Plan: | Leeweg 5 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0576.WP201500001-0002 |
Op het perceel Leeweg 5 Noordwijkerhout zijn bedrijfsloodsen en een bedrijfswoning aanwezig. Voortzetting van de agrarische activiteiten is economisch niet meer haalbaar en uitvoerbaar. De eigenaren (vertegenwoordigd door H.J.M. Ooostdam en L.H.M. Oostdam) hebben de gemeente Noordwijkerhout verzocht om gebruik te kunnen maken van de Ruimte voor Ruimte-regeling, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2005 (artikel 26, lid 17, artikel 27, lid 13 en artikel 28, lid 10). Door middel van toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling verkrijgt de eigenaar de mogelijkheid verouderde kassen en schuren te slopen om ter plaatse woningbouw, en daarmee een zekere inkomstenbron, te realiseren. Door het opruimen van de verouderde kassen en schuren ontstaat er een landschappelijke kwaliteitsverbetering. De bollengronden behouden hun huidige bestemming en blijven in gebruik voor de Bollenstreek.
De gemeente Noordwijkerhout heeft per brief 24 februari 2014 kenbaar gemaakt dat het college van burgemeester en wethouders, onder voorwaarden dat aan de wijzigingsregels wordt voldaan, bereid is medewerking te verlenen aan het Ruimte voor Ruimte-verzoek.
De ontwikkeling op deze locatie omvat het slopen van de genoemde opstallen met een totale oppervlakte van 1.197 m2. Na het verwijderen van de opstallen wordt één woning teruggebouwd. Binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2005 1e herziening, vastgesteld door de gemeenteraad op 25 september 2008, is het mogelijk gebruik te maken van de Ruimte voor Ruimte-regeling.
Het plangebied ligt aan de Leeweg 5 (sectie C. nr. 1067) ten zuiden van het dorp Noordwijkerhout. Het plangebied omvat ruim 1.3 ha. Op het perceel wordt 1.197 m2 aan (bollen)schuren gesloopt. Eén stenen schuur van circa 125 m2 blijft behouden vanwege de karakteristieke waarde voor de streek.
Ligging plangebied (rood omlijnd)
De locatie aan de Leeweg 5 ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 1e herziening (vastgesteld op 25 september 2008) van de gemeente Noordwijkerhout. De gronden binnen het plangebied zijn bestemd voor agrarische doeleinden (bollenteelt). Voor deze gronden geldt tevens een bestemming op gebiedsniveau. Deze bestemming regelt dat de gronden gelegen zijn in primair agrarisch gebied. Ter plaatse zijn twee bouwvlakken opgenomen, die door middel van een relatieteken zijn gekoppeld aan elkaar. In het zuidelijk gelegen bouwvlak is het oprichten van een bedrijfswoning niet toegestaan.
Ligging plangebied met de geldende bouwvlakken (aangegeven met blauwe pijlen)
In artikel 26 primair Agrarisch gebied (zone l) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om onder voorwaarden de bestemming voor bouwvlakken van de voor agrarische doeleinden, bollenteelt, bestemde gronden te wijzigen ten behoeve van de bestemming Woondoeleinden (W) en Agrarische doeleinden, bollenteelt zonder bouwvlak. In het geldende bestemmingsplan Buitengebied 1e herziening is een wijzigingsbevoegdheid Ruimte voor Ruimte-regeling opgenomen. Hiermee kunnen burgemeester en wethouders onder voorwaarden de agrarisch bestemde gronden wijzigen in de bestemming Woondoeleinden (W), Tuinen (T), Erven (E) en Agrarische doeleinden bollenteelt (Ab). Van de wijzigingsbevoegdheid kan alleen gebruik worden gemaakt wanneer het nieuwe ontwikkelingsplan binnen de wijzigingsregels valt. In paragraaf 6.1 wordt het ontwikkelingsplan getoetst aan de wijzigingsregels. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 'Ligging plangebied met de geldende bouwvlakken (aangegeven met blauwe pijlen)'.
De voor de nieuwe ontwikkeling vereiste bestemming Wonen en bestemmin Tuin (overeenkomstig SVBP2012) is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om deze reden is dit wijzigingsplan opgesteld.
In de planbeschrijving, hoofdstuk 2, is ingegaan op de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de juridische vormgeving beschreven. In hoofdstuk 4 is het relevante beleid beschreven en in hoofdstuk 5 zijn de resultaten van de relevante milieuonderzoeken opgenomen. In hoofdstuk 6 vindt de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de wijzigingsregels plaats en in hoofdstuk 7 is tot slot ingegaan op de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
Het plangebied is gelegen ten zuiden van Noordwijkerhout. Het perceel, waar één nieuwe woning wordt gerealiseerd, heeft een omvang van circa 12.900 m2. De locatie wordt ontsloten door de Leeweg, welke in noordelijke richting via de 's-Gravendamseweg aansluit op de Provincialeweg N206. Het plangebied is gelegen in een agrarisch gebied, waar in het recente verleden reeds door middel van de Ruimte voor Ruimte-regeling diverse woonhuizen zijn gerealiseerd. De agrarische gronden zijn in gebruik voor (bloem)bollenteelt in open grond of (rol)kassen. Naast de agrarische functie en een aantal woonhuizen zijn er in de nabijheid van het gebied geen andere functies te vinden.
Het te saneren bedrijfscomplex is een bollenkwekerij en handelsbedrijf. De activiteiten op het bedrijf worden op korte termijn beëindigd. Het bedrijfscomplex bestaat uit twee bollenschuren centraal op het perceel en nog enkele kleine schuren in het verlengde van elkaar aan de oostzijde van het perceel. De voorste schuur is een stenen schuur, zoals deze in de eerste helft van de vorige eeuw in deze streek werden gebouwd.
De nieuw te bouwen woning worden gerealiseerd op het perceel Leeweg 5 te Noordwijkerhout (sectie C. nr. 1067). Op onderstaande kaart is het perceel aangegeven.
