Plan: | Pilarenlaan |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0576.BP201800050-0002 |
In juni 2013 werd het wijzigingsplan 'Pilarenlaan en Langevelderweg 37a' vastgesteld, waarmee de bouw van een tweetal woningen aan de Pilarenlaan mogelijk werd gemaakt in het kader van de Ruimte voor ruimte-regeling. Dit wijzigingsplan is vervolgens overgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2015'.
De initiatiefnemer heeft het voornemen om op dit perceel een extra burgerwoning toe te voegen. Het betreft eveneens een compensatiewoning op grond van de Ruimte voor ruimte-regeling. Het totaal aantal toegestane woningen moet als gevolg daarvan worden verhoogd van twee naar drie. Deze ontwikkeling past niet binnen de regeling van het geldende bestemmingsplan. Binnen de bestemming zijn op dit moment maximaal twee woningen toegestaan. Om deze ontwikkeling toch juridisch-planologisch mogelijk te maken, is het voorliggende bestemmingsplan 'Pilarenlaan' opgesteld.
Ruimte voor ruimte-regeling
Hoewel het bollenteeltgebied primair is bedoeld voor bollenteeltbedrijven en aanverwante bedrijvigheid, zijn de bouw van Greenportwoningen (ook wel GOM-woningen) en Ruimte voor ruimte-woningen van dit beginsel uitgezonderd. De Ruimte voor ruimte-regeling behelst de mogelijkheid om een nieuwe, zgn. compensatiewoning te bouwen bij de beëindiging van een agrarisch bedrijf, mits een bepaalde oppervlakte aan bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd. De provinciale regeling die in deze mogelijkheid voorzag, maakt niet langer onderdeel uit van het provinciaal beleid. Wel kunnen lopende gevallen doorgang vinden.
De extra woning aan de Pilarenlaan betreft een compensatiewoning die mogelijk is op basis van reeds gesaneerde glasopstanden. In totaal betreft het 5000 m2 aan glasrechten, afkomstig van een drietal locaties in de gemeenten Noordwijkerhout en Noordwijk:
Het plangebied betreft een ongenummerd perceel aan de Pilarenlaan, dat direct aan de zuidoostelijke rand van de kern Noordwijkerhout ligt. In figuur 1.1 is het plangebied op een luchtfoto weergegeven.
Figuur 1.1 - Plangebied (luchtfoto: Google Maps)
Momenteel is op het plangebied het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' van kracht, vastgesteld op 30 juni 2016. Het plangebied is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. In het bestemmings- en bouwvlak 'Wonen' zijn twee wooneenheden toegestaan en geldt een maximale goot- en bouwhoogte van resp. 6 en 8 meter. Verder rust er een archeologische dubbelbestemming op het plangebied - 'Waarde - Archeologie 1' - waarin de drempel voor archeologisch onderzoek is bepaald op 100 m2 bouwoppervlak en 30 cm diepte.
Het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan is noodzakelijk vanwege het maximum van twee wooneenheden dat in het plangebied is toegestaan. In het kader van de voorliggende ontwikkeling en de bestaande kadastrale situatie dient dit aantal te worden verhoogd van twee naar drie.
Figuur 1.2 - Uitsnede van het geldende bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgezet:
Op dit moment is het plangebied aan de Pilarenlaan grotendeels onbebouwd, zoals op de luchtfoto van figuur 2.1. in de volgende paragraaf zichtbaar is. Op het perceel is reeds een bouwvergunning verleend voor twee Ruimte voor ruimte-woningen. Alleen op het meest zuidwestelijke kadastrale perceel staat op dit moment een woning, maar ook de overige grond is dus bestemd voor woningbouw. Het perceel is toegankelijk vanaf de Pilarenlaan, die de noordoostelijke grens van het plangebied vormt. Aan de achter- of zuidwestzijde loopt de Pilaren- of Schipperssloot, die in westelijke richting aansluit op de Leidsevaart.
Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Noordwijkerhout. De agrarische gronden rondom het perceel horen bij het bollenteeltgebied en zijn als zodanig bestemd. Ook de gronden in het plangebied waren voorheen in gebruik als bollenteeltgrond. De agrarische gronden direct grenzend aan het plangebied, tussen de Pilarenlaan en de Pilarensloot, zijn en worden niet langer voor agrarische doeleinden gebruikt.
De initiatiefnemer is voornemens om op het kadastrale perceel 2837 een Ruimte voor ruimte-woning te bouwen. De overige twee kadastrale percelen - nummer 2836 en 2814 - zijn bestemd voor de twee Ruimte voor Ruimte-woningen die op grond van het geldende bestemmingsplan al zijn toegestaan. Het plangebied en de kadastrale opdeling ervan wordt weergegeven in figuur 2.1.
