Plan: | Gooweg sectie D. nr. 2651 en 2652 te Noordwijkerhout |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0576.BP201700040-0003 |
Initiatiefnemers hebben op 29 februari 2016 een verzoek bij de gemeente ingediend voor de medewerking aan het (gedeeltelijk) wijzigen van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied" geldend voor de percelen kadastraal bekend gemeente Noordwijkerhout, sectie D. nr. 2651 en 2652, voor de realisatie van twee compensatiewoningen. De ruimte voor ruimte-rechten van deze twee woningen worden verkregen door de sanering van bebouwing op 4 verschillende locaties in het buitengebied van de gemeente Noordwijkerhout.
Burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout hebben bij brief nr. Z-16-38566 laten weten mee te willen werken aan het initiatief.
De realisatie van de compensatiewoningen is in strijd met de regels van het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het exploitatiegebied. Om de ontwikkeling juridisch - planologisch mogelijk te maken dient het bestemmingsplan "Buitengebied 2015" partieel herzien te worden.
Met het onderhavige bestemmingsplan wordt de ruimte voor ruimte-ontwikkeling mogelijk gemaakt.
Het plangebied van de compensatiewoning ligt aan de Gooweg in Noordwijkerhout tussen de huisnummers 13 en 15 (sectie D 2651 en 2652). Ten zuidwesten van het dorp Noordwijkerhout.
Aan de Gooweg zijn in het (recente) verleden meerdere ruimte voor ruimte-woningen gerealiseerd. Naast de vier 'oorspronkelijke' woningen die vanaf de jaren '70 aan de weg stonden, zijn de laatste jaren 8 nieuwe woningen gebouwd. Daarnaast zijn meerdere kavels te koop of in ontwikkeling. De bouwlocatie van initiatiefnemers is één van de laatste locaties in het lint die ontwikkeld gaat worden.
In figuur 1 is de ligging van het plangebied aan de Gooweg weergegeven.
Figuur 1: begrenzing plangebied Gooweg
De te ontwikkelen locatie ligt in het bestemmingsplan “Buitengebied 2015” (vastgesteld op 30 juni 2016) van de gemeente Noordwijkerhout. De gronden binnen het plangebied aan de Gooweg zijn bestemd als 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1'
Een uitsnede van de vigerende verbeelding van het perceel aan de Gooweg is als figuur 2 opgenomen.
Figuur 2: uitsnede van de verbeelding perceel Gooweg
De voor de nieuwe ontwikkeling vereiste bestemming 'Wonen' en 'Tuinen' (overeenkomstig SVBP2012) is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Om die reden moet een partiële herziening van het bestemmingsplan worden opgesteld.
In de gebiedsvisie, hoofdstuk 2, wordt ingegaan op de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is het relevante beleid beschreven en in hoofdstuk 4 zijn de resultaten van de relevante omgevings- en milieuonderzoeken opgenomen. Hoofdstuk 5 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de juridische regeling nader toegelicht.
Het perceel kadastraal bekend gemeente Noordwijkerhout, sectie D. nr. 2651 en 2652, aan de Gooweg is altijd in gebruik geweest als bollengrond. Het perceel waarop de woningen worden gebouwd heeft een oppervlakte van circa 3.710 m2. Het perceel wordt ontsloten door middel van de parallelweg langs de Gooweg.
Ten noorden van de locatie, aan de overzijde van de weg, is een agrarisch bedrijf aanwezig. De afstand tussen de bedrijfsgebouwen op dit perceel en de geplande woningen op het perceel van initiatiefnemers is ruim 100 meter.
Ten westen van de planlocatie is een niet in gebruik zijnde agrarisch bouwvlak aanwezig. De afstand van dit bouwvlak tot aan de dichtstbijzijnde compensatiewoning is ruim 70 meter. Op de onderstaande afbeelding is de ligging van de planlocatie in het lint aan de Gooweg aangegeven.
Figuur 3: planlocatie in het lint van de Gooweg
Op de belendende percelen zijn particuliere woningen aanwezig (Gooweg 13 en Gooweg 15). Zie ook de navolgende foto's.
Figuur 4: bouwlocaties Gooweg: gezien vanuit noordwest
Figuur 5: bouwlocaties gezien vanuit zuidwest
In het vigerende bestemmingsplan is de locatie bestemd voor Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1 zonder bouwmogelijkheden.
De rechten om aan de Gooweg in Noordwijkerhout de twee compensatiewoningen te kunnen bouwen worden betrokken van vier locaties. Op deze locaties worden / zijn bedrijfsgebouwen en/of kassen gesaneerd. Het gaat om de volgende locaties:
1. Boekhorsterweg nabij nr. 3 te Noordwijkerhout, 7.015 m2 aan glasrechten:
2a en 2b. Schippersvaartweg 26 en 32 te Noordwijkerhout, respectievelijk 230 m2 en 2.633 m2 aan glasrechten:
3. Oostereinderlaan 62 te Hillegom, 122 m2 aan glasrechten:
De sanering van de bebouwing levert in totaal 10.000 m2 aan glasrechten op. Per woning dient 5.000 m2 aan glasrechten te worden gesaneerd, waardoor het recht ontstaat om 2 compensatiewoningen te bouwen.
De bouwrechten van de saneringslocaties zijn wegbestemd bij de integrale herziening van het bestemmingsplan Buitengebied.
De nieuw te bouwen woningen worden gerealiseerd op het perceel sectie D. nr. 2651 en 2652 aan de Gooweg te Noordwijkerhout. Onderstaand is een kaart afgedrukt waarop de percelen zijn aangegeven (zie figuur 6). De woningen worden binnen de bouwvlakken met de woonbestemming gebouwd (aangegeven met zwarte lijn). Voor de woning, aan de zijde van de Gooweg, krijgt het perceelsgedeelte de bestemming 'Tuin'. Het perceelsgedeelte ten zuidoosten behoud de agrarische bollenteelt bestemming.
Figuur 6: kaart van de percelen (geel is woonbestemming)
De locatie van de te bouwen woning is circa 80 meter breed en wordt verdeeld in twee kavels. De kavels krijgen een breedte van circa 40 meter. Hierdoor is het mogelijk om een ruim bouwvlak toe te staan van 20 meter breed en nog aan weerszijden van dit bouwvlak 10 meter open ruimte op de kavels te houden. Uiteraard dienen de woningen ook op- of achter de rooilijn van 25 meter uit de wegzijde te worden geplaatst. De kavels krijgen hierdoor een riant en landelijk karakter.
De woningen krijgen ieder een eigen ontsluiting op de parallelweg die langs de Gooweg ligt. Per woning zijn twee parkeerplaatsen aanwezig.
Goothoogte compensatiewoning Gooweg
De nieuw te bouwen woning aan de Gooweg staan op enige afstand van omliggende woningen, maar zullen zich qua straatbeeld hier toch in moeten voegen. Er dient een samenhangend straat- en gevelbeeld te ontstaan ondanks de individualiteit in verkaveling, woningdichtheid en bouwstijl. Het is daarom wenselijk dat de bouwmassa een gelijk beeldkwaliteit geeft. De goothoogte en de bouwhoogte zijn hierbij doorslaggevend.
