direct naar inhoud van Regels
Plan: Kloosring/Krakestee
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0584.BPWONEN2013021-VG99

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Kloosring/Krakestee met identificatienummer NL.IMRO.0584.BPWONEN2013021-VG99 van de gemeente Oud-Beijerland.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

Verdere begrippen in alfabetische volgorde:

1.3 aan- en uitbouw:

een uitbreiding van het hoofdgebouw die, wat afmetingen betreft, ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit uitgeoefend door de hoofdbewoner, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publiekstrekkend zijn en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.7 achtergevelbouwgrens:

de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georienteerd.

1.8 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.9 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.10 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.13 bestaand(e situatie):

t.a.v. bebouwing: bebouwing, die ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan is of (krachtens een verleende omgevingsvergunning) wordt gebouwd.

t.a.v. gebruik: het gebruik van gronden en opstallen dat bestaat ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan.

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met een aan dat hoofdgebouw ondergeschikte functie.

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 carport:

een overkapping, bedoeld voor de stalling van motorvoertuigen.

1.25 dakterras:

een dak of deel van een dak (daaronder inbegrepen dakterrasafscheidingen) dat rechtstreeks vanuit het gebouw of door middel van een vaste trap toegankelijk is en dat omgeven is door een vloerafscheiding.

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.27 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voorzover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.

1.28 erfbebouwing:

de bij een hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.

1.29 evenement:

evenement, voor zover deze ruimtelijk relevant is, dat wil zeggen meerdaags en

regelmatig terugkerend van aard is.

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.32 horeca:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt; de volgende categorieën horeca-instellingen worden onderscheiden:

  • Horeca categorie 1 (licht): horeca 1a: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide etenswaren, ijs, koffie en thee met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse; horeca 1b: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse;
  • Horeca categorie 2 (middel): een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het schenken van (alchoholhoudende) dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren ter plaatse;
  • Horeca categorie 3 (zwaar): een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatige ten gehore brengen van muziek en het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met als nevenactiviteit de verstrekking van (alcoholhoudende) en dranken en kleine etenswaren ter plaatse.
1.33 ondergeschikte functie:

een functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt.

1.34 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

1.35 peil:
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van aansluitende, afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
  • indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m:
    • 1. indien de hoofdtoegang van het bouwwerk aan de weg grenst: de hoogte van de weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 3 m achter de achtergevelbouwgrens van een op bedoeld perceel aangegeven bouwvlak, mits het een aanbouw aan het hoofdgebouw betreft;
    • 2. indien de hoofdtoegang van bouwwerk niet aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein.
    • 3. voor vrijstaande bijgebouwen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of ander plaatselijk aan te houden waterpeil).

Een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald.

1.36 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  • b. een seksbioscoop of sekstheater;
  • c. een seksautomatenhal;
  • d. een seksclub of parenclub,
    al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel.
1.37 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.38 voorgevel:

de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw, op 1 m boven peil, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt op basis van bijvoorbeeld specifieke (omgevings)kenmerken, zoals de aanwezigheid van de hoofdentree van de woning.

1.39 watergang:

al of niet overdekt werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen en af te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan, dat door het college van hoofdingelanden in de legger is opgenomen.

1.40 weg:

een voor openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeerterreinen.

1.41 woning:

een complex van ruimten van, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Hieronder vallen tevens bijzondere woonvormen zoals begeleid wonen door (licht-)verstandelijke gehandicapten en ex-psychiatrische patiënten.

