direct naar inhoud van Regels
Plan: Rhijnkade fase 3
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0579.BPRhijnkadef3-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Rhijnkade fase 3 met identificatienummer NL.IMRO.0579.BPRhijnkadef3-ON01 van de gemeente Oegstgeest.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanbouw- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw of deel van een hoofdgebouw dat door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt dan wel in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan huis verbonden bedrijfsactiviteit

het al dan niet bedrijfsmatig verlenen van diensten (waaronder bed and breakfast) c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.Tevens zijn hieronder begrepen:

  • a. bed and breakfast;
  • b. cateringbedrijf voorzover voedsel niet ter plaatse wordt verkocht en/of afgehaald;
  • c. webwinkel voorzover deze geen uitstalling ten verkoop heeft en/of goederen niet ter plaatse kunnen worden afgehaald
1.7 aan-huis-gebonden beroep

een beroep waarvan de uitoefening niet publieksgericht is en dat op kleine schaal in een woning en/of de bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

1.8 afhankelijke woonruimte

een aan-, uit- of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 archeologisch deskundige

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties.

1.10 archeologisch onderzoek

verschillende vormen van onderzoek naar archeologische waarden binnen een bepaald gebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.11 archeologische (verwachtings)waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied (verwachte) voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.12 balkon

een al dan niet inpandige, geheel of gedeeltelijk overdekte bij een gebouw behorende buitenruimte vanaf de eerste bouwlaag.

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 bed and breakfast

het bedrijfsmatig en op kleine schaal tegen betaling aanbieden van logies/overnachting in een daarvoor geschikte woning (hoofd- of bijgebouw) gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf van personen die elders hun hoofdverblijf hebben met ontbijtmogelijkheden, waarbij geldt dat dit ondergeschikt aan de woonfunctie plaatsvindt. Deze voorziening is niet bedoeld voor het laten overnachten van tijdelijke arbeiders of seizoenarbeiders dan wel voor permanente kamerverhuur.

1.15 bedrijfsvloeroppervlakte

het totale vloeroppervlak van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.16 bestaande
  • a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan (niet zijnde het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan) of het gebruik krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het gebruik;
  • b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig zijn of nog kunnen worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen zoals aanwezig op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.20 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw.

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen; bij de bepaling van het aantal bouwlagen wordt de bouwlaag die grotendeels in de kap is gelegen (zogenaamde zolderlaag) evenals de bouwlaag die grotendeels onder de begane grond is gelegen (zogenaamde kelder/souterrain) niet meegerekend.

1.24 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond inclusief tuin, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.28 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijde(n) van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.29 druiplijn

onderste horizontale lijn van een dakvlak dat geen goot heeft.

1.30 erf

het (bouw)perceel, met uitzondering van de gronden:

  • waarop het hoofdgebouw is gelegen;
  • gelegen voor de voorgevellijn;
  • gelegen tussen de voorgevellijn en 3 m achter de voorgevellijn.
1.31 erfafscheiding

een bouwwerk geplaatst om de grens met de naburige percelen aan te geven en niet zijnde een natuurlijk gewas, zoals een haag.

1.32 erker

een uitgebouwd gedeelte van een woning aan een gevel, niet zijnde een entree, grenzend aan een verblijfsruimte van het betreffende gebouw, waarvan de naar de openbare weg gekeerde zijde en nog minimaal één andere zijde (grotendeels) transparant is.

1.33 garage

een gebouw, bestemd voor stalling van een motorrijtuig op meer dan twee wielen en daarvoor ook toegankelijk.

1.34 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 hoofdgebouw

gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.36 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.37 kelder

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer- of dakconstructie waarvan de bovenkant, voor zover de kelder tenminste niet onder het hoofdgebouw gesitueerd is, minimaal 10 cm onder het maaiveld, weg of verharde terrein ligt.

1.38 ligplaats

een ligplaats bestemd voor het aanmeren van een pleziervaartuig.

1.39 mantelzorg

langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.40 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.41 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, elektrische laadpalen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.42 ondergeschikt bouwdeel

een buiten de gevel of de dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een liftopbouw, reclame-uitingen, technische installaties zoals een koelmotor of antenne, een dakvenster, een luifel, schoorsteen en een frans balkon, met uitzondering van een erker c.q. een uitgebouwd gedeelte van een gebouw (ter uitbreiding van het grondoppervlak op de begane grond).

1.43 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden

1.44 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

1.45 peil

Hieronder wordt verstaan:

  • a. bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;
  • b. bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
  • c. bij ligging anders dan aan een weg of verhard terrein: het maaiveld;
  • d. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).
1.46 perceel

afgedeeld stuk land of water, kavel.

1.47 perceelsgrens

een grens tussen twee percelen.

1.48 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.49 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding, daaronder begrepen thuisprostitutie.