Een aantal compensatiewoningen aan de Gooweg en enkele bestaande dominante woningen in de direct omgeving hebben een goothoogte van 4 meter en een bouwhoogte van 8 meter. De woningen die door middel van het voorliggend plan mogelijk worden gemaakt sluiten qua goot- en bouwhoogte aan bij deze woningen.
HOSPER landschapsarchitectuur en stedenbouw heeft een landschappelijk advies opgesteld in verband met de voorgenomen ontwikkeling. Het advies is als Bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd.
Als gevolg van de sanering van kassen en bedrijfsgebouwen worden onder andere belangrijke zichtlijnen hersteld. Hierdoor wordt bijvoorbeeld het landschap meer beleefbaar.
Samenvattend zijn de belangrijkste winstpunten:
Voor alle saneringslocaes geldt bovendien dat ze in een omgeving liggen die in het rapport ‘Open Geest’ (2003) als ruimtelijk meer waardevol wordt aangemerkt dan de omgeving van de bouwlocatie.
De bouwlocatie is gelegen in een zone die door de gemeente Noordwijkerhout is aangewezen om woningen te clusteren die ontwikkeld kunnen worden in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling. Dit is de laatste jaren volop gebeurd. De betreffende bouwlocatie is één van de laatste plekken in het lint die nog ontwikkeld gaat worden. De locatie is, behalve vanaf de parallelweg van de Gooweg zelf, niet of nauwelijks waarneembaar vanaf de omringende openbare wegen.
Tenslotte worden er slecht twee woonkavels op de bouwlocatie gerealiseerd. Deze kavels hebben voldoende breedte voor riante doorzichten tussen de bebouwing. Ook ligt de bebouwing ver terug van de aangrenzende weg waardoor ze een flinke voortuin krijgen. Beide aspecten dragen bij aan een ontspannen, landelijk beeld.
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de winst aan ruimtelijke kwaliteit door de sloop van de bebouwing op de saneringslocatiesis groter dan het verlies aan ruimtelijke kwaliteit door de voorgenomen bouw van de twee woningen in het lint aan de Gooweg tussen nummer 13 en 15.
Als gevolg van het plan wordt twee burgerwoningen toegevoegd aan de locatie Gooweg. Het aantal benodigde parkeerplaatsen conform de geldende parkeernorm bedraagt 2 per woning. Het bijbehorend erf bij de woningen biedt meer dan voldoende ruimte om met 2 auto's te parkeren. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde parkeernorm.
De verkeersaantrekkende werking van de voorgenomen activiteit moet passend zijn binnen de bestaande infrastructuur. Aangezien het om een zeer kleinschalig project gaat met een zeer beperkte verkeersaantrekkender werking, wordt geconcludeerd dat de huidige infrastructuur deze toename zondermeer aan kan.
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 3.1 besteedt aandacht aan het Rijksbeleid. In paragraaf 3.2 wordt ingegaan op het provinciaal beleid en het regionaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. In paragraaf 3.4 is het gemeentelijk beleid beschreven en paragraaf 3.5omvat de conclusies ten aanzien van het ruimtelijk beleidskader voor het plangebied. Het in dit hoofdstuk samengevatte ruimtelijk beleidskader is niet uitputtend.
Nota Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld door de Tweede Kamer. De SVIR bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt onder andere de Nota Mobiliteit en de Nota Ruimte. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
De SVIR heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
Bij toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt getoetst of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Op basis van jurisprudentie wordt gesteld dat de ontwikkeling van drie woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling (Uitspraak RvS 201405237/1/R2). Op basis hiervan is een verdere toetsing aan de ladder niet noodzakelijk.
Barro (2011)
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is tot nu toe gedeeltelijk vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
De beoogde ontwikkeling valt niet onder één van de nationale belangen.
De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
De huidige ruimtelijke situatie – gecombineerd met de vier rode draden - vormt het vertrekpunt voor de Visie ruimte en mobiliteit.
Mobiliteit en bebouwde ruimte
De ontwikkeling van mobiliteit en de ontwikkeling van de bebouwde ruimte raken en versterken elkaar. De provincie koppelt de ruimtelijke ontwikkeling aan het op orde brengen en opwaarderen van het mobiliteitsnetwerk. De nog beschikbare capaciteit op dat netwerk helpt om keuzes te maken over verdichting en concentratie in de bebouwde ruimte. Zo wordt zowel het mobiliteitsnetwerk als de bebouwde ruimte beter benut. Het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid dragen beide bij aan de concurrentiekracht van Zuid-Holland. Het behalen en benutten van schaal en clustervoordelen is daarbij een belangrijke voorwaarde voor een gevarieerde en innovatieve economie. Schaal en clustervoordelen bepalen in hoge mate de agglomeratiekracht. Ze ontstaan bij een concentratie van wonen, werken en (kennis)voorzieningen in centra en vervoersknooppunten, en uitstekende verbindingen met en tussen die centra en knooppunten.
Bebouwing in de groene ruimte
Behalve agrarische bebouwing en de bebouwing in dorpen, buurtschappen en bebouwingslinten, herbergt de groene ruimte een scala aan andersoortige bebouwing. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om solitaire woningen en bedrijven, recreatieve bebouwing, attractieparken, verblijfsrecreatiecomplexen, jachthavens, verspreid glas, nieuwe landgoederen, enzovoort. Nieuwe bebouwing heeft al gauw een grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit van de groene ruimte. De provincie is in beginsel terughoudend ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwe bebouwing en bijbehorende functies en elementen in de groene ruimte. Incidentele, kleinschalige stedelijke functies (zoals wonen of bedrijvigheid) kunnen onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit worden gerealiseerd aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied of in bestaande linten. Richtinggevend hierbij is of een dergelijke ontwikkeling te beschouwen is als inpassing of aanpassing. Grootschalige stedelijke functies in de groene ruimte worden in het handelingskader voor ruimtelijke kwaliteit beschouwd als transformatie-opgaven. Deze zijn, conform het handelingskader, mogelijk na instemming van de provincie.
De provincie geeft ruimte aan nieuwe functies in leegstaande of vrijkomende agrarische en niet-agrarische bebouwing, mits de ruimtelijke kwaliteit en andere specifieke waarden ter plekke worden behouden en de verkeersdruk niet toeneemt. Nieuwe bebouwing, bijvoorbeeld voor verblijfsrecreatie, jachthavens en nieuwe landgoederen, is mogelijk indien de ruimtelijke kwaliteit en andere specifieke waarden ter plekke worden behouden of verbeterd.
