direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Schippersvaartweg 38 Noordwijkerhout
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0575.OMGVDSchipper38NWH-VA01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de bouw van één woning, ter vervanging van de huidige woning op het perceel aan de Schippersvaartweg 38 te Noordwijkerhout. Het initiatief past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' van de voormalige gemeente Noordwijkerhout, vanwege de overschrijding van het bouwvlak en overschrijding van de goothoogte. De overschrijding van de maximaal toegestane inhoud kan in principe middels een binnenplanse afwijking (artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1° Wabo) worden vergund.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken moet een ruimtelijke onderbouwing worden opgesteld. Het bestemmingsplan bevat onvoldoende binnenplanse flexibiliteit om dit bouwplan mogelijk te maken.

Om de uitbreiding mogelijk te maken, kan met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Dit is opgenomen in onderhavig rapport.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Schippersvaartweg 38 te Noordwijkerhout. Het plangebied ligt in het buitengebied van Noordwijkerhout, ten oosten van de bebouwde kom Noordwijkerhout. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het perceel van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGVDSchipper38NWH-VA01_0001.jpg"

Overzichtskaart ligging perceel van ontwikkeling (rood omlijnd), bron Openstreetmap

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGVDSchipper38NWH-VA01_0002.png"

Locatie perceel plangebied (rood omlijnd) en bouwplan (blauw gearceerd), bron: luchtfoto 2022

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015', zoals vastgesteld door de toenmalige gemeenteraad van Noordwijkerhout op 30 juni 2016. Het perceel heeft reeds de bestemming 'Wonen' met een aanduiding bouwvlak. Binnen het aangegeven bouwvlak mag een woning maximaal 750 m3 aan inhoud hebben. Een maatvoeringsaanduiding op het bouwvlak geeft aan dat de maximum goothoogte 4 meter is en dat de maximum bouwhoogte 8 meter is. Voorts heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

Op het perceel van de Schippersvaartweg 38, bekend als B-4196, is naast een woonbestemming ook een bedrijfsbestemming, een groenbestemming, een agrarische bestemming en een tuinbestemming aanwezig.

De beoogde vervanging van de bestaande woning past niet binnen de geldende bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan Buitengebied 2015, vanwege de overschrijding van het bouwvlak, het bestemmingsvlak wonen; een klein deel van de nieuwe woning valt in de bestemming Tuin, de inhoudsmaat en de goothoogte.

Met behulp van een ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat de nieuwbouw van de woning ruimtelijk en milieuhygiënisch aanvaardbaar is. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGVDSchipper38NWH-VA01_0003.png" Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2015 met contouren van de nieuw te bouwen woning (blauw gearceerd)

1.4 Leeswijzer

In de planbeschrijving, hoofdstuk 2, wordt ingegaan op de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid beschreven en in hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten opgenomen. In hoofdstuk 5 vindt de integrale afweging van de ontwikkeling plaats en in hoofdstuk 6 wordt tot slot ingegaan op de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

De woning aan de Schippersvaartweg 38 te Noordwijkerhout stamt uit 1972. Ten westen en ten zuiden van de woning bevindt zich een groothandel voor bloembollen met een aantal bedrijfshallen en een terrein voor opslag en laden en lossen. Aan de oostkant bevindt zich een waterpartij met groen daaromheen. Aan de overkant van de weg bevinden zich agrarische gronden ten behoeve van bollenteelt en er bevindt zich een burgerwoning.

De woning is gelegen in het buitengebied vlakbij de kern Noordwijkerhout.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGVDSchipper38NWH-VA01_0004.jpg"

Bestaande situatie, bron: Google Streetview

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend plan beoogt de nieuwbouw van een woning aan de Schippersvaartweg 38 te Noordwijkerhout. De woning komt in de plaats van een bestaande woning. De nieuw te bouwen woning heeft een footprint van circa 181 m2 inclusief de vergunningvrij te bouwen garage. Naast de garage en aan de woning wordt ook een overkapping gerealiseerd.

De woning heeft een (bouw)hoogte van circa 6,5 meter met een plat dak. De (nieuwe) goothoogte is in strijd met het bestemmingsplan, de maximale bouwhoogte wordt niet overschreden. De bouw- en goothoogte van de garage en overkapping zijn in overeenstemming met het bestemmingsplan Buitengebied. Deze worden vergunningvrij gerealiseerd (en maken derhalve geen deel uit van deze aanvraag).

Onderstaande afbeelding geeft de uitbreiding van de woning in blauwe arcering weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGVDSchipper38NWH-VA01_0005.png" Nieuwbouw woning, bron: luchtfoto 2021 en Tekeningenboek ontwerp Schippersvaartweg 38 Veldhoven en Partners

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGVDSchipper38NWH-VA01_0006.png"

Situatie tekening nieuwbouw woning, bron: Tekeningenboek ontwerp Schippersvaartweg 38 Veldhoven en Partners

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGVDSchipper38NWH-VA01_0007.png"

Situatie tekening nieuwbouw woning, bron: Tekeningenboek ontwerp Schippersvaartweg 38 Veldhoven en Partners

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante geldende beleidskader. In paragraaf 3.1 wordt ingegaan op het Rijksbeleid. In paragraaf 3.2 is het provinciaal beleid opgenomen en het regionaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. In paragraaf 3.4 is het gemeentelijk beleid beschreven. Het in dit hoofdstuk samengevatte ruimtelijk beleidskader is niet uitputtend.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Toetsingskader

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI. Het gaat om het strategisch beleid, omdat de NOVI een visie is en de hoofdzaken bevat van het beleid voor de fysieke leefomgeving (artikel 3.2 Omgevingswet).

