Plan: | Het Laantje 37, Noordwijk |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0575.HetLaantje37NW-ON01 |
Aan Het Laantje 37 bevindt zich nu een bollenteeltbedrijf, ongeveer 500 meter ten zuidwesten van de kern Noordwijk en op enkele tientallen meters afstand van de Coepelduynen. De eigenaar en initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bedrijfsactiviteiten te beëindigen en de bedrijfsbebouwing met een omvang van ca. 6.000 m2 te slopen. Het plan is om hier twee burgerwoningen mogelijk te maken. Één door de bestaande bedrijfswoning als gewone woning te bestemmen en één compensatiewoning door toepassing van de Ruimte voor ruimte-regeling. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is dit postzegelbestemmingsplan opgesteld, waarin wordt onderbouwd dat deze ruimtelijke ontwikkeling uitvoerbaar is.
Het plangebied bestaat uit het perceel Het Laantje 37 en omvat zowel de bedrijfsbebouwing als de bedrijfswoning. De locatie ligt in het bollenlandschap in de zuidwesthoek van de gemeente Noordwijk, ingeklemd tussen de kern Noordwijk de duinrand en het terrein van zorginstelling 's Heeren Loo, locatie Willem van den Bergh. Figuur 1.1 geeft de ligging van het plangebied aan op een luchtfoto.
Figuur 1.1 - Ligging plangebied (bron: Google Earth)
Op het perceel geldt het bestemmingsplan Landelijk Gebied, dat op 13 april 2017 is vastgesteld en van toepassing is op nagenoeg het hele buitengebied van de gemeente Noordwijk. De locatie Het Laantje 37 is bestemd als 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone - 1' met een archeologische dubbelbestemming (zie figuur 1.2). De ontwikkeling die voorligt is niet mogelijk met een binnenplanse wijziging. Daarom is voor deze locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Figuur 1.2 - Uitsnede geldende planologische situatie (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven en wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante sectorale omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid nader toegelicht.
De locatie Het Laantje 37 omvat een agrarisch bedrijfsperceel op ongeveer 100 meter van de doorgaande weg. Het erf is met Het Laantje verbonden door één verharde en één onverharde toerit. In de noordoosthoek van het perceel staat de bedrijfswoning. Op het perceel staat een kas met een oppervlakte van 5.500 m2 en 500 m2 aan overige bedrijfsbebouwing (zie figuur 2.1 - 2.3).
De locatie ligt solitair in een relatief open 'bollenkamer' in het bollenlandschap tussen Noordwijk en zorginstelling 's Heeren Loo. Alle gronden waaraan het perceel direct grenst zijn in gebruik als bollengrond. Honderd meter naar het westen begint de binnenduinrand. Hemelsbreed ligt Het Laantje 37 op één kilometer van de Noordzee. De dichtstbijzijnde andere functies in de directe omgeving zijn zorginstelling 's Heeren Loo (locatie Willem van den Bergh) aan de zuidwestkant en de woningen en bedrijvigheid aan de Gerleeweg.
Figuur 2.1 - Huidige situatie (luchtfoto: Google Earth).
Figuur 2.2 - Aanzicht op de locatie vanaf Het Laantje (foto: Streetview).
Figuur 2.3 - Zicht op de locatie en de toerit naar Het Laantje, gezien vanuit het oosten (bron: greendestinations.info).
Na de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten en de sloop van de bedrijfsgebouwen, wordt het agrarische bouwvlak opgeheven. Het leeuwendeel van de gronden houdt de bestemming 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone - 1', maar dan zonder bouwvlak. De voormalige bedrijfswoning wordt herbestemd als burgerwoning (bestemming 'Wonen') op basis van bestaande rechten. Direct naast deze woning wordt een nieuw bouwkavel opgenomen, waarop één compensatiewoning kan worden gerealiseerd. Op figuur 2.4 zijn de nieuwe bouwvlakken opgenomen. De beide bouwvlakken hebben een oppervlakte van elk 1000 m2. Voor de nieuwe woning geldt een maximale inhoudsmaat van 750 m3. De verbeelding die hoort bij de beoogde situatie is opgenomen als figuur 2.4.
Figuur 2.4 - Plangebied met indicatieve locatie nieuwe woning
Ruimte voor ruimte-regeling
De gemeente heeft in haar reactie op het principeverzoek ingestemd met het toepassen van de Ruimte voor ruimte-regeling. Met de vaststelling van de Visie Ruimte en Mobiliteit in 2014 heeft de provincie Zuid-Holland de regeling Ruimte voor ruimte geschrapt en wordt het aan de betreffende gemeenten overgelaten om ruimtelijke plannen te faciliteren. Aanvullend daarop is door de gezamenlijke Greenportgemeenten met de provincie een afspraak gemaakt dat tot de herziening van de ISG2016, als overgangsmaatregel, nog wel toepassing kan worden gegeven aan de regeling Ruimte voor ruimte. Dit om in de overgangsperiode tot de vaststelling van de ISG2016 te onderzoeken of er aanvullend behoefte zou bestaan aan een eigen intergemeentelijke regeling Ruimte voor ruimte.