Bestaand bouwvlak (rood) met ligging beoogde locatie bestaande en nieuwe woning (blauwe lijn) en bestaande waardevolle schuur (groen)
De woning wordt gerealiseerd ten noordoosten van de bestaande bedrijfswoning in dezelfde rooilijn. De stenen schuur is een voorbeeld van een bollenschuur, zoals deze in de eerste helft van de vorige eeuw in de streek werd gebouwd. Inmiddels zijn er nog maar betrekkelijk weinig van deze schuren in de regio aanwezig. Behoud van deze cultuurhistorisch waardevolle schuur is mede daarom een doel in de realisering van dit bouwplan. De schuur krijgt de functie van bijgebouw bij de bestaande en nieuw te bouwen woning. Ten aanzien van maatvoering wordt aangesloten bij de bestaande woningen in de omgeving.
Landschapsbeheer Zuid-Holland heeft een landschappelijk advies uitgebracht omtrent de ontwikkeling aan de Leeweg 5. Het integrale advies van Landschapsbeheer Zuid-Holland is als bijlage aan het wijzigingsplan toegevoegd.
Het onderzoek van Landschapsbeheer Zuid-Holland (hierna: Landschapsbeheer) betreft het in kaart brengen van de landschappelijke gevolgen van de ontwikkeling op de verschillende percelen, waarna zij zullen adviseren over de voorgenomen ontwikkeling.
In het advies is uitgegaan van de realisatie van de nieuwe woning ter plaatse van de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle schuur. In december 2013 en juni 2014 is door het Culturhistorisch genootschap Duin- en bollenstreek, werkgroep Behoud en Herbestemming bollenerfgoed onderzoek uitgevoerd naar de cultuurhistorische waarden van voornoemde schuur. Uit de beoordeling blijkt dat de stenen schuur uit 1961 aan te merken is als cultuurhistorische waarde vol bollenerfgoed. De schuur markeert de verandering in de wijze waarop werd omgegaan met bollen in gaasbakken en klimaatcellen. Door de uiterlijk zichtbare functiescheiding (cellen, werkruimte) is het gebouw ook architectonisch waardevol. Het op zich eenvoudige gebouw heeft ook een waardevol interieur, zoals dat nu is. Het CHG adviseert bij de sanering van dit gebied (bebouwing geschat ca. 1.400 m2) het stenen bollenschuurtje te behouden en een nieuwe bestemming als bijvoorbeeld woning te geven. Op deze wijze kan de bollenschuur, karakteristiek voor de na-oorlogse periode, voor de Bollenstreek behouden blijven. De rapportage Beoordeling cultuurhistorische waarden stenen bollenschuur is als bijlage bij de toelichting opgenomen.
Gelet op het behoud van deze schuur en de beperkte meerwaarde van een eventueel doorzicht tussen de woningen is de nieuwe woning enigzins verplaatst richting de bestaande (bedrijfs)woning.
Voor de betreffende gronden geldt het bestemmingsplan Buitengebied 1e herziening Noordwijkerhout. In het bestemmingsplan is bepaald dat van de Ruimte voor Ruimte-regeling uitsluitend gebruik kan worden gemaakt door bedrijven die gelegen zijn in primair agrarisch gebied zones I en II.
Binnen deze gebiedszones is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (artikelen 26 en 27). In de artikelen 26, 27 en 28 worden in tabel 1 respectievelijk tabel 2 onder het kopje "overig" de toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling mogelijk gemaakt door middel van planwijziging. In de bijbehorende voorschriften worden in lid 17, respectievelijk lid 10 en lid 12 de van toepassing zijnde voorwaarden opgenomen. In hoofdstuk 6 is een overzicht opgenomen van de criteria waaraan het te ontwikkelen plan dient te voldoen conform de regels van het vigerende bestemmingsplan.
Het onderhavige wijzigingsplan is het resultaat van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. Bij het opstellen van een wijzigingsplan dient het college van burgemeester en wethouders zich te houden aan de door de raad vastgestelde regels. Het wijzigingsplan vormt daarom geen zelfstandig nieuw bestemmingsplan.
Op het onderhavige wijzigingsplan zijn de regels van toepassing van: het bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld op 28 april 2005 en het bestemmingsplan Buitengebied, 1e herziening vastgesteld door de gemeenteraad op 25 september 2008.
Wettelijke vereisten
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de juridisch bindende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat ruimtelijke plannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stelt de Wro met de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) bindende afspraken waarmee bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De SVBP 2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De SVBP 2012 geeft vaste omschrijvingen voor de namen van de bestemmingen die kunnen worden gebruikt, zoals Wonen en Tuin.
Relatie bestemmingsplan en wijzigingsplan
Volgens de Wet ruimtelijke ordening maken wijzigingsplannen deel uit van het bijbehorende bestemmingsplan (ook wel moederplan genoemd). Voor het wijzigingsplan zijn dus automatisch de van toepassing zijnde regels uit het moederplan van toepassing, zoals de begripsbepalingen en de wijze van meten.
Voor het voorliggende wijzigingsplan wordt in principe gebruikgemaakt van bestemmingen die ook al in het moederplan voorkomen. Een praktisch probleem is dat bij het moederplan andere namen voor de bestemmingen zijn gebruikt dan nu op basis van SVBP 2012 zijn toegestaan. In de regels van het wijzigingsplan zijn daarom enkele 'koppelbepalingen' opgenomen, waarmee bijvoorbeeld wordt geregeld dat voor de gronden met in het wijzigingsplan de bestemming Wonen de regels van de bestemming Woondoeleinden van het moederplan van toepassing zijn.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
In het bestemmingsplan Buitengebied, 1e herziening Noordwijkerhout waren de gronden in het plangebied bestemd voor Agrarische doeleinden bollenteelt (Ab). Door middel van het voorliggende wijzigingsplan wordt de bestemming Agrarische doeleinden bollenteelt gedeeltelijk gewijzigd in de bestemming Wonen en de bestemming Tuin. Binnen het bestemmingsvlak Wonen wordt een bouwvlak opgenomen waarbinnen de woning mag worden gebouwd.
Verbeelding
Op de verbeelding is door middel van een stippellijn het plangebied begrensd. De bestemming Wonen is door middel van de letteraanduiding 'W' aangegeven. De bestemming Tuin is door middel de van letteraanduiding 'T' aangegeven. Het bouwvlak is aangegeven door middel van een zwarte lijn.
