Plan: | Wijzigingsplan Maasdamseweg 10 's-Gravendeel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0585.WPMaasdamseweg10-VG01 |
Het 'wijzigingsplan Maasdamseweg 10 's-Gravendeel' bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting.
In de regels zijn de bestemmingen opgenomen en deze zijn geometrisch bepaald en verbeeld. De verbeelding is gelijk aan de analoge plankaart.
De opzet van het plan is beschreven in de toelichting, waarin ook de verantwoording voor de gemaakte keuzes is gedaan.
De agrarische opstallen en bedrijfswoning op het perceel Maasdamseweg 10 hebben als gevolg van de ruilverkaveling Hoeksche Waard hun functie verloren. Door de voormalige gemeente 's-Gravendeel is aan kopers -de heer en mevrouw Jansen- toegezegd mee te werken aan een andere invulling. Dit is reeds opgenomen in de rapportage van Overwater rentmeesterskantoor B.V. dat als basis heeft gediend voor de aan-/verkoop van het object.
Binnen de regels van het geldende bestemmingsplan is het mogelijk de agrarische bestemming te wijzigen in een woonbestemming. Dit wijzigingsplan heeft ten doel dat te realiseren.
Het plangebied ligt net buiten de bebouwde kom van de kern 's-Gravendeel; de begrenzing wordt gevormd door de huidige perceelsgrenzen. In onderstaande foto ligt het perceel bij de letter ' A'.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Binnenmaas' van de gemeente Binnenmaas, vastgesteld door de raad op 12 december 2013. In dit bestemmingsplan is in artikel 4.9.6 van de planregels de volgende mogelijkheid opgenomen de agrarische bestemming te wijzigen in een woonbestemming:
Artikel 4.9.6
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het veranderen van een bouwvlak in de bestemming 'Wonen - Linten en bebouwingsconcentraties' of 'Wonen - verspreide woningen' en de bestemming 'Agrarisch met waarden' zonder bouwvlak, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
In hoofdstuk 1 worden enkele algemene, in ieder bestemmingsplan voorkomende, onderdelen beschreven. Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande situatie. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het beleidskader aan de orde. De verantwoording op verschillende beleidsterreinen is verwoord in Hoofdstuk 4. Achtereenvolgens wordt aandacht besteed aan archeologie en cultuurhistorie, bedrijven en milieuzonering, bodemkwaliteit, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, mobiliteit, natuur en landschap, water. De juridische planbeschrijving is opgenomen in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid. In de paragraaf maatschappelijke uitvoerbaarheid komen de resultaten van het overleg aan de orde.
De heer en mevrouw Jansen wonen sinds de aankoop aan de Maasdamseweg 10 te 's-Gravendeel.
Bij deze opstallen zijn geen agrarische gronden betrokken. De eigenaren oefenen geen agrarisch beroep uit. De opstallen bestaan uit een woning met daaraan een aangebouwde voormalige agrarisch schuur.
De opstallen liggen aan de Maasdamseweg, maar hebben ook een (achter) toegang via de Eerste Kruisweg.
Er is geen sprake van een rijks- of gemeentelijk monument of een aanduiding 'karakteristiek'. .
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Nota Ruimte is vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Op 13 maart 2012 stelde de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie vast.
Eén van de belangrijkste beleidsdoelen is een gezonde en veilige leefomgeving als basisvoorwaarde voor burgers en ondernemers. Dit wordt vooral vertaald in het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen.
Het Rijk heeft 13 nationale belangen aangewezen. Het Rijk richt zich daarbij op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht,
geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).
Buiten deze belangen bestaat beleidsvrijheid voor decentrale overheden, zoals de gemeente.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bepaalt dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.
Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Conclusie
Het wijzigingsplan voldoet aan het beleid en de algemene regels van het rijk.
Visie Ruimte en Mobiliteit
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Documenten VRM
Bij de VRM horen: de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 thema’s
In de VRM zijn 4 thema’s te onderscheiden:
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden.
Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op.
Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningenen concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.
Programma ruimte
Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
Programma mobiliteit
In het programma mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma mobiliteit kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma’s, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.
