direct naar inhoud van Regels
Plan: Abeelenpark Middengebied Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0576.BP201700042-0003

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Abeelenpark Middengebied Oost" met identificatienummer NL.IMRO.0576.BP201700042-0003 van de gemeente Noordwijkerhout.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.

Verdere begrippen in alfabetische volgorde:

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw:

een uitbreiding van maximaal één bouwlaag, van een (bestaande) ruimte, welke is gebouwd aan een hoofdgebouw, die door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden bedrijf:

het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten en/of ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning (inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen) kunnen worden uitgeoefend, de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving, de activiteiten worden uitgeoefend door de bewoner(s) van de woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 aan-huis-gebonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep, dat in een woonruimte wordt uitgeoefend door de bewoner(s), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitsluiting van detailhandel en horeca.

1.8 achtererf(gebied):

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.9 ASVV 2012:

"Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom", uitgegeven door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) in 2012.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen; aan-huis-gebonden bedrijf en aan-huis-gebonden beroep daaronder niet begrepen.

1.12 bestaand gebruik:

het op het tijdstip van het in werking treden van het plan aanwezige gebruik.

1.13 bestaande bebouwing:

bebouwing die bestond of in uitvoering was op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bevi-inrichting:

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.17 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand eenlaags gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.25 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.26 dakopbouw:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig aan particulieren te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 erf:

de oppervlakte van het bouwperceel uitgezonderd de oppervlakte van het bouwvlak waarin het hoofdgebouw is gelegen.

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 gebruik(en):

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.31 geluidsgevoelige objecten:

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.

1.32 geluidsbelasting:

geluidsbelasting als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.33 gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen een dak, doch niet zijnde een dove gevel of een vliesgevel.

1.34 Greenportwoning:

Greenportwoning zoals bedoeld in de provinciale Verordening Ruimte en het provinciale Programma Ruimte.

1.35 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.36 huishouden:

persoon of groep personen die één huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.37 kamerverhuur (bedrijfsmatig):

een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede of bestemd of gebruikt om daarin anderen dan aan de rechthebbende en de personen behorend tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging; een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en dat elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen.

1.38 kap:

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.39 nutsvoorziening:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, lichtmasten, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.40 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken of in het ongerede geraakte voertuigen en vaartuigen, woonschepen of arken, caravans, tentwagens en kampeerauto's, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten.

1.41 openbaar toegankelijk gebied:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten (artikel 1, lid 1 sub b Wegenverkeerswet) alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.42 overkapping:

bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met maximaal één wand.

1.43 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.44 peil:

a. vloerpeil voor bedrijfsbebouwing: NAP + 0,40 m;

b. peil voor aan bedrijfsbebouwing aansluitende openbare wegen: NAP + 0,20 m;

c. peil voor de woningen: NAP + 0,35 m.

1.45 perceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.46 prostitutie:

het zich in bedrijfsmatige zin beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.47 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.48 straatmeubilair:

verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas-en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, speeltoestellen. draagconstructies voor aanduidingen ten behoeve van de openbare ruimte, alsmede telefooncellen, abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.

1.49 tuin:

gedeelte van het erf dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen, toegangspaden, etc.

1.50 uitvoeren:

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.

1.51 verblijfsgebied:

een (semi)openbare ruimte, hoofdzakelijk ingericht en bestemd voor langzaam verkeer, met incidenteel medegebruik voor (langzaam rijdend) gemotoriseerd verkeer en parkeren.

1.52 voorerf(gebied):

erf dat geen onderdeel is van het achtererf(gebied).

1.53 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw en/of de bedrijfswoning die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.54 voorgevelrooilijn:

de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.55 wonen:

het gehuisvest zijn in een woning/wooneenheid of anders daartoe bedoeld object.

1.56 woning of wooneenheid:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden. Bedrijfsmatige kamergewijze verhuur is niet toegestaan.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen of bestemmingsgrenzen: daar waar deze afstand het kleinst is.

