Plan: | Oosterduinen 4-8 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0576.BP201500034-0003 |
Het bedrijf J.A. Liebeton BV, gevestigd aan de Oosterduinen 5 in Noordwijkerhout, heeft het voornemen om haar bedrijfsruimte uit te breiden. De ontwikkeling bestaat uit de bouw van een kas op het perceel achter Oosterduinen 8 én ter compensatie hiervan het verkleinen van het bouwvlak op het perceel nr 4.
De bouw van de kas op perceel 8 past niet in het vigerend bestemmingsplan.
Het voorliggend bestemmingsplan vormt de planologisch-juridische basis voor de bedrijfsuitbreiding en de inperking van de vigerende bouwmogelijkheden op perceel 4.
Het plangebied is gelegen ten noorden van Noordwijkerhout aan de weg Oosterduinen. De globale ligging van het plangebied is in figuur 1.1 weergegeven.
Figuur 1.1. Ligging plangebied in Noordwijkerhout
Bestemmingsplan 'Buitengebied'
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Noordwijkerhout. Dit bestemmingsplan is op 28 april 2005 door de gemeenteraad vastgesteld.
Ter plaatse van percelen 4 en 8 hebben de gronden de bestemming 'Agrarische doeleinden, bollenteelt' (Ab). Het huidige gebruik en bebouwing passen binnen de vigerende regeling. Binnen het bouwvlak (b) mogen gebouwen worden gebouwd.
De pijl op de plankaart geeft de uitbreidingsrichting aan die mogelijk is via een wijzgingsbevoegdheid. Dit betekent dat het bouwvlak via een wijzigingsprocedure met 25% mag worden vergroot in de richting van de pijl.
Binnen het bouwvlak mag de oppervlakte bedrijfsgebouwen, géén glas of ondersteunend glas zijnde, maximaal 250 m² per hectare duurzaam in gebruik zijnde teeltgrond bedragen met een maximumoppervlakte van 3.000 m² per bedrijf. Daarnaast mag maximaal 3.000 m2 aan ondersteunend glas gerealiseerd worden Het bedrijf heeft de maximale bouwmogelijkheden nog niet ingevuld en kan een omgevingsvergunning aanvragen voor de bouw van bedrijfsgebouwen en ondersteunend glas aanvragen.
Op figuur 1.2 zijn de twee percelen afgebeeld; perceel 4 met een rood kader en perceel 8 met een paars kader.
Figuur 1.2: Uitsnede plankaart Buitengebied (blad 2)
Postzegelbestemmingsplan Buitengebied
Op het perceel Oosterduinen 8 vigeert daarnaast het bestemmingsplan 'Postzegelbestemmingsplan Buitengebied' van de gemeente Noordwijkerhout. Dit bestemmingsplannen is op 25 september 2014 door de gemeenteraad vastgesteld.
Ten behoeve van het uitbreidingsplan van het bedrijf Bon is het bouwvlak in zuidwestelijke richting uitgebreid. Het bouwvlak is in figuur 1.3 weergegeven. Door het grondeigendom van de firma Liebeton was het niet mogelijk om, gezien vanaf de Oosterduinen, naar achteren toe uit te breiden. De uitbreiding van het bedrijf Bon heeft daarom plaatsgevonden in zuidwestelijke richting naast de bestaande bebouwing.
Voor deze uitbreiding is een ontwerptekening opgesteld die voor het opstellen van een landschapsadvies, mede gelet op de doorzichten naar het achterliggende landschap, is voorgelegd aan Landschapsbeheer Zuid-Holland. Landschapsbeheer heeft positief geoordeeld mits er tussen de perceelsgrens en de bebouwing een ruimte van 20 meter overblijft voor het doorzicht. Deze ruimte is gegarandeerd door in het bestemmingsplan het bouwvlak van de uitbreiding zo op te nemen dat er een zone van 20 meter overblijft waar geen bebouwing plaats kan vinden.
Figuur 1.3: Uitsnede plankaart Postzegelbestemmingsplan Buitengebied ter plaatse van perceel 8
De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. Na de inleiding in hoofdstuk 1, wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de ontwikkeling die het bestemmingsplan beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op het vigerende rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt de juridische regeling toegelicht, zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan. De ontwikkeling wordt in hoofdstuk 5 getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk bevat een analyse van de bestaande situatie in het plangebied en de directe omgeving. Vervolgens wordt de beoogde ontwikkeling toegelicht.
Profiel bedrijf
Het bedrijf Liebeton is een van de grootste spelers in de markt met de teelt van lavendel. Door innovatie en automatisering kan het bedrijf jaarrond lavendel leveren. Om de continuïteit en de kwaliteit van producten aan de afnemers te garanderen is een uitbreiding van het bedrijf gewenst. Hierdoor kunnen logistieke processen en de automatisering verbeterend worden en ontstaat een bedrijf dat in de toekomst een sterke speler blijft op de markt van lavendelteelt.