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 zijn opgegaan in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is in zijn geheel vervallen, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het gaat daarbij om 'omgevings-inclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

De NOVI geeft dus weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten worden gesteld bij de inrichting van Nederland en hoe keuzes worden gemaakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dit in samenhang plaatsvindt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en wordt gezorgd voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen er omheen. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Toetsing en conclusie

Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Toetsingskader

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Enkele in het Barro opgenomen onderdelen zijn kustfundament, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, natuurnetwerk Nederland, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Toetsing en conclusie

In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende plan.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Toetsingskader

In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de vervanging van de bestaande woning aan de Schippersvaartweg 38 te Noordwijkerhout.

Het realiseren van de woning wordt toegestaan door het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, aanhef en onder 3o Wabo. Op grond van artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht is de ladder van overeenkomstige toepassing op een buitenplanse omgevingsvergunning.

Om aan de eisen van de duurzame ladder te kunnen voldoen dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden aangetoond en indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is beoogd zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

Toetsing en conclusie

Voorafgaande aan de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking dient getoetst te worden of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van één burgerwoning, ter vervanging van één bestaande in het buitengebied van Noordwijkerhout. Vanwege de kleinschalige omvang van het project kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is niet van toepassing op dit initiatief.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De Omgevingsvisie van Zuid-Holland biedt een strategische blik op de lange(re) termijn voor de gehele fysieke leefomgeving en bevat de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid van de provincie Zuid-Holland. De Omgevingsvisie vormt samen met de Omgevingsverordening en het Omgevingsprogramma het provinciale Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het Omgevingsbeleid beschrijft hoe de provincie werkt aan een goede leefomgeving, welke plannen daarvoor zijn, welke regels daarbij gelden en welke inspanningen de provincie daarvoor levert.

De Omgevingsvisie bevat verschillende onderdelen. In de ambities wordt omschreven waar de provincie naartoe wil. De beleidsdoelen geven hier richting aan en de beleidskeuzes bepalen hoe de ambities bereikt dienen te worden. Daarnaast zijn in het omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken deel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en –plannen,

De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGVDSchipper38NWH-VA01_0008.png"
Ruimtelijke hoofdstructuur provincie Zuid-Holland (bron: provincie Zuid-Holland)

Uit deze bovenstaande kaart volgt dat het plangebied in de visie van de provincie Zuid-Holland deel uitmaakt van het kustlandschap en de bollenstreek.

Het kustlandschap is opgebouwd uit een opeenvolging van zee, strand, jonge duinen, strandvlakten en strandwallen parallel aan de kust. Deze langgerekte structuur is op twee plaatsen onderbroken: bij de monding van de Oude Rijn en bij de voormalige monding van de Maas. Veel strandwallen zijn in de loop van de tijd vergraven voor het zand of de bollenteelt, waardoor het kenmerkende reliëf is verdwenen. De duinen en het strand kennen een grote natuurlijke dynamiek en uitersten in omstandigheden: van droog en heet naar nat en koud of van zout naar zoet. Dit maakt het strand en de duinen ecologisch erg waardevol. Richtpunten in het kustlandschap betreffen:

  • Ontwikkelingen versterken en gebruiken waar mogelijk de natuurlijke dynamiek en omstandigheden van de kust (duinen, strand en voordelta/vooroever).
  • Ontwikkelingen houden het verschil herkenbaar tussen "hoog en droog" en "laag en nat" en bouwen voort op de parallelle kuststructuur.
  • Veiligheidsmaatregelen zijn mede gericht op het versterken van het natuurlijk kustkarakter.

Het bollenlandschap is ontstaan door het vergraven van oude duinen en strandwallen en de aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve van de bollenteelt. Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones.

De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt.

Dit betekent dat een ontwikkeling bijdraagt aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, op een logische plek in deze structuur ligt en toekomstbestendig is. Opgave hierbij is om de intensivering in de landbouw en de verstedelijking te koppelen aan een versterking van de landschappelijke structuur. Richtpunten in het bollenlandschap betreffen:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen de open en nog gave strandvlakten en de voor de bollenteelt in cultuur genomen (afgezande) oude duinen en strandwallen.
  • Verdichting vindt plaats in reeds bestaande verdichte zones.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud en versterking van het zicht op de bollenvelden en de aantrekkelijkheid van het bollenlandschap.

Greenport Duin- en bollenstreek

Zuid-Holland kent onder de noemer greenports een aantal (glas)tuinbouwconcentratiegebieden die zich kenmerken door hun clusterwerking en de primaire productie en teelt van tuinbouwgewassen. De provincie wil de greenports in Zuid-Holland waar mogelijk versterken en de transitie versnellen. De sturing door middel van rode contouren is vervallen. In de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin en Bollenstreek is duidelijkheid gegeven over de greenports. Bij schaalvergroting en bedrijfsontwikkeling wordt de provincie bij de uitwerking betrokken.

