtool is geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek / beoordeling
Voor Externe Veiligheid is een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen. De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Uit de Signaleringskaart EV (figuur 7) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen potentiële risicobronnen in de omgeving aanwezig zijn.

Elektromagnetische straling
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPWaardsedijk106-ON01_0010.png" Figuur 7: Uitsnede Signaleringskaart EV (plangebied zwart omlijnd).

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

6.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

Onderzoek/ beoordeling
Archeologiebeleid gemeente Oudewater (20115)
De gemeente Oudewater heeft in 2015 het gemeentelijk archeologiebeleid geactualiseerd. In de beleidsnota geeft de gemeente aan hoe zij invulling geeft aan haar rol van bevoegd gezag, de reikwijdte en ambities van het beleid en de uitvoering daarvan. Naast een beleidsnota is een beleidskaart opgesteld. Deze kaart bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, die tezamen de noodzakelijke informatie bevatten over hoe de gemeente bij besluitvorming over gebruik en inrichting van de ruimte omgaat met "bekende en te verwachten archeologische monumenten".

Het plangebied ligt langs een ontginningsas met een hoge archeologische verwachting. Hier is sprake van bijzondere archeologische verwachtingen voor bewoningssporen die samenhangen met de ontstaansgeschiedenis van Oudewater uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Op de archeologische beleidskaart heeft het plangebied een hoge verwachtingswaarde (figuur 8). Een archeologisch onderzoek moet conform gemeentelijk beleid worden uitgevoerd wanneer het plangebied groter is dan 200 m² en de verstoring dieper gaat dan 30 cm.
In navolging van deze beleidskaart heeft het plangebied in de beheersverordening de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gekregen. Onderzoek is nodig wanneer dieper dan 0,3 m zal worden gegraven over een oppervlakte groter dan 200 m². In verband hiermede is een onderzoek naar archeologie uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPWaardsedijk106-ON01_0011.png" Figuur 8: Uitsnede archeologische beleidskaart.

6.2.1 Inventariserend veldonderzoek archeologie

Geonus Archeologie te Geleen heeft een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek naar archeologie uitgevoerd (rapport van 13 september 2021, Bijlage 2). Uit dit onderzoek kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Het plangebied is gelegen op een laaggelegen rivierkomvlakte waarin zich drechtvaaggronden met profielverloop 1 hebben ontwikkeld. De rivierkomvlakte bevindt zich tussen twee hoger gelegen stroomruggen van de Lange Linschoten (ten noorden) en de Hollandsche IJssel (ten zuid(oost)en) in. Uit een analyse van historisch kaartmateriaal is gebleken dat het plangebied in het verleden onbebouwd is gebleven, maar wel onderdeel uit heeft gemaakt van verschillende fasen van de vestingwerken van Oudewater (Middeleeuwen-1575 en 1740 en later). In de tussenliggende perioden lijkt het plangebied net buiten de omgrachting van Oudewater te hebben gelegen en in gebruik te zijn geweest als grasland. Vanaf de 20e eeuw is het plangebied hoofdzakelijk in gebruik geweest als grasland, boomgaard en volkstuintjes. In de directe omgeving van het plangebied zijn vele archeologische vindplaatsen bekend, allen daterend uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. De vindplaatsen houden verband met bewoning in de oude stadskern van Oudewater of met de vestingwerken van de stad. Het plangebied ligt net buiten de oude stadskern van Oudewater, maar heeft wel onderdeel uitgemaakt van de vestingwerken.

Op basis van de landschappelijke ligging, bekende archeologische waarden en een analyse van historisch kaartmateriaal is een lage verwachting opgesteld voor nederzettingsresten uit alle perioden. Wel geldt voor het plangebied een hoge verwachting op het voorkomen van archeologische waarden gerelateerd aan vestingwerken uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd en op archeologie gerelateerd aan natte contexten.
Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat er een of twee gedempte grachten in het plangebied aanwezig zijn, vermoedelijk die van de eerste fase. Verder bestaat een deel, misschien een smalle strook, uit een deels natuurlijke opbouw van oeverafzettingen op veen. De top van de oeverafzettingen is echter wel oudtijds omgewerkt door het toenmalige gebruik van het gebied. Bij de laatste grootschalige aanpassing aan de verdedigingswerken is een kleipakket over de gedempte grachten en de zone met deels intacte natuurlijke bodem aangebracht.
In het plangebied worden ook na het veldonderzoek vooral resten verwacht uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd die te maken hebben met de verdedigingswerken. Archeologisch onderzoek kan zinvolle informatie opleveren over de loop van de gracht(en), het opgeworpen eiland en het (militair) gebruik van het gebied door de eeuwen heen. Archeologische resten kunnen direct vanaf de bouwvoor voorkomen. De grachten reiken tot (minstens) circa 3,5 m -mv. Ten behoeve van de aanleg van de begraafplaats zal een ophogingspakket aangebracht worden van 4,5 m, hierdoor zal het huidige maaiveld niet geroerd worden door de aanleg van toekomstige graven en wordt archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht. Vervolgonderzoek wordt alleen noodzakelijk geacht indien het huidige maaiveld verstoord zal worden.

