direct naar inhoud van Artikel 22 Waarde - Archeologische vindplaats
Plan: Maasdam
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0585.BPMaasdam-VG01

Artikel 22 Waarde - Archeologische vindplaats

22.1 bestemmingsomschrijving

De als Waarde - Archeologische vindplaats aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van:

  • a. de te verwachten archeologische waarden;
  • b. de ter plaatse voorkomende archeologische waarden.
22.2 bouwregels
22.2.1

Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 22.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

22.2.2

Ten behoeve van andere, voor de gronden als bepaald in artikel 22.1 onder a, geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid;
  • b. een bouwwerk dat zonder graaf- of heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
22.3 afwijken van de bouwregels
22.3.1

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 22.2.2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels.

22.3.2

Omgevingsvergunning, zoals bepaald in artikel 22.3.1 bedoeld, wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen aan de hand van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische resten aanwezig zijn.

22.3.3

Omgevingsvergunning, zoals bepaald in artikel 22.3.1, wordt voorts verleend, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het betrokken terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
22.4 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
22.4.1 omgevingsvergunning te verwachten archeologische waarden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde – Archeologische vindplaats als bepaald in artikel 22.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afwijking, zoals in lid 3 bedoeld, is verleend;
  • b. het ophogen van gronden;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
  • e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
22.4.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door de graafwerkzaamheden of grondbewerkingen, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de in de grond aanwezige archeologische waarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

22.4.3

Alvorens te besluiten over de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.4.1 wint het bevoegd gezag advies in van de provinciaal archeoloog.

22.4.4

De verboden, zoals in artikel 22.4.1 bedoeld, zijn niet van toepassing, indien de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.4.1 of een ontgrondingsvergunning;
  • c. onderdeel uitmaken van een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
22.4.5

Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.4.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische resten aanwezig zijn.

22.4.6

Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.4.1 wordt voorts verleend, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het betrokken terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
22.5 wijzigingsbevoegdheden
22.5.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door een of meer bestemmingsvlakken met de medebestemming Waarde - Archeologische vindplaats geheel of gedeeltelijke te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.