Juridisch instrumentarium
Het juridisch instrumentarium vloeit voort uit de Wet ruimtelijke ordening en staat in de Verordening ruimte 2014. Het gaat daarbij om de verordening, het provinciaal inpassingsplan en de (proactieve en reactieve) aanwijzing. De provincie kan deze instrumenten inzetten als er sprake is van provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma ruimte en mobiliteit. In de verordening staan de regels die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen.
Verordening ruimte 2014
In samenhang met de Structuurvisie is ook de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Voor gebieden buiten BSD zijn regels voor landschap, groen en cultuurhistorie opgenomen. De provincie wil gebiedsgericht sturen. Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheidt maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen:
Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Conclusie
Er is geen sprake van een ruimtelijke ontwikkeling. Deze bestaande woonsituatie -er vinden al ruim 10 jaar geen agrarische activiteiten plaats- wordt nu via een wijzigingsplan juridisch-planologisch geregeld. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing plaats.
Het wijzigingsplan voldoet aan het provinciaal beleid.
Structuurvisie Hoeksche Waard
De structuurvisie Hoeksche Waard is vastgesteld door de verschillende gemeenteraden van de regio in juli 2009. Het uitgangspunt van de visie is de versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard. Naast de kernkwaliteiten uit de Nota Ruimte (het polderpatroon, het reliëf van kreken en dijken en de openheid) zijn ook historische dorpskernen en dijklinten aangegeven omdat deze bepalend zijn voor de kwaliteit van het Nationaal Landschap. De in de structuurvisie opgenomen integratiekaart biedt een toetsingskader voor ontwikkelingen.
Landschap
De Hoeksche Waard is in de Nota Ruimte aangewezen als Nationaal Landschap. Dit houdt in dat de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten behouden moeten blijven, duurzaam beheerd en waar mogelijk versterkt. In de Nota Ruimte zijn het polderpatroon, het reliëf van kreken en dijken en de openheid benoemd tot de drie kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard.
Polderpatroon
Het grootste deel van het landelijk gebied van Binnenmaas ligt in de oude aanwaspolders. De vroegste polders, waaronder de Sint Anthonypolder (1357), dateren uit de 14e en 15e eeuw. Dit zijn de zogenaamde opwaspolders. Deze polders hebben een min of meer ronde vorm met grillige dijken. Het waren oorspronkelijk eilanden in een dynamisch getijdenlandschap.
Vanaf de opwaspolders zijn vervolgens de opgeslibde oeverlanden ingedijkt (de zogenaamde aanwaspolders). Hierbij werden eerst de luwere delen tussen de eilanden ingepolderd (16e eeuw), waardoor deze aan elkaar groeiden. Het betreft grote polders met een onregelmatige vorm. Na deze noordelijke aanwaspolders zijn in de 16e en 17e eeuw de oostelijke en zuidelijke aanwaspolders ingedijkt. Deze vaak langgerekte polders liggen in een schillenpatroon om de oudere polders heen.
Vanaf de 17e tot en met de 20e eeuw werden in de randzones polders ingedijkt. Deze polders zijn beduidend kleiner dan de oudere polders, omdat de waterdynamiek naar de randen toe steeds sterker werd.
Reliëf van kreken en dijken
Doordat de oudste polders al vroeg zijn ingepolderd en er geen latere kleiafzettingen meer zijn gekomen, liggen deze erg laag (onder zeeniveau). De kleine aanwaspolders die later zijn ingedijkt liggen relatief hoog (tot 12 meter boven zeeniveau), doordat de opslibbing met rivierafzettingen hier relatief lang is doorgegaan.
Het patroon van de dijken die sinds de Sint-Elisabethsvloed (1421) zijn aangelegd, is nog vrijwel geheel intact. De veelal beplante binnendijken zijn beelddragers van het landschap.
Tot slot vallen in dit landschap de kreken op, die door breed laagland lopen. Ze zijn de restanten van stroomgeulen uit het oorspronkelijke getijdengebied. De Binnenbedijkte Maas, die centraal in het plangebied ligt, is een restant van een oude rivierarm van voor 1421.
Openheid
De openheid is een waardevolle typering van het plangebied, met name door de afwisseling van besloten linten en hoger gelegen dijken. In het landelijke gebied van Binnenmaas bevinden zich grote open ruimten ten noorden van het Oude Land van Strijen en ten westen van 's-Gravendeel. Hier liggen zichtlijnen van meer dan 5 kilometer. Dit zijn ook de grootste poldereenheden.