De woning op perceel 2837 is vrijstaand en wordt langs dezelfde rooilijn gebouwd als de twee naastgelegen woningen. De woning wordt op ongeveer één meter afstand van de noordwestelijke perceelsgrens gepositioneerd. Voor de extra woning wordt onverkort aangesloten bij de geldende bouwmaten- en regels voor de twee Ruimte voor ruimte-woningen. Alle drie de woningen in het plangebied worden ontsloten aan de Pilarenlaan. In figuur 2.2 is een impressie van de extra te bouwen woning en een plattegrond opgenomen.
De ruimtelijke dan wel functionele impact van de extra woning die in het plangebied mogelijk wordt gemaakt is minimaal. Het geldende bestemmingsvlak 'Wonen' wordt niet uitgebreid. Van extra ruimtebeslag ten opzichte van de omliggende agrarische gronden is geen sprake. In hoofdstuk 4 wordt onderbouwd dat ook de gevolgen van de extra woning op de verkeersgeneratie en de parkeersituatie verwaarloosbaar zijn.
Figuur 2.1 - Luchtfoto en kadastrale begrenzing van het plangebied (bron: KadastraleKaart.com). Het plangebied is rood omlijnd; de extra woning komt op het blauw omkaderde perceel te staan. De gele stippelijn is de rooilijn die bij de positionering van alle drie de woningen wordt aangehouden.
Figuur 2.2 - Impressie en plattegrond van de nieuw te bouwen woning (indicatief).
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte; Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:
1. Rijksvaarwegen;
2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
3. Kustfundament;
4. Grote rivieren;
5. Waddenzee en waddengebied;
6. Defensie;
7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
8. Elektriciteitsvoorziening;
9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Conclusie
De ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van bovenstaande rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
Toepassing en conclusie
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouw geldt een 'ladderplicht' vanaf twaalf nieuwe woningen. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van één extra woning binnen een bestaand bestemmingsvlak 'Wonen'. Daarom hoeft er niet te worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Visie ruimte en mobiliteit (VRM)
Het relevante provinciale beleid is vastgelegd in de visie Ruimte en Mobiliteit (VRM, juli 2014). Bij deze structuurvisie hoort een programma Ruimte (juli 2014). Beide zijn in 2016 herijkt. In de VRM wordt geen ruimtelijk eindbeeld geschetst, maar geeft een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. Hierbij zijn vier richtinggevende rode draden bepaald: beter benutten en opwaarderen wat er is, het vergroten van de agglomeratiekracht, het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Ruimtelijke kwaliteit
Het kwaliteitsbeleid van Zuid-Holland is ingestoken als 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten met richtpunten en de gebiedsprofielen. De gebiedsprofielen zijn in samenhang met de decentrale overheden opgesteld. Om te bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is met name de ruimtelijke impact van belang. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkelingen: inpassen, aanpassen en transformeren (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1 - Typologie van ontwikkelingen in de VRM (bron: VRM)
Toepassing
In het geval van de ontwikkeling aan de Pilarenlaan is er sprake van 'inpassen'. Het betreft een ontwikkeling op kavelniveau die aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap. Van extra ruimtebeslag of functieverandering is geen sprake.
De provincie stelt in de PRS dat een inpassing volledig dient te passen bij alle relevante richtpunten op de kwaliteitskaart. Het plangebied ligt volgens de kwaliteitskaart in het bollenlandschap (figuur 3.2). De volgende richtpunten zijn hier van toepassing:
De ontwikkeling aan de Pilarenlaan doet geen afbreuk aan deze richtpunten. Hierin speelt het feit dat de nieuwe woning in een bestaand bouwvlak wordt ingepast een wezenlijke rol. Omdat de woonbestemming niet wordt vergroot is er geen negatief effect op het contrast tussen de nog gave strandvlakten en de in cultuur genomen oude duinen en strandwallen; is er sprake van een verdichting in een reeds verdichte zone en verandert het zicht op de omliggende bollenvelden niet wezenlijk.
Een ander richtpunt dat op het plangebied van toepassing is, heeft betrekking op de zone 'stads- of dorpsrand'. De kwaliteitskaart 'laag van de stedelijke occupatie' laat zien dat het plangebied grotendeels binnen deze zone valt (figuur 3.2). Hier geldt het volgende richtpunt:
Omdat het ruimtebeslag van de bestemming 'Wonen' niet verandert is van een effect op de bestaande overgangskwaliteit geen sprake.
Figuur 3.2 - Uitsnede van de kwaliteitskaart 'Laag van de stedelijke occupatie'
Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling aan de Pilarenlaan betreft een inpassing. Er wordt voldaan aan de relevante richtpunten op de kwaliteitskaart. Hiermee past de ontwikkeling binnen de doelen en kaders van de VRM.
Verordening Ruimte (VR)
Naast de structuurvisie heeft de provincie de verordening Ruimte vastgesteld (juli 2014). Ook de verordening is in 2016 herijkt. In de verordening staan de algemeen verbindende regels waaraan een gemeentelijk bestemmingsplan of besluit moet voldoen.