Wonen
De woningmarkt is een voorraadmarkt. In het overgrote deel van de vraag kan worden voorzien door (her)gebruik, vernieuwbouw, renovatie, verhuur en verkoop van de bestaande voorraad. In een deel van de behoefte aan eengezinswoningen kan bijvoorbeeld worden voorzien doordat woningen vrijkomen door verhuizing naar zorgeenheden of door het overlijden van ouderen. De provincie verwacht van gemeenten dat zij met elkaar in regionale visies vanuit dat perspectief vertrekken. Dat wil zeggen dat inzicht wordt gegeven in de mogelijkheden die de bestaande voorraad en doorstroming bieden, dat voorraad- en huisvestingsbeleid worden vastgesteld en dat daaruit volgende acties worden geformuleerd. Het bouwprogramma is het sluitstuk, dat volgt uit kwalitatieve en kwantitatieve behoefteramingen en uit de voorziene ontwikkeling van voorraad en de bewoning daarvan.
De provincie biedt de gemeenten hiervoor een referentiekader aan via woningmarktverkenningen. Woningbouw zal voor het grootste deel plaats moeten vinden in de stedelijke agglomeratie. Maar ook daarbuiten is er bouwbehoefte. Het grootste deel van de bouwbehoefte betreft woningen in een centrumstedelijk, buitencentrum- of centrumdorps milieu. Maar ook in andere milieus moet worden bijgebouwd. De provinciale kwantitatieve en kwalitatieve behoefteramingen, die eens per drie jaar worden geactualiseerd, vormen een referentiekader voor het gesprek tussen provincie en regio’s over de actualisering van regionale woonvisies. De hoofdlijnen van dat kader staan in het Programma ruimte.
Artikel 2.1.7 Bollenteeltgebied
De verdere ontwikkeling van de Greenport Duin- en Bollenstreek tot een vitale, economisch concurrerende en duurzame greenport is van provinciaal belang. In verband hiermee streeft de provincie naar herstructurering van het bollencomplex, landschapsverbetering en handhaving van het teeltareaal bollengrond. Binnen het bollenteeltgebied bevinden zich ook bedrijfsgebouwen, (bedrijfs)woningen met erf en de eventuele kassen van de bollenteeltbedrijven.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van ‘ja, mits’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheidt maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en 2) moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
De drie soorten ontwikkeling die de provincie onderscheid zijn:
De ontwikkeling voorziet in duurzame sanering van vrijkomende agrarische bebouwing. Per saldo is sprake van een forse kwaliteitsverbetering, passend binnen de uitgangspunten van de kwaliteitskaart. In Bijlage 1 is het landschappelijk advies opgenomen waarin is beschreven dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De richtpunten van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding en het gebied valt niet onder een bijzondere beschermingscategorie. Extra aanvullende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.
In artikel 2.1.7 lid 4 van de Verordening Ruimte (Greenportwoningen en ‘ruimte voor ruimte’ woningen) is bepaald dat een bestemmingsplan ook kan voorzien in greenportwoningen en ‘ruimte voor ruimte’ woningen als bedoeld in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek.
Met de vaststelling van de ISG 2016 is de Ruimte voor Ruimteregeling komen te vervallen (zie ook paragraaf 3.3). Lopende projecten met een ruimte voor ruimteverzoek, waarvan de aanvraag en medewerking dateert van voor de inwerkingtreding van het nieuwe ISG 2016, kunnen doorgang vinden. Onderhavig project kan op basis van de voorheen geldende regelingen doorgang vinden.
Door gebruik te maken van de uitgangspunten van de voormalige Ruimte voor Ruimteregeling zijn de rechten verworven voor de bouw van 2 woningen.
De vrijgekomen grond als gevolg van de sanering van de bebouwing op de 4 bedrijfslocaties (in totaal 10.000 m2 aan glasrechten) is (deels) omgezet in bollengrond. Door de ontwikkeling van de 2 woningen aan de Gooweg neemt de oppervlakte aan bollenteeltareaal af. Per saldo neemt het areaal bollengrond met deze ontwikkeling echter niet af.
Het ruimte voor ruimte-project betreft een kleinschalige stedelijke ontwikkeling. Als gevolg van het project neemt de ruimtelijke kwaliteit door het saneren van 10.000 m2 aan glasrechten per saldo toe (zie paragraaf 2.2).
Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde vanwege de kleinschaligheid van het project.
Het project is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ruimte voor ruimte-beleid zoals dat gold in Zuid-Holland. Omdat het plan is ingediend voor de vaststelling van de ISG, wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het beleid.
Intergemeentelijke structuurvisie Greenport (ISG 2009)
De raden van de zes Greenportgemeenten hebben op 10 december (Hillegom) en op 17 december 2009 (Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen) de Intergemeentelijke structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek vastgesteld. De structuurvisie vervangt het 'Pact van Teylingen' en het 'Offensief van Teylingen'. De ISG is voor de Greenportgemeenten van de Duin- en Bollenstreek een wettelijk zelfbindend kader voor gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied tot 2030 en geldt als toetsingskader voor toekomstige bestemmingsplannen.
De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) B.V. geeft samen met de aandeelhoudende Greenportgemeenten verder vorm aan de inhoud en uitvoering van het meerjarenprogramma, dat voortvloeit uit de ISG. De ISG is gericht op het creëren van een vitale Greenport met een vitaal landschap. Hiervoor zijn de volgende ambities en uitgangspunten opgesteld:
ISG 2016
De raden van de zes greenportgemeenten hebben op 7 juli 2016 (Hillegom), op 30 juni 2016 (Katwijk), op 23 juni 2016 (Lisse), op 16 juni 2016 (Noordwijk), op 30 juni 2016 (Noordwijkerhout) en op 30 juni 2016 (Teylingen) de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) 2016 gewijzigd vastgesteld.
In deze herziening zijn de hoofdlijnen van het voorgaande ISG uit 2009 ongewijzigd overgenomen. Met deze herziening wordt beoogd meer flexibiliteit en ontwikkelingsmogelijkheden te bieden voor het totale bollen- en sierteeltcomplex in de Duin- en Bollenstreek. Waarbij kansen worden geboden aan productie, handel, distributie, onderzoek en promotie om te komen tot een Vitale Greenport. Deze herstructurerings van de ISG moet tegelijkertijd zorgen voor meer ruimtelijke openheid en het verbeteren van de landschapskwaliteiten.
Ruimte voor Ruimteregeling
Het vervallen van de provinciale regeling Ruimte voor Ruimte (vaststelling Visie Ruimte en Mobiliteit 2014) alsook de input van belanghebbenden bij de voorbereiding van de ISG2016, gaf aanleiding tot nader onderzoek of er redenen aanwezig zijn om alsnog een bij voorkeur intergemeentelijke regeling Ruimte voor Ruimte in te stellen naast het beschikbare instrumentarium van de GOM. De colleges van burgemeester en wethouders van de betrokken Greenportgemeenten zijn tot de conclusie gekomen dat vooralsnog geen behoefte bestaat aan een nieuwe intergemeentelijke regeling Ruimte voor Ruimte, omdat de GOM, met het haar thans beschikbare instrumentarium, de herstructurering van de Greenport afdoende kan faciliteren, onder andere door het verlenen van sloopvergoedingen voor verouderde bedrijfsgebouwen, eventueel gekoppeld aan de verkoop van een bouwtitel voor een Greenport(burger)woning (GOM-woningen).