Bollenlandschap

Het plangebied is aangewezen als Bollenlandschap. De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt. Dit betekent dat een ontwikkeling bijdraagt aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, op een logische plek in deze structuur ligt en toekomstbestendig is. Opgave hierbij is om de intensivering in de landbouw en de verstedelijking te koppelen aan een versterking van de landschappelijke structuur.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

In samenhang met de Omgevingsvisie, is ook de Omgevingsverordening Zuid-Holland opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende bepalingen zijn relevant voor het plan:

Artikel 6.9 - Ruimtelijke kwaliteit
Met behulp van artikel 6.9 poogt de provincie Zuid-Holland te sturen op de ruimtelijke kwaliteit in de provincie. Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van ‘ja, mits’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheidt maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen twee uitgangspunten:

  • een kleinschalige ontwikkeling heeft in beginsel minder ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten dan een grootschalige ontwikkeling en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid;
  • hoe hoger en specifieker de kwaliteit van een gebied is, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.

In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling:

  • 1. Inpassing:
    Dit betreft een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of de stad. De ontwikkeling is gebiedseigen, passend bij de maat en de aard van de bestaande kenmerken van een gebied. De ontwikkeling speelt zich af op het niveau van een kavel. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of een woning in een lint. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks en wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met topkwaliteit.
  • 2. Aanpassing:
    Dit betreft een ontwikkeling die aansluit bij de huidige identiteit van een gebied, maar op structuurniveau wijzigingen of aanvullingen voorziet. Een voorbeeld is de aanleg of verbreding van een provinciale weg, een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied of een nieuw landgoed. Bewoners en gebruikers uit de bestaande omgeving merken duidelijk invloed van de nieuwe ontwikkeling. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief zo gunstig mogelijk resultaat.
  • 3. Transformatie:
    Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat er een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. Er ontstaat een nieuwe toekomst voor het gebied met een nieuwe gebiedsidentiteit. De impact van deze plannen op een gebied is groot. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden.

Indien sprake is van inpassing stelt artikel 6.9, eerste lid, sub a, dat:

"Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit: de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen)."

Hiervan is sprake. Wel moet een gebiedseigen ontwikkeling of functie naadloos aansluiten op de bestaande kenmerken en gebruikswaarden van een gebied. Een gebiedseigen ontwikkeling draagt bij aan behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en heeft daarmee geen negatieve invloed op de (kenmerken) van de omgeving. Het ondersteunt bestaande landschappelijke structuren of heeft een belangrijke functie bij het instandhouden van de bestaande gebiedskenmerken en kwaliteiten. De inpassing is uitgewerkt in paragraaf 2.2.

Artikel 6.17 Bollenteeltgebied
Een bestemmingsplan voor gronden binnen het bollenteeltgebied laat primair bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen. Voornoemd artikel uit de Omgevingsverordening verzet zich dus niet tegen dit plan met inachtneming van het regionale beleid.

3.2.3 Conclusie

De ontwikkeling betreft een beperkte aanpassing ten opzichte van de bestaande situatie. De huidige woning aan de Schippersvaartweg 38 wordt vervangen door een nieuwe woning. De ontwikkeling behoeft een beperkte afwijking van geldend bestemmingsplan, maar past in geldend provinciaal beleid zoals hierboven uiteengezet (inpassing). Het geldend provinciaal beleid biedt op voorhand geen belemmeringen voor de nadere uitwerking van voorliggend initiatief en de ontwikkeling is dus niet in strijd met de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zuid-Holland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin en Bollenstreek

Toetsingskader

De raden van de zes Greenportgemeenten hebben op 10 december (Hillegom) en op 17 december 2009 (Katwijk, Lisse, Hillegom, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen) de Intergemeentelijke structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek vastgesteld. In 2016 is de herziening door alle zes Greenportgemeenten, waaronder de (voormalige) gemeente Noordwijkerhout, vastgesteld. De structuurvisie heeft het 'Pact van Teylingen' en het 'Offensief van Teylingen' vervangen. De ISG is voor de Greenportgemeenten van de Duin- en Bollenstreek een wettelijk zelfbindend kader voor gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied tot 2030 en geldt als toetsingskader voor toekomstige plannen.

De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) B.V. zal samen met de aandeelhoudende Greenportgemeenten verder vormgeven aan de inhoud en uitvoering van het meerjarenprogramma, dat voortvloeit uit de ISG. De ISG is gericht op het creëren van een vitale Greenport met een vitaal landschap. Hiervoor zijn de volgende ambities en uitgangspunten opgesteld:

  • 1. de economische herstructurering van de Greenport staat centraal;
  • 2. de gemeenten zullen de herstructureringsopgave combineren met landschapsverbetering;
  • 3. de gemeenten zullen verdergaande verrommeling van het landschap tegengaan;
  • 4. met het uitvoeren van de woningbouwopgave, zoals in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek overeen is gekomen, de maximale woningbouwbijdrage van de Duin- en Bollenstreek bereikt is;
  • 5. de gemeenten het areaal aan 1e klas bollengrond van 2.625 ha duurzaam moeten handhaven, hoewel zij met het herstructureringsproces tijdelijke krimp onder nader te bepalen voorwaarden (waaronder harde tijdgebonden compensatiegaranties) toestaan;
  • 6. primaire greenportfuncties, zoals bollencluster, vaste planten, bloemencluster en toerisme (inclusief greenportgerelateerde handel en dienstverlening), krijgen bij conflicterende ruimteclaims prioriteit boven niet primaire greenportfuncties, zoals overige landbouw en veeteelt.