1.42 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.43 zijdelingse perceelsgrens

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk waar die afstand het kortst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.9 ondergeschikte bouwdelen:

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, dakkapellen, en overstekende daken en bouwlagen en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en -hoogten niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplanting;
  • c. paden;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. beeldende kunst;
  • f. evenementen;
  • g. waterlopen en waterpartijen;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen.
3.1.2

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – langzaamverkeer' zijn de gronden in ieder geval bestemd voor een langzaamverkeersroute en/of voor een noodontsluitingsroute voor hulpdiensten.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden geldt dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden geldt dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

3.2.3 Bestaande bouwwerken

Bouwwerken, welke niet voldoen aan het bepaalde in de leden 3.2.1 t/m 3.2.2, zijn toegestaan voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonstraten, paden;
  • b. voet- en rijwielpaden.

met de daarbij behorende:

  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen.
4.1.2

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – langzaamverkeer' zijn de gronden bestemd voor uitsluitend een langzaamverkeersroute en/of voor een noodontsluitingsroute voor hulpdiensten.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden geldt dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.

4.2.3 Bestaande bouwwerken

Bouwwerken, welke niet voldoen aan het bepaalde in de leden 4.2.1 t/m 4.2.2, zijn toegestaan voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.2.1 voor de bouw van gebouwen tot een oppervlak van maximaal 10 m2 en een bouwhoogte van maximaal 4 m mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • 1. het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • 2. de verkeersveiligheid;
  • 3. de sociale veiligheid;
  • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
  • 1. Onverminderd het bepaalde in lid 4.1 is het gebruik van de daar bedoelde gronden voor evenementen in strijd met het plan.
  • 2. Onverminderd het bepaalde in lid 4.1 is het gebruik van de daar bedoelde gronden voor standplaatsen in strijd met het plan.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.4 voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van evenementen, onder de voorwaarde dat geen onnodige overlast voor omwonenden ontstaat. Het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement worden mede hieronder begrepen.
  • 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.5 voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van standplaatsen, onder de voorwaarde dat geen onnodige overlast voor omwonenden ontstaat.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterberging;
  • b. waterhuishouding;
  • c. waterpartijen en waterlopen;
  • d. bruggen, dammen, duikers.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden geldt dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden geldt dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

5.2.3 Bestaande bouwwerken

Bouwwerken, welke niet voldoen aan het bepaalde in de leden 5.2.1 t/m 5.2.2, zijn toegestaan voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen, waaronder mede begrepen gastouderopvang;

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. wegen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. verkeersvoorzieningen;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Ten aanzien van de in lid 7.1 bedoelde gronden gelden voor hoofdgebouwen de volgende bouwregels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' de goothoogte en bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan is aangegeven;

Maximale grondoppervlakte van het hoofdgebouw in % ten opzichte van het bouwperceel (afgerond op hele procenten)   Maximaal toegestane goothoogte in meters van het hoofdgebouw   Maximaal toegestane bouwhoogte in meters van het hoofdgebouw  
0 tot 20%   6   10  
21 tot 25%   3   7,7  
26 tot 30%   3   3  

Een grondoppervlakte van meer dan 30% van het bouwperceel is niet toegestaan;

  • e. In afwijking van het bepaalde onder d. geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte 3 m, maximum bouwhoogte 7,7 m' dat een maximale grondoppervlakte van het hoofdgebouw is toegestaan tot 30% van het bouwperceel, waarbij de maximum goothoogte 3 m bedraagt en de maximum bouwhoogte 7,7 m;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de voorgevel van een hoofdgebouw in of maximaal 2 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;
  • g. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt ten minste 3 m.
6.2.2 Erfbebouwing op het voorerf

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden voor erfbebouwing op het voorerf de volgende bouwregels:

  • a. uitsluitend binnen het bouwvlak mogen erkers, toegangsportalen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarbij geldt dat;
    • 1. ten aanzien van erkers of toegangsportalen:
      • de diepte gemeten uit de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1,50 m;
      • de breedte niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel;
      • de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning;
    • 2. ten aanzien van erf- en terreinafscheidingen de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 m;
6.2.3 Erfbebouwing op het zij- en achtererf

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden voor erfbebouwing op het zij- en achtererf de volgende bouwregels:

  • a. op de gronden gelegen op 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd waarbij geldt dat;
    • 1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede laag van het hoofdgebouw tot een maximum van 4 m;
    • 4. de bouwhoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • b. op de gronden gelegen op 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning mogen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarbij geldt dat:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 m;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50% van het bouwvlak, tot een maximum van:
    • 1. voor percelen met een oppervlakte die kleiner zijn dan 500 m2: 50 m2;
    • 2. voor percelen met een oppervlakte die ligt tussen 500 m2 en 750 m2: 62,5 m2;
    • 3. voor percelen met een oppervlakte die ligt tussen 750 m2 en 1.000 m2: 75 m2;
    • 4. voor percelen met een oppervlakte die groter is dan 1.000 m2: 100 m2;
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van:

  • a. het bepaalde in lid 6.2 voor de bouw van nokverhogingen op hoofdgebouwen met een symmetrisch zadeldak, waarvan de hoogte tussen de nok en de bovenkant van de zoldervloer kleiner is dan 2,1 m en het dakvlak zich uitstrekt over maximaal één bouwlaag, waarbij geldt dat:
    • 1. de dakopbouw over de volle breedte van de woning moet worden gerealiseerd;
    • 2. de dakopbouw op de achterzijde van het dakvlak wordt gebouwd;
    • 3. indien in de bestaande situatie op het betreffende bouwblok meer dakopbouwen aan de voorzijde dan aan de achterzijde aanwezig zijn of het naastgelegen pand reeds een dakopbouw aan de voorzijde heeft; in afwijking van het bepaalde in sub 2 mogen dakopbouwen ook aan de voorzijde worden gebouwd;
    • 4. het dwarsprofiel voldoet aan de volgende maatvoering:
      • de afstand tussen de onderkant van het glas en het vloerpeil van de zoldervloer dient ten minste 0,85 m te bedragen;
      • de afstand tussen de bovenkant van het glas en het vloerpeil van de zoldervloer dient maximaal 2,0 m te bedragen;
      • de afstand tussen de buitenkant van het kozijn en de buitenkant van het buitenspouwblad dient, horizontaal gemeten, ten minste 1 m te bedragen;
      • de onderkant van het kozijn dient direct aan te sluiten op het dakvlak van de woning;
      • het korte dakvlak van de dakopbouw dient evenwijdig te lopen aan het eronder gelegen bestaande dakvlak;
      • de daklengte dient ten minste 0,8 m te bedragen.
    • 5. indien in de bestaande situatie op het betreffende bouwblok reeds nokverhogingen aanwezig zijn; in afwijking van het bepaalde in sub 4 mag dwarsprofiel met een afwijkende maatvoering worden gerealiseerd welke aansluit op de reeds aanwezige nokverhoging(en).
  • b. het bepaalde in lid 6.2 voor de bouw van dakopbouwen, anders dan zoals bedoeld in 6.3.1 onder a, met dien verstande dat:
    • 1. het een dakopbouw betreft op een dak waarvan de hellingshoek kleiner is dan 30° op grondgebonden woningen in rijen van drie woningen of meer, dan wel;
    • 2. het een dakopbouw betreft ter vervanging van de bestaande dakopbouw mits de maatvoering niet wordt gewijzigd;
    • 3. geen afbreuk wordt gedaan aan het bestaande straatprofiel en/of cultuurhistorische waarden.
  • c. het bepaalde in lid 6.2.2 onder b sub 4 voor het realiseren van een dakhelling die enigszins afwijkt van de dakhelling van de bestaande uit- en aanbouw mits de effecten daarvan op de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving te verwaarlozen zijn;
  • d. het bepaalde in lid 6.2.3 onder a sub 3 voor de bouw van kappen op vrijstaande bijgebouwen met een dakhelling van maximaal 50º, en een goothoogte van maximaal 3 m;
  • e. het bepaalde in lid 6.2.3 onder a sub 3 voor de bouw van kappen op aanbouwen bij dijkwoningen met een dakhelling van maximaal 50º, en een goothoogte van maximaal 3 m;
  • f. het bepaalde in lid 6.2.3 onder a sub 2 voor de bouw van een dakterras op een aan- of uitbouw van een woning met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1 m boven de bouwhoogte van de aanbouw of uitbouw;
    • 2. geen aantasting plaatsvindt van de gewenste stedenbouwkundige structuur;
    • 3. het bouwplan geen afbreuk doet aan de belangen van omwonenden (bezonning, privacy).
6.3.2

De in lid 6.3.1 genoemde omgevingsvergunningen voor afwijken kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1

Ten aanzien van het gebruik geldt het bepaalde in lid 6.1.

