direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Maximahof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0585.BPMaximahof-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het voornemen bestaat om de bestaande winkellocatie aan de Frisostraat 17 te 's- Gravendeel te herontwikkelen voor de bouw van 9 seniorenwoningen.

Het plangebied bestaat uit een winkelpand, een naastgelegen loods en parkeervoorzieningen. De ontwikkeling betreft het slopen van het bestaande winkelpand, de loods en het bouwen van 9 grondgebonden seniorenwoningen. Gelet op de lokale behoefte aan seniorenwoningen heeft de gemeente een positieve grondhouding aangenomen ten aanzien van de ontwikkeling. Ter plaatse van de huidige winkellocatie aan de Frisostraat 17 in 's- Gravendeel geldt op basis van het bestemmingsplan 's- Gravendeel uit 2013 een detailhandelsbestemming. Het vigerende bestemmingsplan laat de ontwikkeling van de woningen niet toe. Om de ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk te maken, dient de bestemming te worden gewijzigd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Frisostraat aan de oostrand van de kern van 's- Gravendeel. De Frisostraat loopt parallel aan de Alexanderstraat, de doorgaande ontsluitingsweg van 's- Gravendeel. De Alexanderstraat ligt op een dijk. Langs de dijk staan vrijstaande huizen die wisselend zijn qua architectuur en grootte. De Frisostraat en de Alexanderstraat worden van elkaar gescheiden door het hoogteverschil van de dijk en een bomenrij. Aan de oostrand van het plangebied komt veel groen en sportvelden voor. Ten zuiden van het plangebied is tevens een park aanwezig. In de kern van 's- Gravendeel zijn voorzieningen zoals winkels en scholen aanwezig. Zie de ligging van het plangebied in figuur 1.1. Het plangebied krijgt nieuwe naam 'Maximahof'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMaximahof-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende regeling

Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 's -Gravendeel' ,vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Binnenmaas op 10 oktober 2013. Het bestemmingsplan is op 2 december 2013 onherroepelijk geworden.

Het bestemmingsplan heeft betrekking op de bebouwde kom van de kern 's-Gravendeel. Het betreft een consoliderend bestemmingsplan waarin de bestaande situatie ten aanzien van de bebouwing en het gebruik is vastgelegd.

Op het plangebied komt de bestemming 'Detailhandel', de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie- 3' voor. In figuur 1.2 is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMaximahof-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan ' 's-Gravendeel'

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de planbeschrijving. Het betreft een beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 is een samenvatting gegeven van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Vervolgens is in hoofdstuk 4 nader ingegaan op het relevante beleid en onderzoek naar sectorale milieu aspecten. Indien van toepassing wordt verwezen naar onderzoeksrapporten die zijn opgenomen in de bijlagen. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de planopzet en de regels. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied aan de Frisostraat uit een winkelpand, een loods, een parkeerplaats en bestaande bebouwing verbonden aan het winkelpand.

In het pand was voorheen witgoedspecialist Barth gevestigd. De winkel bestond uit een showroom waar huishoudelijke attributen werden verkocht. De winkel is inmiddels gesloten.

Het winkelpand staat centraal gelegen op het perceel, de loods is enkele meters ten westen van de winkel gevestigd. Tussen de winkel en de loods in, ligt een parkeerplaats ten behoeve van parkeergelegenheid voor klanten.

De planlocatie bevindt zich op enkele meters afstand tot de omliggende woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMaximahof-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Impressie huidige situatie plangebied

2.2 Toekomstige situatie

De ontwikkeling betreft het slopen van het winkelpand en de naastgelegen loods. Op dezelfde plek worden 9 seniorenwoningen gebouwd, bestaande uit een rij met zes en een rij met drie woningen.

De rij met zes woningen komt globaal te liggen op de plek waar in de huidige situatie het winkelpand is gevestigd, aan de westkant van het plangebied. De rij met drie woningen komt op de plek waar in de huidige situatie de bedrijfsloods staat, aan de oostkant van het plangebied. Tussen de woningrijen in is een groenstrook en een parkeerplaats met 14 parkeerplaatsen voorzien.