Toepassing en conclusie
Het plangebied ligt in een gebied dat door de VR als bollenteeltgebied is aangewezen. Hier worden primair bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven toegelaten, alsmede de daarbij behorende voorzieningen. De extra Ruimte voor ruimte-woning die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is echter toegestaan op grond van artikel 2.1.7 lid 4, dat als volgt luidt:
"Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan ook voorzien in greenportwoningen en ‘ruimte voor ruimte’ woningen als bedoeld in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek."
Daarnaast moet een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt voldoen aan de voorwaarden die gelden voor inpassen, aanpassen of transformeren. Wanneer er een beschermingscategorie geldt, gelden aanvullende voorwaarden. Hierboven, bij de toetsing aan de VRM, is onderbouwd dat er sprake is van een inpassing, omdat de ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Er rust geen beschermingscategorie op het plangebied, waardoor er geen aanvullende voorwaarden gelden. Dit bestemmingsplan past, kortom, binnen de kaders die het provinciaal beleid stelt.
Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016
De raden van de zes greenportgemeenten hebben op 7 juli 2016 (Hillegom), 30 juni 2016 (Katwijk, Teylingen en Noordwijkerhout), 23 juni 2016 (Lisse) en 16 juni 2016 (Noordwijk) de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) 2016 gewijzigd vastgesteld. De ISG richt zich op een gemeenschappelijke inzet voor herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek in samenhang met verbetering van de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten. Het doel van de ISG Duin- en Bollenstreek is drieledig:
Uitgaande van de ambities en uitgangspunten uit de ISG, hanteren de zes greenportgemeenten
de volgende pijlers voor het ruimtelijk beleid tot 2030:
Toepassing en conclusie
In de ISG wordt onder het thema 'Aantrekkelijke woonregio' de inzet voor wat betreft nieuwe woningen in het buitengebied genoemd. In het buitengebied staat de verbetering van de landschappelijke kwaliteit en de economische vitaliteit voorop en worden geen nieuwe woningen gebouwd, met uitzondering van Greenportwoningen of compensatiewoningen op grond van de Ruimte-voor-Ruimteregeling. De beoogde compensatiewoning die in dit bestemmingsplan centraal staat, is op grond hiervan mogelijk.
Regionale woonagenda
De gemeenten in Holland Rijnland hebben op 17 december 2015 de regionale woonagenda vastgesteld. Hierin staat wat de woonbehoefte is in de gemeenten in Holland Rijnland en hoe het woningaanbod per subregio op de vraag kan worden afgestemd. De regionale woonagenda is nodig omdat er veranderingen zijn op de woningmarkt. Deze is bijvoorbeeld veranderd van een aanbod- naar vragersmarkt. Ook de vraag naar de woningen zelf blijkt veranderd; de woonomgeving en de nabijheid van voorzieningen wordt steeds belangrijker.
Toepassing en conclusie
De regio wil netto 17.660 woningen toevoegen voor de periode tot 2020 om te voorzien in de regionale behoefte. De plancapaciteit wordt per subregio afgestemd op de behoefte. Hiertoe is een planlijst opgesteld.
De gemeenten in Holland Rijnland kiezen ervoor om woningbouw zoveel mogelijk binnen bestaand bebouwd gebied (bestaand stedelijk en dorpsgebied) te realiseren. Aanvullend hierop kiezen de gemeenten in de Greenport Duin- en Bollenstreek voor het mede realiseren van de bovenregionale opgaven, door tevens woningbouwplannen aangrenzend aan bebouwde gebieden en in het buitengebied te reserveren (greenport- of GOM-woningen en Ruimte voor ruimte-woningen). Dit ter bevordering van planologische rust en continuïteit van beleid voor de vernieuwing tot een vitale greenport.
Het voornemen betreft de realisatie van een Ruimte voor ruimte-woning . Met deze ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de doelen uit de regionale woonagenda, namelijk aan het realiseren van de bovenregionale opgave in het buitengebied.
De gemeente Noordwijkerhout kent geen eigen structuurvisie, maar heeft samen met gemeentes in de regio de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016 vastgesteld. Aan deze visie wordt in paragraaf 3.3 getoetst. De Landschapsvisie Hogeveensepolder uit 2014 geldt uitsluitend voor het gebied ten noorden van de Schippersvaartweg, zo'n 800 meter noordoostelijk van het plangebied. Een derde gemeentelijk beleidsstuk, de Woonvisie uit 2015, richt zich op het wensbeeld van de kern Noordwijkerhout. In deze visie komt de woonopgave in het buitengebied niet terug. Daarmee is er geen relevant gemeentelijk beleid waaraan deze ontwikkeling dient te worden getoetst.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);
De beoogde ontwikkeling betreft de toevoeging van één extra woning en overschrijdt de drempelwaarden niet.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
Voor het wijzigingsplan uit 2013 is een bodemonderzoek uitgevoerd. De eindrapportage is bijgevoegd als bijlage . Uit het onderzoek blijkt dat de bovengrond ligt verontreinigd is met kwik en het grondwater licht verontreinigd met barium. De gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk werd geacht. De bodem is geschikt voor de functie wonen.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit wijzigingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Verordening Ruimte
- Provinciale Structuurvisie
Waterschapsbeleid
- Waterbeheerplan 'waardevol-water' 2016-2021
Waterbeheerplan
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels)
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit het perceel ten zuidoosten van perceel Pilarenlaan 48 dat in gebruik is als bollenveld.