Geonius Archeologie adviseert om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling, omdat in het huidige maaiveld niet wordt geroerd. Het is altijd mogelijk dat tijdens grondwerkzaamheden onverwacht archeologische vondsten aan het licht komen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van de grondwerkzaamheden te wijzen op de plicht zogenoemde toevalsvondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Deze melding dient behalve bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) tevens plaats te vinden bij de gemeente Oudewater.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.2.2 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Als onderdeel van de verdedigingswerken heeft de aangrenzende Grote Gracht een rijke geschiedenis gekend in de periode dat Oudewater functioneerde als onderdeel van de oude Hollandse Waterlinie (1672-1815). Hieraan voorafgaand is Oudewater ingenomen geweest door de Spanjaarden in 1575 en, de uiteindelijke reden voor het versterken van de verdedigingswerken, de Fransen in 1672. De verovering door de Spanjaarden in 1575 had een geheel verwoeste stad tot gevolg. Sindsdien zijn de verdedigingswerken nog tweemaal uitgebreid. Tussen 1673 en 1698 is het voorzien van enkele buitenwerken en lunetten en tussen 1740 en 1748 is er een enveloppe aangelegd (buitenste bescherming met aardewerken van een gebastioneerde vesting).

Vanwege deze geschiedenis valt het plangebied binnen gebied B van het beschermd stadsgezicht van Oudewater. Belangrijk zijn het patroon van straten en grachten, de rooilijnen en de 'schaal' en de differentiatie van de bebouwing.

Planspecifiek
De aan de noordzijde van de Waardsedijk gelegen en aan de Grote Gracht grenzende begraafplaats voor de Nederlands Hervormde gemeente werd gesticht in 1829. In 1820 werd een wet van kracht die het begraven binnen de stadsmuren en in de kerk verbood. Omdat de Protestantse gemeente met de Katholieke gemeente gebruik maakte van eenzelfde kerkhof in de stad werd door het gemeentebestuur twee kavels tegenover elkaar aan de Waardsedijk beschikbaar gesteld.

Het terrein van de huidige begraafplaats is rechthoekig en wordt door een middenpad in tweeën gedeeld met eveneens rechthoekige grafperken. De aanleg is niet van bijzondere waarde evenmin als de oostelijk gelegen aula en beide zijn voor de bescherming van de begraafplaats van ondergeschikt belang. Aan de straatzijde wordt het terrein met een fraai vormgegeven hekwerk afgesloten, het mausoleum onderscheidt zich in de verschijningsvorm ten opzichte van de overige grafmonumenten.

Het hekwerk en mausoleum zijn van algemeen belang vanwege de architectuurhistorische waarde als voorbeeld van fraaie vormgeving van de hekwerk en mausoleum. Van cultuurhistorisch belang vanwege de funeraire geschiedenis. Van ensemblewaarde vanwege de relatie met de begraafplaats en onderlinge relatie met de overige onderdelen. Het mausoleum, het hekwerk en de begraafplaats betreft een rijksmonument, vallende onder complexnummer 524437.

De uitbreiding komt achter de huidige begraafplaats te liggen in de 'landtong', grenzend aan de Stadsgracht nabij de Nieuwe Singel. Van de 17e -eeuwse verdedigingswerken is een gedeelte hiervan aan de oostzijde van de stad langs de Nieuwe Singel bewaard gebleven. De Grote Gracht is bij besluit van de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk d.d. 18 januari 1977 aangewezen als rijksmonument.