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante geldende beleidskader. In paragraaf 4.1 wordt ingegaan op het Nationaal beleid/Rijksbeleid. In paragraaf 4.2 is het provinciaal beleid opgenomen en het regionaal beleid is opgenomen in paragraaf 4.3. In paragraaf 4.4 is het gemeentelijk beleid beschreven en paragraaf 4.5 omvat de conclusies ten aanzien van het ruimtelijk beleidskader voor het plangebied. Het in dit hoofdstuk samengevatte ruimtelijk beleidskader is niet uitputtend.
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. De aanleiding voor het opstellen van deze structuurvisie is gelegen in het feit dat er nieuwe politieke accenten zijn gelegd en doordat er veranderende omstandigheden zijn, zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Dit laatste onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de visie worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden. De structuurvisie vervangt alle voorgaande rijksnota’s ten aanzien van ruimte en mobiliteit (waaronder de Nota Ruimte), behalve de Structuurvisie Nationaal Waterplan.
De hoofdlijn van de SVIR is dat het Rijk op het gebied van de ruimtelijke ordening terugtreedt en dat gemeenten en provincies op dit taakveld een meer prominente rol krijgen. In het SVIR staat centraal dat alleen nog een taak voor het Rijk is weggelegd wanneer sprake is van:
Het Rijk heeft 13 onderwerpen benoemd waar het, aan de hand van de vorenstaande criteria, een taak voor zichzelf ziet weggelegd. Door het nemen van verantwoordelijkheid ten aanzien van deze onderwerpen stelt het Rijk zich voor de middellange termijn (2028) en lange termijn (2040) tot doel Nederland concurrerend, veilig en leefbaar te houden. De onderwerpen die een nationaal belang betreffen, zijn het creëren van een internationaal bereikbaar vestigingsklimaat, ruimte bieden voor het hoofdnetwerk van (duurzame) energievoorziening en het vervoer van stoffen via buisleidingen en een efficiënt gebruik van de ondergrond. Daarnaast zijn ook het creëren van een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen, het beter benutten en in stand houden van het bestaande mobiliteitssysteem met bijbehorende hoofdinfrastructuur, het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid en klimaatbestendige ontwikkeling, ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationaal unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten van nationaal belang. Tenslotte vindt het Rijk zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij ruimtelijke plannen belangrijk.
Conclusie
De onderhavige ontwikkeling betreft de bouw van één nieuwe woning en de omzetting van een bedrijfswoning naar burgerwoning in het buitengebied van de gemeente Noordwijkerhout. De ontwikkeling is als kleinschalig aan te merken; geen van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van directe invloed op de ontwikkeling. Het beleid van het Rijk, zoals neergelegd in deze structuurvisie, wordt geëffectueerd door het Barro en het Rarro.
Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling niet in strijd is met het beleid van het Rijk.
Toetsingskader
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (procesmatig versus beleidsmatig):
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
De huidige ruimtelijke situatie – gecombineerd met de vier rode draden - vormt het vertrekpunt voor de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Mobiliteit en bebouwde ruimte
De ontwikkeling van mobiliteit en de ontwikkeling van de bebouwde ruimte raken en versterken elkaar. De provincie koppelt de ruimtelijke ontwikkeling aan het op orde brengen en opwaarderen van het mobiliteitsnetwerk. De nog beschikbare capaciteit op dat netwerk helpt om keuzes te maken over verdichting en concentratie in de bebouwde ruimte. Zo wordt zowel het mobiliteitsnetwerk als de bebouwde ruimte beter benut. Het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid dragen beide bij aan de concurrentiekracht van Zuid-Holland. Het behalen en benutten van schaal en clustervoordelen is daarbij een belangrijke voorwaarde voor een gevarieerde en innovatieve economie. Schaal en clustervoordelen bepalen in hoge mate de agglomeratiekracht. Ze ontstaan bij een concentratie van wonen, werken en (kennis)voorzieningen in centra en vervoersknooppunten en uitstekende verbindingen met en tussen die centra en knooppunten.
Bebouwing in de groene ruimte
Behalve agrarische bebouwing en de bebouwing in dorpen, buurtschappen en bebouwingslinten, herbergt de groene ruimte een scala aan andersoortige bebouwing. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om solitaire woningen en bedrijven, recreatieve bebouwing, attractieparken, verblijfsrecreatiecomplexen, jachthavens, verspreid glas, nieuwe landgoederen et cetera. Nieuwe bebouwing heeft al gauw een grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit van de groene ruimte. De provincie is in beginsel terughoudend ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwe bebouwing en bijbehorende functies en elementen in de groene ruimte. Incidentele, kleinschalige stedelijke functies (zoals wonen of bedrijvigheid) kunnen onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit worden gerealiseerd aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied of in bestaande linten. Richtinggevend hierbij is of een dergelijke ontwikkeling is te beschouwen als inpassing of aanpassing. Grootschalige stedelijke functies in de groene ruimte worden in het handelingskader voor ruimtelijke kwaliteit beschouwd als transformatie-opgaven. Deze zijn, conform het handelingskader, mogelijk na instemming van de provincie.
De provincie geeft ruimte aan nieuwe functies in leegstaande of vrijkomende agrarische en niet-agrarische bebouwing, mits de ruimtelijke kwaliteit en andere specifieke waarden ter plekke worden behouden en de verkeersdruk niet toeneemt. Nieuwe bebouwing, bijvoorbeeld voor verblijfsrecreatie, jachthavens en nieuwe landgoederen, is mogelijk indien de ruimtelijke kwaliteit en andere specifieke waarden ter plekke worden behouden of verbeterd.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van bebouwde ruimte. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de “Ladder voor duurzame verstedelijking” om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden. De provincie bevordert de consequente toepassing van de ladder door deze op te nemen in de Verordening ruimte en daarbij een aantal begrippen te verhelderen. Een van die begrippen is het 'bestaand stads- en dorpsgebied' (BSD). De provincie verstaat daaronder: ‘het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD.
Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen het BSD. Een deel van die vraag past daar qua kwaliteit niet binnen. Daarnaast kunnen er kwantitatieve beperkingen zijn. Een randvoorwaarde bij beter benutten, is namelijk dat de leefkwaliteit in de bebouwde ruimte behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt. Ook kan de kwaliteit van de groene ruimte aanleiding zijn om een kwaliteitsverbetering te realiseren door middel van het toevoegen van stedelijke functies. Kortom: wonen en werken buiten het BSD zijn mogelijk en wenselijk. Voor gebiedseigen ontwikkelingen, die de bestaande ruimtelijke kwaliteit in stand houden of verbeteren, beslist de gemeente voortaan zelf.
In samenhang met de structuurvisie, is ook de Verordening Ruimte (2014) opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende bepalingen zijn relevant voor het plan:
De verdere ontwikkeling van de Greenport Duin- en Bollenstreek tot een vitale, economisch concurrerende en duurzame greenport is van provinciaal belang. In verband hiermee streeft de provincie naar herstructurering van het bollencomplex, landschapsverbetering en handhaving van het teeltareaal bollengrond. Binnen het bollenteeltgebied bevinden zich ook bedrijfsgebouwen, (bedrijfs)woningen met erf en de eventuele kassen van de bollenteeltbedrijven.
Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van ‘ja, mits’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheidt maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en 2) moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
De drie soorten ontwikkeling die de provincie onderscheid zijn:
In artikel 2.1.7, lid 4 van de Verordening Ruimte (Greenportwoningen en ‘ruimte voor ruimte’ woningen) is bepaald dat een bestemmingsplan ook kan voorzien in greenportwoningen en ‘ruimte voor ruimte’-woningen als bedoeld in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek.
Andere ontwikkelingen binnen het bollenteeltgebied
Het bollenteeltgebied is primair bedoeld voor bollenteeltbedrijven. Voor enkele voorziene andere ontwikkelingen zijn specifieke regels opgenomen: handels- en exportbedrijven, greenportwoningen en ‘ruimte voor ruimte’-woningen. Daarnaast is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor onvoorziene ontwikkelingen.
Ruimte voor Ruimte-regeling, na evaluatie
In de herziening van de Ruimte voor Ruimte-regeling, na de evaluatie, is aangegeven dat bij gebiedsgerichte (projectmatige) toepassingen van 'Ruimte voor Ruimte', waarbij de gemeentelijke en provinciale overheid actief met de regeling aan de slag gaat, heeft compensatie elders nadrukkelijk de voorkeur. In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet voor compensatielocaties waar sprake is van de bouw van aanzienlijke aantallen compensatiewoningen worden gezocht naar locaties aansluitend aan de woonkern of andere bebouwingsclusters zoals lintbebouwing.
Op basis van een structuurplan of -visie is een gebiedsgerichte regeling mogelijk (maatwerk).
Het Ruimte voor Ruimte-project betreft een kleinschalige, incidentele (stedelijke) ontwikkeling. Aangezien de ruimtelijke kwaliteit door het saneren van 1.197 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanzienlijk verbeterd, is het toevoegen van één extra woning aan de Leeweg en het toevoegen van bollenteeltgrond in overeenstemming met het provinciaal ruimtelijk beleid.
De ontwikkelingen vinden buiten het BSD-gebied plaats. Er is sprake van een gebiedseigen ontwikkeling. De bevoegdheid om over dergelijke ontwikkelingen te beslissen, ligt bij de gemeente.
Intergemeentelijke structuurvisie Greenport (ISG)
De raden van de zes Greenportgemeenten hebben op 10 december (Hillegom) en op 17 december 2009 (Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen) de Intergemeentelijke structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek vastgesteld. De structuurvisie vervangt het 'Pact van Teylingen' en het 'Offensief van Teylingen'. De ISG is voor de Greenportgemeenten van de Duin- en Bollenstreek een wettelijk zelfbindend kader voor gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied tot 2030 en geldt als toetsingskader voor toekomstige (bestemmings)plannen.
De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) B.V. zal samen met de aandeelhoudende Greenportgemeenten verder vormgeven aan de inhoud en uitvoering van het meerjarenprogramma, dat voortvloeit uit de ISG. De ISG is gericht op het creëren van een vitale Greenport met een vitaal landschap. Hiervoor zijn de volgende ambities en uitgangspunten opgesteld:
In de door de gemeenteraad van Noordwijkerhout vastgestelde vigerende bestemmingsplannen Buitengebied (vastgesteld op 28 april 2005) en Buitengebied 1e herziening (vastgesteld op 25 september 2008) zijn de binnen het plangebied gelegen gronden bestemd voor Agrarische doeleinden bollenteelt.
Voor deze gronden geldt tevens een bestemming op gebiedsniveau, die aangeeft dat sprake is van een primair agrarisch gebied. In artikel 26 Primair Agrarisch gebied (zone l) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om onder voorwaarden de bestemming voor bouwvlakken van de voor Agrarische doeleinden, bollenteelt bestemde gronden te wijzigen ten behoeve van de bestemming Woondoeleinden (W), Tuinen (T) en Agrarische doeleinden (Ab).
Van de wijzigingsbevoegdheid kan alleen gebruik worden gemaakt wanneer het nieuwe ontwikkelingsplan binnen de wijzigingsregels valt.
In de welstandsnota is een analyse gemaakt van de gemeente Noordwijkerhout. Op basis van deze analyse zijn verschillende gebieden onderscheiden. Deze gebieden worden beschreven en gewaardeerd en aan de hand van de bevindingen zijn criteria geformuleerd waaraan bouwplannen in de betreffende gebieden (welstandshalve) zouden moeten voldoen.
De beoordeling van de woongebouwen is gericht op afwisseling en individualiteit, zorgvuldige detaillering en traditioneel materiaal- en kleurgebruik. De bedrijfsgebouwen dienen sober en zorgvuldig te zijn vormgegeven met een terughoudend kleurgebruik. Voor bouwplannen in het buitengebied worden hier de beschrijving en de welstandscriteria gegeven. Voor kleine bouwplannen als dakkapellen, aan- en uitbouwen en erfafscheidingen gelden de sneltoetscriteria.
Bij aanvraag van de omgevingvergunning voor bouwen zal de Welstandscommissie beoordelen of de vervangende nieuwbouw door de compensatiewoning in het kader van de Ruimte voor Ruimte-regeling past binnen de welstandseisen zoals deze gelden voor het buitengebied.