Bodem en grondwater
Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata) bestaat de bodem ter plaatse van het plangebied uit zandgrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 en 0,4 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld.
De maaiveldhoogte ter plaatse van de Pilarenlaan is circa NAP -0,1 m.
Waterkwantiteit
Rondom het plangebied aan de Pilarenlaan is geen oppervlaktewater aanwezig. Dit gebied ligt dan ook niet in de beschermingszone van een watergang.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In de omgeving is geen KRW-waterlichaam gelegen. Het gebied ligt daarnaast ook niet in een grondwaterbeschermingsgebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied aan de Pilarenlaan is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling bestaat uit de toevoeging van een extra woning aan de Pilarenlaan, op deze locatie is volgens het wijzigingsplan reeds de mogelijkheid om twee woningen te realiseren.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd. Volgens de eis van het waterschap dient 15% van de toename in verharding te worden gecompenseerd.
Aan de Pilarenlaan worden in plaats van twee, drie nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Door de toevoeging van een extra woning neemt het verhard oppervlak toe met circa 700 m2. Aangezien de bodem bestaat uit zandgrond is het aanleggen van nieuw open water niet goed mogelijk. Het water in het plangebied wordt daarom afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem . Compensatie is niet aan de orde.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem dient het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen te worden vermeden.
Veiligheid en waterkeringen
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Conclusie
De in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusies
De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van één extra woning en betreft een milieugevoelige functie. Vanwege de ligging aan de Pilarenlaan en de aanwezige bedrijvigheid in de omgeving, kan het gebied worden getypeerd als gemengd gebied.
De gronden direct zuidelijk van het plangebied, tussen de zuidelijke plangrens en de PIlarensloot, zijn bestemd voor bollenteelt. In de huidige situatie zijn de gronden echter in gebruik als grasland. Voor bollenteelt dient rekening te worden gehouden met een spuitzone, in verband met de eventuele drift van bestrijdingsmiddelen. Als vuistregel wordt een afstand van 50 meter aangehouden. Dit is echter een indicatieve afstand. Omdat na de realisatie van de woningen slechts een klein gedeelte overblijft van het agrarische perceel, wordt ervan uitgegaan dat deze gronden niet meer in gebruik worden genomen voor bollenteelt. Aangezien de gronden zuidelijk van de Pilarensloot op ruim 60 meter afstand van het plangebied liggen, wordt hiermee aan de richtafstand van 50 meter voldaan.
Ten zuidwesten van het plangebied, aan de Maandagsewetering 100, is het bedrijf Jan Smit tractoren en werktuigen gelegen. Voor een agrarisch aanverwant bedrijf, groothandel in machines en apparaten, geldt op basis van de VNG uitgave een richtafstand van 30 m tot gemengd gebied in verband met het aspect geluid. Het plangebied ligt op circa 60 m afstand van de inrichting. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand.
Ten noordoosten van het plangebied, aan de Pilarenlaan 53, is het bollenteeltbedrijf R. Nederstigt gelegen. Voor tuinbouw, bedrijfsgebouwen, geldt op basis van de VNG-uitgave een richtafstand 10 m tot gemengd gebied. Het plangebied ligt op circa 15m afstand van de inrichting waardoor wordt voldaan aan de richtafstand.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woningen, gelet op de aard van de omgeving, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen belemmering op voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Beoogde ontwikkeling
Binnen het plan wordt de ontwikkeling van drie woningen juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde buitenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 53 dB voor wegverkeerslawaai. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.
Artikel 110g Wgh
Krachtens artikel 110g Wgh van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/h of hoger geldt een aftrek van 2 dB. Op de voor de ontwikkeling relevante wegen (Pilarenlaan en Maandagsewetering), geldt een maximumsnelheid van 50 km/h. Hiervoor vindt dus een aftrek plaats van 5 dB.
Rekenmethodiek en invoergegevens
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 3.