Ingediende verzoeken om toepassing van ruimte voor ruimte, van voor de inwerkingtreding van het nieuwe ISG 2016, kunnen doorgang vinden. Het voorliggende plan voldoet hier aan.
In paragraaf 2.1 van het landschappelijk advies (zie Bijlage 1) is ingegaan op de (vervallen) ruimte voor ruimte regeling. In paragraaf 2.2 is berekend dat de sanering van de bebouwing in totaal (ongerekend) 10.000 m2 aan glasrechten oplevert. Dit resulteert in het bouwrecht voor twee ruimte voor ruimte woningen.
De grond voor toepassing van de Ruimte voor Ruimteregeling was te komen tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. In de Verordening Ruimte en het ISG is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit nog steeds een hoofduitgangspunt. Verder is een voorwaarde dat de bebouwing opgericht moet zijn voor 1 januari 2017. Aan dit uitgangspunt wordt voldaan.
Vigerend bestemmingsplan
Op het perceel vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' van de gemeente Noordwijkerhout dat op 30 juni 2016 is vastgesteld. In het bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1'. Zie de navolgende afbeelding.
Figuur 7: uitsnede verbeelding (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Rapport "Open Geest"
Bureau Vista heeft in 2003 onderzoek gedaan naar de openheid van het landschap, de uitkomsten zijn beschreven in het rapport "open Geest". Dit rapport is een uitwerking van het Landschapsbeleidsplan Duin- en Bollenstreek. Het gebied rondom de Gooweg (Noordwijkerhoutse geest) wordt in Open Geest middelmatig gekwalificeerd door de korte zichtlijnen en de vierkante vorm van het gebied. Het gebied rondom de Gooweg is landschappelijk minder kwetsbaar en daardoor meer geschikt voor de bouw van compensatie woningen.
Voor alle saneringslocaties geldt dat deze in een omgeving liggen die in het rapport ‘Open Geest’ (2003) als ruimtelijk meer waardevol wordt aangemerkt dan de omgeving van de bouwlocatie.
De voorgestane ontwikkeling heeft op ruimtelijk en landschappelijk gebied, gelet op de analyse en de waardering, een positief effect. Zie hiervoor het landschappelijk advies.
Het verlies aan bollenteeltareaal aan de Gooweg wordt gecompenseerd door het toevoegen van bollenteeltgrond op de saneringslocaties. Per saldo neemt de oppervlakte aan bollengrond niet af.
Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de ruimte voor ruimteregeling zoals die in Zuid-Holland gold.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het ruimtelijk beleid. Ten aanzien van de toetsing van het plan aan de ruimte voor ruimte regels wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de regels zoals die in Zuid-Holland golden (zie ook paragraaf 3.3)
Hoewel in het kader van het bestemmingsplan Buitengebied en het bestemmingsplan Buitengebied 1e herziening reeds is bepaald dat op de betreffende locatie een wijziging van de bestemming gerealiseerd mag worden, ontslaat dit de gemeente niet om te onderzoeken of een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Hiertoe wordt in onderstaande paragrafen een onderzoek naar verschillende relevante milieuaspecten uitgevoerd.
De quickscan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000 gebieden, houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.
Gebiedsbescherming
Indien een plangebied in of nabij een beschermd gebied is gelegen, dan dient te worden bepaald of er een (extern) effect valt te verwachten. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden en gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland.
Soortenbescherming
Bij een quickscan flora en fauna wordt in beeld gebracht of er (potentiële) vaste rust- of verblijf-plaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingsregimes. Vervolgens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep verstorend kan zijn en of nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht.
Onderzoek
Econsultancy heeft een ecologische quickscan uitgevoerd. Het onderzoeksrapport d.d. 10 februari 2017 (kenmerk: 3396.002) is als Bijlage 2 toegevoegd.
Natura 2000
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Kennemerland-Zuid, bevindt zich op circa 1,8 kilometer afstand ten noordwesten van de onderzoekslocatie. Tevens bevindt het Natura 2000-gebied Coepelduynen zich op een afstand van 3,9 kilometer ten zuidwesten van de onderzoekslocatie. In figuur 8 is de ligging van de onderzoekslocatie ten opzichte van het Natuurnetwerk weergegeven.
Figuur 8: Ligging onderzoekslocatie ten opzichte van de Natura 2000 (bron: provincie Zuid-Holland)
Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toenamen van geluid, licht of depositie van stikstof aangezien het plangebied buiten de begrenzing enig gebied is gelegen. Externe effecten als gevolg van de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn, gezien de afstand (± 2 km) tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden in combinatie met de aard van de plannen (woningbouw) niet te verwachten. Vervolgonderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet wordt niet noodzakelijk geacht.
Natuurnetwerk Nederland
De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Zuid-Hollands Natuurnetwerk. De onderzoekslocatie ligt echter wel in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 0,65 kilometer ten zuidwesten van de onderzoekslocatie. Het betreft landgoed Nieuw Leeuwenhorst. In 98 is de ligging van de onderzoekslocatie ten opzichte van het Natuurnetwerk weergegeven.
Figuur 9. Ligging onderzoekslocatie ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland (bron: provincie Zuid-Holland)
De onderzoekslocatie is op ruim 500 meter afstand van een onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland gelegen. Door de voorgenomen plannen op de onderzoeklocatie in combinatie met de afstand, zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland derhalve niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland wordt niet noodzakelijk geacht.
Belangrijk weidevogelgebied
De onderzoekslocatie niet gelegen in of nabij een belangrijk weidevogelgebied. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 1,4 kilometer ten zuiden van de onderzoekslocatie. Het betreft een aantal weilanden ten noorden van Voorhout.
Houtopstanden
Binnen de onderzoekslocatie zijn geen houtopstanden aanwezig. De Wet natuurbescherming, onder-deel houtopstanden, hout en houtproducten, is niet van toepassing.
Broedvogels (nesten jaarrond beschermd)
De onderzoekslocatie is geheel onbebouwd en er is geen hoogopgaande beplanting aanwezig. Aangezien er geen bebouwing of hoogopgaande beplanting zoals bomen binnen de onderzoekslocatie aanwezig zijn, kan de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten worden uitgesloten. De aanwezige bomen langs de grens van de onderzoekslocatie zijn geïnspecteerd op de aanwezigheid van nesten. Deze zijn niet aangetroffen. Overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van het beschadigen, vernietigen of verstoren van een vaste rust- en verblijfplaats van vogels is niet aan de orde.
Overige broedvogels
De onderzoekslocatie is geheel onbebouwd en er is geen hoogopgaande beplanting aanwezig waardoor de onderzoekslocatie geen onderdak kan bieden aan broedvogelsoorten zoals bijvoorbeeld grote bonte specht en koolmees. Gelet op het aanwezige habitat van de onderzoekslocatie, agrarisch land, kan de locatie gebruikt worden door vogelsoorten als de veldleeuwerik en de graspieper om te broeden. De aanwezige beplanting aan de randen van de onderzoekslocatie biedt broedgelegenheid voor algemene soorten zoals heggenmus, merel en winterkoning. Het werken buiten het broedseizoen is voldoende om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen
Vleermuizen
Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF zijn in de afgelopen 3 jaar binnen enkele kilometers van de onderzoekslocatie de volgende vleermuissoorten waargenomen: gewone dwergvleermuis en rosse vleermuis. Daarnaast zijn de volgende vleermuissoorten overwinterend waargenomen: franjestaart, gewone grootoorvleermuis, meervleermuis en watervleermuis.