Het plan draagt bij aan zowel behoud en versterking van de landschappelijke vitaliteit (zie advies Landschapsbeheer Zuid-Holland in paragraaf 2.3) en kwaliteit vanwege de sanering van de overtollige agrarische bebouwing. Het plan voldoet aan het provinciaal beleid.
Tevens wordt een bijdrage geleverd aan het tegengaan en opruimen van verrommeling door de sloop van overbodig geworden kassen en schuren. Het wijzigingsplan is derhalve in overeenstemming met het regionale beleid.
Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van strijdigheid met het geldende beleidskader.
Hoewel in het kader van het bestemmingsplan Buitengebied en het bestemmingsplan Buitengebied 1e herziening reeds is bepaald dat op de betreffende locatie een wijziging van de bestemming mag worden gerealiseerd, ontslaat dit de gemeente niet van de plicht te onderzoeken of een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Hiertoe wordt in navolgende paragrafen een onderzoek naar verschillende relevante milieuaspecten uitgevoerd. Het voorliggende plan betreft een wijzigingsplan op basis van het op 28 september 2008 vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied 1e herziening. In het kader van dat bestemmingsplan is reeds uitvoerig onderzoek verricht naar een groot aantal milieuaspecten. Waar nodig is nu onderzoek verricht.
Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden in het plangebied uitgevoerd. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet en/of een oriënterend onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Het plangebied is daartoe op 17 april 2015 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.
Plangebied met links bedrijfsbebouwing, rechts woonhuis
Links: stenen schuur met golfplaten dak, rechts te slopen bedrijfsgebouwen
Terreinomstandigheden
Het plangebied bestaat uit een agrarisch bedrijf met schuren, schuurkassen met een glazen dak en een stalen geraamte van een kas. Tevens is er een woning aanwezig die zal blijven staan. Het terrein waar de ingrepen plaatsvinden, is grotendeels verhard. Het plangebied ligt middenin een agrarische gebied, hoofdzakelijk benut voor bollenteelt. Het onverharde deel in de zuidhoek, bestaat vooral uit gras, met planten als paardenbloem, vroegeling en hoornbloem.
Soortenbescherming
Flora- en faunawet
Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt.
Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten (licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd). De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime (vallen zowel onder het middelzware als het strenge beschermingsregime).
Inventarisatie
Uit de informatie van Quickscanhulp.nl1 (© NDFF - quickscanhulp.nl 28 april 2015) komt naar voren dat in de directe omgeving (straal van 1 km) van het plangebied naast enkele in het kader van de Flora- en faunawet licht beschermde diersoorten, ook enkele (middel)zwaar beschermde planten- en diersoorten voorkomen. Het betreffen waarnemingen van vogels, planten, amfibieën en verschillende soorten vleermuizen. Op basis van het veldbezoek blijkt echter dat het plangebied een zeer beperkte natuurwaarde heeft.
Het terrein bestaat hoofdzakelijk uit verharding, bebouwing en gras. Het omliggende open agrarisch gebied wordt gebruikt voor bollenteelt. Gezien de ligging, de inrichting en het gebruik van het plangebied worden beschermde planten hier zeker niet verwacht. De in de omgeving aangetroffen rietorchis en ruig klokje komen alleen op schrale, vochtige standplaatsen voor. Tongvaren en klein glaskruid komen op oude muren voor. Deze standplaatsen ontbreken in het plangebied.
Ook ten aanzien van de fauna worden er weinig beschermde diersoorten verwacht. De in de omgeving aangetroffen rugstreeppad zal niet in het grotendeels verharde plangebied voorkomen. De bedrijfsbebouwing leent zich verder niet voor verblijfplaatsen voor vleermuizen of vogels, zoals de huismus. De golfplaten daken van de schuren, alsmede de stalen wandconstructies zijn hiervoor ongeschikt. Een uitzondering betreft het woonhuis, hier bevinden zich geschikte nestplaatsen voor de huismus. Het woonhuis blijft echter staan.
In het plangebied en de directe omgeving zullen enkele licht beschermde soorten voorkomen, zoals egel, veldmuis en huisspitsmuis. Hoewel het plangebied geen hoogwaardig foerageergebied voor vogels en vleermuizen zal zijn, kunnen vleermuizen en enkele algemeen voorkomende vogels, zoals vink, merel en houtduif, op deze plaatsen foerageren. Nestplaatsen van vogels worden in het plangebied niet verwacht.
Toetsing
Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van enkele licht beschermde soorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij exemplaren worden gedood. De aanwezige licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Flora- en faunawet. Op middelzwaar en streng beschermde soorten zal de planontwikkeling geen effect hebben: na de inrichting zal het plangebied een vergelijkbare waarde hebben als foerageergebied voor vleermuizen en vogels.
Gebiedsbescherming
Natuurbeschermingswet 1998
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt.
Onder de Natuurbeschermingswet zijn drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands.
Ecologische Hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De Ecologische Hoofdstructuur is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is uitgewerkt in het Natuurbeheerplan Zuid-Holland (2015) en Omgevingsverordening provincie Zuid-Holland.
Inventarisatie
Beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 liggen op geruime afstand van het plangebied. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied is het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid op 2,5 km afstand ten westen van het plangebied. Op 3,5 km afstand ten zuidwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Coepelduynen. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied in het kader van de EHS betreffen enkele bosjes en grasland op circa 300 m afstand ten zuiden-zuidwesten van het plangebied.
Effecten
Gezien de aard van het plan, de terreinomstandigheden en de ligging van het plangebied, worden met betrekking tot de voorgenomen plannen geen negatieve effecten op beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid verwacht.
Conclusie
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat geen vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet of een oriëntatiefase voor de Natuurbeschermingswet 1998, dan wel een analyse van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Een ontheffing van de Flora- en faunawet is niet nodig. Voor het plan is verder geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig en het plan is op het punt van natuur niet in strijd met de Omgevingsverordening provincie Zuid-Holland.
Vanuit het oogpunt van ecologie mag het plan uitvoerbaar worden geacht.
Toetsingskader
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden; de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen moeten worden getroffen, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.
Onderzoek
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en watvoor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd; deze is als Bijlage 3 aan de toelichting van dit plan toegevoegd.