De basis om tot verbetering van de landschapskwaliteiten in de Duin- en Bollenstreek te komen is het Landschapsperspectief. In de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin en Bollenstreek wordt het landschap verdeeld in verschillende 'kamers' en worden de beleidsregels op hoofdlijnen weergegeven. Onderstaande kaart geeft het landschapsperspectief weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGVDSchipper38NWH-VA01_0009.png"

Kaart Landschapsperspectief, plangebied binnen rode cirkel

Toetsing en conclusie

De ontwikkeling van het plangebied betreft de sloop van een bestaande woning en hiervoor in de plaats de bouw van een nieuwe woning. Daardoor is er geen sprake is van aantasting van de openheid en/ of zichtlijnen. Voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de ambities van de ISG zoals onder andere opgenomen in de Kaart Landschapsperspectief.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Woonvisie

Toetsingskader
Voor wonen is de gemeentelijke woonvisie van toepassing (inwerkingtreding 26 januari 2021).

Toetsing en conclusie
Voorliggend plan voorziet in de verplaatsing van één woning in het buitengebied van Noordwijkerhout. Deze ontwikkeling past binnen de ambitie/ afspraken uit de woonvisie.

3.4.2 Welstandsnota

Toetsingskader
In de welstandsnota is een analyse gemaakt van de (voormalige) gemeente Noordwijkerhout. Op basis van deze analyse zijn verschillende gebieden onderscheiden. Deze gebieden worden beschreven en gewaardeerd en aan de hand van de bevindingen zijn criteria geformuleerd waaraan bouwplannen in de betreffende gebieden (welstandshalve) zouden moeten voldoen.

De beoordeling van de woongebouwen is gericht op afwisseling en individualiteit, zorgvuldige detaillering en traditioneel materiaal- en kleurgebruik. Voor bouwplannen in het buitengebied worden hier de beschrijving en de welstandscriteria gegeven.

Toetsing en conclusie
De Welstandscommissie zal beoordelen of de nieuwbouw past binnen de welstandseisen zoals deze gelden voor het buitengebied.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Water

Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.

Plangebied

Voor de voorliggende ontwikkeling, het vervangen, vergroten en (deels) verplaatsen van een woning, treedt geen verschil op wat betreft water en waterhuishouding. Hiermee is een digitale watertoets overbodig.

Het plangebied ligt in het buitengebied van Noordwijkerhout. In het plangebied zijn geen knel- en aandachtspunten inzake de waterkwaliteit en de waterkwantiteit bekend. De gronden in het plangebied zijn reeds deels verhard. De toename van verharding in het plangebied is kleiner dan 500 m2. Er is geen compensatie nodig in de vorm van oppervlaktewater. De verwachting is dat voorgenomen ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Conclusie

Het aspect water levert geen belemmering op voor onderhavige ontwikkeling.

4.2 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura-2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan (of ander ruimtelijk besluit) dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

in de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;

soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;

overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het ruimtelijk besluit moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Toetsing

In het kader van de Wnb - vanwege de activiteit sloop - kunnen nadere soortonderzoeken vereist zijn om te bepalen of een ontheffing voor de Wnb noodzakelijk is voor het uitvoeren van het plan. Uit deze nadere onderzoeken kan naar voren komen dat een ontheffing van de Wnb met betrekking tot bijvoorbeeld soort als huismus, gierzwaluw en/of vleermuizen nodig is. Mits tijdig maatregelen kunnen worden genomen, is in redelijkheid aan te nemen dat een ontheffing voor het vernietigen en verstoren van jaarrond beschermde nesten en verblijfplaatsen van huismus, gierzwaluw en vleermuis verkregen wordt. Denk bij deze maatregelen bijvoorbeeld aan het tijdig realiseren van tijdelijke verblijfplaatsen, het aanbrengen van permanente voorzieningen voor deze soorten in de nieuwbouw en de mogelijkheid om sloop van de bebouwing uit te stellen. Als hieraan kan worden voldaan is in het kader van de ruimtelijke procedure het plan in redelijkheid uitvoerbaar te achten.

Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. Het uitvoeren van een AERIUS-berekening is niet nodig. Er is immers slechts sprake van een beperkte ontwikkeling, waarbij het aantal woningen (1) gelijk blijft. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Conclusie
Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de aspect 'ecologie' geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling in het kader van de te volgen ruimtelijke procedure en dus uitvoerbaar is.

4.3 Bodem

Toetsingskader
Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012 mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.

Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:

  • nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
  • er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
  • het bouwwerk de grond raakt en;
  • er na sloop wordt herbouwd.

Toetsing
Door middel van een verkennend milieukundig bodemonderzoek is de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgelegd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 1 (Bodemonderzoek).