De woningen hebben een brutovloeroppervlak van 110 m². De grootte van de kavels waarop de woningen staan zijn nagenoeg gelijk aan elkaar. De rijwoningen aan de zuidkant van het plangebied hebben een achtertuin gelegen aan de zuidkant van de woningen. De rijwoningen aan de noordkant hebben een achtertuin die aan de noordkant van de woningen gelegen is. Daarnaast zijn alle woningen voorzien van een berging/schuur in de tuin. De woningen bestaan uit twee bouwlagen, waarbij de tweede bouwlaag in de kap wordt gerealiseerd. De ingang van de woningen bevindt zich aan de binnenzijde van het plangebied en komt uit op de groenstrook en aaneengesloten parkeerplaats. Zie figuur 2.2 voor een impressie van de toekomstige situatie.

De nieuwe woningen zullen aansluiten op de bestaande woningen in de kern van 's- Gravendeel. De woningen krijgen het adres Maximahof.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMaximahof-VG01_0004.png"

Figuur 2.2 Impressie toekomstige situatie vanaf de westzijde van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMaximahof-VG01_0005.png"

Figuur 2.3 Impressie toekomstige situatie vanaf de oostzijde van het plangebied

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig.

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

Toetsing beoogde ontwikkeling

Het SVIR en het Barro kenmerken zich door een hoog abstractieniveau en bevatten geen concreet beleid ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Er is geen sprake van strijdigheid met het nationaal beleid.

Artikel 3.1.6. van het Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking (SVIR/Bro)

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Toetsing beoogde ontwikkeling

Voorliggend plan maakt 9 nieuwe seniorenwoningen mogelijk. De ontwikkeling betreft een transformatie van een winkelpand met loods naar 9 nieuwe woningen. De woningen komen op de plaats waar het huidige winkelpand en de loods staat. Op basis van jurisprudentie wordt de bouw van 9 woningen niet gezien als een stedelijke ontwikkeling (Uitspraak RvS 201405237/1/R2). Om die reden hoeft de ladder van duurzame verstedelijking niet te worden doorlopen. Daarnaast is er in feite sprake van sloop en herbouw zodat er om die reden al geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Het rijksbeleid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,

2. vergroten van de agglomeratiekracht,

3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,

4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMaximahof-VG01_0006.png"

Figuur 3.1 Uitsnede Kwaliteitskaart Provincie Zuid Holland

Toetsing beoogde ontwikkeling

Op de bij de structuurvisie horende kwaliteitskaart van de provincie Zuid-Holland, is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen' (op de kaartlaag van de stedelijke occupatie). Zie figuur 3.1. Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling wordt gesteld dat herstructurering, verdichting of transformatie een bijdrage moet leveren aan de ruimtelijke karakteristiek. Hierbij worden de volgende richtpunten in acht genomen:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads-en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads-en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

De beoogde ontwikkeling is in lijn met deze richtpunten. De ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristiek van de omgeving; de woningen die gebouwd worden, sluiten qua bouwstijl aan bij de omgeving. De planlocatie is in bebouwd gebied gelegen.

De groenstructuur wordt versterkt. Tussen de woningrijen in wordt een groenstrook aangelegd die tevens geschikt is voor de infiltratie van water. Daarnaast zijn de woningrijen voorzien van een ruime tuin. Verhard oppervlak neemt af door de aanwezige groenstrook en afhankelijk van de inrichting van de tuinen, ook door de tuinen.

Er zijn zowel op de huidige planlocatie als op de toekomstige planlocatie geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan grijpt niet in op historische centra of kernen. Het zicht vanuit het omringende gebied op deze centra blijft behouden.

3.2.2 Provinciale verordening Ruimte (2014)

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 2 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

  • a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    • 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    • 2. wegnemen van verharding;
    • 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
  • b. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.
  • c. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
  • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Toetsing en beoordeling

De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. De ontwikkeling betreft het bouwen van 9 seniorenwoningen. De functie 'wonen' past binnen het gebied.

Art. 2.1.1 lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

De voorgenomen ontwikkeling maakt seniorenwoningen mogelijk. Uit de actuele regionale behoefte aan woningen, blijkt dat er de komende jaren behoefte is aan woningen. Zie figuur 3.2.