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltig, matig fijn zand. Plaatselijk is zowel de bovengrond als de ondergrond bovendien zwak tot matig humeus. De ondergrond is zwak grindig. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. De bovengrond is licht verontreinigd met cadmium, kwik, lood, zink en lokaal ook licht verontreinigd met minerale olie. De ondergrond is lokaal licht verontreinigd met kwik. Met betrekking tot de overige onderzoeksparameters is de grond niet verontreinigd.
Het grondwater is licht verontreinigd met benzeen. Voor deze lichte verontreiniging is geen verklaring. Opgemerkt wordt dat de concentratie marginaal verhoogd ten opzichte van de streefwaarde is aangetoond. Met betrekking tot alle overige onderzoeksparameters is het grondwater niet verontreinigd.
Conclusie
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd, wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging bestaat er géén reden voor een nader onderzoek. Er bestaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de uitvoering van de voorgenomen herinrichtingsplannen. Indien er werkzaamheden plaatsvinden waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Wet geluidhinder
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een woning. De Wet geluidhinder beschouwt dergelijke gebouwen als zogenaamd geluidsgevoelige gebouwen. Onderzocht dient derhalve te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.
Zones
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 m. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Voor het plangebied is in dit verband de geluidzone van de Leeweg relevant. De Leeweg kent een doorlopend en een doodlopend deel. De voorgenomen woningbouw ligt binnen de zone van beide wegen. Op deze weg geldt ter plaatse een maximumsnelheid van 60 km/uur. De weg betreft een tweestrooksweg gelegen buiten de bebouwde kom.
Normen wegverkeer
Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (Wet geluidhinder 2006). Bij het voorbereiden van een plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen (artikel 77 van de Wet geluidhinder). Indien de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te boven gaat, kunnen, mits gemotiveerd, burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen tot maximaal 53 dB (artikel 83 van de Wet geluidhinder).
Verkeersgegevens en berekeningen
Van de betreffende delen van de Leeweg zijn geen verkeersgegevens voorhanden. Daarom is met behulp van Standaard Rekenmethode II berekend bij welke verkeersintensiteit de wettelijke voorkeursgrenswaarde wordt overschreden voor beide wegvakken.
De berekeningen zijn uitgevoerd met Standaard Rekenmethode II.
Op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder wordt een aftrek op de geluidsbelasting vanwege een weg toegepast. De toe te passen aftrek van de geluidsbelasting van de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen bedraagt:
De onder c genoemde aftrek heeft betrekking op het vaststellen van eventuele gevelisolatiemaatregelen om de vereiste binnenwaarde te bereiken. In de berekeningen is op grond van dit artikel, 5 dB van de rekenresultaten afgetrokken.
Rekenresultaten
Indien meer dan 400 mvt/etmaal gebruik zouden maken van de Leeweg (doodlopend deel) wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de geprojecteerde woning overschreden. Gelet op de functie van de weg (uitsluitend ontsluiting aangelegen (landbouw)percelen), een smal profiel en doodlopend ligt het niet in de lijn der verwachting dat binnen 10 jaar na uitvoering van het plan deze verkeersintensiteit wordt overschreden.
Indien meer dan 25.000 mvt/etmaal gebruik zouden maken van de Leeweg (doorlopend deel) wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de geprojecteerde woning nog niet overschreden. Gelet op de functie van de weg (uitsluitend ontsluiting aangelegen (landbouw)percelen) en een smal profiel ligt het niet in de lijn der verwachting dat binnen 10 jaar na uitvoering van het plan deze verkeersintensiteit wordt overschreden.
De rekenbladen zijn als bijlage 4 aan de toelichting toegevoegd.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder kunnen geen belemmeringen aan de komst van de woning vanwege de Leeweg worden opgelegd.
Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Noordwijkerhout ligt het plangebied in een gebied met een lage archeologische verwachting. In deze gebieden dient bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening, bij een plangebied groter dan 500 m², vroegtijdig een inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de archeologische verwachting voor het plangebied zeer laag is. Gelet op de beperkte ingreep < 500 m2 kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat, mede gezien de klimaatveranderingen, op een duurzamer wijze met het waterbeheer dient te worden omgegaan. De speerpunten voor een duurzaam waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging, het afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
Waterschapsbeleid
Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan 4 (WBP) van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft het Hoogheemraadschap aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen het accent op de uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het Hoogheemraadschap dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelstijging. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat de ruimtelijke ontwikkeling in strijd is met het duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe beleidsregels. In deze beleidsregels is het beleid van het Hoogheemraadschap nader uitgewerkt. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van het water in de bodem.
De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren, bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen in kwetsbare gebieden, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap mag worden gebouwd en opgeslagen. De toestemming voor het uitvoeren van deze werkzaamheden is geregeld in de watervergunning.
Hiermee is de Keur een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen.
In artikel 3.1.4. van de Keur is bepaald dat het zonder vergunning van het bestuur verboden is in het beheergebied van Rijnland:
In het kader van de watertoets merkt het Hoogheemraadschap van Rijnland op dat (onderdelen van) het plan vergunningplichtig is op grond van de Keur van Rijnland. Bij de realisatie van het project zal een watervergunning moeten worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap.
Huidige situatie waterhuishouding
Het plangebied ligt in het landelijk gebied van Noordwijkerhout. In het plangebied zijn geen knel- en aandachtspunten inzake de waterkwaliteit en de waterkwantiteit bekend.
Het hemelwater dat in het plangebied neerkomt op het onverharde oppervlak wordt opgenomen in de bodem door middel van infiltratie.
Toekomstige situatie waterhuishouding
Als gevolg van de toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling verdwijnt een oppervlakte van 1.197 m2 aan bebouwing. Ter compensatie wordt één woning gebouwd met een oppervlakte van circa 150 m2.
Het onderhavige wijzigingsplan maakt de bouw van één compensatiewoning mogelijk. De oppervlakte van deze compensatiewoning, inclusief erfverharding, is kleiner dan 500 m2. Het is daarom op basis van de Keur niet noodzakelijk om een Watervergunning aan te vragen.
Voor de bouw van de woning worden duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast (dus geen zink, lood, koper, en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Conclusie
De oppervlakteverharding zal als gevolg van de toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling per saldo afnemen. Op het perceel aan de Leeweg wordt minder dan 500 m2 aan verharding gerealiseerd. Er is geen compensatie nodig in de vorm van oppervlaktewater.