De (verkeers)gegevens voor de Pilarenlaan en Maandagsewetering zijn ontleend aan eerder uitgevoerde akoestische onderzoeken. In het akoestisch onderzoek 'Akoestisch onderzoek Ruimte voor ruimte 7 locaties te Noordwijkerhout' (Oranjewoud, 2012) zijn de verkeersgegevens opgenomen voor de Pilarenlaan voor het prognosejaar 2023. Deze gegevens zijn door de gemeente Noordwijkerhout aangeleverd. In de rapportage 'Akoestisch onderzoek Puykendam te Noordwijkerhout' (Oranjewoud, 2011) zijn verkeersgegevens opgenomen voor de Maandagsewetering in het jaar 2021. Deze zijn gebaseerd op verkeerstellingen uit 2009 en vervolgens opgehoogd met een autonome groei van 1,5% per jaar. Voor onderhavig ontwikkeling is op basis van dezelfde autonome groei een doorrekening gemaakt. De invoergegevens met betrekking tot de verkeersintensiteiten en voertuigverdeling zijn opgenomen in de rekenbladen in bijlage 3.
De ontwikkeling is gelegen binnen de wettelijke geluidszones van de Pilarenlaan en Maandagsewetering. Deze wegen hebben een geluidszone van respectievelijk 250 meter en 200 meter. Hierbij wordt uitgegaan van een buitenstedelijke ligging van de Pilarenlaan (60 km/h) en een binnenstedelijke ligging van de Maandagsewetering (50 km/h). Beide wegen zijn voorzien van dicht asfaltbeton (referentiewegdek). Voor de nieuw te bouwen woningen is de geluidsbelasting berekend op drie bouwlagen (waarneemhoogten van 1,5, 4,5 en 7,5 meter). Er heeft akoestisch onderzoek plaatsgevonden naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer op de uiterste grenzen van het plangebied met de bestemming 'wonen'.
Resultaten
Resultaten Maandagsewetering
De afstand tussen de wegas van de Maandagsewetering en de meest nabijgelegen grens van het plangebied bedraagt circa 33,5 meter. Omdat tussen de weg en het plangebied andere bebouwing aanwezig is, is binnen de berekening een zichthoekcorrectie toegepast. Uit de SRM I berekening blijkt dat de geluidsbelasting op de grens van het plangebied met bestemming 'wonen' 51 dB bedraagt bij een maatgevende waarneemhoogte van 4,5 meter. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, de uiterste grenswaarde (53 dB) niet.
Resultaten Pilarenlaan
De afstand tussen de wegas van de Pilarenlaan en de meest nabijgelegen grens van het plangebied bedraagt circa 9,5 meter. Uit de SRM I berekening blijkt dat de geluidsbelasting op de grens van het plangebied met bestemming 'wonen' 44 dB bedraagt bij een maatgevende waarneemhoogte van 1,5/4,5 meter. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt, door wegverkeer op de Pilarenlaan niet overschreden.
Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden ten gevolge van het verkeer op de Maandagsewetering. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting denkbaar.
Maatregelen aan de bron
In geval van wegverkeerslawaai vallen hieronder bijvoorbeeld het verlagen van de maximum snelheid, het terugdringen van het verkeersaanbod en aanpassen van het wegdektype. De Maandagsewetering behoort tot de hoofdverkeersstructuur van de gemeente Noordwijkerhout. De weg heeft een ontsluitende functie en maakt onderdeel uit van de halve ringstructuur rond het zuidoostelijk deel van Noordwijkerhout. Derhalve zijn aanpassingen als het wijzigen van de functie van de weg waarmee het gebruik teruggedrongen kan worden of het verlagen van de maximum snelheid geen reële maatregelen. Aanpassen van het type wegdek kan de geluidsbelasting verlagen. Indien op de Maandagsewetering over een lengte van circa 165 meter geluidsreducerend asfalt wordt toegepast (dunne deklaag type B), vindt een afname plaats van de geluidsbelasting tot 47 dB. Dit levert een kostenpost op van circa €56.000,-. Deze berekening is terug te vinden in bijlage 2. Gezien de relatief beperkte omvang van de ontwikkeling zal een dergelijke aanpassing leiden tot bezwaren van financiële aard en wordt daarom niet als reëel geacht.
Maatregelen aan het overdrachtgebied
Hieronder vallen maatregelen zoals het toepassen van geluidsschermen of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de gevel van de woning. Aan dit type maatregelen zijn hoge kosten verbonden en deze zijn ook uit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk. Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling zijn dergelijke maatregelen niet reëel.
Conclusie
Ten gevolge van het verkeer op de Pilarenlaan is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Uit het onderzoek blijkt verder dat de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Maandagsewetering op de meest nabijgelegen grens van het plangebied hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximaal toelaatbare hogere waarde van 53 dB wordt echter niet overschreden.
Er wordt geconcludeerd dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting door wegverkeer op de Maandagsewetering voldoende te reduceren of dat maatregelen daartoe op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard stuiten. Om de ontwikkeling (de bouw van drie woningen) mogelijk te maken, dient daarom voor beide woningen een besluit hogere waarde vastgesteld te worden. In onderstaande tabel is weergegeven welke en hoeveel hogere waarden aangevraagd dienen te worden. Hogere waarden dienen per bron afzonderlijk vastgesteld te worden.