Vanaf 22 juli 2016 verlenen de gemeenten van de Greenport Duin en Bollenstreek geen medewerking meer aan nieuwe verzoeken om toepassing van de regeling Ruimte voor ruimte. Daarbij wordt aangetekend dat een uitzondering wordt gemaakt voor verzoeken om toepassing van de regeling Ruimte voor ruimte, waarop door het gemeentebestuur schriftelijk in het verleden al is bevestigd dat daaraan in principe medewerking zal worden verleend en waaraan nog geen uitvoering is gegeven. Het voorliggende plan betreft een dergelijk verzoek.
Voor de toepassing van de Ruimte voor ruimte-regeling dient tenminste 5.000 m2 aan glas te worden gesloopt voor het oprichten van een compensatiewoning. Schuren, garages en andere zwaardere en meer permanente constructies en bouwwerken tellen zwaarder mee in het gesloopte totaal. In het bollenlandschap wordt door de initiatiefnemer alleen al 5.500 m2 glas gesloopt, met daarbij ook nog een aanliggende schuur van 500 m2. Van de 1.000 m2 surplus aan vierkante sloopmeters ziet de initiatiefnemer af.
Ruimtelijke kwaliteitsverbetering
De ruimtelijke ontwikkeling die wordt beoogd leidt tot verbetering van de kwaliteit in dit deel van het buitengebied van Noordwijk. Deze kwaliteitsslag ligt ten grondslag in het feit dat in het open bollenlandschap kassen worden gesloopt en daarvoor in de plaats één woning wordt toegevoegd. De ruimtelijke kwaliteitsverbetering bestaat uit:
Landschapsadvies
Voor de ontwikkeling aan Het Laantje 37 is een Landschapsadvies opgesteld. Hierin wordt het effect van de beoogde ontwikkeling op de ruimtelijke kwaliteit en de aansluiting op de kwaliteiten, zoals genoemd provinciale kwaliteitskaarten en het gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek, uitgebreid besproken. In het Landschapsadvies worden richtlijnen voor beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing geformuleerd. De landschappelijke maatregelen die hieruit voortvloeien zijn in figuur 2.5 gevisualiseerd, en zijn in de regels van dit plan vertaald in de vorm van een voorwaardelijke verplichting (bestemming Wonen, specifieke gebruiksregels).
Figuur 2.5 - Landschappelijke inrichtingsschets met indicatieve maatregelen
Het bestemmingsplan dient getoetst te worden aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid nader beschreven.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is tot nu toe gedeeltelijk vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
De beoogde ontwikkeling valt niet onder één van de nationale belangen.
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
Toepassing en conclusie
Het toevoegen van een nieuwe woning, in combinatie met het omzetten van een bestaande bedrijfswoning in een reguliere woning, betreft geen 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Uit jurisprudentie volgt dat woningbouwlocaties met minder dan 12 nieuwe woningen niet als stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt en dus niet 'ladderplichtig' zijn (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). De Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op het voorliggende bestemmingsplan.
Het relevante provinciale beleid is vastgelegd in de visie Ruimte en Mobiliteit (VRM, juli 2014). Bij deze structuurvisie hoort een programma Ruimte (juli 2014). Beide zijn in 2016 geactualiseerd en in 2018 gewijzigd. In de VRM wordt geen ruimtelijk eindbeeld geschetst, maar geeft een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. Hierbij zijn vier richtinggevende rode draden bepaald: beter benutten en opwaarderen wat er is, het vergroten van de agglomeratiekracht, het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Ruimtelijk kwaliteitsbeleid
Het kwaliteitsbeleid van Zuid-Holland is ingestoken als 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten met richtpunten en de gebiedsprofielen. De gebiedsprofielen zijn in samenhang met de decentrale overheden opgesteld.
Om te bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is met name de ruimtelijke impact op de gebiedsidentiteit en de bestaande structuur, zoals uiteengezet in het gebiedsprofiel, van belang. Daarvoor wordt in de VRM onderscheid gemaakt in drie types ontwikkelingen: inpassen, aanpassen en transformeren (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1 - Typologie van ontwikkelingen in de VRM (bron: VRM)
Kwaliteitskaarten en gebiedsprofiel 'Duin & Bollenstreek'
Het gebiedsprofiel is een handreiking van de provincie en bevat informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het
gebiedsprofiel is de schakel tussen de kwaliteitskaart en de beeldkwaliteitsparagrafen van lokale overheden. Het geeft een beschrijving en ambitie voor de kenmerken en kwaliteiten van een gebied.