Het bedrijf teelt lavendel onder glas en heeft daarnaast 9 hectare bollengrond in eigendom waarop deels bollen en deels lavendel wordt gekweekt. In het verleden was het bedrijf hoofdzakelijk gericht op bollenteelt, op dit moment gezien de huidige markt voornamelijk op de teelt van lavendel. Afhankelijk van marktontwikkelingen kan deze verhouding in de toekomst weer anders liggen.
Huidig gebruik perceel 4
Op perceel 4 is aan de voorzijde 1 bedrijfswoning gelegen. Hierachter zijn een schuur en een koelcel gebouwd. Op het perceel is verder een rolkas aanwezig. De onbebouwde gronden worden gebruikt voor de lavendelteelt. Op het bouwvlak
De oppervlakte aan bebouwing, exclusief de rolkas is:
Gebouwen op perceel 4 | oppervlakte |
woning | 100 m2 |
schuur | 173 m2 |
koelcel | 777 m2 |
Totaal | 1.050 m2 |
Huidig gebruik perceel 6
Op dit perceel bevindt zich de bestaande kas waar de lavendelplanten worden geteeld.
Huidig gebruik perceel 8
Perceel 8 is in bezit van twee grondeigenaren: Maatschap Liebeton en Bon. De gronden van Liebeton zijn gelegen op het noordwestelijk deel van het perceel. Hier is een bedrijfswoning gelegen.
Op de gronden van Bon is een bedrijfswoning gelegen, bestaande kassen en het nieuwe gebouw dat recent mogelijk is gemaakt.
Figuur 2.1: Luchtfoto
Oppervlakte bouwblokken
De oppervlakte van de vigerende bouwvlakken op basis van het bestemmingsplan Buitengebied zijn:
- perceel 4: 8.494 m2.
- perceel 8: 10.181 m2.
Rekening houdend met de eigendommen op perceel 8 bestaat het bouwvlak ten behoeve van Liebeton 3.263 m2 en voor Bon 6.918 m2.
In deze oppervlaktematen is de uitbreiding van Bon in zuidwestelijke richting niet meegeteld omdat deze geen invloed heeft op de onbenutte bouwmogelijkheden op het perceel van Liebeton.
Beschrijving bedrijfsvoering
Op het perceel van Oosterduinen 6 bevindt zich de bestaande kas waar de lavendelplanten worden geteeld. Het planten van deze lavendel gaat vol automatisch door middel van plant-robots en transportbanden. Deze robots en de daarop volgende logistiek bevinden zich allemaal in het gebouw op nummer 6, wat direct naast het perceel op nummer 8 ligt. Wanneer de nieuw te bouwen kas op het perceel 8 wordt gebouwd, kan de logistiek aaneen gesloten worden op het bestaande gedeelte.
Uitbreiding
De ontwikkeling bestaat uit de bouw van een kas op het perceel achter Oosterduinen 8 én ter compenatie hiervan het verkleinen van het bouwvlak op het perceel nr 4. De lengte en breedte van de nieuwe kas zijn circa 90 m bij 95 m, een oppervlakte van 8.960 m2. De goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 5 m en 6 m.
Net zoals bij de uitbreiding van Bon wordt gelet de doorzichten naar het achterliggende landschap een ruimte van 20 m tussen de perceelsgrens en de bebouwing behouden. Deze ruimte is in dit bestemmingsplan gegarandeerd door de positie van het bouwvlak aan deze maat te koppelen. De afstand is namelijk 29 m.
De vergroting van het bouwvlak op perceel 8 bedraagt.
Perceel | Betreft | Oppervlakte | Rekensom |
Perceel 8 | Gewenste oppervlakte nieuwe kas + onbebouwde gronden | 9.415 m2 | |
Perceel 8 | Oppervlakte huidig bouwvlak Liebeton |
3.263 m2 | |
Perceel 8 | wijzigingsbevoegdheid uitbreiding 25% | 815,75 m2 | |
Perceel 8 | Saldo tekort aan benodigd bouwlak | 5.336,25 m2 | 9.415 m2 - 4078,75 m2 |
Ter plaatse van perceel 4 is het bouwvlak met 6.000 m2 verkleind. Het oppervlakte van het bouwvlak is daarmee 2.494 m2. (8.494 m2 minus 6.000 m2). Dit is voldoende voor de bestaande bebouwing van 1.050 m2. Om kwaliteitsverbetering te realiseren wordt een groter bouwvlak ingeleverd dan bij perceel 8 wordt toegevoegd.