2.2 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte (bouw)terrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.3 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 brutovloeroppervlakte (b.v.o.) van een bouwwerk:

de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten (volgens NEN 2580) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Wonen - 3

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maximaal 9 Greenportwoningen;
  • b. een aan-huis-gebonden beroep;
  • c. minimaal 2 parkeerplaatsen per woning; op eigen terrein.

met bijbehorende:

  • d. voorzieningen zoals tuinen en erven, wegen en paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water, bijgebouwen en aan- en uitbouwen.
3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

3.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. als hoofdgebouw zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
  • c. de woningen dienen zoveel mogelijk op de op de verbeelding aangeduide figuur 'gevellijn' te worden georiënteerd en de voorgevellijn van de woningen dient minimaal 4 en maximaal 8 meter achter deze gevellijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) te worden gebouwd; waarbij geldt dat minimaal 2 meter verschil tussen de afstand van de voorgevellijn tot de gevellijn dient te bestaan bij twee aangrenzende percelen;
  • d. het hoofdvolume van hoofdgebouwen dient minimaal 4 meter uit de perceelsgrenzen te worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 11 m;
  • f. hoofdgebouwen dienen met een kap te worden uitgevoerd;
  • g. de inhoud van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 750 m3;
3.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebouwd zowel binnen als buiten het bouwvlak; maar uitsluitend op het achtererfgebied;
  • b. het gezamenlijke grondoppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt per hoofdgebouw maximaal 50% van het achtererfgebied tot een maximum van 60 m2, met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van minimaal 25 m2 onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
  • c. voor aan- en uitbouwen geldt dat:
    • 1. de diepte, gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw, maximaal 2,5 m mag bedragen; zie onderstaande afbeelding;
    • 2. de breedte, gemeten vanuit de zijgevel van het hoofdgebouw, maximaal 3 m mag bedragen; zie onderstaande afbeelding;

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700042-0003_0001.jpg"

    • 1. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 4,5 m mag bedragen;
    • 3. dakterrassen op aan- en uitbouwen zijn niet toegestaan;
  • d. voor bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de goothoogte maximaal 2,5 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 4 m mag bedragen;
    • 3. dakterrassen op overkappingen en bijgebouwen niet zijn toegestaan.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd zowel binnen als buiten het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan:
    • 1. van erf- en terreinafscheidingen op het voorerf: 1 m;
    • 2. van erf- en terreinafscheidingen op het achtererf: 2 m;
    • 3. van entreepilasters: 1,8 m;
    • 4. van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op het voorerf: 1 m;
    • 5. vlaggenmasten, lantarenpalen en lichtmasten: 6 m;
    • 6. van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op het achtererf: 3 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.2.2 onder c sub 1, teneinde de diepte van aan- en/of uitbouwen over de gehele breedte van het hoofdgebouw te vergroten, waarbij geldt dat:
    • 1. de diepte van de aan- of uitbouw maximaal 4 m mag bedragen;
    • 2. het bepaalde in artikel 3.2.2 onder b ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van gronden, onverminderd van toepassing blijft;
3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

3.4.1 Aan-huis-gebonden beroep

Het gebruik van woningen voor een aan-huis-gebonden beroep is toegestaan onder de voorwaarden, dat:

  • a. het beroep geen hinder voor de woonsituatie oplevert en niet vergunning- of meldingplichting is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  • b. het beroep naar aard en visueel effect geen afbreuk doet aan het karakter van de woning;
  • c. er geen detailhandels- en/of horeca-activiteiten plaatsvinden;
  • d. het beroep geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en het parkeren wordt opgelost op eigen terrein;
  • e. het beroep aan de woonfunctie geen afbreuk doet en hieraan ondergeschikt is, in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven en het aan-huis-gebonden beroep maximaal 30% van de bebouwde oppervlakte mag bedragen;
  • f. uitgeoefend door de bewoner(s).

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Parkeernormen
5.1.1 Parkeernormen

Binnen het plangebied moet worden voldaan aan de parkeernormen conform de Nota Parkeernormen Noordwijkerhout 2016.

5.1.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen indien van het beleidsdocument als bedoeld in lid 5.1.1 een actuelere versie is vastgesteld, met dien verstande dat alsdan de actuelere versie van overeenkomstige toepassing is.