Tabel 4.1 Overzicht benodigde hogere waarden
Bron | Aantal woningen | Hogere waarde |
Maandagsewetering | 3 | 51 dB |
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van 1 extra woning dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Maandagsewetering (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Gemeentelijk beleid
De gemeenten in de Duin- en Bollenstreek - Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse, Teylingen en Hillegom - beschikken over een gezamenlijke archeologische verwachtings(waarden)kaart en beleidskaart, zie figuur 4.1. Deze kaart geldt als uitgangspunt bij nieuw op te stellen bestemmingsplannen in deze gemeentes. De verwachtingswaarden op deze kaart zijn namelijk recenter dan de archeologische informatie waarop de archeologische dubbelbestemmingen in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' zijn gebaseerd.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied aan de Pilarenlaan ligt volgens de archeologische (verwachtings)waardenkaart en beleidskaart in een zone met een hoge verwachting (rode gebieden). De drempel voor archeologisch onderzoek ligt hier bij een diepte van 30 cm beneden maaiveld en een oppervlakte vanaf 250 m2. Omdat de oppervlakte van het hoofdgebouw (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) ca. 155 m2 bedraagt en er op grond van het dit plan maximaal 50 m2 aan bijgebouwen is toegestaan, wordt er niet méér dan de drempel van 250 m2 gebouwd en is archeologisch onderzoek niet nodig.
Figuur 4.1 - Uitsnede van de regionale archeologische verwachtings(waarden)kaart en beleidskaart van onder meer de gemeente Noordwijkerhout. Het plangebied is donkerblauw omlijnd.
Toetsingskader
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. De wet vervangt drie wetten: de Boswet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. De wet voorziet in regels ter bescherming van waardevolle natuur. De Wet natuurbescherming benoemt niet welke concrete activiteiten
wel of niet zijn toegestaan. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren/planten of natuurgebieden, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan.
Huidige situatie
In de huidige situatie bestaat het gebied uit agrarische grond zonder bebouwing of beplanting.
Activiteiten
De agrarische grond wordt bouwrijp gemaakt waarna de woningen worden gerealiseerd, hiervoor vinden bouwwerkzaamheden plaats.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of in directe nabijheid van natuurgebieden als Natura 2000 of Natuurnetwerk Nederland. Gezien de ligging nabij de kern Noordwijkerhout in het agrarische gebied, op een grote afstand van natuurgebieden en de geringe aard van de ontwikkeling, kunnen negatieve effecten op natuurgebieden worden uitgesloten.
Soortenbescherming
De bouw van de woningen aan de Pilarenlaan kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Het agrarische perceel kan van betekenis zijn voor algmeen voorkomende soorten als de huisspitsmuis, rosse woelmuis, wezel, haas, konijn, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander. Voor deze algemene soorten geldt een vrijstelling in de provincie Zuid-Holland. Overige soorten worden niet verwacht. Door de bouwwerkzaamheden kunnen pionierssoorten worden aangetrokken als oeverzwaluwen en de Europees beschermde rugstreeppad. Door werkzaamheden op elkaar aan te laten sluiten, geen zandhopen met steile wanden achter te laten kan de vestiging van de soorten worden voorkomen. Indien de soorten zich alsnog vestigen dienen de werkzaamheden te worden stilgelegd, gewacht te worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing te worden aangevraagd (rugstreeppad).
Overtreding van de Wet natuurbescherming wordt voorkomen door de volgende maatregelen in acht te nemen:
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor de natuurwaarden in en in de omgeving van het plangebied. In vergelijking met de huidige bestemde situatie (bollengrond) is sprake van een verbetering van de natuurwaarde door afname van bestrijdingsmiddelen. In de woningen kunnen daarnaast verblijfplaatsen worden gecreëerd voor soorten als huismus en vleermuizen, indien opgaand groen wordt aangeplant rondom de woningen biedt dit schuilplaatsen en voedsel voor meerdere soorten.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
In de omgeving van het plangebied aan de Pilarenlaan zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen en vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen dat van invloed is op de veiligheidssituatie in het projectgebied.
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Verkeersontsluiting
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het plangebied is gelegen aan de zuidoostgrens van de gemeente Noordwijkerhout. De primaire ontsluiting van beide woningen die binnen het plan mogelijk worden gemaakt, vindt plaats via de Pilarenlaan. Dit betreft een buitenstedelijke erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 60 km/h. De weg heeft geen ontsluitende of verbindende functie binnen de gemeentelijke wegenstructuur en dient alleen ter ontsluiting van de aanliggende woningen en (agrarische) bedrijven. Ten noordwesten van het plangebied sluit de Pilarenlaan aan op de Maandagsewetering. Deze weg is gelegen binnen de bebouwde kom en gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg. Er geldt een maximumsnelheid van 50 km/h. De weg vormt, samen met de in het verlengde liggende Gieterij, Schelftweg en Via Nova, een halve ringstructuur rond het zuidoostelijk deel van Noordwijkerhout. De route richting het centrumgebied van de kern loopt via de Wildlaan/Viaductweg. Via de Gieterij en de N443 aan de zuidzijde van de kern en de Via Nova en Herenweg aan de noordzijde van de kern, wordt aangesloten op de N206. Deze provinciale weg vormt binnen de regio een belangrijke doorgaande route. De afstand tussen het plangebied en de aansluitingen met de N206 bedraagt circa twee kilometer (5 minuten rijden). De ontsluiting van het plangebied is voor autoverkeer derhalve goed.