Verblijfplaatsen op de onderzoekslocatie
De onderzoekslocatie is geheel onbebouwd en er zijn geen bomen aanwezig, waardoor uitgesloten kan worden dat er verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van het beschadigen, vernielen of verstoren van een vaste rust- en verblijf-plaats van vleermuizen is niet aan de orde.
Verblijfplaatsen buiten de onderzoekslocatie
Het is door de onderlinge afstand tot de bebouwing in de omgeving niet aannemelijk dat er in de directe invloedssfeer van de onderzoekslocatie potentiële verblijfplaatsen aanwezig zijn die negatieve invloed kunnen ondervinden van de werkzaamheden.
Foerageerhabitat
Vleermuizen foerageren in de beschutting van opgaande elementen in groene bebouwde omgeving, langs kanalen, in tuinen, in lanen, tussen boomkruinen, langs de bosrand, in en langs lanen, bomen-rijen, singels en houtwallen. Doordat dergelijke elementen ontbreken op de onderzoekslocatie, worden er geen potentiële foerageergebieden verstoord.
Vliegroutes
Vleermuizen maken veelal gebruik van lijnvormige (donkere) landschapselementen als houtsingels, beken en lanen om zich te verplaatsen tussen verblijfplaatsen en foerageergebieden. Doordat dergelijke lijnvormige elementen ontbreken op de onderzoekslocatie, worden er geen potentiële vliegroutes verstoord.
Overige zoogdieren
Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF is in de afgelopen 3 jaar in de directe omgeving van de onderzoekslocatie het volgende beschermde grondgebonden zoogdieren waargenomen: damhert.
Licht beschermde soorten
De onderzoekslocatie vormt geschikt habitat voor een aantal soorten grondgebonden zoogdieren. Het gaat daarbij om algemene soorten als mol en rosse woelmuis. De verblijfplaatsen van deze soorten worden door de voorgenomen ingrepen mogelijk aangetast.
Streng beschermde soorten
Het voorkomen van overige grondgebonden zoogdieren waarvoor geen vrijstelling geldt, is tijdens het veldbezoek niet vastgesteld. Vanwege het ontbreken van geschikt habitat kan het voorkomen ervan redelijkerwijs worden uitgesloten.
Reptielen, amfibieën en vissen
Reptielen
Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF zijn er in de afgelopen 3 jaar in de directe omgeving van de onderzoekslocatie geen beschermde reptielen waargenomen.
Reptielen stellen specifieke eisen aan het habitat die betrekking hebben op verschillende factoren. Op de onderzoekslocatie is geen geschikt habitat voor reptielen aanwezig. Op basis van de verspreidingsgegevens en het habitat is het redelijkerwijs uit te sluiten dat reptielen niet op de onderzoekslocatie voorkomen.
Amfibieën
Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF zijn er in de afgelopen 3 jaar in de directe omgeving van de onderzoekslocatie geen beschermde amfibieën waargenomen.
Volgens algemene verspreidingsgegevens zijn in het deel van Nederland waar de onderzoekslocatie ligt, de volgende soorten te verwachten: kleine watersalamander, gewone pad, bastaardkikker en bruine kikker.
Doordat wateroppervlakten als poelen, sloten en plassen op de onderzoekslocatie ontbreken zijn voortplantingsmogelijkheden voor amfibieën op de onderzoekslocatie uitgesloten.
Omdat de onderzoekslocatie een zandige bodem heeft, zonder schuilmogelijkheden, vormt de locatie geen geschikt landhabitat voor amfibieën. Het is dan ook redelijkerwijs aan te nemen dat amfibieën niet op de onderzoekslocatie voorkomen.
Vissen
Vanwege het ontbreken van oppervlaktewater op de onderzoekslocatie kan deze soortgroep buiten beschouwing worden gelaten.
Ongewervelden
Libellen
Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF zijn in de afgelopen 3 jaar in de directe omgeving van de onderzoekslocatie geen beschermde libellen waargenomen.
Er zijn slechts enkele libellensoorten die binnen de Wet natuurbescherming een strenge bescherming genieten. Deze zijn voor wat betreft hun verspreiding gebonden aan specifieke habitateisen, die veelal alleen in natuurgebied zijn te vinden. Beschermde soorten zijn op de onderzoekslocatie niet te ver-wachten.
Dagvlinders
Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF zijn in de afgelopen 3 jaar in de directe omgeving van de onderzoekslocatie geen beschermde dagvlinders waargenomen.
Beschermde dagvlinders stellen specifieke eisen aan het voortplantingshabitat. Bij het habitat is het belangrijk dat aan de eisen van alle stadia van de vlindersoort wordt voldaan. Voor de beschermde soorten in Nederland geldt dat deze veelal gebonden zijn aan zeldzame waardplanten, die vaak alleen in natuurterreinen zijn te vinden. Het is uitgesloten dat er binnen de onderzoekslocatie geschikt habitat aanwezig is voor een (deel)populatie van een beschermde vlindersoort.
Overige soorten
Overige beschermde soorten, zoals vliegend hert, Europese rivierkreeft en platte schijfhoorn, zijn niet op de onderzoekslocatie te verwachten. Er is geen geschikt habitat voor dergelijke beschermde soorten op de onderzoekslocatie aanwezig en er zijn geen waarnemingen bekend in de directe omgeving van de onderzoekslocatie.
Vaatplanten
Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF zijn in de afgelopen 3 jaar in de directe omgeving van de onderzoekslocatie geen beschermde vaatplanten waargenomen.
De onderzoekslocatie is onbegroeid, behoudens de bollenrijen. In dergelijke habitats zijn geen beschermde soorten te verwachten. De meeste beschermde vaatplanten en de daarbij horende specifieke groeiomstandigheden zijn zeldzaam te noemen en zijn op de onderzoekslocatie niet aanwezig.
Conclusies
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel 1. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wn voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Tabel 1: Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen, hetgeen – zie tabel 1 en bovenstaande – goed mogelijk is.
In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd. De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een aanlegvergunningenstelsel.
Onderzoek
Het perceel van initiatiefnemers heeft in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2015 geen archeologische dubbelbestemming gekregen. Zie hiervoor de onderstaande uitsnede van de verbeelding. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is daarom niet aan de orde vanwege het niet voorkomen van een archeologische verwachtingswaarde voor het perceel.