De 'Provinciale Woningmarktverkenning regio's 2016' beschrijft de toekomstige huishoudens- ontwikkeling, de woningbehoefte, de totale woningvoorraad en de inkomens- en voorraad ontwikkeling in de regio Hoeksche Waard. Voor de huishoudensontwikkeling is de prognose dat vooral het aantal huishoudens in de categorie 65-75 plussers zal toenemen. Voor deze categorie is behoefte aan nieuwe woningen binnen de regio.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMaximahof-VG01_0007.png"

Figuur 3.2 Groei van de woningbehoefte per periode per regio (WBR2016)

In dit geval wordt gebruik gemaakt van een binnenstedelijke transformatielocatie (winkelpand). Daarom is toetsing aan lid 1 sub 3 niet noodzakelijk.

Art. 2.2.1 lid a

De locatie valt onder de provinciale definitie van bestaand stads- en dorpsgebied. Het plangebied is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangemerkt als 'beter benutten bebouwde ruimte'. Het plan geeft hier invulling aan omdat sprake is van een benutting van stedelijk gebied, die aansluit op de behoeftevraag. De beoogde ontwikkeling is in lijn met de richtpunten van de kwaliteitskaart en de ontwikkeling past qua maat en schaal bij de directe omgeving. Het bepaalde onder 'b' en 'c' is daarom niet van toepassing.

Conclusie

Resumerend kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met het provinciale beleid.

3.2.3 Structuurvisie Hoeksche Waard

Met de Structuurvisie Hoeksche Waard laat de regio (bestaande uit vijf gemeenten) zien wat haar visie is op de toekomst. In de Structuurvisie wordt een visie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2030. Doel is de gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard.

Het plangebied is in de structuurvisie Hoeksche Waard (2009) aangeduid als bestaand bebouwd gebied en de rand van het plangebied als historische dorpskernen en dijklinten. Zie de zwarte cirkel in figuur 3.3.

Conclusie

Het beoogde ontwikkeling past binnen het regionaal beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMaximahof-VG01_0008.png"

Figuur 3.3 Uitsnede structuurvisie Hoeksche Waard

3.2.4 Regionale woonvisie Hoeksche Waard

Vijf gemeenten in de Hoeksche waard hebben een gezamenlijke woonvisie opgesteld. In de woonvisie worden een aantal trends benoemd waarop de gemeenten het woonbeleid de komende jaren in willen steken. Het woonbeleid bevat een vijftal doelen, waarvan het eerste doel relevant is voor het plan. Dit betreft:

'Zorgen voor voldoende geschikte woningen voor mensen die zorg ontvangen. Dit kan door nieuwbouw en door het aanpassen van bestaande woningen'

De gemeenten willen ouderen langer thuis laten wonen door de bouw en herontwikkeling van (aangepaste) seniorenwoningen te stimuleren.

In de woonvisie wordt geconcludeerd dat er op lange termijn niet per se meer woningen, maar vooral andere woningen nodig zijn. Daarom speelt de visie in op het geschikt maken van bestaande woningen voor ouderen die zorg nodig hebben en voor nieuwbouwwoningen, geschikt voor ouderen; de zogeheten nultredewoningen. Om ervoor te zorgen dat ouderen langer thuis kunnen blijven wonen, wordt in het rapport Woonkwaliteit Hoeksche Waard aanbevolen om 900 woningen te bouwen die geschikt zijn voor senioren.

Dit initiatief draagt met de bouw van 9 seniorenwoningen bij aan de behoefte aan woningen voor ouderen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Programma Duurzaam Binnenmaas

De gemeente Binnenmaas kiest voor een duurzame ontwikkeling van de gemeente. Daarbij gaat duurzaamheid niet alleen over het milieu, maar ook over economische en sociale aspecten. De gemeente Binnenmaas maakt hierbij gebruik van de People Planet Profit benadering.

Sociale duurzaamheid (People) gaat onder andere over aspecten als proceskwaliteit en burgerparticipatie. De proceskwaliteit is gewaarborgd middels een zorgvuldig ontwerpproces en planologisch traject.

Ecologische duurzaamheid (Planet) gaat onder andere over aspecten als klimaat & energie, grondstoffen en natuur & milieu. In het kader van dit bestemmingsplan zijn de effecten van de (her)ontwikkeling van het plangebied op de directe omgeving onderzocht. Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 4.