Uit het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat atmosferische depositie de enige (beperkte) bron van PFAS-verontreiniging op het de locatie kan zijn. Van atmosferische depositie is bekend dat dit tot beperkt verhoogde PFAS-gehaltes in bodem en water kan leiden.

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht, niet lijnvormig" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is. De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltig, matig fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus.

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Wel zijn er grindlagen aangetroffen. Boring 4 is gestuit op een handmatig ondoordringbare laag. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen puin(resten) of andere asbestverdachte materialen aangetroffen. Zowel in de bovengrond als in de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met lood.

Conclusie en advies

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht, niet lijnvormig" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreiniging met lood in het grondwater, niet geheel bevestigd.

Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw, alsmede de bestemmingsplanwijziging van onderzoekslocatie.

Asbest

Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Een onderzoek asbest in bodem/ puin conform de NEN 5707/5897 wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Algemeen

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie” of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

4.4 Geluid

Toetsingskader
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het bouwen van één woning aan de Schippersvaartweg. De Wet geluidhinder beschouwt dergelijke gebouwen als zogenaamd geluidsgevoelige gebouwen. Derhalve moet onderzocht worden of toetsing aan de Wet geluidhinder moet plaatsvinden.

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Uitzondering zijn de wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van dertig kilometer per uur geldt. Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone moet een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 (Akoestisch onderzoek) bij deze toelichting.

Toetsing

Voor het plangebied is reeds een tekening opgesteld met de projectie van de woning. Voor elke zijde van de woning zijn toetspunten ten behoeve van 2 bouwlagen gemodelleerd. De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 2021.1.

Ten gevolge van de Schippersvaartweg treedt een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De maximaal te ontheffen waarde van 53 dB wordt enkel op de voorgevel overschreden. Voor de Schippersvaartweg is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk.

Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig. Vanwege de Schippersvaartweg dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Voor de woning dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woning is de realisatie van een dove voorgevel en een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevel noodzakelijk.

Conclusie
Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling indien een hogere waarde wordt verleend en indien de voorgevel voorzien wordt van een 'dove' gevel. Het planvoornemen kan met inachtneming van die maatregelen als uitvoerbaar worden geacht.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

4.5.1 Wet- en regelgeving

Toetsingskader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

4.5.2 Archeologie

Toetsing
Het archeologiebeleid van de (voormalige) gemeente Noordwijkerhout is verankerd in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015'. De gronden in het plangebied zijn bestemd als 'Waarde - Archeologie 2'. Indien sprake is van een bouwplan voor een bouwwerk met een oppervlakte van 500 m2 en groter en dieper dan 30 cm, dient een archeologisch rapport te worden overlegd. Daarvan is gelet op het voorliggende bouwplan geen sprake.

Ter plaatse geldt dan ook geen verdere verplichting tot een archeologisch onderzoek. Voor het plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHISmeldpunt). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

4.5.3 Cultuurhistorie

Toetsing

Het plangebied ligt in het door de provincie op de Kwaliteitskaart aangewezen bollenlandschap. Het bollenlandschap is ontstaan door het vergraven van oude duinen en strandwallen en de aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve van de bollenteelt. Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones.

De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op nieuwbouw van een woning op het perceel aan Schippersvaartweg 38 te Noordwijkerhout. De bestaande woning wordt daarbij gesloopt. Hiermee is op het perceel met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van onevenredige aantasting van de openheid en/of zichtlijnen vanaf de Schippersvaartweg. Ook past de nieuw te bouwen woning qua aard binnen de bestaande gebiedskwaliteiten van het bollenteeltgebied.

In het plangebied ligt geen bebouwing dat als rijks- of gemeentelijke monument is aangewezen.

4.5.4 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor ontwikkeling aan de Schippersvaartweg 38 te Noordwijkerhout.

4.6 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed.

Verkeer

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de nieuwbouw van een burgerwoning op het perceel aan de Schippersvaartweg 38 te Noordwijkerhout. De bestaande woning wordt gesloopt. De ontwikkeling is dusdanig kleinschalig van aard dat deze geen/weinig invloed heeft op de verkeersveiligheid, doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van naastgelegen percelen. Netto zijn er namelijk geen extra verkeersbewegingen te verwachten.

Parkeren

Met de nieuwbouw van de woning wordt de oude woning vervangen. Er ontstaat derhalve geen extra parkeerbehoefte. De bestaande parkeerbehoefte wordt op eigen terrein opgevangen. Op eigen terrein is voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien.

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van drie procent verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling betreft de nieuwbouw van een woning aan de Schippersvaartweg 38 te Noordwijkerhout. De bestaande woning wordt daarbij gesloopt. Netto vindt er wat betreft luchtkwaliteit dus geen verandering plaats. Het project is daarmee niet in betekenende mate van invloed op de luchtkwaliteit. Er behoeft niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor onderhavige ontwikkeling.

4.8 Externe veiligheid

Toetsingskader
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving.

Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

Toetsing

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de digitale Risicokaart voor het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGVDSchipper38NWH-VA01_0010.jpg"

Uitsnede risicokaart (plangebied blauwe arcering), bron: www.risicokaart.nl

In en nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook vindt in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen. Op 500 meter ten oosten van het plangebied bevindt zich wel de spoorlijn Leiden Centraal - Lisse. Het plangebied bevindt zich ruim buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 en het plasbrandaandachtsgebied van de spoorlijn. Hiermee vormt de spoorlijn geen directe belemmering voor het plangebied. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn en op meer dan 200 m. Gezien het feit dat het gaat om één bestaande woning met een personendichtheid van maximaal 2,4 is geen sprake van een groepsrisico (de kans dat 10 personen overlijden vanwege een ongeval met gevaarlijke stoffen). Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.9 Bedrijven- en milieuzonering

Toetsingskader
Indien door middel van een project nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet men aantonen dat een goed leefmilieu mogelijk blijft. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mag men omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden aantasten door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Het aspect milieuzonering is dus tweeledig.

Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009)' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven.

De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:

  • binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen;
  • concrete milieu-informatie over een specifiek bedrijf heeft meer waarde dan algemene informatie;
  • de afstanden hebben betrekking op de afstand tot een rustige woonwijk; bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn;
  • afdoende milieuhygiënische maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger, kunnen een kortere afstand eventueel mogelijk maken.

De onderstaande toetsing bevat een onderdeel dat aandacht besteedt aan bedrijven en functies in de omgeving die al dan niet hinder kunnen ondervinden van dit project alsook aan in hoeverre het project al dan niet hinder kan ondervinden als gevolg van bedrijven en functies in de omgeving.

Plangebied

In de VNG-publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende omgevingstypen. Voor het plangebied en omgeving is sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Noordwijkerhout. Het plangebied ligt langs een ontsluitingsweg en langs deze weg bevinden zich verscheidene functies. Hierdoor kan het gebied volgens de VNG-publicatie worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. In een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één stap worden verlaagd.

De ontwikkeling van de woning betreft een kwetsbaar object. Op het naastgelegen perceel bevindt zich een groothandel voor bloembollen. Volgens de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering vallen de activiteiten van dit bedrijf onder categorie 3.1. Voor dit bedrijf geldt in een gemengd gebied een richtafstand van 30 meter tot kwetsbare objecten, volgens de VNG Handreiking Bedrijven en Milieuzonering. Wanneer ten minste 30 meter wordt aangehouden tussen de woning en bedrijfsgebouwen, zal ter plaatse van de woningen sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

In onderstaande afbeelding is in arcering een zone van 30 meter weergegeven ten opzichte van het bedrijfsperceel. De afbeelding maakt duidelijk dat de zone de huidige woning raakt, maar ook over de plannen van de toekomstige woning valt. Op basis hiervan zou geconcludeerd kunnen worden dat er ter plaatse geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is. Echter, rondom de woning bevindt zich een parkeergelegenheid en een in- en uitrit ten behoeve van de bedrijfslocatie. Zwaardere bedrijfsactiviteiten van het bedrijf vinden niet plaats op korte afstand. Van reeds aanwezige hinder in de bestaande situatie is dan ook geen sprake.

Bovendien wordt met de voorgenomen ontwikkeling de woning enkele meters verder weg geplaatst van het bedrijf ten opzichte van de huidige situatie. Hierdoor is er meer afstand ten opzichte van het bedrijf. Van een extra belemmering van het bedrijf is dan ook geen sprake. Het bedrijf wordt immers belemmerd vanwege de aanwezigheid van de bestaande woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGVDSchipper38NWH-VA01_0011.png"

Afbeelding: zone van 30m rondom bedrijf (zwart gearceerd) inclusief onderliggende bestemmingen en het bouwplan (blauw gearceerd).

Gewasbeschermingsmiddelen

Omliggende gronden van het plangebied (noordzijde) zijn bestemd voor bollenteelt. De VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering geeft hiervoor geen specifieke richtafstanden. Voor intensieve teelten waarbij sprake is van een intensief gebruik aan gewasbeschermingsmiddelen wordt op basis van jurisprudentie een richtafstand geadviseerd van 50 meter.

De woning ligt (bouwvlak) op een afstand van circa 15 m ten opzichte van omliggende agrarische gronden. In de nieuwe situatie betreft dit dezelfde afstand.

In dit geval is in planologisch-juridisch opzicht bollenteelt toegestaan, dit is mogelijk op grond van de geldende bestemming ‘Agrarisch - Bollenteelt – bollenzone 1’. Bij bloembollen wordt intensief, maar neerwaarts gespoten. Deze spuittechniek (naar beneden spuiten) zorgt voor beduidend minder drift in de lucht dan opwaartse of zijwaartse machinale bespuitingen. Omdat in planologisch-juridisch opzicht maximaal bollenteelt is toegestaan wordt in deze onderbouwing uitgegaan van deze teelt en de daarbij meest gebruikte gewasbeschermingsmiddelen.

In de bollenteelt worden zowel schimmelbestrijdingsmiddelen (fungiciden), onkruidbestrijdingsmiddelen (herbiciden) als insectenbestrijdingsmiddelen (insecticiden) gebruikt. Hoewel er geen specifieke middelen voor de bollenteelt zijn ontwikkeld – de markt is daarvoor te klein en de ontwikkelingskosten te hoog - zijn veel gebruikte middelen in gewasbeschermingsmiddelen asulam, chloorprofam, prochloraz, tebuconazool en carbendazim. Een teler maakt een keus op basis van wat op een zeker moment het meest effectief is. Dat is afhankelijk van de periode van het jaar, de ziektedruk en de voorkeur van de teler. Het toegelaten gebruik staat per gewasbeschermingsmiddel aangegeven in de wettelijke gebruiksvoorschriften die te vinden zijn in de toelatingendatabank van het Ctgb.