Conclusie
Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat, mede gezien de klimaatveranderingen, op een duurzamer wijze met het waterbeheer dient te worden omgegaan. De speerpunten voor een duurzaam waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging, het afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Op 4 november 2015 heeft het algemeen bestuur van Rijnland het waterbeheerplan (WBP5) vastgesteld. In het Waterbeheerplan (WBP) geeft het hoogheemraadschap aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op het meebewegen met water in plaats van het strijden tegen water. De vier hoofddoelen zijn waterveiligheid, voldoende water, schoon en gezond water en waterketen. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijke toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Schoon en gezond water is gericht op het verbeteren van de ecologische en chemische waterkwaliteit. Voor het doel waterketen richt Rijnland zich erop de afvalwaterketen te optimaliseren. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemers dienen in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat de ruimtelijke ontwikkeling in strijd is met het duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Per 1 juni 2016 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. In deze Beleidsregels is het beleid van het Hoogheemraadschap nader uitgewerkt.
In de keur staan regels ter bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken (zoals stuwen en gemalen). Zo is in de keur geregeld welke handelingen en activiteiten in en nabij watergangen, waterkeringen en waterbergingsgebieden niet zijn toegestaan zonder vergunning. De keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen.
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren, bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen in kwetsbare gebieden, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De toestemming voor het uitvoeren van deze werkzaamheden is geregeld in de watervergunning.
In artikel 3.2.2, onder g is bepaald dat het toegestaan is op basis van algemene, door het bestuur voor die handeling vast te stellen, regels is toegestaan om versneld neerslag af te voeren bij een toename van verhard oppervlak, wanneer deze toename meer dan 500 vierkante meter en minder dan 5.000 vierkante meter bedraagt.
In Uitvoeringsregel 11 zijn de regels opgenomen die gelden voor versnelde afvoer bij toename van verhard oppervlak.
Bij kleine uitbreidingen van het verharde oppervlak tot 500 vierkante meter zal er ook sprake zijn van versnelde afvoer van neerslag. In beginsel zullen de negatieve effecten van dergelijke verhardingen echter zeer beperkt zijn. In die gevallen volstaat daarom een zorgplicht.
Huidige situatie waterhuishouding
Het plangebied ligt in het landelijk gebied van Noordwijkerhout. In het plangebied zijn geen knel- en aandachtspunten inzake de waterkwaliteit en de waterkwantiteit bekend.
Het hemelwater dat in de plangebieden neerkomt op het onverharde oppervlak wordt opgenomen in de bodem door middel van infiltratie.
Toekomstige situatie waterhuishouding
Als gevolg van de toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte verdwijnt een oppervlakte van 10.000 m2 aan glasrechten. Omdat klein deel van deze oppervlakte bestaat uit schuurruimte, is de daadwerkelijke oppervlakte dat gesaneerd zal worden iets lager, circa 9.500 m2. Ter compensatie worden twee woning gebouwd met een totale oppervlakte van circa 300 m2.
Het bebouwde oppervlakte aan de Gooweg zal circa 500 m2 (woningen + bijgebouwen + ontsluiting) bedragen. Netto is er sprake van een aanzienlijke afname aan oppervlakteverharding. Aangezien niet meer dan 500 m2 aan verharding wordt gerealiseerd is het aanvragen van een Keurvergunning niet noodzakelijk.
Voor de bouw van de woning worden duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast (dus geen zink, lood, koper, en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Conclusie
De oppervlakteverharding zal als gevolg van de toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte per saldo afnemen. Op het perceel aan de Gooweg wordt maximaal 500 m2 aan verharding gerealiseerd. Er is geen compensatie nodig in de vorm van oppervlaktewater.
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft verder geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Het plan is ter toetsing overlegd aan het Hoogheemraadschap van Rijnland. De resultaten van dit overleg worden in deze waterparagraaf verwerkt.
Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
In de Wet milieubeheer is luchtkwaliteit opgenomen in titel 5.2 luchtkwaliteitseisen. In de wet is, door middel van criteria, een onderscheid gemaakt tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij 3% van de grenswaarde ( = 1,2 µg/m3) voor stikstofdioxide en fijn stof.
Per ontsluitingsweg worden minder dan 1500 woningen en/of minder dan 100.000 m2 bvo kantoor gerealiseerd. Volgens bijlage 3B van de Regeling draagt het onderhavige plan hierdoor "niet in betekenende mate" bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Toetsing regionaal beleidskader voor Duurzame stedenbouw
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is per 1 augustus 2009 in werking getreden. Hiervoor is een digitale monitoringstool beschikbaar gesteld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van twee nieuwe woningen mogelijk. Deze ontwikkeling valt binnen een categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarde. Formele toetsing kan daarom achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nslmonitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Met deze tool is gekeken naar de luchtkwaliteit direct langs de Gooweg, een maatgevende weg die in de omgeving van het plangebied ligt. Uit informatie van de monitoringstool blijkt dat gedurende de hele planperiode direct langs deze wegen aan de grenswaarde voor stikstofdioxide en fijn stof wordt voldaan. In 2015 wordt dus direct langs de wegen aan de dan geldende grenswaarden voldaan. Aangezien concentraties luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate een locatie verder van de weg af ligt, zal ook ter plaatse van het plangebied aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen worden voldaan. Ter plaatse van de plangebieden is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het plan voldoet aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen. Verder wordt voldaan aan de ambities uit het regionaal beleidskader duurzame stedenbouw. Hierdoor zijn er geen belemmeringen voor dit plan met betrekking tot de luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, door spoorwegverkeer, en/of door inrichtingen (industrielawaai) het milieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidbelasting op de gevel van gevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting, dan wel een, door het college vast te stellen, nader bepaalde waarde (hogere waarde). Voor het vaststellen van een nader bepaalde waarde zijn plafondwaarden vastgelegd in de Wet geluidhinder.
Gevoelige objecten
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Ten gevolge van het verkeer op de N206 (autoweg = buitenstedelijk) bedraagt de uiterste grenswaarde 53 dB.
De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 28 of 33 dB. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.6 uit het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 is gebruikgemaakt.
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Voor wegen met 1 of twee rijstroken binnen de bebouwde kom is de geluidzone 200 meter breed. Voor dergelijke wegen buiten de bebouwde kom is de breedte van de geluidszone 250 meter.
Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de Gooweg en het brede deel van de N206.
Onderzoek
Door Sain milieuadvies is de geluidsbelastingen ten gevolge van het wegverkeer berekend volgens Standaard Rekenmethode II op basis van het Reken- en Meetvoorschrift Geluid 2012. De resultaten van het akoestisch onderzoek (projectnummer 2017-3006 d.d. 22 februari 2017 ) zijn als Bijlage 3 aan de toelichting toegevoegd. Het gebruikte programma is Geomilieu V4.10 van dgmr .
Met behulp van het opgestelde rekenmodel zijn de geluidsniveaus berekend op de bouwblokken. De geluidsbelasting Lden is per weg berekend voor het jaar 2030.
In tabel 2 staat een overzicht van de hoogste geluidsbelastingen Lden op de geplande nieuwe woningen. Overschrijdingen van de maximale grenswaarde zijn vet gedrukt.
Tabel 2: Geluidsbelasting, Lden in dB ten gevolge van de Gooweg en de N206
De geluidsbelasting ten gevolge van de Gooweg overschrijdt de voorkeursgrenswaarde, behalve op de achtergevel. Op de voorgevel wordt bij beide woningen ook de maximale grenswaarde van 53 dB overschreden.
Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting
Bronmaatregelen zijn gezien de planomvang financieel niet haalbaar. Overdrachtsmaatregelen zijn gezien de grote afstand en verhoogde ligging van de Gooweg niet haalbaar. Geluidsreductie tot de voorkeursgrenswaarde zou alleen kunnen middels een lang scherm direct langs de Gooweg. Omdat het hier om maar twee woningen gaat, zijn de kosten van deze maatregel niet in verhouding tot de planomvang. De Wet geluidhinder biedt voor dit soort situaties de mogelijkheid hogere waarden (vanwege de Gooweg) vast te stellen.
Door de voorgevels uit te voeren als dove gevel 1 kan er, mits er hogere waarden vanwege de Gooweg worden verleend, op de geplande locatie gebouwd worden.
N206
De geluidsbelasting ten gevolge van de N206 voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De woningen kunnen wat betreft deze wegen gerealiseerd worden zonder verdere procedures in het kader van de Wgh.
De voorkeursgrenswaarde wordt slechts vanwege één weg overschreden. Daarom is de gecumuleerde geluidsbelasting niet berekend.
Conclusie
De geluidsbelasting Lden op de nieuwe woningen ten gevolge van de Gooweg is onderzocht voor het jaar 2030. Hieruit volgt:
De externe veiligheid wordt bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in en rond het plangebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en beperkt kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal slachtoffers beperkt blijft.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid gekeken te worden naar:
Voor heel Nederland is een risicokaart opgesteld. De risicokaart heeft een signalerende functie voor risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Op basis van de risicokaart van de provincie Zuid-Holland is gekeken naar risicovolle activiteiten in de omgeving van het plangebied (zie figuur 10). De globale ligging van het plangebied is door middel van een blauwe rechthoek aangegeven.
Onderzoek
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van de plangebieden geen risicovolle inrichtingen liggen. Ook liggen hier geen spoorwegen, vaarwegen of buisleidingen.
Over de N206 en de N443 vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De afstand van het plangebied aan de Gooweg tot de N206 bedraagt ongeveer 280 m en tot de N443 ongeveer 740 m. Voor beide wegen ligt de PR 10-6-risicocontour niet buiten de wegas. De PR 10-8-risicocontour ligt op 21 m buiten de wegas. Het plangebied ligt dus buiten de risicocontouren van beide wegen. In de huidige situatie wordt voldaan aan de oriënterende waarde voor het groepsrisico.
De rode stippen op de risicokaart (zie figuur 10 ) geven de bovengrondse opslagtanks aan die bij de verschillende kwekerijbedrijven aanwezig zijn. De risicocontour van deze tanks liggen op grote afstand van de plangebieden.
Figuur 10: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland perceel Gooweg (plangebied met blauwe rechthoek aangegeven)
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied.
De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Onderzoek
Econsultancy heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5740. Dit onderzoek heeft tot doel vast te stellen of op de onderzoekslocatie een grond- en/of grondwaterverontreiniging aanwezig is, teneinde te bepalen of er milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede de bestemmingsplanwijziging. Het volledige onderzoeksrapport (rapportnummer 3396.001 d.d. 17 maart 2017) is als Bijlage 4 toegevoegd aan deze toelichting.
Vooronderzoek
Uit het vooronderzoek blijkt dat er geen sprake is van bodembelasting, anders dan een regionale of landelijke diffuse achtergrondbelasting in de grond en het grondwater. Op de locatie worden geen verontreinigende stoffen verwacht in gehalten boven de landelijk of regionaal geldende achtergrondwaarde voor grond en/of de streefwaarde voor grondwater. Dit geldt zowel voor natuurlijke achtergrondgehalten als voor "antropogene" achtergrondgehalten, waarvan de oorzaak niet eenduidig is aan te wijzen.
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
Veldonderzoek
Het veldwerk is op 27 januari 2017 uitgevoerd onder kwaliteitsverantwoordelijkheid van de heer M.M. Timmermans. Deze medewerker van Econsultancy staat geregistreerd als ervaren veldwerker voor het protocol 2001 van de BRL SIKB 2000 "Veldwerk bij milieuhygiënisch bodem- en waterbodemonderzoek".
Zintuiglijke waarnemingen
De bodem bestaat uit zwak siltig, matig fijn zand. De bovengrond is verder zwak humeus. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Hierbij wordt opgemerkt dat gelet op de doelstelling van het onderzoek de veldwerkzaamheden niet conform de NEN 5707 ("Bodem - Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem en partijen grond") zijn uitgevoerd. De uitkomst van het onderzoek is met betrekking tot de parameter asbest derhalve indicatief.
Bodemonderzoek
In het totaal zijn er met behulp van een edelmanboor 9 boringen geplaatst; 6 boringen tot 0,5 m -mv, 2 boringen tot 0,5 m -grondwaterspiegel en 1 boring tot 2,1 m -mv. Deze diepe boring is afgewerkt als peilbuis, teneinde de milieuhygiënische kwaliteit van het grondwater te kunnen bepalen. Van het opgeboorde materiaal is een boorbeschrijving conform de NEN 5104 gemaakt en zijn er grondmonsters genomen over trajecten van ten hoogste 0,5 m, waarbij bodemlagen met verontreinigingskenmerken of een afwijkende textuur separaat bemonsterd zijn.
De bovengrond is licht verontreinigd met koper, kwik, lood, zink en PCB en bevindt zich boven de voor dit gebied verwachte bodemkwaliteit.
Grondwateronderzoek
Centraal op de onderzoekslocatie is een peilbuis (filterstelling 1,1-2,1 m -mv) geplaatst. Het onderste gedeelte van de peilbuis (het peilfilter) is geperforeerd en de ruimte tussen de wand van het boorgat en het peilfilter is opgevuld met filtergrind. Boven het filtergrind is een laag zwelklei aangebracht, zodat er géén verontreinigingen van bovenaf in de peilbuis kunnen migreren. De peilbuis is direct na plaatsing afgepompt en na een wachttijd van minimaal een week is het grondwater bemonsterd.
In de ondergrond en het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd.
Conclusie
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden, op basis van de lichte verontreinigingen in de bovengrond, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
In de VNG-uitgave wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende omgevingstypen. Voor het plangebied en omgeving is sprake van een gebied met functiemenging. De VNG-uitgave gebruikt dit omgevingstype om gebieden te typeren waar sprake is van meerdere functies die zorgen voor een bepaalde levendigheid maar ook voor een bepaalde milieubelasting. In een dergelijk gemengd gebied wordt de vestiging van milieubelastende activiteiten op een kortere afstand dan in woongebieden, mogelijk geacht.