Economische duurzaamheid (Profit) gaat onder andere over aspecten als kwaliteit en toekomstige bruikbaarheid. Met dit bestemmingsplan wordt de transformatie van de winkel naar 9 grondgebonden woningen juridisch vastgelegd. De 9 woningen zijn in eerste instantie bedoeld als seniorenwoningen, maar kunnen wanneer daar behoefte aan is, ook in de toekomst gebruikt worden als eengezinswoningen. Dit maakt het plan flexibel en (economisch) duurzaam.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Inleiding

Bij het opstellen van een bestemmingsplan spelen milieuaspecten een belangrijke rol. Achtereenvolgens komen in dit hoofdstuk de volgende milieuaspecten aan de orde:

  • bedrijven en milieuhinder;
  • wegverkeerslawaai;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • bodemkwaliteit;
  • archeologie;
  • water;
  • ecologie;
  • planologisch relevante leidingen.

4.2 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied zijn hoofdzakelijk woningen aanwezig. Er is dan ook sprake van een rustige woonwijk. Tegenover de planlocatie op circa 50 m is overdekt zwembad De Wellen gelegen. Voor een overdekt zwembad geldt een richtafstand van 50 m ten opzichte van een rustige woonwijk. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Daarnaast zijn op kortere afstand van het zwembad reeds woningen aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden. Ten zuiden en oosten van het zwembad zijn diverse sportvelden te vinden. Ook hiervoor geldt dat op kortere afstand reeds woningen aanwezig zijn waarmee rekening moet worden gehouden. Verder zijn in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering. Tot slot zal de sloop van het winkelpand en realisatie van seniorenwoningen het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen verbeteren.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast zal de beoogde ontwikkeling het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen verbeteren.

4.3 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 9 seniorenwoningen mogelijk. Deze zijn binnen de Wet geluidhinder aangemerkt als geluidgevoelig object. De woningen zijn geluidgevoelige functies en gelegen binnen de wettelijke geluidzone van gezoneerde wegen. Akoestisch onderzoek dient op grond van de Wgh uitgevoerd te worden. Aangrenzend aan het plangebied ligt de Frisostraat, welke wordt ontsloten met de Alexanderstraat en Weegje. Deze gezoneerde wegen zijn noodzakelijk voor het akoestisch onderzoek.

Ten zuiden van de Alexanderstraat ligt de Strijenseweg, dit is een gezoneerde weg op ruimere afstand van het plangebied. Uit een indicatieve berekening blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van deze weg niet wordt overschreden op het plangebied. Berekend is met een intensiteit van de Alexanderstraat plus de Van Groningenstraat. Dit geldt ook voor de Van Groningenstraat ten westen van de Alexanderstraat. Tussen het plangebied en de Van Groningenstraat staat tevens bebouwing wat het geluid afschermt. Deze wegen zijn in eerste instantie niet relevant geacht voor het onderzoek. Verder ten zuiden van de Strijenseweg ligt de N217. Dit is een gezoneerde weg met een relatief hoge intensiteit ten opzichte van de andere gezoneerde wegen. De N217 wordt daarom wel meegenomen in dit onderzoek. Het akoestisch onderzoek is vastgelegd in een rapport in bijlage 1.

Onderzoek

Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van het wegverkeer op de Alexanderstraat (parallel aan de Frisostraat) de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximale geluidbelasting bedraagt voor deze bron 53 dB (inclusief aftrek artikel 110g Wgh).

Door het wegverkeer op de andere onderzochte bronnen wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden. Nader onderzoek naar de gezoneerde wegen Strijenseweg en de Van Groningenstraat, die verder van het plangebied zijn gelegen, is daarom niet noodzakelijk geacht.

Omdat voor de Alexanderstraat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden is onderzocht of maatregelen ter reductie van de geluidbelasting haalbaar en/of doelmatig zijn of dat er bezwaren zijn op basis van verkeerskundige, stedenbouwkundige of financiële inzichten. Hieruit blijkt dat maatregelen ter reductie van de geluidbelasting niet toegepast kunnen worden of niet doelmatig zijn.

Conclusie

Ten aanzien van de Alexanderstraat zal een hogere waarde van 53 dB moeten worden vastgelegd. Deze hogere waarde wordt vastgelegd voor de 2 seniorenwoningen meest oostelijke gelegen van de rij met 6 woningen. De hogere waarde wordt in het kadaster vastgelegd. Voor het vastleggen van de hogere waarden wordt een ontwerpbesluit hogere waarden opgesteld.