Beschrijving landschap in de omgeving van het plangebied
De Oosterduinen ligt aan de noordzijde langs de N206 ten westen van de kern Noordwijkerhout. Het landschap tussen de N206 en de Boekhorsterweg/Duinschoten kent een zeer strakke rechthoekige verkaveling van bollengrond en er ligt de recreatieve zone van het Oosterduinse Meer. De kavels bestaan uit een woonkavel aan de straat met daarnaast en daarachter bollengrond en her en der bedrijfsbebouwing zoals schuren en kassen.
De N206 is een infrastructuurlijn die het bollengebied doorsnijdt. Nabij de locatie is een knoop met op- en afritten. Ter plaatse van deze knoop staat tussen de wegdelen stevige opgaande beplanting. Vanaf de N206 zijn de percelen aan de Oosterduinen 2-8 daarom niet of nauwelijks in beeld.
Vanaf de Oosterduinen is er wel her en der een goed zicht over de bollenvelden tussen de bedrijfswoningen en kassen door. Op andere plekken is door beplanting en bebouwing nauwelijks zicht op dit unieke landschap.
Het perceel van nummer 4 is opgebouwd uit een woonkavel met daarnaast en daarachter bollengrond. Op een deel van deze grond staat bedrijfsbebouwing. Achter de woning staat een kassencomplex/ bedrijfsbebouwing die het landschap insteekt. Naast de woning staat een zogenaamde rolkas, die van plaats op de kavel veranderd in de loop van het seizoen.
Ook de naastgelegen kavels nummers 6 en 8 hebben een woonkavel aan de voorzijde en daarnaast en daarachter kassen en andere bedrijfsbebouwing. Door de plaatsing van de bebouwing en de beplanting op de woonkavels (met name ter plaatse van nummers 5 en 6) zijn er vanaf de woonkavel op nummer 4 tot en met nummer 8 thans nauwelijks doorzichten over de bollenvelden.
Ter plaatste van nummer 4 bestaat een goede mogelijkheid om een stevig doorzicht te behouden door de vigerende bebouwingsmogelijkheden in te perken door bouwrechten te verplaatsen en door het verwijderen van de rolkas.
Beoogde ontwikkeling
Op het perceel nummer 8 wordt een nieuwe kas geplaatst achter de bestaande bedrijfsgebouwen. Met de bedrijfstechnische verbeterslag is het tevens mogelijk om de ruimtelijke kwaliteit en de beleving van het bollenlandschap langs het lint van de Oosterduinen te verbeteren.
De nieuwe kas wordt op een afstand van ten minste 20 m uit de perceelgrens gebouwd, dit in het verlengde van de nieuwe kas die tevens een afstand van 20 m aanhoudt. Dit om het doorzicht over de watergang en de bijbehorende oevers tussen de kavels veilig te stellen. De initiatiefnemer heeft behoefte aan 9.000 m2 bouwvlak voor een nieuwe kas op perceel 8.
Landschappelijke gevolgen
Door op nummer 4 de rolkas aan de voorzijde van de kavel én de bouwmogelijkheden achter de bestaande bedrijfsbebouwing te verwijderen en de resterende bouwmogelijkheden recht achter de bestaande bebouwing te leggen ontstaat er een lang doorzicht (meer dan 600 m) vanaf Oosterduinen over de bollenvelden en kan het doorzicht ook niet meer verstoord worden door kassen of bedrijfsbebouwing. De nieuwe bebouwing op kavel nummer 8 wordt achter de bedrijfsbebouwing en in aansluiting op de bebouwing op het naastgelegen perceel nummer 6 teruggeplaatst. Door de ligging van de bestaande bedrijfsbebouwing op nummer 6 is er geen diagonaal zicht mogelijk en heeft de plaatsing van de bedrijfsbebouwing op naastgelegen perceel nauwelijks invloed op de zichtlijnen en de ruimtebeleving. Daarnaast heeft de plaatsing van de nieuwe kas geen invloed op het beeld in de lengterichting van dit bollenlandschap.
Op het perceel tussen nummer 8 en nummer 10 staan twee rolkassen. Langs deze rolkassen is zicht over de bollenvelden. De nieuwe kassen staan gezien van Oosterduinen vanuit de richting van nummer 10 grotendeels achter de bestaande rolkassen. Het zicht op de bollenvelden wordt vanuit deze richting nauwelijks beinvloed.
Per saldo wordt er zo meer beleefbare openheid in het lint gecreëerd en worden bedrijfstechnisch gunstige bebouwingsmogelijkheden gebeden aan de ondernemer zonder dat dit een negatief effect heeft op de beleving van het landschap. Per saldo blijft het areaal van bebouwingsmogelijkheden gelijk.