Voor agrarische bedrijfsgebouwen en kassen geldt een richtafstand van 30 m voor een rustige woonwijk en 10 m voor gemengd gebied. In dit geval is sprake van een gemengd gebied. Wanneer in een gemengd gebied minimaal 10 m wordt aangehouden tussen woningen en kassen/ bedrijfsgebouwen, zal ter plaatse van de woningen sprake zijn een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Aangezien de compensatiewoning wordt gerealiseerd op een afstand van circa 90 m ten opzichte van het tegenover gelegen bedrijf wordt voldaan aan deze richtafstand. Daarom is ter plaatse van de beoogde woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In een straal van 50 m rond het plangebied aan de Gooweg liggen geen bedrijfsgebouwen van derden. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf is gelegen aan Gooweg 10, aan de overzijde van de Gooweg ten opzichte van het plangebied.
Ten opzichte van de bedrijfsgebouwen is op grond van de Wet milieubeheer een minimale afstand nodig van 25 m tot de geprojecteerde woningen. Met het aanhouden van de afstandseis uit het Activiteitenbesluit wordt het bedrijf aan de Gooweg 10 niet belemmerd wordt in zijn bedrijfsvoering. Bovendien zal deze locatie op (korte) termijn worden gesaneerd in het kader van de Ruimte voor Ruimte
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van een bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de plandrempels uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de voorliggende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Duurzaam bouwen
Aandacht voor duurzaam en milieubewust bouwen in alle stadia van het ontwerp- en bouwproces is belangrijk. Landelijk zijn afspraken gemaakt om over te gaan naar een duurzame nieuwbouw.
Aan energiebesparing en duurzame energie is een belangrijke rol toegekend bij het halen van een reductie van 30% van de broeikasgassen ten opzichte van 1990 (Het werkprogramma van Schoon en Zuinig (VROM, 2007)). Nederland heeft in het Energierapport 2008 (EZ, 2008) de doelstelling voor energiebesparing opgehoogd van 1,5 naar 2 procent per jaar in 2020. Onder duurzame energiebronnen worden hernieuwbare energiebronnen verstaan. Dit wil zeggen bruikbare energie uit waterkracht, windenergie, zonne-energie, omgevingsenergie en biomassa.
De 'trias energetica' is de leidraad om verstandig om te gaan met energie. Juist bij de bouw kan, voor minimaal de komende 50 jaar, worden bepaald in welke mate nog fossiele energiebronnen nodig zijn. Isolatie met bewezen materialen is daarom onmisbaar voor duurzaam bouwen. De toepassing van nieuwe duurzame verwarming- en koeltechnieken (onder andere warmte-koude opslag uit de bodem) zorgt ervoor dat de warmte (in de winter) of koude (in de zomer) duurzaam en efficiënt wordt opgewekt.
GPR Gebouw® 4
Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Noordwijkerhout het gebruik van GPR Gebouw® 4. GPR Gebouw® 4 is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties kunnen worden gemeten, compleet met rapportcijfers van 1 tot 10. Een score van 6,0 is representatief voor het wettelijke niveau van het Bouwbesluit. Dit instrument kijkt breder dan alleen energie. De GPR-lijst kan online worden ingevuld. Omdat de Milieudienst IJmond diensten verleent aan de gemeente Noordwijkerhout, worden de kosten van het gebruik van GPR Gebouw® 4 gedragen door de Milieudienst IJmond. De ambitie van de gemeente Noordwijkerhout is minimaal een 8 te scoren op de thema's energie en gezondheid en een 7,5 op de thema's milieu en gebruikskwaliteit en toekomstwaarden.
Conclusie
Overeenkomstig het landelijk beleid en het beleid van de gemeente Noordwijkerhout dient duurzaam te worden gebouwd. Als duurzaamheid van het begin van het project wordt meegenomen, is het veel eenvoudiger dan dat het later moet worden ingepast. Duurzame maatregelen maken de woningen comfortabeler en resulteren in een betere toekomstwaarde.
Bij bouwaanvragen wordt een GPR-berekening verlangd door de gemeente Noordwijkerhout.
Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.
Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
Uitvoerbaarheid
Het plan is een particulier initiatief dat zal worden uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemers. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.
Anterieure overeenkomst
Ten behoeve van het bestemmingsplan hebben initiatiefnemers met de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten. Door middel van deze overeenkomst is geregeld dat de kosten die verband houden met het bestemmingsplan voor rekening zijn van initiatiefnemers. Tevens zijn in de overeenkomst afspraken gemaakt over de locatie van de woning en de te slopen bebouwing. Een exploitatieplan is daarom niet nodig.
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de (wettelijke) overlegpartners van de gemeente.
De veiligheidsregio Holland Midden heeft als enige op het voorontwerp- bestemmingsplan gereageerd.
Samenvatting van de reactie
De veiligheidsegio constateert dat aan de Gooweg in de afgelopen tijd diverse woningen zijn gebouwd terwijl in de huidige situatie de hele Gooweg bijna niet is voorzien van bluswatervoorziening.
Beantwoording
De gemeente Noordwijkerhout heeft dit item in een ander kader opgepakt en zal een afzonderlijk voorstel doen aan het college over het aanbrengen van een bluswatervoorziening aan de Gooweg.
In de voorbereiding van het besluit betreffende het bestemmingsplan is de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat de aanvraag gedurende zes weken ter inzage ligt, waarbinnen eenieder schriftelijk zijn zienswijze kenbaar kan maken.
Vanaf woensdag 10 januari 2018 tot en met dinsdag 20 februari 2018 heeft het ontwerpbestemmingsplan en het ontwerpbesluit hogere grenswaarde (geluid) voor iedereen ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen op het plan ingediend.
Het bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en verbeelding. Gekozen is voor dit bestemmingsplan aan te sluiten bij het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied 2015 van de gemeente Noordwijkerhout.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012. Voor de inhoudelijke systematiek is aangesloten op het bestemmingsplan Buitengebied 2015.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke kort toegelicht.
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Hieronder worden de gehanteerde bestemmingen kort toegelicht.
Artikel 4 Tuin
De voortuinen van de woningen in het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Tuin'. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de aangrenzende hoofdgebouwen alsmede voor onoverdekte zwembaden, tennisbannen en paardenbakken. Tevens zijn ter plaats van de aanduiding 'bijgebouwen' garages en bergplaatsen toegestaan.
Artikel 5 Wonen
Voor de nieuwe woningen worden is de bestemming 'Wonen' opgenomen.
Naast burgerbewoning mag 25% van de vloeroppervlakte van een woning inclusief bijgebouwen met een maximum van 50 m² worden aangewend voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Ook zijn per woning één zwembad, één tennisbaan en één paardenbak toegestaan.
De hoofdgebouwen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De gevel van de woning aan de zijde van de Gooweg moet worden uitgevoerd als dove gevel. Bijgebouwen en aan- en uitbouwen zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan. De inhoudsmaat van woningen, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 750 m3, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum inhoudsmaat woning'. De goot- en bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' op de verbeelding. De oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50 m2.
Mantelzorg
Op 1 november 2014 is een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) van kracht geworden. Deze landelijke wetgeving maakt het mogelijk om zonder vergunning 100 m2 aan (vrijstaande) bijgebouwen te gebruiken voor mantelzorg. Het gevolg van deze landelijke regeling is dat het een nadere regeling in dit bestemmingsplan overbodig maakt. Dit bestemmingsplan bevat derhalve geen regeling voor mantelzorg.
In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.