6.4.2

Binnen de bestemming is de uitoefening van een beroep aan huis toegestaan, als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met inachtneming van de volgende regels;

  • a. de voor beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% per woning bedragen, tot een maximum van 45 m2;
  • b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  • c. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  • d. er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;
  • e. er mag geen gebruik worden gemaakt van reclame-uitingen;
  • f. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel.
6.4.3

Onverminderd het bepaalde in lid 6.1 is het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woonruimte in strijd met het plan.

6.4.4

Onverminderd het bepaalde in lid 6.1 is het gebruik van de daar bedoelde gronden voor een seksinrichting in strijd met het plan.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 6.4.2 voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de voor bedrijfsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% per woning bedragen, tot een maximum van 75 m2;
  • b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  • c. detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel, en horeca zijn niet toegestaan;
  • d. er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;
  • e. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel.

Artikel 7 Wonen - Uit te werken

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1

De voor Wonen - Uit te werken aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen, waaronder mede begrepen gastouderopvang;

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. wegen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. verkeersvoorzieningen;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen.
7.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken, overeenkomstig artikel 3.6. lid 1. sub b. van de Wet ruimtelijke ordening, de in lid 7.1.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • b. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goothoogte respectievelijk de bouwhoogte in meters van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • d. de verkaveling en de situering van de gebouwen zal zodanig zijn, dat een goede aansluiting ontstaat op de structuur van de omgeving;
  • e. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke, ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing;
  • f. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.3 Bouwregels
7.3.1 Bouwverbod

Ten aanzien van de in lid 7.1 bedoelde gronden geldt dat het bouwen van bouwwerken uitsluitend is toegestaan overeenkomstig een door burgemeester en wethouders uitgewerkt plan dat in werking is getreden.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3 zolang de uitwerking nog niet in werking is getreden onder de voorwaarde dat het bouwplan past binnen het ontwerp, dan wel een door een burgemeester en wethouders vastgesteld uitwerkingsplan.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard van de Bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing voor zover het betreft:

  • a. de bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  • b. de brandweeringang;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. de ruimte tussen bouwwerken;
  • e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
9.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.3 Parkeren
  • a. Ingeval er gedurende de planperiode sprake is van nieuwbouw, of uitbreiding van niet-woonfuncties met meer dan 50 m2, dan gelden de in bijlage 1 genoemde parkeernormen, waarbij als uitgangspunt het parkeren op eigen terrein genomen moet worden.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen, indien voor het realiseren van de parkeernorm geen fysieke ruimte aanwezig is op eigen terrein, in onderstaande gevallen afwijken van het bepaalde onder a :
    • 1. wanneer in de directe omgeving op andere wijze in het aantal vereiste parkeerplaatsen kan worden voorzien, mits de parkeerbalans daardoor niet wordt verstoord, of;
    • 2. wanneer een bijdrage wordt gestort in het gemeentefonds overeenkomstig de berekening en voorwaarden.
9.4 Antenne-installaties
9.4.1 Algemeen

De oprichting van antenne-installaties en antennedragers is toegestaan met in achtneming van de volgende regels:

  • a. antenne-installaties kleiner dan 5 m en voor het overige niet voldoen aan het bepaalde in artikel 2 lid 15 onder b van Bijlage II uit het Besluit omgevingsrecht zijn niet toegestaan;
  • b. ten aanzien van de plaatsing van een antennedrager op het dak van een gebouw geldt het volgende:
    • 1. deze dient bij een op het dak aanwezig object te worden geplaatst;
    • 2. in het midden van het dak te worden geplaatst, of,
    • 3. elders op het dak, mits de afstand tot de voorgevellijn minimaal 2 m bedraagt;
  • c. de bedrading van de antenne-installatie dient inpandig, in of direct langs de antennedrager te worden aangebracht dan wel in een kabelgoot, mits deze kabelgoot ten minste 1 m achter de voorgevellijn is geplaatst;
  • d. per gebouw mogen ten hoogste drie antennedragers worden geplaatst en/of maximaal zes antenne-installaties;
  • e. de afstand van een antennedrager welke meer dan 5 m hoog is, inclusief de daarop geplaatste antennes, tot een woning of een monumentaal pand dient minimaal 100 m te bedragen;
  • f. van het bepaalde onder e kan slechts worden afgeweken indien plaatsing op een locatie, als bedoeld e in redelijkheid niet kan worden verlangd in verband met het realiseren van een landelijk dekkend netwerk, mist de antennedrager landschappelijk wordt ingepast;
  • g. antenne-installaties mogen niet worden opgericht in landschappelijk waardevol gebied of in kwetsbare natuurgebieden, tenzij gekoppeld aan bestaande hoogspanningsmasten, lichtmasten of andere bestaande verticale elementen;
  • h. de maximaal toegestane hoogte van antenne-installaties is 40 m.
9.4.2 Woongebied

Binnen de bestemming "Wonen" geldt in aanvulling op het bepaalde in lid 9.4.1 de volgende regels:

  • a. een antenne-installatie mag uitsluitend worden geplaatst op gebouwen hoger dan 12 m;
  • b. een antennedrager, welke meer dan 5 m hoog is en niet op een gebouw is geplaatst, mag niet binnen deze gebiedsaanduiding worden geplaatst;
  • c. de afstand tussen twee woongebouwen waarop één of meerdere antenne-installaties zijn geplaatst dient minimaal 300 m te bedragen;
  • d. ten aanzien van de plaatsing van de techniekkast bij een antenne-installatie gelden de volgende bepalingen:
    • 1. deze dient inpandig of ondergronds te worden geplaatst. Inpandige plaatsing is slechts mogelijk indien voldaan wordt aan de ten tijde van de indiening van de omgevingsvergunning voor het bouwen geldende advieswaarden van de Gezondheidsraad voor blootstelling aan elektromagnetische velden ter plaatse van objecten waar zich gedurende langere tijd mensen bevinden;
    • 2. indien de techniekkast op een gebouw wordt geplaatst, dient deze niet groter te zijn dan 2 m2 en minimaal 1 m achter de dakrand te worden geplaatst.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van:

  • a. de gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bouwregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden met maximaal 5 meter;
  • c. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;
  • d. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 m;
  • e. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    • 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 m2 bedraagt;
    • 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  • f. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een goothoogte van niet meer dan 4 m (ten dienste van het openbaar nut), zoals schakelhuisjes, transformatorhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes, standbeelden en straatmeubilair;
  • g. het overschrijden van de aangeduide bouwgrenzen voor de bouw van bouwwerken van ondergeschikte aard zoals loggia's, erkers, keldertoegangen, dakoverstekken, luifels en balkons, die qua aard en afmetingen bij de bestemming passen tot maximaal 1,50 m in de richting van de weg, onverminderd het elders in deze regels bepaalde, indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het past binnen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving.
10.2 Randvoorwaarden toepassing omgevingsvergunning voor afwijken

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een omgevingsvergunning voor het afwijken mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op de situering en de vorm van de aangegeven bouwvlakken in nieuwe bouwvlakken.

11.2 Randvoorwaarden toepassing wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 12 Algemene procedureregels

12.1 Procedureregels afwijken bij omgevingsvergunning

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

12.2 Uitwerking of wijziging

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht gebruik
13.1.1

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.1.2

Indien het gebruik na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.1.3

Het overgangsrecht gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Kloosring/Krakestee.