4.4 Verkeer en parkeren

Normstelling en beleid

De parkeerbehoefte van de ontwikkeling wordt bepaald op basis van het gemeentelijk beleid. De gemeente Binnenmaas gaat uit van de CROW normen voor het bepalen van de parkeerbehoefte. Deze normen zijn gebaseerd op kencijfers van CROW publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Het beleid van de gemeente stelt daarnaast 10% extra parkeerbehoefte bovenop de gemiddelde norm.

De gemeente heeft een weinig stedelijk karakter op basis van adressendichtheid. De woningen liggen in de schil van het centrum en binnen de bandbreedte van het kencijfer wordt uitgegaan van het gemiddelde kencijfer op basis van het autobezit in de gemeente conform het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek). Voor het bepalen van de verkeersgeneratie gelden dezelfde uitgangspunten.

Onderzoek

Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten door de Frisostraat. In zuidelijke richting wordt op de Alexanderstraat ontsloten, van waaruit het hoger gelegen netwerk te bereiken is. In noordelijke richting wordt via het Weegje het centrum bereikt.

De wegen zijn ingericht als erftoegangswegen waarin het verblijfskarakter kenmerkend is. Gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer maken hier gebruik van dezelfde rijbaan. Ten behoeve van voetgangers zijn trottoirs aanwezig. De dichtstbijzijnde openbaar vervoerhalte ligt aan de Alexanderstraat, hier ontsluiten bussen tussen Rotterdam, Dordrecht en Strijen. De ontsluiting van het plangebied is voor alle modaliteiten goed.

Parkeerbehoefte

In het plangebied worden 9 seniorenwoningen gerealiseerd. Aangesloten wordt bij het type woning huurhuis, sociale huur in deze publicatie. De gemiddelde parkeernorm bedraagt 1,4, waardoor 12,6 parkeerplaatsen plus 10% volgens het gemeentelijk beleid benodigd zijn. De totale parkeerbehoefte bedraagt 14 parkeerplaatsen, welke worden gerealiseerd binnen het plangebied. Het aspect parkeren voldoet daarmee aan de normen.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De verkeersgeneratie is bepaald aan de hand van het aantal motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal) dat geldt voor een huurhuis, sociale huur conform het CROW. Per woning bedraagt de gemiddelde verkeersgeneratie 5,4 mvt/etmaal per woning. De totale verkeersgeneratie bedraagt afgerond 50 mvt/etmaal. Deze toename zal opgaan in het heersende verkeersbeeld van het omliggende wegennet.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is voor alle modaliteiten goed. Het is aangetoond dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen. De toename van het verkeer gaat op in het huidige verkeersbeeld. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In het Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 9 seniorenwoningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs de Kilttunnelweg, een provinciale weg nabij het plangebied (als maatgevende doorgaande weg ten zuiden van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 23,8 µg/m³ voor NO2, 18,2 µg/m³ voor PM10 en 11 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 6 dagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.6 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek en conclusie

Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden blijkt dat binnen en in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Een deel van het plangebied ligt (nog net) in het invloedsgebied van het groepsrisico van Shell Nederland Chemie B.V. Gelet op de ruime afstand (circa 10 km) en de omvang van de ontwikkeling zal het groepsrisico niet toenemen.

Circa 350 m ten zuiden van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd over de N217. Omdat het plangebied op meer dan 200 m afstand is gelegen hoeven volgens het Bevt/Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied en zijn geen groepsrisicoberekeningen noodzakelijk. Wel is vanwege de gedeeltelijke ligging binnen het invloedsgebied van 355 m een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Circa 660 m ten oosten van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd over het water (vaarwegtraject Dordtsche Kil en Hollandsch Diep). Het invloedsgebied van het groepsrisico is 730 m. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied. Gelet op de ruime afstand en de omvang van de ontwikkeling zal het groepsrisico niet relevant toenemen. Wel is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Tot slot worden in de directe omgeving van het plangebied geen gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor.

Beknopte verantwoording groepsrisico

Gelet op de (gedeeltelijke) ligging binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van het vaarwegtraject Dordtsche Kil en Hollands Diep, Shell Nederland Chemie B.V. en de N217 is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Gelet op de afstand, aard en omvang van de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico niet toenemen. Daarom wordt volstaan met een beknopte verantwoording. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal hierover aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

Het plangebied wordt ontsloten via de Frisostraat. Via deze weg kan zowel richting het noorden als zuiden gevlucht worden. Vluchten van de bron af is dan ook goed te doen. Daarnaast is via de Frisostraat het plangebied bereikbaar voor hulpdiensten.