De Zuid-Hollandse bollenstreek is een bijzonder onderdeel van de kuststrook, omdat het reliëfrijke patroon van strandwallen en strandvlakten hier sinds het einde van de 18de eeuw is geëgaliseerd. Delen van de strandwallen zijn afgegraven ten behoeve van wegenaanleg en stadsuitbreidingen (Leiden en Haarlem). Daardoor kwam de afgevlakte zandige bodem dichter boven het grondwater te liggen en ontstonden er uitstekende condities voor de bollenteelt. Vervolgens zijn ook delen van de natte en venige strandvlakten omgespoten om ze als bollengrond te kunnen gebruiken. Het verschil tussen de strandwallen en -vlakten is in dit gebied op enkele plekken nog zichtbaar.
Het Bollengebied kent één dominant grondgebruik: de bollenteelt. Verlies van oppervlakte van de bollengrond moet gecompenseerd worden: door het slopen van bebouwing, het verbeteren van de kwaliteit van tweede klas bollengrond of door het omzetten van daarvoor aangewezen graslanden. Deze regel is een harde garantie voor het behoud van productiegrond en voor het behoud van open ruimte. Door de verspreide bebouwing langs de wegen wordt de ruimtelijke opbouw van het bollenlandschap ervaren als 'kamers': vlakke open ruimtes met verdichte randen.
De relevante hoofdambities uit het gebiedsprofiel Duin- & Bollenstreek die betrekking hebben op de
locatie Het Laantje 37 zijn:
Uit de kwaliteitskaart komt verder naar voren dat een tweetal thema's van toepassing zijn op het plangebied: 'woonlandschap' en 'bollenlandschap in de binnenduinrand'. In het Landschapsadvies (bijlage 1) worden de karakteristieken en ambities van beide thema's uitgebreid toegelicht. Hier wordt volstaan met het benoemen van de voor deze ontwikkeling relevante ambities per thema (figuur 3.1).
Tabel 3.1 - Overzicht van relevante thema's en ambities uit de kwaliteitskaart
Woonlandschap | • Voorkomen dat de kernen aan elkaar groeien. • Behouden en versterken diversiteit van het woonlandschap. • Benutten bouwopgave voor het versterken van de landschapsstructuur. |
Bollenlandschap in de binnenduinrand | • De specifieke kwaliteiten van het landschap als 'bollentuin' versterken door zones open te houden en groene randen langs de kamers op de strandwallen te maken. • Vanuit de oost-west wegen de verschillende landschappen zichtbaar maken. • Entrees en randen van het 'bollentapijt' accentueren. • Aantrekkelijkheid van het bollengebied versterken door landschapsbouw, bijvoorbeeld door: - toevoegen van beplanting op de strandwallen (lanen, houtwallen, bosschages, hagen); - aanplant van hagen in het zanderijenlandschap; - aanleg van natuurvriendelijke oevers langs noord-zuid gerichte watergangen in de strandvlaktes en langs het boezemwater. |
Toepassing
De ontwikkeling aan Het Laantje 37 valt onder de noemer 'inpassen'. De aard en schaal van de ontwikkeling zijn zodanig dat van aantasting van de gebiedsidentiteit geen sprake is. Ook wijzigt de bestaande structuur niet. Het gaat om een ontwikkeling op kavelniveau, waarbij zowel het bouwvlak als de bebouwde oppervlakte afneemt. De Verordening ruimte schrijft verder voor dat inpassingen aansluiten bij de aard en schaal van het gebied en voldoen aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Bij de toetsing van de ontwikkeling aan de Verordening ruimte wordt op dit vereiste nader ingegaan (paragraaf 3.3.2).
In tabel 3.2 wordt uiteengezet waar en hoe de ontwikkeling aan Het Laantje 37 bijdraagt aan de relevante thema's en ambities uit de kwaliteitskaart.
Tabel 3.2 - Toetsing aan de relevante thema's en ambities uit de kwaliteitskaart
Woonlandschap | De ontwikkeling heeft geen invloed op het al dan niet aan elkaar groeien van kernen. Het woonlandschap wordt door de ontwikkeling versterkt. Door bij de ontwikkeling te kiezen voor streekeigen beplanting worden de kenmerken van de bollenlandschap versterkt en blijft de sterke rand tussen het bollenlandschap en binnenduinrand bestaan. Door het slopen van de schuren en de inzet van nieuwe representatieve bebouwing passend in de landschapsstructuur, een groene inpassing van de kavel en een deel van de gronden terug te geven ten behoeve van bollenteelt wordt nieuwe kwaliteit aan het bollenlandschap toegevoegd. |
Bollenlandschap in de binnenduinrand | De ontwikkeling leidt door de sloop van de kassen in het landschap enerzijds tot meer openheid in de bollenkamer en door de ontwikkeling van de woonkavel anderzijds een inpassing die beter aansluit op het bestaande bollenlandschap. De kavel wordt door de inzet van gebiedseigen beplanting landschappelijk ingepast. De ontwikkeling heeft positieve gevolgen voor de openheid en het doorzicht vanaf het bollenlandschap op de opgaande beplanting van de binnenduinrand. |
Verder blijkt de kwaliteitskaart dat het plangebied buiten de aangewezen natuur- en recreatiegebieden ligt. Ook ligt het plangebied niet in de gebieden die vanwege hun kwetsbaarheid of bijzonderheid in één van de twee beschermingscategorieën vallen.
Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling aan Het Laantje 37 is een 'innpassing'. Er wordt voldaan aan de relevante ambities op de kwaliteitskaart. Daarnaast verbetert met deze ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse, zoals nader toegelicht in het Landschapsadvies (bijlage 1). Hiermee past de ontwikkeling binnen de doelen en kaders van de VRM.
Naast de structuurvisie heeft de provincie de Verordening ruimte vastgesteld (juli 2014). Ook de Verordening is in 2016 herijkt en per mei 2018 gewijzigd. In de provinciale verordening staan de algemeen verbindende regels waaraan een gemeentelijk bestemmingsplan of besluit moet voldoen.
Toepassing en conclusie
De verordening bevat enkele regels die relevant zijn voor dit bestemmingsplan. Ze zijn samengevat en worden getoetst in tabel 3.3. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling aan Het Laantje 37 past binnen de randvoorwaarden die in de Verordening ruimte worden gesteld.
Tabel 3.3 - Toetsing aan de relevante bepalingen uit de Verordening ruimte
Bepaling | Toetsing |
Artikel 2.1.7 lid 1,4,8 - Bollenteeltgebied Een bestemmingsplan voor gronden binnen het bollenteeltgebied laat primair bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen. Ook kan in een bestemmingsplan worden voorzien in Greenportwoningen en ‘ruimte voor ruimte’ woningen als bedoeld in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek. Indien het areaal aan bollengrond afneemt, dient voorzien te worden in compensatie van bollenteeltgebied door middel van een overeenkomst hierover met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek. |
De voormalige bedrijfswoning wordt met dit bestemmingsplan herbestemd als burgerwoning, op basis van bestaande rechten. De compensatiewoning die als onderdeel van de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, betreft een compensatiewoning ofwel een 'Ruimte voor ruimte-woning'. In paragraaf 2.2 wordt gemotiveerd dat aan van deze regeling gebruik kan worden gemaakt; in paragraaf 3.4 dat aan de bijbehorende voorwaarden wordt voldaan. Van een afname van het areaal aan bollengrond is met deze ontwikkeling geen sprake. Door de sanering van alle bedrijfsbebouwing neemt het areaal aan bollengrond zelfs met ruim 6.000 m2 toe. |
Art. 2.1.1 - Ladder voor duurzame verstedelijking
Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voldoen aan de eisen die de ladder stelt. |
De ontwikkeling is niet 'ladderplichtig', omdat er minder dan 12 woningen worden gerealiseerd en dus geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. |
Art. 2.2.1 lid 1b, 3 - Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (inpassen)
Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de voorwaarden die gelden voor inpassen, aanpassen of transformeren. Er is sprake van een inpassing als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, geen wijzigingen op structuurniveau voorziet, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. |
Er is sprake van een inpassing. (zie paragraaf 3.3.1 voor een nadere motivatie). De ontwikkeling is gericht op duurzame sanering van (bedrijfs)- bebouwing, het omzetten van de bedrijfswoning naar een burgerwoning en de bouw van één 'ruimte voor ruimte'-woning. Per saldo is sprake van een kwaliteitsverbetering, vooral als gevolg van het wegnemen van de planologische mogelijkheden voor de voormalige bedrijfsgebouwen. Ook past de ontwikkelingen bij de aard en schaal van het gebied en binnen de uitgangspunten van de kwaliteitskaart. In het Landschapsadvies (bijlage 1) staat deze ruimtelijke kwaliteitsverbetering uitgebreider beschreven. Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn daarom niet nodig. De ontwikkeling wordt zorgvuldig ingebed in de omgeving, rekening houdend met de ambities zoals genoemd in het gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek, voor wat betreft de thema's 'woonlandschap' en 'bollenlandschap in de binnenduinrand'. In de toetsing aan de VRM (paragraaf 3.3.1) is dit uitgebreid onderbouwd. |
Art. 2.2.1 lid 2 - Beschermingscategorieën
Wanneer er een beschermingscategorie geldt, gelden aanvullende voorwaarden. |
Er rust geen beschermingscategorie op het plangebied, waardoor er geen aanvullende voorwaarden gelden. |
Art. 2.2.1 lid 4 - Beeldkwaliteitsparagraaf
Als het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie, dient een beeldkwaliteitskaart te worden opgesteld. |
In het Landschapsadvies (bijlage 1) wordt gemotiveerd dat er met deze ontwikkeling sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Hieruit blijkt ook dat de richtpunten van de kwaliteitskaart niet in het geding zijn. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt in het landschapsadvies ook ingegaan op de beeldkwaliteitsaspecten in het plangebied, in het bijzonder ter plaatse van compensatiewoning. |
De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) is een deeluitwerking van de Regionale Structuurvisie die het intergemeentelijk samenwerkingsverband Holland Rijnland in 2009 heeft vastgesteld. De ISG heeft een integraal karakter, geldt voor het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten (met uitzondering van het duingebied) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op een gemeenschappelijke inzet voor herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Dit in samenspraak met verbetering van de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten.