5.2 Overschrijding bouwgrenzen
5.2.1 Algemeen

De regels ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:

  • a. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
  • b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 12 cm bedraagt;
  • c. gevel en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, galerijen en luifels, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 0,50 m overschrijden;
  • d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
  • e. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelbouwgrens met meer dan 1 m overschrijden.
5.2.2 Afwijken
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 5.2.1 voor het overschrijden van de bouwgrenzen met ten hoogste 1,50 m, indien het betreft:
    • 1. toegangen van bouwwerken;
    • 2. erkers;
    • 3. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
    • 4. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 5. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 6. luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
    • 7. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen;
    • 8. kelderkoekoeken;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 5.2.1 voor het overschrijden van de aangegeven bouwgrenzen ten behoeve van het bouwen van verbindingen (loopbruggen) tussen gebouwen, mits die uit oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar wordt geacht.
5.3 Ondergronds bouwen

De planregels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen hoofdgebouwen;
  • b. gebouwd mag worden tussen peil en 3,50 m onder peil;
  • c. de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding dienen gesitueerd te zijn aan de van de gevellijn afgekeerde zijde(n) van het gebouw; aan de van de van de gevellijn afgekeerde zijde(n) vna het gebouw zijn binnen een strook van 1 meter vn de voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimtes toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de betreffende gevel;
  • d. ondergrondse ruimten tellen niet mee bij het bepalen van de inhoudsmaat van gebouwen;
  • e. de bouw van ondergrondse ruimten behorende bij en dienstbaar aan een woning is uitsluitend toelaatbaar voor zover zich binnen het bouwvlak een woning bevindt.
5.4 Bestaande maatafwijkingen

Een bestaand bouwwerk, waarvan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de feitelijk aanwezige hoogte, oppervlakte of afstand tot een ander gebouw of een grenslijn in strijd is met een in dit plan voorgeschreven maximum dan wel minimum hoogte, oppervlakte of afstand, mag worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd, maar niet worden vergroot of anders gesitueerd.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Gebruik van onbebouwde gronden

Onder verboden gebruik van onbebouwde gronden wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • b. het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  • c. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
  • d. het opslaan van agrarische producten zoals gewassen;
  • e. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • f. prostitutie;
  • g. seksinrichtingen;
  • h. het opslaan van vuurwerk en/of andere gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (artikel 1 onder g).
6.2 Uitzonderingen gebruiksverbod

Het bepaalde in lid 6.1 is niet van toepassing op:

  • a. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
  • b. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen.
6.3 Gebruik van bouwwerken

Onder verboden gebruik van bouwwerken wordt in ieder geval verstaan:

  • a. vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. bedrijfsgebouwen voor bewoning;
  • c. prostitutie;
  • d. seksinrichtingen;
  • e. het opslaan van vuurwerk en/of andere gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (artikel 1 onder g).

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:
    • 1. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de oppervlakte ten hoogste 25 m2 en de goothoogte ten hoogste 4 m mag bedragen, gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;
    • 2. het in geringe mate afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, hoogtescheidingslijnen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk of noodzakelijk is en de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer bedraagt dan 3 m;
    • 3. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van gebouwen (waaronder goothoogte, bouwhoogte, grondoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen), eventueel met een overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten;
    • 4. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met maximaal 15%;
    • 5. de bouw van antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 45 m mag bedragen en waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, op een koppeling van voorzieningen met bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied.
    • 6. de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals een kunstobject, antennes en dergelijke tot een bouwhoogte van 15 m;
    • 7. ten behoeve van het houden van evenementen voor de duur van maximaal 15 dagen per evenement, inclusief op- en afbouw van voorzieningen ten behoeve van dat evenement;
    • 8. ten behoeve van het toestaan van geluidwerende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;
    • 9. ten behoeve van het toestaan van één vlaggenmast per perceel, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m;
    • 10. ten behoeve van het toestaan van één reclame- en/of informatiezuil- of bord per perceel, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m;
  • b. Afwijken is alleen mogelijk indien geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; zoals opgenomen in het Beeldregiedocument Bulb Trade Park van november 2013;
    • 2. een goede woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m3 en een goothoogte van ten hoogste 3 m, dit voor zover deze op grond van de 'Algemene afwijkingsregels' niet kunnen worden gebouwd;
  • b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd en bestemmingsgrenzen met niet meer dan 10 m worden verschoven.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
9.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
9.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 9.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1.1 met maximaal 10%.

9.1.3 Uitzondering

Lid 9.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik
9.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

9.2.2 Veranderen strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.2.3 Onderbreken strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 9.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.2.4 Uitzondering

Lid 9.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Abeelenpark Middengebied Oost".