Zelfredzaamheid

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 9 seniorenwoningen. De aanwezige personen zijn dan ook verminderd zelfredzaam. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de verzorgers de ouderen kunnen begeleiden.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van het vaarwegtraject Dordtsche Kil en Hollands Diep, Shell Nederland Chemie B.V. en de N217. Gelet op de afstand, aard en omvang van de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico niet toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering.

4.7 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de milieukundige bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plan vindt een functiewijziging plaats van 'Detailhandel' naar 'Wonen' en daarom is bodemonderzoek nodig. Door IDDS is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 2. Het verkennend bodemonderzoek beoogt het verkrijgen van inzicht in aard, plaats van voorkomen en concentraties van eventueel aanwezige verontreinigende stoffen in de bodem.

Uit het onderzoek volgt dat er in de bovengrond een lichte verontreiniging is aangetroffen met cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, nikkel, zink, PAK en minerale olie.

In het grondwater is een lichte verontreiniging aangetroffen met barium en zink.

Vanwege de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.

Beperkingen inzake het verlenen van een eventuele omgevingsvergunning (activiteit bouwen) worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.

De conclusie is dat de bodemkwaliteit voldoende is voor het beoogde gebruik en het aspect bodem de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Toetsingskader

Door de ondertekening van het Verdrag van Malta (Valletta, 1992) heeft Nederland zich verplicht tot het beschermen van het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007 ligt de verantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van het bodemarchief niet langer bij het Rijk, maar bij gemeenten. Het bestemmingsplan is daarbij het belangrijkste instrument.

Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart Hoeksche Waard.

De gemeenten in de Hoeksche Waard hebben gezamenlijk een archeologische verwachtings-en beleidsadvieskaart opgesteld. Deze kan als leidraad worden gebruikt voor de bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan, en om vast te stellen welk archeologisch onderzoek nodig is bij voorbereiding van ruimtelijke plannen. De gemeenten zijn hierbij vrij om beredeneerd af te wijken van de richtlijn van 100 m2 uit de Monumentenwet. Op de beleidsadvies kaart wordt onderscheid gemaakt in een aantal gebieden met verschillende verwachtingswaarden.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt in een zone met een hoge verwachtingswaarde (historische kern), zie figuur 4.1. Onderzoek is noodzakelijk indien werken of werkzaamheden worden uitgevoerd voor een oppervlakte van ten minste 30 m2. Omdat de ontwikkeling groter is dan 30 m2, is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMaximahof-VG01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMaximahof-VG01_0010.png"

Figuur 4.1 Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart Hoeksche Waard

Door IDDS is een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek en is bijgevoegd in bijlage 3.

Een groot deel van het plangebied is reeds bebouwd, op de bebouwde delen is de bodem al verstoord. Onduidelijk is in hoeverre op de onbebouwde delen van het plangebied de bodem intact is. Uit het onderzoek volgt dat er geen aanwijzingen voor archeologische vondsten zijn aangetroffen. De conclusie luidt dan ook dat het aspect archeologie geen belemmering vormt op de voorgenomen ontwikkeling.

4.8.2 Cultuurhistorie

Normstelling en beleid

Cultuurhistorisch beleid 2009-2012

Het cultuurhistorisch beleid van de gemeente Binnenmaas is vastgelegd in de nota Cultuurhistorisch beleid 2009-2012. Er is nog geen vernieuwd beleid voorhanden. De nota geeft een beeld van de stand van zaken ten aanzien van het gemeentelijke erfgoedbeleid en bevat voorstellen voor het ontwikkelen van nieuw beleid. Naast beleidsambitites en beleidsvoornemens, zijn ook concrete initiatieven of activiteiten geformuleerd. Samen moeten deze op termijn leiden tot een integraal gemeentelijk erfgoedbeleid. De belangrijkste thema’s in de nota zijn cultuurlandschap, archeologie, monumenten en molens.

Het plangebied ligt in het nationale landschap De Hoeksche Waard. Het beleid is gericht op behoud en versterking van door het herkenbaar houden van de ruimtelijke kenmerken. Dit houdt in dat ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met dit uitgangspunt nader getoetst worden waarbij het cultuurhistorisch belang zwaar weegt.