Figuur 2.2: Zichtlijnen
Conclusie
De verplaatsing van de bouwmogelijkheden, meer inleveren aan bouwmogelijkheden dan wordt gebouwd en het verwijderen van de rolkas zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Met de ontwikkeling wordt het doorzicht naar het achterliggende bollenlandschap verbeterd en wordt gegarandeerd dat dit doorzicht behouden blijft.
Voor het plangebied zijn diverse rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidstukken relevant. In dit hoofdstuk wordt dit relevante beleid samengevat en wordt de ontwikkeling van het bestemmingsplan getoetst.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Toetsing
Het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een lavendelbedrijf. De ontwikkeling draagt bij aan het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door een directe bijdrage te leveren aan de versterking van de Greenport Duin- en Bollenstreek.
Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 sub 2)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.3 wordt de ladder verder doorlopen aan de hand van het provinciale beleid.
Visie Ruimte en Mobiliteit (9 juli 2014)
De structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (hierna 'de Visie') speelt meer in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. Daarom is er sprake van een combinatie van zowel flexibiliteit als duidelijkheid in de vorm van randvoorwaarden en kaders. De Visie is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor onderdelen.
De vier rode draden zijn:
Zowel de ruimte als het publieke investeringskapitaal is schaars. Daarnaast is de maatschappelijke en economische vraag naar woon- en werkmilieus veranderd. In dergelijke situaties ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen of nieuwe natuur- en recreatiegebieden, als zich in vervolg op bestaande investeringsprogramma’s nieuwe opgaven aandienen. Beter is om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden.
De Zuidelijke Randstad en de grote economische complexen in Zuid-Holland vormen in potentie één grote agglomeratie, die schaal- en clustervoordelen met zich mee kan brengen. De mainport en de greenports zijn voorbeelden van goed werkende clusters. De provincie wil een rijke voedingsbodem blijven bieden voor bestaande en nieuwe economische clusters en sectoren. Daartoe streeft ze naar het creëren en benutten van die schaal- en clustervoordelen. De provincie wil kwaliteiten van de stedelijke agglomeratie versterken door woon- en werkfuncties en voorzieningen op excellent bereikbare knooppunten te clusteren en concentreren. Verder wil de provincie ruimte bieden voor functiemenging. Ten slotte is het belangrijk om reeds bestaande economische sectoren zoals het havenindustriële complex en de glastuinbouw te verduurzamen en versterken.
De essentie van het verbeteren van ruimtelijke kwaliteit is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag. De provincie beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont en in een geactualiseerde vorm onderdeel is van deze Visie Ruimte en Mobiliteit. De kwaliteitskaart staat aan de basis van de regionale Gebiedsprofielen, die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit.
Een ‘water- en energie-efficiënte samenleving’ omvat meer dan het gebruiken van duurzame energiebronnen, energiebesparing en watermanagement. Ook rechtstreekse vermindering van de uitstoot van kooldioxide (CO2) is van belang. In de toekomst is opslag van CO2 onder zee een af te wegen optie. Ook het tegengaan van de inklinking van veengronden vermindert de CO2-uitstoot. Verder vraagt een water- en energie-efficiënte samenleving om een omgeving die bestand is tegen de gevolgen van de klimaatverandering, om ook op lange termijn de kwaliteit van leven en de economische ontwikkelingskansen te borgen. De bescherming tegen hoogwater, langs de rivieren en de kust, moet berekend zijn op hogere waterstanden.
De visie is ingedeeld in een aantal functionele onderdelen, waarvoor het beleid op hoofdlijnen en het specifieke beleid is beschreven:
Toetsing
Met vitale en aantrekkelijke agrarische cultuurlandschappen wil de provincie bereiken dat de landbouw een sprong naar voren kan maken op het gebied van verduurzaming, ruimtelijke kwaliteit en het inspelen op omgevingsfactoren. Het lavendelbedrijf is van grote waarde voor de Greenport Duin- en Bollenstreek. Met de uitbreiding wordt de economische drager van deze greenport versterkt.
Verordening Ruimte (9 juli 2014)
De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Een aantal van deze onderwerpen is hier onder uitgelicht.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuw uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is hierbij van toepassing. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken.
Toetsing
In dit geval is sprake van uitbreiding van agrarische bebouwing. Agrarische functies vallen niet onder de definitie van nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals opgenomen in het besluit ruimtelijke ordening.
Los van de vraag of sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', voldoet de ontwikkeling wel aan de uitgangspunten van de rijks- en provinciale ladder.
De ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte aan bedrijven die zijn gericht op de productie, verwerking, opslag en distributie van lavendel. Uitbreiding is gewenst om de logistieke processen te optimaliseren. Verplaatsing van het agrarisch bedrijf is financieel niet realistisch. De ontwikkeling past bij de ambities van het gebied, namelijk versterking van Greenport Duin- en Bollenstreek. Die ambitie is breder dan alleen bollenteeltbedrijven. De locatie is ook passend ontsloten, omdat het perceel naast een aansluiting op de N206 ligt.
Onderstaand is onder het kopje ruimtelijke kwaliteit aangetoond dat sprake is van bij de Bollengrond passende kwaliteiten. De ontwikkeling is kleiner dan 3 ha en hoeft daarom niet in het programma ruimte te worden opgenomen.
Bebouwingsregels bollenteeltgebied
In artikel 2.1.7. zijn de regels voor bebouwing in het bollenteelt gebied opgenomen. In dit geval wordt op perceel nummer 8 meer dan 3.000 m2 aan kassen gerealiseerd. Dat is op basis van de verordening ruimte alleen mogelijk via de glas voor glas regeling. Middels de glas voor glasregeling kan een grotere oppervlakte aan kassen worden toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit binnen het bollenteeltgebied per saldo wordt verbeterd. In dit geval is er geen sprake van het saneren van bestaand glas, maar worden wel directe bouwrechten ingeleverd. De realisatie van de kassen op perceel 8 levert een aanzienlijke kwaliteitswinst op:
Al met al is strookt de ontwikkeling niet geheel met de regels van artikel 2.1.7. maar wordt wel invulling gegeven aan hetgeen het provinciaal beleid en de verordening ruimte beoogd: versterking van het bollencomplex in combinatie met een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit.
Ruimtelijke kwaliteit
In het kader van de provinciale verordening is onder artikel 2.2.1 opgenomen dat ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen de aard en schaal van het gebied. Is dit niet het geval, dan mag de ontwikkeling niet leiden tot aantasting van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied per saldo gelijk blijft. Dit kan onder meer door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals landschappelijke inpassing of het slopen van bestaande bebouwing. Bij deze ontwikkeling is er sprake van aanpassen. De locatie wordt op een zorgvuldige wijze ingebed in de omgeving waarbij rekening wordt gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, in dit geval Bollengebied.
In paragraaf 2.4 is de landschappelijke inpassing van het bedrijf beschreven.
Door de ontwikkeling aan de achterzijde van de bestaande bebouwing te realiseren worden de kenmerkende doorkijken vanaf de Herenweg tussen de bebouwing naar het achterliggend gebied gewaarborgd. Door de bebouwing tegen de huidige bebouwing aan te plaatsen wordt ook het contrast tussen de strandwal en de strandvlakte behouden. De ontwikkeling zortgt daarmee voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG)(2009)
De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG) is in december 2009 vastgesteld om richting te geven aan een economisch en landschappelijk vitaal buitengebied. De ISG richt zich op het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten, met uitzondering van het duingebied en een deel van het buitengebied van de voormalige gemeente Warmond.
De visie voor het gebied is gericht op herstructurering naar een vitale Greenport met landschapsverbetering en integratie wateropgaven, sanering, schaalvergroting en intensivering van het bollencomplex.
In het landschapsperspectief is in de ISG opgenomen dat ter plaatse van de locatie uitbreiding aan de achterzijde mogelijk is, mits de openheid en de zichtlijnen worden behouden.
Toetsing
Uitbreiding van het agrarisch bedrijf past binnen de doelstelling van de structuurvisie. Door de uitbreiding achter de bestaande bebouwing te realiseren worden de bestaande zichtlijnen gehandhaafd en door de sloop van een rolkas en het verkleinen en versmallen van het bouwvlak ook geborgd dat niet in de zichtlijn gebouwd kan worden. De openheid wordt hierdoor ook niet aangetast en het zicht op de openheid wordt verbeterd.
De ontwikkeling past in het rijks-, provinciaal- en regionaal/gemeentelijk beleid. De ontwikkeling voorziet in een versterking van een voor de Bollenstreek economisch belangrijke sector.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planregels. De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
In dit hoofdstuk zijn de begrippen en wijze van meten conform SVBP2012 opgenomen.
Het hoofdstuk Bestemmingsregels bevat de regels die specifiek gelden voor de bestemming. Ten aanzien van de bestemmingsregels is aangesloten bij de modelregels die zijn opgesteld in het kader van de Kadernota Bestemmingsplannen Buitengebied, welke de gemeentes in de Duin- en Bollenstreek gezamenlijk hebben opgesteld. De bestemming is Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1.
Het plangebied heeft een kans op archeologische sporen. Om deze waarde te waarborgen, is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 opgenomen.