De Duin- en Bollenstreek is de greenport met de grootste internationale bekendheid door de toeristische aantrekkingskracht van de bollenvelden en de Keukenhof. Het is een van de Greenports waar verschillende gebiedsfuncties, zoals wonen, werken en toerisme sterk met elkaar zijn verbonden. In de jaren voor de ISG is gewerkt aan en met het Pact van Teylingen.
Het doel
Met de vaststelling van het ISG kiezen de Greenportgemeenten voor versterking van de ruimtelijk-economische structuur van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Het doel van de ISG is drieledig:
De ambities
De ISG heeft een integraal karakter, betreft het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten (uitgezonderd het duingebied) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op het realiseren van de volgende ambities:
De uitwerking
Als uitwerking op de ISG hebben de 6 Greenportgemeenten, na vaststelling van de ISG, een Kadernota en modelregels opgesteld. Met het opstellen van de Kadernota en modelregels streven de 6 gemeente naar een zoveel mogelijk uniforme uitwerking van de ISG en vergelijkbare bestemmingsplannen. Bij het opstellen van dit postzegelbestemmingsplan worden de Kadernota en de modelregels daarom als uitgangspunt voor de bestemmingsregeling gehanteerd.
Ruimte voor ruimte betreft de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, kassen of andere gebouwen dan wel de sanering van sierteelt en de bouw van één of meer compensatiewoningen ter plekke of in de directe omgeving van de gesloopte bebouwing of in aansluiting op bestaande bebouwingsclusters. Met de vaststelling van de Visie Ruimte en Mobiliteit in 2014 heeft de provincie Zuid-Holland de Ruimte voor Ruimte-regeling geschrapt. In de Verordening heeft de provincie geen specifieke regels meer voor de Ruimte voor Ruimte-regeling opgenomen. Dat wordt in het vervolg aan de gemeenten overgelaten, waarbij geldt dat plannen passend moeten zijn binnen het ruimtelijk beleid van de provincie, waaronder de richtlijnen voor ruimtelijke kwaliteit (zie paragraaf 3.3.2)
Omdat de Intergemeentelijke Structuurvisie Duin- en Bollenstreek op dit punt nog niet is geactualiseerd, is onderhavig plan daarom nog getoetst aan de voorheen geldende Ruimte voor Ruimte-regeling. Daarbij moest worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Vanaf 22 juli 2016 is de Ruimte voor Ruimte-regeling komen te vervallen. De samenwerkende bollengemeenten verlenen geen medewerking meer aan nieuwe verzoeken om toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte. Ook is besloten om geen intergemeentelijke Ruimte voor Ruimte-regeling meer op te stellen. Omdat voor onderhavig plan reeds in het verleden door de gemeente Noordwijk medewerking aan de Ruimte voor Ruimte-regeling is bevestigd, zijn op dit bestemmingsplan nog de voorwaarden uit de Verordening van toepassing.
Toetsing en conclusie
De beoogde ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden van de Ruimte voor Ruimte-regeling.
De gemeenten in Holland Rijnland werken samen aan een nieuwe regionale woonagenda. Hierin staat wat de woonbehoefte is in de gemeenten in Holland Rijnland en hoe het woningaanbod per subregio op de vraag kan worden afgestemd. De regionale woonagenda is nodig omdat er veranderingen zijn op de woningmarkt. Deze is bijvoorbeeld veranderd van een aanbod- naar vragersmarkt. Ook de vraag naar de woningen zelf blijkt veranderd; de woonomgeving en de nabijheid van voorzieningen wordt steeds belangrijker.
Een andere reden voor de woonagenda is dat de provincie Zuid-Holland om een actualisatie vraagt van de regionale woonvisies. Regionale afstemming is daarin een eis.
De regio wil netto 17.660 woningen toevoegen voor de periode tot 2020 om te voorzien in de regionale behoefte. De plancapaciteit wordt per subregio afgestemd op de behoefte. Hiertoe wordt een planlijst opgesteld.
Najaar 2017 heeft de gemeenteraad van Noordwijk de Omgevingsvisie Noordwijk 2030 vastgesteld. Een document waaraan vele inwoners, ondernemers, organisaties verenigingen hebben bijgedragen.
In de omgevingsvisie hebben zij aangegeven hoe Noordwijk zich verder moet ontwikkelen richting 2030. De Omgevingsvisie Noordwijk 2030 is met name een uitnodiging aan inwoners, ondernemers en organisaties om vooral zelf vorm te geven aan de toekomst, daarin geleid door de 7 sterren (samen werken aan een ‘Energieke 7-sterren Kustplaats’), die stuk voor stuk gezien kunnen worden als belangrijke stippen op de horizon initiatiefnemers en plannenmakers. Als een groene draad loopt duurzaamheid door de visie heen. Want Noordwijk moet duurzamer.