Conclusie
Het wijzigingsplan voldoet aan het regionaal beleid.
Structuurvisie Binnenmaas 2020 'Binnenmaas geeft je ruimte'
Op 7 maart 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Binnenmaas vastgesteld. In de structuurvisie wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2020 beschreven.
Bij het opstellen van de structuurvisie is aangesloten bij documenten zoals de Structuurvisie Hoeksche Waard en het visiedocument 'Binnenmaas Vitaal'.
Het karakter van de gemeente Binnenmaas kan niet los worden gezien van het karakter van de Hoeksche Waard en wordt hier mede door bepaald. Kernkwaliteiten van dit nationaal landschap zijn het polderpatroon, het reliëf van kreken en dijken en de openheid van het landschap.
De gemeente Binnenmaas wordt gekenmerkt door ruimte; tussen dijken en kreken, in een agrarisch landschap en ruimte op en rond de Binnenbedijkte Maas. De gemeente wil dit landschap behouden, maar ook ruimte bieden voor nieuwe initiatieven. Deze initiatieven moeten ervoor zorgen dat de kernkwaliteiten van de gemeente Binnenmaas en de Hoeksche Waard worden versterkt. Voor 2020 is derhalve de volgende visie opgesteld: 'Binnenmaas geeft je ruimte' ruimte om te wonen, ruimte om samen te leven, ruimte om te ondernemen en ruimte om te recreëren.
Nationaal landschap
Voor het 'nationaal landschap' geldt dat het open polderlandschap van de gemeente Binnenmaas hoofdzakelijk een agrarisch landschap is en blijft. Een gezonde agrarische sector zorgt als medebeheerder voor het open landschap en is van belang voor de biodiversiteit. Verspreid liggende glastuinbouwbedrijven op kwetsbare locaties zijn gesaneerd zodat het open karakter van het landschap wordt versterkt. De bestaande krekenstructuur dient verder te worden versterkt en beter toegankelijk te worden gemaakt om te wandelen, te fietsen en te varen. Er wordt gewerkt aan een verdere uitbreiding van de krekenstructuur in de noordrand van de Hoeksche Waard. De toegankelijkheid van de natuurgebieden langs de Binnenbedijkte Maas en langs de Oude Maas wordt verbeterd en de bestaande natuur langs de Oude Maas wordt uitgebreid.
Om het open polderlandschap te behouden wordt solitaire bebouwing in het buitengebied niet toegestaan. Nieuwe bebouwing in of grenzend aan het landschap wordt landschappelijke ingepast volgens de principes uit de regionale structuurvisie. Het landschapsbeeld kan worden versterkt door dijkbeplantingen te restaureren die de polderstructuur weer duidelijker zichtbaar maken. De primaire waterkeringen blijven vrij van bomen.
Wonen in het landschap
De landschappelijke kwaliteiten van de Hoeksche Waard worden benut voor landelijk wonen met een streekeigen karakter. Voor het landelijk wonen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de kernkwaliteiten van de Hoeksche Waard. Nieuwe bebouwing in de dorpsranden en in de dijklinten is landschappelijk goed ingepast. Landelijk wonen biedt kansen en kan de doorstroming op de woningmarkt bevorderen.
Agrarische sector
De agrarische sector heeft voldoende ruimte om zich te kunnen ontwikkelen. Nieuwe agrarische bebouwing is landschappelijk goed ingepast. Agrarische bedrijven maken optimaal gebruik van de goede landbouwstructuur en de gunstige ligging van de gemeente.
Vrijkomende agrarische bebouwing is gesaneerd of heeft een nieuwe, in het landschap passende, invulling gekregen. Glastuinbouwbedrijven die door wilden groeien hebben hiervoor de ruimte gekregen op een duurzaam glastuinbouwcluster. Verspreid liggende glastuinbouw is zoveel als mogelijk gesaneerd.
Conclusie
Het wijzigingsplan voldoet aan het gemeentelijk beleid.
Rijksbeleid
Wet op de archeologische monumentenzorg/Verdrag van Malta
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden.
Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet.
De wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de monumentenwet in werking getreden.
Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Provinciaal beleid
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven. Bij het ontwikkelen van plannen is het van belang de AMK en de IKAW te gebruiken. De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over aanlegvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten.
Gemeentelijk beleid
Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007, ligt de verantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van het bodemarchief niet langer bij het Rijk, maar bij gemeenten.
Op 19 januari 2010 heeft de Commissie Hoeksche Waard de archeologische verwachtingenkaart voor de Hoeksche Waard vastgesteld. Deze verwachtingenkaart wordt als leidraad gebruikt voor de bescherming van archeologische waarden en wordt gebruikt om vast te stellen welk archeologisch onderzoek nodig is bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen.
In het gebied van het wijzigingsplan zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.
In het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Binnenmaas' zijn de gronden aangeven met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting hoog 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting middelhoog 1'.
Aangezien er sprake is van een bestaande situatie en deze feitelijk niet wijzigt, is van verder onderzoek afgezien.
Vanuit archeologie en cultuurhistorie bestaan geen bezwaren tegen dit wijzigingsplan.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste
afstemming tussen de verschillende voorkomende functies in de nabijheid van wonen noodzakelijk.
Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende
afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige
functies. In de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden
kan gemotiveerd worden afgeweken.
In de nabijheid van de locatie bevindt zich aan de Maasdamseweg 2 een grafisch bureau. Voor het overige zijn er in de directe omgeving geen bedrijven.
Er wordt met dit wijzigingsplan voldaan aan de richtafstanden uit VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering.
Wet Bodembescherming (Wbb)
Het doel van deze Wet is het beschermen van de (land- of water-)bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Besluit bodemkwaliteit
Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (volledig) in werking getreden. Het doel van dit besluit
is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten.
Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren.
Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Het besluit heeft
alleen betrekking op steenachtige bouwstoffen. Andere materialen worden in de praktijk ook
toegepast als bouwstof maar vallen niet onder dit besluit. Voor grond en baggerspecie in oppervlaktewater en op landbodems gelden aparte regels die ook in het Besluit bodemkwaliteit zijn
opgenomen; in tegenstelling tot bouwstoffen kunnen ze weer definitief deel gaan uitmaken van
de bodem. Tot slot zijn in het Besluit bodemkwaliteit de kwaliteitsregels voor, ondermeer, bodemonderzoek, bodemsanering en laboratoriumanalyses die worden uitgevoerd door adviesbureaus,
laboratoria en aannemers (bodemintermediairs) vastgelegd. Deze regels zijn bekend
onder de naam Kwalibo (kwaliteitsborging in het bodembeheer). Kwalibo bevat ook maatregelen
om de kwaliteit van ambtenaren die bodembeleid maken of uitvoeren en het toezicht en de
handhaving te verbeteren.
Er is sprake van een bestaande situatie. Het wijzigingsplan betreft vooral een gebruikswijziging (omzetten agrarische bestemming in wonen). Om deze reden is afgezien van verder onderzoek naar de bodemkwaliteit.
Vanuit een oogpunt van milieuhygiënische bodemkwaliteit bestaat er geen bezwaar tegen de in dit wijzigingsplan opgenomen bestemming.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht.
Het besluit verplichtte gemeenten risicovolle situaties van inrichtingen ten opzichte van kwetsbare bestemmingen binnen 3 jaar te saneren als het plaatsgebonden risico hoger was dan 10-6. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevi werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
In de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geeft het Rijk hun beleid aan over de afweging tussen veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Bij het opstellen van deze circulaire is zoveel mogelijk aangesloten op de systematiek zoals die is opgenomen in het Bevi.
Provinciaal beleid: CHAMP
De Provincie Zuid- Holland heeft, om het begrip groepsrisico en de bijbehorende motivatieplicht (bij overschrijdingen van de oriënterende waarde) inhoud te geven de CHAMP-benadering ontwikkeld. CHAMP is een acroniem voor: Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie. Eerder genoemde toetsingskader is een aanvulling op en in sommige gevallen een invulling van de CHAMP plicht.
De voorgenomen ontwikkeling wordt met behulp van de CHAMP methodiek tegen het licht gehouden.
Gemeentelijk beleid: Visie Externe veiligheid
Bij Externe Veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Er worden twee normstellingen gehanteerd:
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats.
Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is.
Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.
Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.
In de omgeving van de locatie bevinden zich geen risicobronnen. Daardoor is verder onderzoek niet noodzakelijk.
Vanuit een oogpunt van externe veiligheid bestaat er geen bezwaar tegen dit wijzigingsplan.
Wet geluidhinder
Op grond van artikel 76 van de Wet geluidhinder wordt bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder, voor de geluidsbelasting op de gevels van woningen langs die weg, de waarden in acxht genomen die ingevolge artikel 82 en 100 als ten hoogst toelaatbare worden aangemerkt.
Artikel 74 van de Wet geluidhinder stelt dat voor het bepalen van de geluidsbelasting iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij er sprake is van woonerf, dan wel van een maximum snelheid van 30 km/u. De omvang van gebied dat in de beschouwing moet worden betrokken hangt af van het aantal rijstroken van de weg.
Wegverkeerslawaai
Er is sprake van een weg en van een zone. De woning Maasdamseweg 10 is binnen die zone gelegen. Hoewel de woonfunctie van oudsher aanwezig is en de aanvankelijke agrarische bedrijfswoning al meer dan 10 jaar als burgerwoning in gebruik is, is akoestisch onderzoek verricht. Uit het akoestisch onderzoek van Kraaij Akoestisch Adviesbureau (VL.1423.RO1, d.d. 26 augustus 2014) blijkt dat:
Het gedeelte op de begane grond dat als dove gevel dient te worden uitgevoerd betreft de huidige woning; aan de zijde van de Maasdamseweg zijn van oudsher 3 ramen aanwezig, die niet kunnen worden geopend. Op de verdieping is een gesloten dak zonder openingen aanwezig.
Genoemd gedeelte van de begane grond en de gehele verdieping voldoen aan de criteria van een 'dove gevel'.
Voor het andere gedeelte van de begane grondgevel (oost- en westgevel) wordt een hogere waarde gevraagd van 53 dB.
Railverkeerslawaai
De Hoge SnelheidsLijn (HSL) ligt op een afstand van ca. 650 - 700 m van de woning. De zonebreedte gebaseerd op de Geluid Productie Plafonds bedraagt 600 m. De woning ligt dus buiten de zone van de HSL.
Industrielawaai
De woning ligt buiten een zone van industrielawaai.
Vanuit een oogpunt van geluidhinder bestaat, met inachtneming van de conclusies uit het akoestisch onderzoek, geen bezwaar tegen dit wijzigingsplan.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
In de wet zijn regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De plandrempels zijn voor de jaren 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden.
Met deze Wet is tevens ingezet op het opstellen van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL).
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
Een belangrijk element in de Wet milieubeheer is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit programma werken het Rijk, de Provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Per 1 augustus 2009 is het NSL officieel in werking getreden. Het doel van het NSL is dat in Nederland vanaf 2011 aan de normen voor PM10 en vanaf 2015 aan de normen voor NO2 voldaan wordt. In het kader van het NSL is een nieuw begrip geïntroduceerd, namelijk het begrip “niet in betekenende mate”.
Op basis van de Wet milieubeheer en het NSL kan gesteld worden dat een project/plan doorgang kan vinden wanneer:
Omdat er reeds sprake is van een woonfunctie ter plaatse en deze feitelijk niet wijzigt en er overigens geen sprake is van toevoeging van functies, is verder onderzoek niet noodzakelijk. Tot dezelfde conclusie kan worden gekomen indien het plan wordt aangemerkt als "niet in betekenende mate".
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat uit de NSL-monitoring blijkt dat er in het jaar 2012 voor de locatie Maasdamseweg (N217) sprake is van stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van minder dan
35 µg/m3. Daarmee worden de streefgetallen niet overschreden.
Vanuit een oogpunt van luchtkwaliteit bestaat er geen bezwaar tegen dit wijzigingsplan.
Rijksbeleid
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet waarborgt de bescherming van veel in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12). Verder is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke ingrepen. Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht (artikel 2). Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.
Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk ontheffing van de Flora- en faunawet te krijgen. Artikel 75 biedt de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van overtreding van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 18. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) voorheen het Ministerie van LNV. Met ingang van de WABO per 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet “aangehaakt” bij de WABO-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn. Ontheffingen worden alleen verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid is voldaan. In de Flora- en faunawet zijn onder artikel 75 drie tabellen met soorten opgenomen waarvan het beschermingsregime verschilt. Dit hangt samen met de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van de betreffende soorten. Voor de voorgenomen ontwikkeling is onderzoek nodig.
Natuurbeschermingswet 1998/Natura 2000-gebied
De Natuurbeschermingswet ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen die worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze “Natura-2000” gebieden. De instandhoudingsdoelstellingen zijn verder uitgewerkt in o.a. het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV 2007) en ontwerpaanwijzingsbesluiten. Krachtens Artikel 10a tweede lid Nb-wet dienen de instandhoudingsdoelstellingen te worden gewaarborgd van de leefgebieden van soorten en habitats die genoemd zijn in het aanwijzingsbesluit. Het gaat daarbij om het behoud van leefgebied voor soorten en habitats die op Europese schaal bedreigd zijn.
Per 1 oktober 2005 is een Nb-wet vergunning verplicht voor alle nieuwe projecten en handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelen:
Daarnaast is er voor elk nieuw plan een goedkeuringsbesluit nodig (art. 19) indien door dat plan, gelet op de instandhoudingsdoelen:
De vergunningen worden verleend door de provincies (GS) of door de minister van LNV. Zij mogen slechts vergunning verlenen dan wel goedkeuring verlenen aan een plan als zij zich hebben verzekerd dat het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen geen significante effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van het gebied. In alle gevallen waarin significante effecten zouden kunnen optreden moet de initiatiefnemer vooraf een passende beoordeling van de gevolgen opstellen, die door GS in haar besluitvorming moet worden betrokken. Deze regels zijn ook van toepassing indien de ingreep niet direct in het Natura-2000 gebied plaatsvindt, maar wel een effect daarop kan hebben.
Daarnaast zal Nederland in de komende jaren voor alle gebieden die samen het Natura 2000-netwerk vormen, beheerplannen opstellen. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om Natura 2000-gebieden.
Provinciaal beleid
Ecologische Hoofdstructuur
Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van natuurgebieden in de EHS die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuur zijn niet toegestaan, tenzij er geen reëlealternatieven beschikbaar zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Natuurgebieden en de groene verbindingen (zoals ecologische verbindingszones) daartussen ((Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur) dienen gevrijwaard te worden van bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de functie van de gebieden. Nieuwe bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de ontwikkeling van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) zijn uitgesloten. In natuurontwikkelingsgebieden moeten de ontwikkelingsmogelijkheden voor natuurwaarden worden veiliggesteld. Onomkeerbare en/of ongewenste ontwikkelingen moeten worden tegengegaan. Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuur- en landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden. Compensatie dient plaats te vinden in de gebieden benoemd in de regeling met betrekking tot het provinciaal compensatiebeginsel.
De Hoeksche Waard is aangewezen als Nationaal Landschap. Voorts bevindt zich op grote afstand een Natura 2000-gebied (Oudeland van Strijen). Ook de EHS ligt op ruime afstand.
Het wijzigingsplan betreft een gebruikswijziging van agrarisch naar wonen, waarbij feitelijk de al jaren bestaande situatie wordt 'vastgelegd'. Er is geen sprake van enige ontwikkeling ter plaatse. Om die reden is van verder onderzoek afgezien.
Vanuit een oogpunt van Natuur en Landschap bestaan er geen bezwaren tegen dit wijzigingsplan
Rijksbeleid
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water.
De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Op rijksniveau wordt een nationaal waterplan gemaakt. Dit plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijk beleid. De provincie Zuid Holland heeft een Provinciaal Waterplan opgesteld met het provinciaal beleid ten aanzien van water. De ruimtelijke aspecten van die plannen van Rijk en provincies worden aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd.
De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is ook opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving hebben de gemeenten een aantal nieuwe zorgplichten: afvloeiend hemelwater, grondwaterstand en een verbrede zorgplicht inzamelen afvalwater buitengebied.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Provinciaaal beleid
Provinciaal Waterplan 2010 – 2015
De provincie heeft een belangrijke taak op watergebied. Deze bestaat uit toezicht houden, opstellen van regels voor het provinciale gebied en bepalen wat er hier met water moet gebeuren. De uitvoering daarvan is veelal een taak van de waterschappen.