Ontsluiting langzaam verkeer
Ook voor langzaam verkeer vindt de primaire ontsluiting plaats via de Pilarenlaan. Op deze weg wordt het langzaam en gemotoriseerd verkeer gemengd afgewikkeld. Gezien de functie van de weg en het lage aantal motorvoertuigbewegingen op een dag door de beperkte ontsluitingsmogelijkheden, is dit conform de geldende richtlijnen voor de inrichting van buitenstedelijke erftoegangswegen. De Maandagsewetering (gebiedsontsluitingsweg) beschikt aan beide zijden over een vrijliggende fietsvoorziening. Deze leiden via de Wildlaan naar het centrumgebied van de kern. De kruising met de provinciale weg N206 is hierbij ongelijkvloers uitgevoerd. De ontsluiting van het plangebied is voor langzaam verkeer goed.
Openbaar vervoer
De meest nabijgelegen bushalte ligt op circa 150 meter van het plangebied (halte Pilarenlaan). Vanaf hier rijden bussen in de richtingen van Nieuw-Vennep en Leiden en in de richtingen van Haarlem en Den Haag. De ontsluiting van het plangebied per openbaar vervoer is goed.
Verkeersveiligheid
De Pilarenlaan is gecategoriseerd als erftoegangsweg en heeft overwegend een verblijfsfunctie. Op de weg geldt een maximumsnelheid van 60 km/h en het langzaam en gemotoriseerd verkeer wordt gemengd afgewikkeld. Op wegen waar een verblijfsfunctie geldt, hoeven geen voorzieningen voor langzaam verkeer aanwezig te zijn. Het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal is hier laag en er is een relatief lage maximum snelheid van kracht. De Maandagsewetering is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h. Deze weg maakt onderdeel uit van de ontsluitingsstructuur van de gemeente Noordwijkerhout. Aan beide zijden van de weg ligt een vrijliggende fietsvoorziening. Beide wegen zijn ingericht conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig. Het verkeersveiligheidsniveau is hierdoor voor alle verkeersdeelnemers gewaarborgd.
Parkeren
In het gemeentelijke verkeer- en vervoerplan is opgenomen dat bij het realiseren van nieuwe ontwikkelingen gebruik wordt gemaakt van de door het CROW opgestelde parkeernormen. Door gebruik te maken van deze normen zorgt de gemeente ervoor dat er voldoende parkeerplaatsen bij bestemmingen zijn. Dit voorkomt parkeeroverlast in de omgeving. De parkeernormen zijn afgestemd op de stedelijkheidsgraad van de gemeente en de ligging van het plangebied binnen de gemeentegrenzen.
De gemeente Noordwijkerhout heeft een weinig stedelijk karakter (bron: CBS). Het plangebied is getypeerd als 'buitengebied'. Derhalve geldt voor vrijstaande woningen een parkeernorm van maximaal 2,8 parkeerplaatsen per woning (bron: CROW-publicatie 317, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Voor de ontwikkeling geldt op basis van deze norm een maximale parkeervraag van afgerond 9 parkeerplaatsen voor de drie woningen. Uitgangspunt is dat deze parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd zullen worden.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Binnen het plangebied worden drie nieuwe woningen ontwikkeld. Om de verkeersgeneratie voor deze nieuwe woningen te bepalen is gebruik gemaakt van kencijfers uit CROW publicatie 317. Uitgaande van een weinig stedelijk karakter en het gebiedstype 'buitengebied', bedraagt de verkeersgeneratie per vrijstaande woning maximaal 8,6 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie van onderhavige ontwikkeling zal derhalve circa 26 mvt/etmaal bedragen. Gezien deze relatief lage verkeersgeneratie en het beperkte verkeersaanbod in de huidige situatie, zal de toename van het aantal verkeersbewegingen niet leiden tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.
Conform de wettelijke verplichting is gebruik gemaakt van de SVBP2012 voor de planregels en de verbeelding.
Dit bestemmingsplan sluit wat de regels betreft aan bij het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2015 van de gemeente Noordwijkerhout.
Artikel 1 - Begrippen
In artikel 1 worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 - Wijze van meten
Artikel 2 geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Artikel 3 - Tuin
De voortuinen van de woningen in het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Tuin'. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de aangrenzende hoofdgebouwen alsmede voor onoverdekte zwembaden, tennisbannen en paardenbakken. Tevens zijn ter plaats van de aanduiding 'bijgebouwen' garages en bergplaatsen toegestaan.