Dit hoofdstuk bevat algemene bouwregels, afwijkingsregels en de antidubbeltelregel. Dit laatste standaardartikel is bindend voorgeschreven voor ieder bestemmingsplan. Daarnaast is in de algemene regels opgenomen dat ten aanzien van parkeren moet worden voorzien, zoals dat eerder in de bouwverordening was geregeld. Hierbij wordt verwezen naar de beleidsregels die binnen de gemeente Noordwijkerhout gelden voor parkeren, zoals is opgenopmen in de ASVV2012.
In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt de citeerwijze van de regels van het plan voorgeschreven.
In dit hoofdstuk wordt het planvoornemen getoetst aan de geldende sectorale wet- en regelgeving. Hierbij wordt per aspect eerst ingegaan op het geldende beleid, daarna wordt de ontwikkeling hieraan getoetst, waarna ten slotte een conclusie volgt dat het planvoornemen past binnen deze kaders.
Verkeersstructuur
Het plangebied wordt ontsloten via de Oosterduinen, een parallelweg van de N206. Richting het zuidwesten sluit de weg na circa 500 meter aan op de N206. De N206 leidt in zuidelijke richting naar Noordwijkerhout, Noordwijk en Katwijk in noordelijke richting naar De Zilk en Haarlem. De Oosterduinen is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h. Er zijn geen fietsvoorzieningen aanwezig. Gezien het beperkte aantal bestemmingen aan de weg en een beperkte verkeersintensiteit, wordt dit niet als probleem gezien.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De verkeersgeneratie voor kassen bedraag 7,47 mvt/etmaal per netto hectare. De nieuwe ontwikkeling voorziet in 8.960 m2 kassen, oftewel 0,896 netto hectare. Hieruit volgt een verkeersgeneratie van 7 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is van dermate orde dat deze niet tot problemen zal leiden in de verkeersafwikkeling.
Parkeren
In de regels is opgenomen dat parkeren op eigen terrein en binnen het bouwvlak dient plaats te vinden. Uitgaande van 7 mvt/etmaal, zullen er ongeveer 4 parkeerplaatsen benodigd zijn voor de ontwikkeling. Op eigen terrein is voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien.
Conclusie
De bereikbaarheid van het plangebied is, mede gezien de ligging nabij de N206, goed. Door de uitbreiding zal meer verkeer naar het plangebied komen. Gezien het geringe aantal extra verkeersbewegingen zal dit niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Ten aanzien van parkeren is voldoende ruimte op eigen terrein aanwezig. Het aspect verkeer staat de ontwikkelingen dan ook niet in de weg.
Beleid en normstelling
Voor nieuwe geluidsgevoelige functies en nieuwe wegen dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden om aan te tonen of voldaan wordt aan de normen ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) voor nieuwe situaties.
Onderzoek en conclusie
Onderhavig plan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige functies en/of nieuwe wegen mogelijk. Akoestisch onderzoek kan achterwege blijven.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Onderzoek
Door de ontwikkeling is er een toename van verkeer van 7 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 50%. Uit de Nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,05 µg/m³ en van fijn stof van 0,01 µg/m³. Beide toenames blijven ruim beneden de 1,2 µg/m³. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Provincialeweg N206 (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving lagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Conclusie
De conclusie is dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar leefmilieu ter plaatse.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusie
Voor kassen geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geluid en 10 m in een gemengd gebied.
Het plangebied en de omgeving zijn te karakteriseren als een gemengd gebied door de menging van de functies woningen en (agrarische) bedrijvigheid en de ligging langs een drukke doorgaande provinciale weg. De dichtstbijzijnde woningen, niet behorende tot de eigen inrichting, liggen op ruim 60 meter afstand van de planlocatie. Er wordt dan ook ruimschoots voldaan aan de richtafstand. Er is ter plaatse van de omliggende woningen dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Daarnaast vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen.
De conclusie is dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van het plangebied geen historische activiteiten bekend zijn die mogelijk hebben geleid tot bodemverontreiniging. Het aspect bodem levert dan ook geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling. In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen zal actueel bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Beleid en normstelling
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. De conclusie is dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekeninghoudend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan
Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net/regels/keur_algemene.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit de percelen Oosterduinen 4 en 8 te Noordwijkerhout en is in gebruik als bollengrond.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem ter plaatse van het plangebied uit zandgrond. Er is sprake van grondwatertrap IIb. Dit houdt in dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 en 0,4 m beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwatertrap tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP -0,1 m.
Waterkwantiteit
Rondom het plangebied zijn verschillende watergangen gelegen. Ten noordoosten, zuidoosten en zuidwesten van het plangebied zijn overige boezemwatergangen gelegen. Ten noordwesten van het plangebied is een primaire watergang gelegen. Rondom deze watergangen liggen beschermingszones. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.