In 2018 is de Omgevingsvisie 2030 voor de eerste keer geactualiseerd. Deze actualisatie, die van 8 augustus tot 18 september 2018 ter inzage wordt gelegd, zijn onder meer wijzigingen in nieuw vastgesteld regionaal en lokaal beleid opgenomen. Op de beleidsvelden Cultuur en Natuur heeft een meer ingrijpende aanpassing plaatsgevonden.
Voor de functie en ontwikkeling aan Het Laantje 37 zijn met name de volgende twee sterren relevant:
De ontwikkeling past binnen de ambities zoals die voor deze onderwerpen zijn uitgewerkt in de Omgevingsvisie. Overigens conformeert de gemeente zich in de Omgevingsvisie aan het beleid dat is vastgelegd in de intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG). In paragraaf 3.4.1 is uiteengezet dat de ontwikkelingen aansluiten op dit regionale beleid.
Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen het gestelde in het nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. De ontwikkeling is niet mogelijk binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan en er kan geen gebruik gemaakt worden van een in het vigerende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Voor onderhavig plan dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Het beleid staat de uitvoering van deze ontwikkeling niet in de weg.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Binnen de beoogde ontwikkeling wordt de voormalige bedrijfswoning herbestemd als burgerwoning (bestemming 'Wonen'). Daarnaast wordt een nieuwe burgerwoning opgericht.
Dit plan, met een netto toevoeging van één woning, in het buitengebied van Noordwijk, is niet alleen te kleinschalig om aan te merken als een stedelijke ontwikkeling, ook de ligging ervan geeft geen aanleiding om het aan te merken als stedelijke ontwikkeling. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-beoordelingsbesluit noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Ontsluiting
Het bestaande woonperceel behoud zijn bestaande aansluiting op de doorgaande weg. Door de positionering van de nieuwe woning, kan van één van de bestaande toeritten op de doorgaande weg (Het Laantje) worden aangesloten. Per saldo is geen sprake van een noemenswaardige verkeerstoename, waardoor geen verdere ingrepen nodig zijn aan de infrastructuur in de directe omgeving.
Parkeren
Bij de woningen wordt op eigen terrein in parkeergelegenheid voorzien. Hier is voldoende ruimte voor, waardoor er geen problemen verwacht worden bij het parkeren.
Conclusie
Er is sprake van een goede bereikbaarheid en voldoende parkeergelegenheid. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/u-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd.
Onderzoek
In het plangebied bestaat de mogelijkheid, door middel van een functiewijziging, tot het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Een bedrijfswoning is geen aparte categorie in het kader van de Wet geluidhinder. Voor deze functiewijziging hoeft dan ook geen akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Het plangebied is gelegen in de geluidzone van de gezoneerde wegen Het Laantje en de Gerleeweg. Formeel moet de nieuwe woning worden getoetst aan de normen van de Wgh voor gezoneerde wegen. Echter, geldt voor deze wegen deels een verbod voor gemotoriseerd verkeer of zijn het geheel doodlopende wegen. Het aantal verkeersbewegingen van deze wegen zal daardoor gering zijn. Veronderstelt wordt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 als bedoeld in de Wgh niet zal worden overschreden. De voornemen woning wordt mogelijk gemaakt in een akoestisch aanvaardbaar klimaat.
Conclusie
Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk geacht. De woningen beschikken over een akoestisch aanvaardbaar leefklimaat.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Onderzoek en conclusie
Gelet op de resultaten van het milieukundig bodemonderzoek dat is uitgevoerd (bijlage 2), dient de hypothese verdacht voor de onderzoekslocatie te worden gehandhaafd. Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen) worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt voorzien.
Uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat plaatselijk in de bodemmonsters bodemvreemd materiaal is aangetroffen. Na analyse bleek dit om asbest te gaan in een gehalte boven de interventiewaarde van 100 mg/kg.ds (gehalte indicatieve asbestanalyse 1300 mg/kg.ds). De bovengrond van het betreffende deel van de locatie is hierdoor asbestverdacht.
Op het overige deel van de locatie zijn een viertal inspectiegaten gegraven waarbij een tweetal analyses op asbest zijn uitgevoerd. Op het zuidelijk deel van de locatie, ten zuiden van het puinpad is hier een licht asbestgehalte aangetoond (6,5 mg/kg.ds). Daardoor is de bodem op dit deel van de locatie tevens asbestverdacht. Op het noordelijk deel van de locatie, ten noorden van het puinpad is geen asbest aangetoond. Opgemerkt wordt dat er geen asbestonderzoek conform de NEN5707 is uitgevoerd.
Algemene bodemkwaliteit
De bovengrond, ondergrond en het grondwater op de locatie zijn licht verontreinigd met de geanalyseerde parameters, hierin zijn in verband met de aanwezigheid van (glas)tuinbouw tevens bestrijdingsmiddelen meegenomen.