Onderzoek

In de omgeving van het plangebied komen geen cultuurhistorisch waardevolle elementen voor.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.9 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:

  • Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingtoename;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

Onderzoek en conclusie

Huidige situatie

Het plangebied betreft een winkelpand, een loods en een parkeerterrein. Vrijwel geheel het plangebied is verhard.

Bodem en grondwater

De locatie ligt in het bebouwde gebied van 's- Gravendeel. Vanwege de ligging binnen bebouwd gebied is de locatie op de Bodemkaart van Nederland niet gekarteerd.

Waterkwantiteit en -kwaliteit

Ten zuiden van het plangebied is een hoofdwatergang gelegen met een lengte van 72 meter en een beschermingszone van 5 meter. Deze watergang is in beheer bij het waterschap. Het plangebied is niet binnen de beschermingszone gelegen. In het plangebied zijn geen KRW-waterlichamen gelegen.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is gelegen langs een secundaire waterkering; de waterkering ter plaatse van de lijn Molendijk, Strijensedijk en Strijenseweg. De beschermingszone voor deze waterkering is opgenomen in dit bestemmingsplan. De oostelijke rand van het plangebied ligt binnen de beschermingszone van het plangebied. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Waterkwantiteit

De beoogde ontwikkeling betreft het bouwen van 9 seniorenwoningen op bestaand verhard terrein. In de toekomstige situatie neemt de verharding niet toe. Watercompenserende maatregelen zijn daarom niet aan de orde.

Veiligheid en waterkeringen

In de beschermingszone van de secundaire waterkering wordt niet gebouwd, maar komen enkel de bestemmingen 'verkeer', en 'tuin' te vallen.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • Hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Er komt geen extra verharding bij. Infiltratie door hemelwater zal op dezelfde manier plaatsvinden als in de huidige situatie.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is geen vergunning op basis van de Keur noodzakelijk. Indien in de toekomst werkzaamheden plaatsvinden binnen de beschermingszone van de secundaire waterkering dient een melding danwel watervergunning te worden aangevraagd bij het waterschap.

Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering 'opgenomen. Deze dubbelbestemming is opgenomen ten behoeve van de waterkering (kernzone) inclusief de beschermingszones.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Indien in de toekomst werkzaamheden plaatsvinden binnen de beschermingszone van de secundaire waterkering dient een melding danwel watervergunning te worden aangevraagd bij het waterschap.

4.10 Ecologie

4.10.1 Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In de quick scan in bijlage 4 is uitgebreid op de soortenbescherming in de Wnb ingegaan. In deze paragraaf wordt daarom alleen de gebiedsbescherming nader toegelicht.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

4.10.2 Onderzoek en conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Circa 4,1 km ten zuidoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Biesbosch. De Natura 2000-gebieden Oudeland van Strijen en Hollands Diep liggen op iets grotere afstand, zie figuur 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMaximahof-VG01_0011.png"

Figuur 4.2 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Op deze grote afstanden zijn areaalverlies, versnippering, verandering van waterhuishouding en verstoring uit te sluiten. Ook verontreiniging als gevolg van stikstofdepositie kan op voorhand worden uitgesloten, de ontwikkeling is kleinschalig van aard en leidt gezien de afstand en het feit dat de beperkte toename van het verkeer al op de Alexanderstraat/Strijenseweg opgaat in het heersende verkeersbeeld niet tot een toename van de stikstofdepositie op de zeer ver weg gelegen stikstofgevoelige habitattypen (ten oosten van Dordrecht).

Soortenbescherming

Op de ontwikkelingslocaties is een quick scan (Bijlage 4) naar het mogelijk voorkomen van beschermde soorten uitgevoerd. Uit de quick scan blijkt dat het voorkomen van matig of zwaar beschermde soorten is uitgesloten. Het plangebied bezit geen mogelijkheden voor vleermuizen om er te verblijven. Wel foerageren er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vooraf rooien beplantingen / vogelverschrikkers gebruiken). Voor overige soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt.

Conclusie

Met inachtneming van de genoemde voorwaarden staat de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.11 Planologisch relevante leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

Op circa 1,5 kilometer afstand van het plangebied ligt een 50 Kv en een 380 Kv hoogspanningsleiding. Deze leiding zijn respectievelijk in beheer bij Stedin en Tennet. Gezien de ruimte afstand van zowel de 50 Kv als de 380 Kv leiding tot het plangebied is de verwachting dat deze leidingen geen belemmering vormen voor de uitvoering van het plan.