Artikel 4 - Wonen
Voor de nieuwe woningen is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Naast burgerbewoning mag 25% van de vloeroppervlakte van een woning inclusief bijgebouwen met een maximum van 50 m² worden aangewend voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Ook zijn per woning één zwembad, één tennisbaan en één paardenbak toegestaan.
De hoofdgebouwen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Bijgebouwen en aan- en uitbouwen zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan. De inhoudsmaat van woningen, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 750 m3, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum inhoudsmaat woning'. De goot- en bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' op de verbeelding. De oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50 m2.
Op 1 november 2014 is een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) van kracht geworden. Deze landelijke wetgeving maakt het mogelijk om zonder vergunning 100 m2 aan (vrijstaande) bijgebouwen te gebruiken voor mantelzorg. Het gevolg van deze landelijke regeling is dat het een nadere regeling in dit bestemmingsplan overbodig maakt. Dit bestemmingsplan bevat derhalve geen regeling voor mantelzorg.
Artikel 5 - Waarde - Archeologie 1
Voor het gehele plangebied is de dubbelbestemming ' Waarde – Archeologie' opgenomen. Dit artikel regelt dat het plangebied, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd is voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in de bodem. Bij bodemingrepen die zowel dieper gaan dan 30 cm als met een oppervlakte van meer dan 250 m2 is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Deze onderzoeksdrempel is gebaseerd op de archeologische verwachtingswaarde die conform de regionale archeologische verwachtings(waarden)kaart en beleidskaart op het plangebied van toepassing is (zie paragraaf 4.7). De initiatiefnemer dient in dat geval aan te tonen dat er geen archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn.
In het hoofdstuk 'Algemene regels' zijn regels opgenomen die betrekking hebben op meerdere of alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Dit zijn onder andere de regels die verplicht zijn gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening zoals de anti-dubbeltelbepaling. In het navolgende zijn de algemene regels beschreven die specifiek van toepassing zijn op het onderhavige bestemmingsplan.
Artikel 6 - Antidubbeltel-regeling
de antidubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het over gebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Artikel 7 - Algemene bouwregels:
Dit artikel bevat algemene regelingen voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen, bestaande maten, ondergronds bouwen, afstanden tot zijafscheidingen en afstanden tussen woningen en kassen.
Artikel 8 - Algemene gebruiksregels:
Dit artikel bevat een lijst met activiteiten die in ieder geval tot strijdig gebruik worden gerekend en een lijst met activiteiten die daar nadrukkelijk niet strijdig zijn.
Artikel 9 - Algemene afwijkingsregels:
In dit artikel wordt het mogelijk gemaakt om onder voorwaarden af te wijken van de regel dat bouwgrenzen niet mogen worden overschreden, wanneer het bevoegd gezag daarvoor een omgevingsvergunning verleent. Ook biedt dit artikel de mogelijkheid om via een omgevingsvergunning af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.
Artikel 10 - Algemene wijzigingsregels
Dit artikel biedt het college de bevoegdheid met behulp van een wijzigingsplan de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' te verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 11 - Overige regels
Dit betreft de parkeerregels van de gemeente Noordwijkerhout. Op 29 november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 (Stb. 2014-458) van kracht geworden. Dit heeft tot gevolg dat onder andere de regeling aangaande parkeergelegenheid en laad- en los mogelijkheden bij of in gebouwen in de Bouwverordening van de gemeente Noordwijkerhout per 1 juli 2018 in het geheel vervalt. Voor nieuwe bestemmingsplannen en beheersverordeningen die na 28 november 2014 zijn of worden vastgesteld, gelden de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeerregeling) ook niet meer. Dit betekent dat er vanaf die datum in de bestemmingsplannen zelf, voor zover nodig, moet zijn voorzien in parkeerregelingen. In dit verband is er in de overige regels van dit bestemmingsplan een parkeerregeling opgenomen waardoor de gemeente de mogelijkheid heeft om met name bij gebruiksverandering, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het in dit plan opgenomen afwijkingen en wijzigingen te toetsen op parkeergelegenheid, zodat er geen problemen ontstaan in de openbare ruimte. Bij een dergelijke ontwikkeling zal de gemeente veelal de parkeernormen, die zijn opgenomen in de recentste CROW publicatie: Parkeercijfers - basis voor parkeernormeringen toepassen. In deze publicatie zijn richtlijnen aangegeven hoeveel parkeerplaatsen er moeten worden aangelegd op eigen terrein en hoeveel plaatsen er worden aangelegd in openbaar gebied.
Artikel 12 - Overgangsregels
Hier wordt bepaald dat uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt, slechts mogelijk is met afwijking van het bevoegd gezag. In dit artikel is eveneens een overgangsbepaling opgenomen met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Artikel 13 - Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.
Zienswijze
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met de betreffende partij waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.