Uit onderzoeken van de Wageningen UR blijkt dat de gezondheidsrisico’s van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden met name liggen bij opname van stoffen door de huid (dermaal risico). Door drift (verwaaiing van spuitvloeistof) kan de mens ongewenst in contact komen met gewasbeschermingsmiddelen. In het algemeen neemt de drift af naarmate de afstand toeneemt. In de onderzoeken van de WUR is het maximaal dermale blootstellingseindpunt (AEL) vastgesteld op 100%. Overschrijding van dit eindpunt betekent dat de huidblootstelling van mensen aan bepaalde gewasbeschermingsmiddelen tot schadelijke effecten kan leiden voor de gezondheid. In de winter groenblijvende windhagen aan de rand van een perceel kunnen de hoeveelheid drift aanzienlijk beperken.

In 2019 is een omvangrijk onderzoek uitgebracht van een consortium van wetenschappers waarin voor het eerst zo uitgebreid de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen in Nederland in kaart is gebracht, specifiek bij omwonenden van bollenvelden. In het algemeen blijkt uit het onderzoek dat naast opname van de huid en inademing mensen stofdeeltjes met bestrijdingsmiddelen op hun kleding en schoenen mee kunnen dragen en dat mensen via het eten van groente en fruit uit eigen tuin bestrijdingsmiddelen binnen kunnen krijgen. De belangrijkste routes voor de blootstelling van omwonenden zijn verdamping van bestrijdingsmiddelen vanuit het bollenveld na de bespuiting en inname van bestrijdingsmiddelen via huisstof. Omdat de wind tijdens de bespuitingen niet gericht was op de huizen van omwonenden, werd in het veldonderzoek geen bijdrage via drift tijdens de bespuitingen waargenomen. Dit laatste is ook goed gebruik bij telers. Er wordt vrijwel altijd gelet op de windrichting bij bespuitingen. Het is namelijk ook in het belang van de teler dat de gespoten middelen op de gewassen terechtkomen, in het gebied van het gewas blijven en niet van het gebied afwaaien (behalve gezondheidsredenen ook vanwege de hoge kosten van arbeid (loonwerk) en kosten van gewasbeschermingsmiddelen).

Uit het onderzoek blijkt verder dat de blootstelling aan de onderzochte middelen bij de toelatingsprocedure niet te laag wordt ingeschat door het Ctgb: “In de procedure voor de toelating van bestrijdingsmiddelen wordt beoordeeld of langdurige blootstelling aan een bepaalde concentratie van een bestrijdingsmiddel in de lucht leidt tot overschrijding van een risicogrens voor de gezondheid. Als dit het geval is, wordt het middel niet toegelaten. Voor deze beoordeling wordt, afhankelijk van het bestrijdingsmiddel, uitgegaan van een vaste concentratie van 1 of 15 microgram per kubieke meter lucht. De maximale luchtconcentraties voor alle bestrijdingsmiddelen op de OBO-meetlocaties waren minstens tien keer lager dan de bij de toelating gehanteerde vaste concentratie.”

In het onderzoek zijn vier blootstellingsroutes voor omwonenden onderzocht: drift, verdamping, neergeslagen residuen bij huis en herbetreding van behandeld gewas. Deze routes worden ook meegenomen in het model dat het Ctgb gebruikt bij de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen bij de toelatingsprocedure. Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • Drift: In het model dat ook door het Ctgb wordt gehanteerd, wordt rekening gehouden met een blootstelling van een persoon aan een vaste hoeveelheid drift op 2 meter afstand van het gewas. Hierbij wordt opname van de huid meegenomen als ook inademing. Verder blijkt (citaat RIVM 2019, p. 33): “De OBO-meetresultaten werden op dit punt sterk bepaald door de weersomstandigheden tijdens het moment van spuiten. Telers kiezen bij voorkeur een spuitmoment waarbij de wind van de woningen af staat en dat is tijdens dit onderzoek ook zo gedaan. Dit betekende voor het OBO dat drift tijdens het spuiten niet direct bij de omwonenden terechtkwam.”
  • Verdamping: In het model dat ook door het Ctgb wordt gehanteerd wordt rekening gehouden met verdamping van middelen (citaat, p. 33): “het EFSA-model gaat uit van een vaste concentratie bestrijdingsmiddel in de lucht (1 of 15 microgram per kubieke meter), die de hele dag aanwezig is. Tijdens de OBO-metingen waren de hoogste luchtconcentraties minstens tien keer lager dan de vaste waarde die bij de toelating wordt gebruikt als daggemiddelde concentratie, voor een toets op langdurige blootstelling.”

Ten aanzien van de aspecten ‘neergeslagen residuen bij huis’ en ‘herbetreding van gewas’ is door het RIVM geen onderzoek gedaan. Men adviseert daar vervolgonderzoek naar te doen. Zoals eerder vermeld worden deze aspecten bij de toelatingsprocedure door het Cgtb wel meegenomen.