Conclusie
Op basis van de beschikbare gegevens kan niet bepaald worden of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest. Daarom is het noodzakelijk om een nader onderzoek uit te voeren naar de aangetroffen verontreinigingen met asbest. Het puinpad en het deel ten zuiden van het puinpad zijn asbestverdacht. Hierdoor dient tevens een asbestonderzoek conform de NEN5707 te worden uitgevoerd.
Bovengenoemde bodemrapporten en het nader onderzoek kunnen gebruikt worden voor de aanvraag van de omgevingsvergunnning en dienen ter beoordeling te worden voorgelegd aan de Omgevingsdienst. In artikel 4.2 van de regels is daarom een nadere regels opgesteld voor het bodemonderzoek, zodat de tweede woning uitsluitend is toegestaan na nader onderzoek naar de aangetroffen verontreiniging met asbest.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.2 - Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
Ten opzichte van de huidige situatie neemt het aantal woningen met één toe. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Daarmee kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende wegen zijn de Zwarteweg, Herenweg en Beeklaan. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze wegen ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Volgens de risicokaart zijn in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen die een risico vormen ter plaatse van het plangebied. Tevens vindt in de nabije omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, water, spoor of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
Het plangebied wordt omgeven door bollengrond. De dichtstbijzijnde andere functies in de directe omgeving zijn zorginstelling 's Heeren Loo (locatie Willem van den Bergh) aan de zuidwestkant en de woningen en bedrijvigheid aan de Gerleeweg. Aan de Gerleeweg is Passchier Terpo gevestigd en een indoortennisclub. Passchier Terpo is een handelsonderneming gespecialiseerd in elastiek, touw, staaldraad, verpakkingsmateriaal, vlaggen en -masten en accessoires. Een handelsbedrijf met deze producten wordt niet specifiek in de VNG-publicatie genoemd. Het bedrijf valt daarom onder de categorie 'overige groothandel'. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter in een rustig buitengebied. De afstand tot de woningen in het plangebied bedraagt meer dan 250 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan. De indoortennisclub valt onder de categorie 'sporthal'. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter in een rustig buitengebied. De afstand tot de woningen in het plangebied bedraagt circa 200 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Tevens zijn ter plaatse van de bedrijfsbestemming aan de Gerleeweg handels- en exportbedrijven toegestaan. Volgens de definitie uit het geldende bestemmingsplan zijn dit bedrijven gericht op het vervoer, opslag, oppervlakkige bewerking of de afzet van agrarische producten. Voor dergelijke groothandels geldt een maximale milieucategorie van 3.2, oftewel een richtafstand van 100 meter in een rustig buitengebied. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.
Ten zuiden van het plangebied ligt de locatie ‘Willem van den Bergh’, welke al decennia
lang in gebruik is ten behoeve van cliënten van zorginstelling ‘s Heeren Loo. De cliënten wonen
en/ of werken hier, met diverse ondersteunende voorzieningen op loopafstand. Het terrein is bestemd als 'maatschappelijk'. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen en zorgwoningen toegestaan, evenals bijbehorende voorzieningen als groenvoorzieningen en verkeersareaal. Dergelijke maatschappelijke functies vallen maximaal onder milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. De bestaande en beoogde woning in het plangebied zijn op meer dan 130 meter afstand gelegen. Aan de richtafstand wordt dan ook ruimschoots voldaan.
De locatie van de nieuwe beoogde woning wordt ten noordoosten en zuidwesten begrensd door gronden voor bollenteelt. Op deze gronden worden mogelijk gewasbeschermingsmiddelen gebruikt welke zich in de omgeving kunnen verspreiden. Voor dit onderwerp bestaat nog geen wettelijk toetsingskader. Er is sprake van lage teelt, waardoor drift van gewasbeschermingsmiddelen over het algemeen beperkt blijft. Tussen de bollengronden en beoogde woningen wordt in het landschapsadvies voorzien in afschermende beplanting/windhaag. De beplanting/windhaag voorkomt de drift van de bestrijdingsmiddelen richting de woningen. De aanplant van deze afschermende beplanting is noodzakelijk om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen en zal in de regels van het plan worden vastgelegd. Verder is van belang dat in de praktijk ook de watergangen in en nabij het plangebied leiden tot een beperking van de verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen. In het Activiteitenbesluit zijn voorwaarden opgenomen die moeten voorkomen dat de watergangen worden verontreinigd door bestrijdingsmiddelen. Zo dient er rekening te worden gehouden met een spuitvrije zone langs deze watergangen. Verder is van belang dat de bollengronden onderdeel zijn van de identiteit van deze regio. In de hele bollenstreek zijn woningen en bollengronden op korte afstand van elkaar aanwezig, zonder dat daarbij in de praktijk vaak sprake is van klachten door omwonenden die zijn gerelateerd aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Op basis van het voorgaande wordt de realisatie van de woningen aanvaardbaar geacht.