Binnen het plangebied vindt geen bebouwing plaats. Aan de buitenzijde van de begraafplaats wordt een groenzone aangelegd, zodat de cultuurhistorische waarden van de Stadsgracht niet worden aangetast. Om de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied te behouden is in het besemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen, omdat het geheel binnen het rijksbeschermde stadgezicht van Oudewater ligt (klasse B). Voor dit laatste betekent het dat er een 'aanlegvergunning' nodig is waarbij het advies van zowel de monumentencommissie (MooiSticht) als de rijksdienst (RCE) van belang is.


Conclusie
Het plan zal om advies worden voorgelegd de monumentencommissie (MooiSticht) en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. De adviezen zullen worden opgevolgd. Het inachtneming hiervan is het plan uitvoerbaar vanuit cultuurhistorie.

6.3 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt circa 6,1 km ten westen van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Uiterwaarden Lek' ligt circa 7,2 km ten zuiden van het plangebied. De Natura2000-gebieden worden door het uitbreiden van de begraafplaats niet beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze bestemmingswijziging. Ten zuiden van het plangebied ligt op circa 0,5 km bestaande en nieuwe natuur van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Deze planontwikkeling heeft evenmin nadelige gevolgen voor het NNN van de provincie Utrecht (figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPWaardsedijk106-ON01_0012.png" Figuur 9: NNN in de omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven).

6.3.1 Stikstofdepositie

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2023). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.

Voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten geldt een vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht. De vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase van wat wordt gebouwd of aangelegd. De tijdelijke gevolgen van door de bouw veroorzaakte stikstofdepositie kunnen daarmee buiten beschouwing worden gelaten bij de natuurvergunning.

In onderhavige situatie is er sprake van een kleine uitbreiding van een begraafplaat. Het plangebied ligt buiten een zone liggen rondom stikstofgevoelige Natura2000-gebieden. Het 6,1 km westelijk gelegen Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' betreft een vogelrichtlijn en is niet stikstofgevoelig, met dien verstande dat de Polder Stein mogelijk binnenkort wel wordt aangewezen als stikstofgevoelig gebied. Op de NNN-kaart is hiervoor een bufferzone opgenomen van 3 km. Het plangebied ligt hier ruim buiten. Verder ligt het plangebied buiten de 3 km bufferzone van het zuidelijk gelegen stikstofrelevante Natura2000-gebied 'Uiterwaarden Lek'. Voor deze effectbeschrijving is daarom geen berekening nodig. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering.

Kort samengevat:

  • Op de planlocatie is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.
6.3.2 Ecologisch onderzoek

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (rapport van september 2021, rapportnummer 21A088, Bijlage 3). Op basis van inventarisatie, literatuuronderzoek en verkennend onderzoek kan worden geconcludeerd dat er vanuit gebiedsbescherming en soortenbescherming wel/ geen belemmeringen bestaan tegen deze planontwikkeling. Bij uitwerking van de plannen zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen.

Natuurgebieden   Gevolgen  
Natura2000  
Habitattypen
 
Natura 2000-gebieden 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' en 'Uiterwaarden Lek' hebben habitattypen die zijn aangewezen als stikstofgevoelig. Vanwege de aard van de ontwikkeling hoeft echter niet getoetst te worden of er sprake is van stikstof depositie op de natuurgebieden.  
Soorten
 
Nee  
NNN-gebieden   Nee  
Omgevingsvisie Utrecht   Nee  

Soortgroep   Overtreding verbodsbepalingen, aanvullende maatregelen vereist  
Vogels   Nee. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wet natuurbescherming wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Wnb, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied.
Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.  
Amfibieën   Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.  

Algemene zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Conclusie
Bij uitwerking van de plannen zullen de aanbevelingen worden overgenomen uit het rapport. Met inachtneming hiervan kan worden geconcludeerd dat er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan tegen deze planontwikkeling.

6.4 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische opzet

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels in verband met borging van de parkeerregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Groen
De grond aan de randen van het plangebied langs de Grote Gracht wordt bestemd als 'Groen'. Binnen Groen zijn tevens water, bruggen en voetpaden toegestaan.

Artikel 4 Maatschappelijk
De bestemming 'Maatschappelijk' richt zich enkel op de uitbreiding van de begraafplaats zoals die zich bevindt aan Waardsedijk 106. Bebouwing is niet toegestaan.