Figuur 5.1 Watergangen binnen het plangebied (Hoogheemraadschap van Rijnland)
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De aanwezige watergangen behoren niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling bestaat uit de bouw van een kas op perceel 8 en ter compensatie daarvan het verwijderen van het aanwezige bouwvlak op perceel 4.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding van meer dan 500 m2 dient deze toename gecompenseerd te worden door de aanleg van functioneel open water. 15% van de toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Door de ontwikkeling ontstaat een toename in verharding van 8.960 m2. Voor de ontwikkeling dient dan ook 1.344 m2 water te worden aangelegd. Het verbreden van de aanwezige watergangen ligt het meest voor de hand als compenserende maatregel. Hiervoor is voldoende ruimte binnen het perceel. In de latere planvorming worden hier nadere keuzes in gemaakt.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.
Omdat het plangebied niet is gelegen binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering is geen watervergunning noodzakelijk.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit landbouwgrond.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een nieuwe kas waarvoor de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Beleid en normstelling
Gebiedsbescherming
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt en beschermd. In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn Natura 2000-gebieden (Habitat- en/of Vogelrichtlijngebieden), natuurmonumenten en landschapsgezichten beschermd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en plannen moet worden onderzocht of dit effect heeft op de beschermde natuurgebieden.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000 gebieden. Circa 1,6 km ten westen ligt het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of van een ecologische verbindingszone. Deze liggen op ruime afstand van het plangebied.
Figuur 5.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden
(bron: www.ruimtelijkeplannenzuidholland.nl/VRM)
Het gebied Kennemerland-Zuid is een uitgestrekt duingebied aan de zuidkant van het Noordzeekanaal. Het omvat onder meer het Nationaal Park Zuid-Kennemerland en de Amsterdamse Waterleidingduinen. De rijkdom van het gebied hangt samen met de breedte van de duinen, het hoge kalkgehalte, het uitblijven van grootschalige vergravingen (vooral in de noordelijke helft) en de historische, kleinschalige agrarische invloed vanuit oude zeedorpen. Bovendien is het aansluitende strandwallenlandschap op veel plaatsen bewaard gebleven. In de binnenduinrand liggen diverse oude landgoedbossen met goed ontwikkelde stinzenflora.
Directe effecten op het gebied Kennemerland-Zuid zoals areaalverlies, versnippering, verstoring en verandering van waterhuishouding treden niet op omdat het plangebied op grote afstand is gelegen en is gescheiden door wegen. Ten aanzien van stikstofdepositie geldt dat gezien de geringe verkeersgeneratie en de grote afstand tot het Natura-2000 gebied geen significante negatieve effecten optreden op de instandhoudingsdoelstellingen van dit natuurgebied. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).
De conclusie van het veldonderzoek is dat mogelijk ter plaatste van de uitbreiding de rugstreeppad leeft. Deze pad kan er gewoon blijven leven als in de aanlegfase wordt voorkomen dat padden worden gedood of verwond. Dit kan plaats vinden door eventueel aanwezige padden te verplaatsten naar delen die blijven behouden. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden zal volgens een ecologisch werkprotocol gewerkt worden, waarmee mitigerende maatregelen worden getroffen. Tevens worden de werkzaamheden begeleid door een ecologische deskundige.
Er komen daarnaast algemene broedvogels voor in het gebied van de uitbreiding. In verband met de aanwezigheid van deze vogels wordt aangeraden om te werken buiten het broedseizoen of op een manier dat de vogels niet tot broeden komen. Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden.
De bebouwing (kassen) bezitten geen gaten waarin vleermuizen of vogels zich zouden kunnen ophouden. Voor overige soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt.
Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde soorten uitgesloten; de realisatie en uitvoering van het plan is niet in strijd is met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.
Conclusie
Er treden geen negatieve effecten op beschermde gebieden en soorten op.
Regelgeving en beleid
Wet archeologische monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Nota Archeologie
De Nota Archeologie is in 2007 door archeologisch adviesbureau RAAP opgesteld voor de gemeenten Hillegom, Lisse en Noordwijkerhout. De Nota Archeologie en de bijbehorende Archeologische beleidskaart dient bij het opstellen van bestemmingsplannen te worden gebruikt. Op grond van de Nota Archeologie en bijbehorende Archeologische beleidskaart zijn voor een groot deel archeologische verwachtingswaarden aanwezig voor het plangebied.