De belangrijkste beleidspunten staan beschreven in het Waterplan. Het plan vervangt de eerdere beleidsplannen voor (grond)water. Het Waterplan staat in nauw verband met de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat er met de ruimte in Zuid-Holland gaat gebeuren en waar. Alle andere provincies en de vijfentwintig waterschappen in Nederland hebben eveneens in 2009 nieuwe water(beheer)plannen opgesteld.
Het waterplan van Zuid-Holland heeft vier hoofdtaken:
Het is belangrijk aan water de juiste aandacht te schenken, want Zuid-Holland is extra gevoelig voor alle ontwikkelingen op dit gebied. Dat komt door de lage ligging van onze provincie, de vele mensen die hier wonen en alle bedrijven die er gevestigd zijn. De provincie houdt in het nieuwe Waterplan rekening met al deze factoren.
Beleid waterschap
Waterbeheerplan 2009 - 2015
Het waterbeheerplan 2009-2015 van waterschap Hollandse Delta vormt het beleidskader voor de regionale waterbeheertaak. Het plan bevat de doelstellingen voor waterkwantiteit en waterkwaliteit.
Het waterschap Hollandse Delta zet in op de opbouw van een robuust watersysteem: voldoende watervolume, minder versnippering, meer dan voldoende bergingscapaciteit, ecologisch waardevolle oevers en centrale aansturing van stuwen en gemalen met voldoende capaciteit.
Om watersystemen ecologisch op orde te krijgen is een natuurvriendelijker onderhoud van de watergangen noodzakelijk, evenals het terugdringen van diffuse verontreinigingen. Klimaatverandering en de veranderingen die de Rijksoverheid in het beheer van de rijkswateren wil doorvoeren betekenen een verhoging van het zoutgehalte van het inlaatwater. Hierdoor verminderen de mogelijkheden om poldersystemen met brakke kwel door te spoelen met zoet water. Dit vindt plaats om het zoutgehalte voor het agrarisch grondgebruik voldoende laag te houden. Hollandse Delta brengt het belang van zoet water extern onder de aandacht en zet bij onderhandelingen in op volledige compensatie.
Het waterschap kent aan het watersysteem waterhuishoudkundige functies toe om onderscheid te maken in het belang van de watergangen. De functies, die van belang zijn voor het waterbeheer, zijn onderverdeeld in categorieën. Voor elk van deze categorieën zijn in het waterbeheerplan specifieke doelstellingen opgenomen:
Omdat er sprake is van bestaande bebouwing en daaraan geen bebouwing (verharding) wordt toegevoegd, is verder onderzoek niet noodzakelijk.
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan geen bezwaren tegen dit wijzigingsplan.
Er is gekozen voor een wijzigingsplan met een opzet die vergelijkbaar is met die in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Binnenmaas'. Het bestemmingsvlak in de verbeelding en de bebouwingsregels zijn daaruit overgenomen.
De regels bestaan, overeenkomstige de landelijke standaarden, uit vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 inleidende regels
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel 'wijze van meten' opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Hoofdstuk 2 bestemmingsregels
Het wijzigingsplan kent de volgende bestemmingen:
* Wonen - Verspreide woningen
* Waarde - Archeologische verwachting hoog 1
* Waarde - Archeologische verwachting middelhoog 1
De bestemmingsregeling is identiek aan die in het geldende bestemmingsplan voor genoemde bestemmingen.
Hoofdstuk 3 algemene regels
In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.
Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotbepaling is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het wijzigingsplan aangehaald worden.
Dit wijzigingsplan heeft tot doel de agrarische bestemming te wijzigen in een woonbestemming. De agrarische bestemming is al vele jaren ter plaatse niet meer aanwezig.
Er is geen sprake van enige ontwikkeling ter plaatse.
Gezien het voorgaande is een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening voor dit wijzigingsplan niet nodig.
Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders
bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg te plegen met de besturen van
betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In dit kader is het ontwerpwijzigingsplan toegezonden aan de volgende instanties:
- Provincie Zuid-Holland;
- Rijkswaterstaat;
- Waterschap Hollandse Delta.
Er zijn door deze instanties geen opmerkingen gemaakt.