De in dit wijzigingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft verder geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Het wijzigingsplan inclusief de waterparagraaf wordt ter toetsing overlegd aan het Hoogheemraadschap van Rijnland. De resultaten van dit overleg worden in deze waterparagraaf verwerkt.
Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorliggende wijzigingsplan.
In de Wet milieubeheer is luchtkwaliteit opgenomen in titel 5.2 luchtkwaliteitseisen. In de wet is, door middel van criteria, een onderscheid gemaakt tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij 3% van de grenswaarde ( = 1,2 µg/m3) voor stikstofdioxide en fijn stof.
Per ontsluitingsweg worden minder dan 1.500 woningen en/of minder dan 100.000 m2 bvo kantoor gerealiseerd. Volgens bijlage 3B van de regeling draagt het onderhavige plan hierdoor "niet in betekenende mate" bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Toetsing regionaal beleidskader voor Duurzame stedenbouw
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is per 1 augustus 2009 in werking getreden. Hiervoor is een digitale monitoringstool beschikbaar gesteld door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Het wijzigingsplan maakt de realisatie van een nieuwe woning mogelijk. Deze ontwikkeling valt binnen een categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarde. Formele toetsing kan daarom achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nslmonitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Met deze tool is gekeken naar de luchtkwaliteit direct langs de Gooweg, een maatgevende weg die in de omgeving van het plangebied ligt. Uit informatie van de monitoringstool blijkt dat gedurende de hele planperiode direct langs deze wegen aan de grenswaarde voor stikstofdioxide en fijn stof wordt voldaan. In 2015 wordt dus direct langs de wegen aan de dan geldende grenswaarden voldaan. Aangezien concentraties luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate een locatie verder van de weg af ligt, zal ook ter plaatse van het plangebied aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen worden voldaan. Ter plaatse van het plangebied is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het plan voldoet aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen. Verder wordt voldaan aan de ambities uit het regionaal beleidskader duurzame stedenbouw. Hierdoor zijn er geen belemmeringen voor dit plan met betrekking tot de luchtkwaliteit.
De externe veiligheid wordt bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in en rond het plangebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en beperkt kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal slachtoffers beperkt blijft.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid te worden gekeken naar:
Voor heel Nederland is een risicokaart opgesteld. De risicokaart heeft een signalerende functie voor risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Op basis van de risicokaart van de provincie Zuid-Holland is gekeken naar risicovolle activiteiten in de omgeving van het plangebied (zie onderstaande uitsnede).
Onderzoek
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Ook liggen hier geen spoorwegen, vaarwegen of buisleidingen. Over de N206 en de N443 vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De afstand van het plangebied tot de N206 bedraagt ongeveer 500 m en tot de N443 ongeveer 300 m. Voor beide wegen ligt de PR 10-6-risicocontour niet buiten de wegas. De PR 10-8-risicocontour ligt op 21 m buiten de wegas. Het plangebied ligt dus buiten de risicocontouren van beide wegen. In de huidige situatie wordt voldaan aan de oriënterende waarde voor het groepsrisico.
Uitsnede risicokaart Zuid-Holland met ligging plangebied (blauwe cirkel)
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen plannen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
In de VNG-publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende omgevingstypen. Voor het plangebied en omgeving is sprake van een gebied met functiemenging. De VNG-publicatie gebruikt dit omgevingstype om gebieden te typeren waar sprake is van meerdere functies die zorgen voor een bepaalde levendigheid, maar ook voor een bepaalde milieubelasting. In een dergelijk gemengd gebied wordt de vestiging van milieubelastende activiteiten op een kortere afstand dan in woongebieden, mogelijk geacht.
Voor agrarische bedrijfsgebouwen en kassen geldt een richtafstand van 30 m voor een rustige woonwijk en 10 m voor gemengd gebied. In dit geval is sprake van een gemengd gebied. Wanneer in een gemengd gebied minimaal 10 m wordt aangehouden tussen woningen en kassen/bedrijfsgebouwen, zal ter plaatse van de woningen sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Aangezien de woning wordt gerealiseerd op een afstand van circa 20 m ten opzichte van het naastgelegen bedrijf wordt voldaan aan deze richtafstand. Daarom is ter plaatse van de beoogde woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
In bijlagen C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van een bestemmingsplan planm.e.r.-plichtig, projectm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de plandrempels uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de voorliggende paragrafen zijn opgenomen. Voor het wijzigingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Noordwijkerhout heeft het Regionaal Duurzaam Bouwen 'plus' Pakket als gemeentelijk beleid vastgesteld. Hierin is onder andere voor woningen opgenomen dat er moet worden voldaan aan een GPR-score (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) van 7 en het basispakket woonkeur. Verder heeft de gemeente het Klimaatprogramma 2008-2012 vastgesteld. Bij de GPR-berekening dient een score van 7 te worden gehaald.
GPR Gebouw® 4
Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Noordwijkerhout het gebruik van GPR Gebouw® 4. GPR Gebouw® 4 is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties kunnen worden gemeten, compleet met rapportcijfers van 1 tot 10. Een score van 6,0 is representatief voor het wettelijke niveau van het Bouwbesluit. Dit instrument kijkt breder dan alleen energie. De GPR-lijst kan online worden ingevuld. Omdat de Milieudienst IJmond diensten verleent aan de gemeente Noordwijkerhout, worden de kosten van het gebruik van GPR Gebouw® 4 gedragen door de Milieudienst IJmond. De ambitie van de gemeente Noordwijkerhout is een 7,0 score op het thema energie en gemiddeld een 7,0 voor de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.
Conclusie
Overeenkomstig het landelijk beleid en het beleid van de gemeente Noordwijkerhout dient duurzaam te worden gebouwd. Als duurzaamheid van het begin van het project wordt meegenomen, is het veel eenvoudiger dan dat het later moet worden ingepast. Duurzame maatregelen maken de woningen comfortabeler en resulteren in een betere toekomstwaarde. Bij aanvragen voor een omgevingsvergunning wordt een GPR-berekening verlangd door de gemeente Noordwijkerhout.