De conclusie is dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling bestaande uit de verbeelding en de planregels nader toegelicht. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van 9 seniorenwoningen. In paragraaf 5.2 is een beschrijving gegeven van de planregels.

5.2 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de planregels behorende bij de in het plangebied voorkomende bestemmingen, waaronder de hierboven genoemde bestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat de algemene, voor het gehele plangebied geldende, bepalingen en hoofdstuk 4 bevat tot slot de overgangsregels en slotregel. In deze paragraaf worden alle planregels kort nader toegelicht.

5.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen en voor paden. Er zijn geen gebouwen in de bestemming toegestaan.

Artikel 4 Verkeer

Binnen deze bestemming zijn wegen, straten, pleinen, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het doorgaande verkeer en parkeer-, groen- en speelvoorzieningen toegestaan.

Artikel 5 Wonen

De gronden die de bestemming 'wonen' hebben, zijn bestemd voor woningen inclusief bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

Naast woningen zijn binnen de bestemming aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven in de categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan. De woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Tevens dienen afstanden tot de zijdelingse perceelgrenzen in acht te worden genomen. Ook geldt er een minimum en maximum dakhelling.

Daarnaast is een regeling opgenomen voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Deze zijn tegen voorwaarden mogelijk binnen en buiten het bouwvlak. Tevens zijn in de regeling afwijkingsregels opgenomen om te kunnen afwijken van diverse maximale maten.

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan bij vrijstaande woningen conform de regels uit het bestemmingsplan 's-Gravendeel. Het gaat hier om een stuk grond dat hoort bij de woning aan de Frisostraat 19.

Artikel 6 Waarde- Archeologie- 3

Ter bescherming van de bestaande archeologische (verwachtings-)waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' opgenomen. De regeling is gericht op de bescherming van de archeologische waarden. Bouw- of graafwerkzaamheden vanaf een bepaald oppervlak zijn pas toegestaan nadat uit een archeologisch onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden worden geschaad. Hoe het gemeentelijke archeologische beleid is vertaald in deze regeling, is toegelicht in paragraaf 4.8.

In de dubbelbestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk

maakt de dubbelbestemming op een locatie te laten vervallen of te veranderen.

Artikel 7 Waterstaat- Waterkering

Deze dubbelbestemming is gelegd op de beschermingszone van een waterkering. De regeling is gericht op het beschermen van de waterkering. Dit leidt onder meer tot beperkingen voor bouwen en voor werken en werkzaamheden in een beschermingszone van een waterkering.

5.2.3 Algemene regels

Artikel 8 Antidubbeltelregel

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 9 Algemene bouwregels

De op de plankaart aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In deze regeling wordt aangegeven dat het gebruik van gronden anders dan waarvoor ze bestemd zijn verboden is. Van dit verbod kan worden afgeweken door het verlenen van een omgevingsvergunning door het bevoegd gezag indien strikte toepassing van het verbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is de mogelijkheid voor het bevoegd gezag opgenomen om onder voorwaarden af te wijken van het plan.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

Artikel 13 Overige regels

In de overige regels is een parkeerregeling opgenomen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

Het overgangsrecht zoals voorgeschreven in het Bro is in dit artikel opgenomen.

Artikel 15 Slotregel

Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De bouw van een of meer woningen wordt aangemerkt als een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro. Indien er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:

  • een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij er sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;
  • meerwaardesuppletie via de erfpachtcanon;
  • een anterieure overeenkomst met de eigenaar van de ontwikkeling.

Voor de ontwikkeling van het plan zal de gemeente met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten waarin de (financiële) afspraken over het plan zijn vastgelegd, inclusief kostenverhaal. Hiermee wordt de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro is het (concept) ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de bestuurlijke partners en instanties. Van de mogelijkheid om te reageren is gebruik gemaakt door Prorail, Gasunie Transport Services BV en het Waterschap Hollandse Delta. Alle drie de partijen hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de vaststelling van het bestemmingsplan.

6.2.2 Zienswijzen

Overeenkomstig de wettelijke vereisten heeft het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken vanaf 18 september 2017 tot en met 30 oktober 2017 gedurende 6 weken ter visie gelegen in het gemeentehuis van de gemeente Binnenmaas. Gedurende deze termijn bestond de mogelijkheid om een zienswijze over dit ontwerpbestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.