Artikel 5 Waarde - Archeologie 
In het plangebied geldt op grond van de gemeentelijke maatregelenkaart een hoge archeologische verwachting. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Bouw- en grondwerkzaamheden zijn uitsluitend toegestaan wanneer (verkennend) archeologisch onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen archeologische waarden worden geschaad. Er is een beperkt aantal uitzonderingen op deze regeling, onder andere voor werkzaamheden die niet dieper reiken dan of niet groter zijn dan een bepaalde maat. Werkzaamheden die kunnen worden aangemerkt als regulier beheer en onderhoud zijn in ieder geval van deze verplichting gevrijwaard.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie
Met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' worden de cultuurhistorische waarden van de historische binnenstad beschermd. Het plangebied maakt hiervan onderdeel uit. Het is niet toegestaan om zonder omgevingsvergunning wegen, paden, banen of andere oppervlakteverhardingen aan te leggen.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 8 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals afdaken en balkons.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht.

Artikel 11 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 12 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 13 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische uitvoerbaarheid

Er is geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro, juncto artikel 6.2.1 Bro. Dit houdt in dat er geen exploitatieplan behoeft te worden vastgesteld.
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De gevraagde uitbreiding van de begraafplaats is in overeenstemming met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De gronden zijn geheel in eigendom van initiatiefnemer. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/ exploitant gesloten overeenkomst, waarin planschade is geregeld. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen.

8.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de provincie Utrecht, het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, de Veiligheidsregio Utrecht en Gasunie.

Vooroverlegreactie provincie Utrecht
Reactie

  • 1. Voor de compleetheid van het geheel zou er bij het provinciale beleid hoofdstuk 4.2. (Interim Omgevingsverordening) ook moeten worden verwezen naar de stiltegebieden: Artikel 9.27 Instructieregel geluidsniveau in aandachtsgebied stiltegebied. Dit omdat de locatie is gelegen in het aandachtgebied stiltegebieden.
  • 2. Daarnaast zal er ook nog een nadere motivering moeten plaatsvinden in relatie tot artikel 9.27 en 9.24. Daarbij zou kunnen worden gedacht aan: een begraafplaats is op zichzelf geen geluidbron en zal daarmee ook niet de normen zoals onder 9.24 overschrijden of iets dergelijks.
  • 3. Er zijn op voorhand geen belemmeringen te verwachten, maar bovenstaande toevoegen maken inzichtelijk dat er een beoordeling heeft plaatsgevonden en doet daarmee recht aan de zorgvuldigheid van het bestemmingsplan.

Antwoord
De plantoelichting is in paragraaf 4.2.2 aangepast overeenkomstig de onder 1 en 2 gemaakte opmerkingen van de provincie. Gelet hierop is aan de provinciale reactie tegemoet gekomen.

Vooroverlegreactie Hoogheemraadschap
Reactie
Het Hoogheemraadschap heeft geadviseerd om enkele metingen te doen naar het grondwater en ruim voldoende op te hogen omdat de Gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) minimaal 30 cm onder het maaiveld van de graven moet komen liggen.

Antwoord
Aan het hoogheemraadschap is een zettingsrapport overlegd waaruit blijkt dat de grond in voldoende wordt opgehoogd. De plantoelichting (paragraaf 5.4) is hierop aangepast. Aan de reactie is tegemoet gekomen.

 

Vooroverlegreactie Veiligheidsregio Utrecht
Reactie
Na bestudering van het voorontwerpbestemmingsplan en uit eigen onderzoek wordt vastgesteld dat alle relevante zaken ten aanzien van externe veiligheid zijn meegenomen in het voorontwerp- bestemmingsplan. Verder voorziet het plan niet in de realisatie van nieuwe risicobronnen of (beperkt) kwetsbare objecten. De Veiligheidsregio ziet dan ook geen aanleiding te adviseren over het nemen van eventuele maatregelen.

Antwoord
Wij hebben kennisgenomen van de vooroverlegreactie. Deze leidt niet tot aanpassing van het plan.

Vooroverleg Gasunie

Reactie
De Gasunie komt tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens valt van haar dichtst bij gelegen leiding. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Antwoord
Wij hebben kennisgenomen van de vooroverlegreactie. Deze leidt niet tot aanpassing van het plan.

8.3 Communicatie

Het voorontwerpbestemmingsplan is vanaf 23 maart tot en met 3 mei 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen inspraakreactie ingediend.

8.4 Zienswijzen

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening wordt het ontwerpbestemmingsplan vanaf DDMMJJ gedurende zes weken ter inzage gelegd. In deze periode zijn wel/geen schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen ontvangen.