In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de criteria waar het te ontwikkelen plan aan dient te voldoen conform de regels van het geldende bestemmingsplan.
Regel | Wijzigingsplan | |
Artikel 26, lid 13 wijzigingsbevoegdheid Ruimte voor Ruimte-regeling | ||
lid a | Planwijziging wordt uitsluitend toegepast indien de (voormalige) (agrarische) bedrijfsgebouwen en de (verspreid liggende) kassen worden gesloopt, waarbij 'papieren glas' geen recht geeft op toepassing van de wijzigingsbevoegdheid en de te slopen bedrijfsgebouwen en kassen voor 1 januari 2007 moeten zijn opgericht. | Voldoet, alle agrarische bedrijfsgebouwen zijn/worden gesloopt, uitgezonderd één cultuurhistorisch waardevolle stenen schuur. Deze schuur blijft behouden en gaat dienst doen als bijgebouw bij de bestaande en nieuw te bouwen woning. De overige gebouwen zijn voor 1 januari 2007 opgericht. |
lid b | Planwijziging wordt uitsluitend toegepast indien de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert en geen aantasting plaatsvindt van bestaande of te ontwikkelen bijzondere waarden (landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarden) op het perceel of in de directe omgeving daarvan. | Voldoet. De gewenste ontwikkeling leidt volgens het opgestelde Landschapsadvies tot een landschappelijke kwaliteitswinst. |
lid c | Karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing mag niet worden gesloopt. | Voldoet. De aanwezige karakteristieke of cultuurhistorisch waardevolle stenen schuur blijft behouden als bijgebouw bij de woningen. |
lid d | Bij de sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (niet zijnde kassen) dient te worden aangetoond dat de agrarische functie niet meer kan worden vervuld. | De omvang van het agrarisch bedrijf aan de Leeweg 5 is zodanig klein geworden dat voortzetting van de bedrijfsactiviteiten niet meer tot de mogelijkheden behoort. |
lid e | Voor de sloop van iedere 1.000 m² bedrijfsbebouwing of 5.000 m² kassen één woning kan worden teruggebouwd met een maximum van drie woningen. | Voldoet. In totaal wordt 1.197 m2 aan bedrijfsgebouwen gesloopt. |
lid f | De inhoudsmaat van de woningen inclusief aanbouwen en bijgebouwen maximaal 750 m³ mag bedragen, met dien verstande dat indien meer dan 1.000 m² bebouwing en/of meer dan 5.000 m² kassen worden gesloopt, de inhoudsmaat van de woning evenredig groter mag zijn, waarbij als ondergrens geldt een percentage van 'ontstening' van per saldo 90%, dan wel van 'ontglazing' van per saldo 98%. | Voldoet. De compensatiewoning krijgt een maximale inhoud van 750 m3. Verder zijn de regels van het vigerende bestemmingsplan van toepassing op het wijzigingsplan. |
lid g | Indien sprake is van sloop op meerdere percelen, dient per perceel minimaal 250 m² bebouwing of 1.000 m² kassen te worden gesloopt. | N.vt. |
lid h | De bestaande bedrijfswoning mag worden omgezet naar een burgerwoning. | De bedrijfswoning aan de Leeweg 5 krijgt de bestemming Wonen. |
lid i | Ter plaatse van de te realiseren woning(en) een aanvaardbaar woon- en leefklimaat mogelijk is. | Uit hoofdstuk 5 van het wijzigingsplan blijkt dat ook na wijziging sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. |
lid j | De ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving mogen niet onevenredig worden belemmerd. | Uit paragraaf 5.8 blijkt dat geen agrarische bedrijven beperkt in hun ontwikkelingsmogelijkheden. |
lid k | Alle bedrijfsbebouwing inclusief kassen die zich op het perceel van de te bouwen woning(en) bevindt dient te worden gesloopt. | Voldoet, alle agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt. |
lid l | Het gehele bouwvlak waar de nieuwe woning(en) en (mogelijk) de bestaande bedrijfswoning gesitueerd zijn, dienen te worden voorzien van de bestemming Woondoeleinden (W), Tuinen (T), Erven (E), de overige gronden worden bestemd voor Agrarische doeleinden bollenteelt (Ab) zonder bouwmogelijkheden. | Voldoet, er worden geen andere bestemmingen in het wijzigingsplan opgenomen, anders dan in lid l genoemd. |
lid m | Een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ter toetsing wordt voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder d en j van dit voorschrift wordt voldaan en aan de natuur- en landschapsdeskundige omtrent de vraag of voldaan wordt aan het gestelde onder b en aan de milieudeskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder j wordt voldaan. | Voldoet. Er is een landschapsadvies opgesteld (zie bijlage). Geconcludeerd wordt dat de agrarische functie niet meer kan worden vervuld. In paragraaf 5.8 is beoordeeld dat omliggende bedrijven niet worden gehinderd in de bedrijfsvoering. Dit is ter toetsing voorgelegd aan de milieudienst. |
Het beoogde plan voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan.
Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.
Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
Uitvoerbaarheid
Het plan is een particulier initiatief dat zal worden uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.
Anterieure overeenkomst
Ten behoeve van het wijzigingsplan heeft initiatiefnemer met de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten. Door middel van deze overeenkomst is geregeld dat de kosten die verband houden met het wijzigingsplan voor rekening zijn van initiatiefnemer. Tevens zijn in de overeenkomst afspraken gemaakt over de locatie van de woning en de te slopen bebouwing. Een exploitatieplan is daarom niet nodig.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.11 Wro, van 28 oktober tot en met 8 december 2015 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn tegen het ontwerpwijzigingsplan twee zienswijzen ingediend.
Beide zienswijzen zijn ontvankelijk. Op 17 maart 2016 heeft één reclamant echter besloten zijn zienswijze in te trekken (zie bijlage bij Nota beoordeling zienswijze). De overgebleven zienswijze heeft de gemeente in behandeling genomen en beoordeeld. De resultaten van deze beoordeling zijn in een afzonderlijke nota opgenomen. Deze nota is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd. De zienswijze heeft geen aanleiding gegeven het plan er op aan te passen.
Het ontwerpwijzigingsplan is ongewijzigd vastgesteld door het college van burgemeerster & wethouders.