Onderzoek en conclusie
De Archeologiekaart laat zien dat een deel van het plangebied is gesitueerd in een gebied met een hoge kans op archeologische sporen. Het gebied ligt namelijk in de strandwal (gele gebied). Bij bodemingrepen dieper dan 0,3 m en groter dan 100 m² dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. In dit bestemmingsplan is een dubbelbestemming archeologie opgenomen. Voorafgaand aan werkzaamheden dient het archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Figuur 5.2: Archeologiekaart
Landelijk beleid
Het werkprogramma van Schoon en Zuinig (VROM, 2007) beschrijft hoe Nederland in 2020 30 procent minder broeikasgassen wil uitstoten ten opzichte van 1990. Op basis hiervan hebben het Rijk en de gemeenten in 2007 het Klimaatakkoord ondertekend. Aan energiebesparing en duurzame energie is een belangrijke rol toegekend. Nederland heeft in het Energierapport 2008 (EZ, 2008) de doelstelling voor energiebesparing opgehoogd van 1,5 naar 2 procent per jaar in 2020. Onder duurzame energiebronnen worden hernieuwbare energiebronnen verstaan. Dit wil zeggen bruikbare energie uit waterkracht, windenergie, zonne-energie, omgevingsenergie en biomassa. Duurzame energie speelt in Nederland nog een beperkte rol. De Nederlandse overheid streeft naar 20 procent duurzame energie in 2020 (VROM, 2007). Het kabinet Rutte II hanteert het aandeel duurzame energie van 16 procent in 2020. Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren is de energieprestatie-coëfficiënt voor nieuwe woningen in het Bouwbesluit (wettelijk kader) in 2011 aangescherpt van 0,8 naar 0,6 en wordt deze in 2015 verder verlaagd naar 0,4.
GPR Gebouw
GPR Gebouw is een programma voor het omzetten van ontwerpgegevens van een gebouw naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. GPR gebouw gaat over woonkwaliteit, de toekomstwaarde én de gebruikelijke thema's van duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel voor het maken van keuzes bij nieuwbouw en renovatie van woningen, scholen en andere gebouwen
Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Noordwijkerhout het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers van 1 tot 10.
Keuzemodules geven aan hoe scores zijn te verhogen (tot maximaal een tien) voor de vijf verschillende onderdelen energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.
Binnen het ontwerp (of de renovatie) is men vrij om binnen de verschillende modules voorzieningen naar keuze te realiseren, zolang deze keuzes leiden tot het gewenste ambitieniveau.
Per project wordt door de Omgevingsdienst West Holland (gratis) digitaal een sublicentie voor het programma GPR Gebouw verstrekt
De ambitie van de gemeente Noordwijkerhout is minimaal een 7 te scoren op het de thema's energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde
Energiebesparing bedrijven Wet milieubeheer
Wanneer blijkt dat de normen van de jaarverbruikcijfers in de oude bedrijfsvoering al overschreden worden (jaarverbruik van 50.000-200.000 kWh elektriciteit en/of 25.000-75.000 m³ gas) moeten de bedrijven op grond van artikel 2.15, eerste lid uit het Activiteitenbesluit aangeven op welke wijze zij gaan voldoen aan de Best Beschikbare Techniek. Voorwaarde hierbij is dat er een terugverdientijd van minder dan vijf jaar is.
Bij renovatie van bedrijfspanden moeten duurzame technieken, onder andere op het gebied van energiezuinige verlichting en verwarming in overweging genomen worden. Hierbij moet worden aangesloten bij de branchegerichte check- en maatregellijsten op de website:
www.infomil.nl/onderwerpen/duurzame/energie/energiebesparing
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met de betreffende partij waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 28 oktober 2015 tot en met 8 december 2015 voor inspraak ter inzage gelegd. Tijdens deze inspraakperiode hebben inwoners, bedrijven, bestuurlijke partners en instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, de gelegenheid gekregen om op het voorontwerp een reactie in te dienen.
Tijdens deze periode zijn geen reacties in het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro en inspraakreacties ontvangen. Inspraak en overleg hebben dan ook geen aanleiding gegeven tot wijzigingen in het bestemmingsplan.
Overeenkomstig de wettelijke vereisten heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 8 juni 2016 tot en met dinsdag 19 juli 2016 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen in het gemeentekantoor van Noordwijkerhout. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend. De terinzagelegging heeft dan ook geen aanleiding gegeven tot wijzigingen in het bestemmingsplan.
Na de ter inzagelegging is het bestemmingsplan Buitengebied 2015 vastgesteld. Dit bestemmingsplan Buitengebied is daarmee het vigerende bestemmingsplan voor de gronden waarvoor onderhavig bestemmingsplan wordt vastgesteld. Met de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied 2015 heeft de raad besloten het gebied rondom de Oosterduinen te bestemmen als Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1. In het ontwerpbestemmingsplan was nog de bestemming Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 2 opgenomen. Ambtshalve is de bestemming vanwege het besluit van de raad over het bestemmingsplan Buitengebied 2015 gewijzigd in Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1.