1.50 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, dan wel onderkomen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.

1.51 steiger

een gewoonlijk houten constructie die het water insteekt en waaraan een boot kan afmeren.

1.52 verbeelding

voorheen plankaart; de digitale kaart met bijbehorende verklaring NL.IMRO.0579.BPRhijnkadef3-ON01 waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven.

1.53 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of 'uitstraling' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.54 weg

alle voor het verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.55 wonen

het houden van verblijf of het gehuisvest zijn in een woning.

1.56 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.57 zijdelingse perceelsgrens

een (min of meer evenwijdig) aan de zijgevel van een hoofdgebouw liggende grens van het perceel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen.

2.3 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de vloeroppervlakte

de vloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Water

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterlopen en waterpartijen;
  • b. waterhuishouding;
  • c. waterberging;
  • d. waterwegen voor verkeer, vervoer en recreatie;
  • e. een brug, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brug';
  • f. ligplaatsen voor pleziervaartuigen ter plaatse van de aanduidingen 'ligplaats';
  • g. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals groen, keerwanden en beschoeiingen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, waarbij voor de brug wordt gemeten vanaf het maaiveld ter plaatse van de aanlanding van de brug;
  • b. voor een brug geldt een doorvaarthoogte van minimaal 1,6 meter;
  • c. steigers en ligplaatsen zijn niet toegestaan.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;
  • b. een brug ter plaatse van de aanduiding 'brug';
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals (ontsluitings)wegen, erven, verhardingen, steigers, tuinen, water, nutsvoorzieningen, in- en uitritten en parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. als hoofdgebouwen zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan;
  • d. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  • e. de diepte van ondergrondse gebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 m'.
4.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels

  • a. ten behoeve van gestapelde woningen mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen gebouwd worden. Bergingen dienen inpandig te worden gerealiseerd.
4.2.3 Kelders

Voor kelders gelden de volgende regels:

  • a. binnen het gehele bouwvlak mogen kelders worden gebouwd;
  • b. buiten het bouwvlak mogen kelders worden gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte van de kelder niet meer bedraagt dan 30% van de gronden gelegen zowel buiten het bouwvlak en als gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan, met een maximum van 50 m²;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en de openbare weg tenminste 1 m bedraagt, tenzij belendende percelen gelijktijdig een kelder bouwen, in welk geval in de gezamenlijk zijdelingse perceelgrens mag worden gebouwd;
    • 3. de kelder tenminste 3 m achter de voorgevelrooilijn wordt gesitueerd;
  • c. de kelder mag niet ten koste gaan van de op het perceel aanwezige parkeerplaatsen;
  • d. de diepte van de kelder bedraagt ten hoogste 3,5 m.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een brug mag niet meer dan 3 m bedragen, waarbij voor een brug wordt gemeten vanaf het maaiveld ter plaatse van de aanlanding van de brug;
  • c. voor een brug geldt een doorvaarthoogte van minimaal 1,6 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersaanduiding, wegaanduiding of verlichting - bedraagt ten hoogste 3 m.
4.2.5 Geluidregels

Het bouwen van de woningen is uitsluitend toegestaan indien:

  • a. de geluidbelasting op de gevel lager of gelijk is aan:
    • 1. de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder of;
    • 2. de vastgestelde hogere grenswaarden;
  • b. in aanvulling op het bepaalde onder a moet de woning voorzien zijn van minimaal één geluidsluwe gevel, indien:
    • 1. uit de vastgestelde hogere waarde als bedoeld onder a.2 blijkt dat de voorkeursgrenswaarde met meer dan 5 dB wordt overschreden.
  • c. in afwijking van de regel onder b kan bij eenzijdig georiënteerde woningen afgezien worden van de geluidluwe gevel, indien met een combinatie van onderstaande akoestisch compenserende maatregelen is aangetoond, dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat:
    • 1. extra geluidwering van de gevels met minimaal 5 dB (op basis van cumulatieve geluidbelasting);
    • 2. verbetering interne lucht- en contactgeluidisolatie met minimaal 5 dB;
    • 3. een geluidluwe gezamenlijke buitenruimte;
    • 4. een maatregel met vergelijkbaar akoestisch effect.
  • d. Indien de kosten voor de maatregel onder c sub 1 onevenredig hoog zijn, kan uitgegaan worden van een extra geluidwering van de gevels met minimaal 3 dB.
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Bevoegdheid

Het bevoegd gezag kan na afweging van de in het geding zijnde belangen nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. de situering, afmeting en bouwhoogte van bouwwerken;
  • b. de situering van en het aantal parkeerplaatsen;
  • c. de situering van in- en uitritten en andere wegen en paden;
  • d. de situering van leidingen en andere daarmee samenhangende constructies;
  • e. de (overige) inrichting van het perceel.
4.3.2 Toepassing