Conclusie RIVM en Ctgb

Hoewel nooit alle risico’s kunnen worden uitgesloten – 100% zekerheid bestaat niet - wordt in het onderzoek geconcludeerd dat er geen gezondheidsproblemen naar voren gekomen die samenhingen met het wonen in de nabijheid van bollenteelt. Ook het Ctgb heeft gereageerd op voornoemd onderzoek. Hun conclusie luidt: “onderzoeken naar de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen van omwonenden van landbouwgebieden laten zien dat onder realistische gebruiksomstandigheden de veilige grenswaarden niet worden overschreden. Dit betekent dat omwonenden geen gezondheidsrisico’s lopen. Er is daarom geen reden om in te grijpen in de toegelaten middelen. De onderzoeken bevestigen dat de door het Ctgb gebruikte beoordelingsmethodieken en de daarin gehanteerde Europese modellen voor verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen naar de omgeving (omwonenden, grond, moestuingewassen) robuust zijn: de feitelijke blootstelling is lager dan de berekende blootstelling bij toelating van de middelen.”

Sinds 1 januari 2018 is het Activiteitenbesluit milieubeheer gewijzigd ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij open teelten. Met deze maatregelen wordt onder meer de emissie van gewasbeschermingsmiddelen naar de omgeving (zoals omwonenden) beperkt in plaats van alleen naar het water. Hoewel de meeste telers in de bollenteelt al veelvuldig (verdergaande) driftreducerende spuittechnieken toepassen, zoals spuiten met driftreducerende doppen die een driftreductie teweegbrengen van tenminste 95%, dient er vanaf voornoemde datum verplicht een driftreductie van ten minste 75% te worden bereikt voor het gehele perceel. Voor alle open teelten worden de eisen aan driftreducerende maatregelen verscherpt en op het gehele perceel van toepassing verklaard in plaats van binnen een afstand van 14 meter vanaf de insteek van een oppervlaktewaterlichaam zoals dat voorheen gold. Dit geldt ook voor de bollenteelt. Op grond van het voornoemde dient elke bollenteler dus maatregelen te nemen die een driftreductie van tenminste 75% voor het gehele perceel teweegbrengen.

De meest overheersende windrichting in Nederland is de zuidwestelijke richting. Gezien de ligging ten opzichte van het perceel waarop bollenteelt in planologisch opzicht mogelijk is (en aanwezig is), is de kans op verwaaiing van drift richting de beoogde woonlocatie beperkt aanwezig. Hoewel die kans klein is, kan eventuele drift van die percelen wel richting de (voor)tuin en woning waaien of anderszins terechtkomen, gezien de ligging van het woonperceel ten opzichte van het betreffende agrarische perceel.

Zoals eerder is vermeld dient bij de besluitvorming inzake een ruimtelijke procedure te worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt bij het aspect spuitzonering in dat de bedrijfsvoering van de teler niet mag worden belemmerd door de woonlocatie (woning met tuin) en dat ter plaatse van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig dient te zijn.

Zoals beschreven blijkt uit onderzoek van het RIVM dat er geen gezondheidsproblemen naar voren gekomen die samenhangen met het wonen in de nabijheid van bollenteelt. Dit is door het Ctgb bevestigd. Dit komt mede omdat telers in de regel niet spuiten bij harde wind of een windrichting richting woningen.

Conclusie
Op basis van de bovenstaande analyse kan het plan wat betreft het aspect milieuzonering uitvoerbaar worden geacht.

4.10 M.e.r.- beoordeling

Toetsingskader
In bijlagen C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van een bestemmingsplan planm.e.r.-plichtig, projectm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Toetsing
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

De planologische wijziging (vervanging van één woning) is naar aard en omvang dusdanig beperkt dat hier geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject D11.2.

Conclusie
Er is geen vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.11 Duurzaamheid

Overeenkomstig het landelijk beleid en het gemeentelijk beleid dient duurzaam te worden gebouwd. Als duurzaamheid aan het begin van het project wordt meegenomen, is het veel eenvoudiger dan dat het later moet worden ingepast. Duurzame maatregelen maken de woningen comfortabeler en resulteren in een betere toekomstwaarde.

Hoofdstuk 5 Afweging

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de bouw van een woning ter vervanging van de huidige woning aan de Schippersvaartweg 38 te Noordwijkerhout.

De ontwikkeling past binnen het geldende rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het initiatief is verder niet strijdig met de duurzaamheidsladder. Wat betreft de milieuaspecten kan gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn.

Kortom, op basis van het geldende beleid en de onderzoeksgegevens zijn geen belemmeringen bekend voor onderhavige ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de verlening van een omgevingsvergunningen waarbij gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt de economische uitvoerbaarheid van het project aangetoond. Het voorliggende project wordt gerealiseerd op initiatief van de eigenaar van het bedrijf en de bestaande woning aan de Schippersvaartweg 38 te Noordwijkerhout. De kosten die gepaard gaan met het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing en de uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke kosten worden verhaald via legesheffing.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het plan heeft gedurende de wettelijke termijn van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze zes weken heeft een ieder de gelegenheid gehad om een zienswijze op het plan naar voren te brengen. Er zijn geen zienswijzen op het plan ingediend.