De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen wordt toegepast:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • d. ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van verkeersveiligheid, in het bijzonder het benodigde uitzicht op hoeken van wegen, bochten en in- en uitritten niet gewenst is;
  • e. ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van brandveiligheid c.q. brand en rampenbestrijding niet gewenst is, waarbij rekening dient te worden gehouden met het waarborgen, in stand houden c.q. tot stand brengen van een brandveilige situatie en goede bereikbaarheid;
  • f. ter bescherming en voorkoming van onevenredige aantasting van de (bestaande) boombeplanting en ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
  • g. ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van milieu niet gewenst is;
  • h. ter waarborging van de sociale veiligheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. gebruik van ruimten binnen de woning ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning tot ten hoogste 30 m² mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep;
    • 2. degene die het aan huis verbonden beroep in de woning uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    • 3. door degene die het aan huis verbonden beroep uitoefent, kan worden aangetoond dat de uitoefening van het beroep geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied;
    • 4. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden.

  • b. voorwaardelijke verplichting

Het gebruik van gronden ten behoeve van (tuin)verlichtingselementen, overeenkomstig dit bestemmingsplan is ter plaatse van de aanduiding 'ecologie' slecht toegestaan indien gebruik wordt gemaakt van (tuin)verlichtingselementen met naar beneden gerichte lichtbundels, die niet hoger worden geplaatst dan 1,5 meter boven het aansluitende maaiveld. Dit om te voorkomen dat er lichtverstrooiing op treed op een mogelijke migratie- of vliegroute van vleermuizen over de Oude Rijn. Voor buitenverlichting aan de woningen gelden geen beperkingen.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Bedrijf-aan-huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor het gebruik van ruimten binnen de woning en op het erf voor aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 40% van het vloeroppervlak van – bij elkaar geteld – de woning en de bijgebouwen, tot ten hoogste 50 m², mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden bedrijfsactiviteit;
  • b. degene die de bedrijfsactiviteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein en/of in een gemeenschappelijke parkeervoorziening te worden gesitueerd;
  • d. de bedrijfsactiviteit dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • e. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden;
  • f. ten behoeve van een bed and breakfast mogen ten hoogste 3 kamers per woning beschikbaar worden gesteld.
4.5.2 Mantelzorg
a afwijking mantelzorg

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. lid 4.1 voor het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij (bedrijfs-) woningen als afhankelijke woonruimte in combinatie met de noodzakelijk verbouw daarvan, of:
  • b. de bouwregels voor het creëren van extra bouwmogelijkheden in de vorm van aan- en uitbouwen of een bijgebouw bij woningen voor mantelzorg of een mantelzorgwoning met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. door een deskundige is aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
    • 2. door de vestiging van extra woonruimte mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
    • 3. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd danwel conform de huidige situatie;
    • 4. er mag geen extra ontsluitingsmogelijkheid op de openbare weg worden gemaakt;
    • 5. er een getekende overeenkomst met de gemeente is, waarin is geregeld;
      • melding van beëindiging van de mantelzorg situatie;
      • bankgarantie van 10% van de (ver)bouwkosten met een minimum van 2.500 euro;
      • bouwkundig rapport met omschrijving van het terugbrengen in oude staat na beëindiging van de mantelzorg.
b voorwaarden

een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5.2.a sub a van dit plan kan bovendien slechts worden toegestaan indien:

  • a. er op het erf sprake is van aanwezige bijbehorende bouwwerken, aan-, uitbouw, en/of bijgebouwen zijnde, die geschikt kunnen worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg;
  • b. de aanvrager ter toetsing met de indiening van de aanvraag om afwijking een bouwkundig rapport overlegt, waarin een overzicht gegeven wordt van:
    • 1. de bestaande bouwkundige en gebruikssituatie;
    • 2. de te treffen voorzieningen;
    • 3. de nieuwe (inrichtings)situatie;
    • 4. er een getekende overeenkomst met de gemeente is, waarin is geregeld;
      • melding van beëindiging van de mantelzorg situatie;
      • bankgarantie van 10% van de (ver)bouwkosten met een minimum van 2.500 euro;
      • bouwkundig rapport met omschrijving van het terugbrengen in oude staat na beëindiging van de mantelzorg.
c bebouwingsvoorwaarden

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 4.5.2.a sub a van dit plan kan slechts worden afgegeven indien:

  • a. het bruto vloeroppervlak aan, aan-, uitbouw, en/of bijgebouwen ten hoogste 100 m2 bedraagt, met dien verstande dat het gezamenlijk bebouwd oppervlak ten hoogste 75% van het achtererf bedraagt;
  • b. er op het erf geen sprake is van reeds aanwezige aan-, uit-, en/of bijgebouwen die geschikt kunnen worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg;
  • c. de goothoogte van een aan- of uitgebouwde uitbreiding van de woonruimte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw met een maximum van 3 m;
  • d. de goothoogte van een bijgebouw c.q. mantelzorgwoning niet meer bedraagt dan 3 m;
  • e. de bouwhoogte maximaal 3/4 gedeelte van de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt;
  • f. de aanvrager ter toetsing van dit plan met de indiening van de aanvraag om afwijking een bouwkundig rapport overlegt, waarin een overzicht gegeven wordt van:
    • 1. de bestaande bouwkundige en gebruikssituatie;
    • 2. de te treffen voorzieningen;
    • 3. de nieuwe (inrichtings)situatie;
  • g. er een getekende overeenkomst met de gemeente is, waarin is geregeld;
    • 1. melding van beëindiging van de mantelzorg situatie;
    • 2. bankgarantie van 10% van de (ver)bouwkosten met een minimum van 2.500 euro;
    • 3. bouwkundig rapport met omschrijving van het terugbrengen in oude staat na beëindiging van de mantelzorg.
d intrekken omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van artikel 4.5.2a sub a in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 5.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 5.3 vooraf in acht zijn genomen.
  • b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de primaire bestemming(en), mits de bepalingen van artikel 5.3 vooraf in acht zijn genomen.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Omgevingsvergunning
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning (voorheen archeologische aanlegvergunning) van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 30 cm:
    • 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    • 6. het heien van palen en slaan van damwanden;
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a 1 t/m 6 zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
5.3.2 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in artikel 5.3.1 is niet van toepassing indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
5.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • b. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).
5.4 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 5.3.1 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde minimale of maximale afstandsmaten, maximale hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen alsmede maximale bebouwingspercentages gelden de dan aanwezige maten en percentages, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel;
  • b. in geval van herbouw is het bepaalde in dit lid onder a. uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 mogen bouwgrenzen – niet zijnde bestemmingsgrenzen – worden overschreden door:
    • 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, helligbanen, funderingen, balkons, entreeportalen veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt:
    • 2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen – niet zijnde erkers – mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Parkeren
  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van wonen binnen de bestemming Wonen is uitsluitend toegestaan indien is voorzien in ten minste 0,6 parkeerplaatsen per woning binnen het plangebied.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Vrijwaringszone - vaarweg
9.1.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van bestaande bouwwerken.

9.1.2 Afwijken ten behoeve van bouwen
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.1.1 en de bouw van bouwwerken toestaan, mits deze geen belemmeringen vormen voor:
    • 1. de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
    • 2. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
    • 3. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
    • 4. de toegankelijkheid van de vaarweg voor hulpdiensten, en
    • 5. het uitvoeren van beheer en onderhoud van de vaarweg;
  • b. Het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan verlening van een omgevingsvergunning advies aan de beheerder van de vaarweg omtrent de aanvraag.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Wijziging overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de overschrijdingen bedragen niet meer dan 3 m en het bestemmingsvlak wordt met niet meer dan 10% vergroot;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden worden niet onevenredig geschaad;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid worden niet onevenredig geschaad.
10.2 Wijzigingsbevoegdheid seksinrichting

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen om een seksinrichting toe te staan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. ten hoogste één seksinrichting op het grondgebied van de gemeente Oegstgeest is toegestaan;
  • b. het geen raamprostitutie betreft;
  • c. de bedrijfsvloeroppervlakte ten hoogste 500 m² bedraagt;
  • d. de afstand tot de dichtstbijzijnde kerk, school, peuterspeelzaal, kinderdagverblijf, verblijf voor naschoolse opvang of soortgelijke voorziening minimaal 500 meter bedraagt;
  • e. de afstand van de seksinrichting tot de dichtstbijzijnde woning van een derde minimaal 50 meter bedraagt;
  • f. voor de bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein / erf behorende tot de seksinrichting aanwezig is, uitgaande van de parkeernorm voor café/bar/discotheek/cafetaria in het Handboek Aanbevelingen voor stedelijke verkeersvoorzieningen (ASVV) uit 2004, met als gevolg dat door het bezoek aan de seksinrichting in de directe omgeving geen onaanvaardbare parkeerdruk op de openbare parkeerplaatsen ontstaat;
  • g. wat het bouwen betreft moet worden aangesloten bij de regels van de onderliggende bestemming met dien verstande dat het college van burgemeester en wethouders voorwaarden kan stellen aan de maximumvloeroppervlakte van de activiteit;
  • h. de activiteit, gelet op de aard en invloed ervan, niet leidt tot een onevenredige aantasting van het karakter van de omgeving.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
  • d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing ten behoeve van wonen binnen de bestemmingen Wonen.
11.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- danwel een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, als bedoeld in lid 12.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. het onder a bepaalde is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Rhijnkade fase 3.