Verder zijn in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de ontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Normstelling
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en NNN- gebied (Coepelduynen) bedraagt circa 210 meter, zie figuur 4.1.
Figuur 4.1 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden, gebieden uit de strategische reservering natuur en het belangrijk weidevogelgebied. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de geringe ontwikkeling, kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.
De locatie is gelegen op 320 meter van Natura 2000-gebied Coepelduynen. De ontwikkelingen en het gebruik leiden mogelijk tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Om te bepalen of hier sprake van is is een onderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 en Bijlage 6. Uit een AERIUS-verschilberekening blijkt dat er zowel in de aanleg- als gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr op Natura 2000-gebied.
Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Zuid-Holland ten aanzien van het NNN staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Er is het voornemen voor de sloop van een kassencomplex met bijbehorende loods aan Het Laantje 37 te Noordwijk om vervolgens een nieuwe woning met tuin te kunnen realiseren. Deze activiteit zou kunnen samen gaan met effecten op beschermde planten- en diersoorten. Op grond hiervan is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten (Bijlage 3).
In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het van belang om rooiwerkzaamheden en buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). De aanwezigheid van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen kan worden uitgesloten. Het plangebied bezit geen mogelijkheden voor vleermuizen om er te verblijven. Mogelijk vliegen er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren.
Verder kan het voorkomen en negatieve effecten op de rugstreeppad niet worden uitgesloten. Op grond hiervan is een gerichte veldinventarisatie van belang om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten. Pas na afronding van deze inventarisatie kan worden bepaald of verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden en of ontheffing van de Wet natuurbescherming is vereist.
Uit de resultaten van het gerichte veldonderzoek (zie bijlage 4) komt naar voren dat aanwezigheid van de rugstreeppad niet is vastgesteld gedurende onderhavig onderzoek in en direct rond het plangebied. Tevens zijn er geen aanwijzingen gevonden voor het voorkomen van de rugstreeppad.
Om deze situatie niet te laten veranderen, d.w.z. om kolonisatie van het terrein door de rugstreeppad te voorkomen, is het volgende van belang:
Op deze manier kan vestiging van de rugstreeppad worden tegengegaan.
Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen ter plaatse van Het Laantje 37 te Noordwijk zijn niet in strijd met het gestelde in de Wet natuurbescherming.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer heeft het waterschap geïnformeerd door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 20 oktober 2017.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Gemeentelijk:
Waterschapsbeleid
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden.
Sinds 1 juli 2015 heeft Rijnland een nieuwe Keur. Er gelden minder regels voor burgers, bedrijven en Rijnland. Het aantal vergunningen en meldingen is ongeveer gehalveerd. Zo geeft Rijnland verantwoordelijkheid, flexibiliteit en vertrouwen waar dat kan, maar stellen we regels waar dat moet.
Bij de Keur horen de Uitvoeringsregels. Hierin staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden die bewoners en bedrijven willen uitvoeren bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kan een zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel bevatten.
De Keur en uitvoeringsregels zijn te vinden op: https://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Gemeentelijk rioleringsplan 2013-2017
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) is een belangrijk hulpmiddel voor het maken van de juiste afwegingen op het terrein van bodembescherming, waterkwaliteit en rioleringszorg. Conform de Wet milieubeheer geeft de gemeente in het GRP aan op welke wijze zij haar wettelijke taak voor een doelmatige inzameling en transport van afvalwater wil uitvoeren. Het plan is gericht op de instandhouding van een goede riolering. Het GRP 2013-2017 is in de raadsvergadering van 20 december 2012 vastgesteld. Jaarlijks wordt op basis van het GRP een Operationeel Plan opgesteld, waarin de voor dat jaar uit te voeren beheer- en onderhoudswerkzaamheden en –investeringen zijn opgenomen.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit het perceel Het Laantje 37 te Noordwijk. De bodem bestaat uit leemarm zand in stuifduinen en stranden. In het plangebied is sprake van grondwatertrap IIb. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert van 0,25 m tot 0,4 m beneden het maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert van 0,5 m tot 0,8 m beneden het maaiveld.
Waterkwantiteit
Het plangebied grenst ten oosten aan een overige watergang (boezemwater). Hiervoor geldt een kern en -beschermingszone (figuur 4.2). Binnen deze beschermingszone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden. In voorliggend plan is hier rekening mee gehouden.
Figuur 4.2. Ligging projectgebied nabij watergang. Bron: Legger Rijnland
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van de regionale/primaire waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is deels aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling betreft de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten en de realisatie van één extra woning.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Vanwege de sloop van de bedrijfsbebouwing zal verharding niet toenemen. Watercompensatie is voor dit plan dan ook niet vereist.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.
Riolering en afkoppelen
Conform het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Regelgeving en beleid
Erfgoedwet
De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe 'de verstoorder betaalt' voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Figuur 4.2: Uitsnede archeologische beleidskaart. Het plangebied is wit omlijnd.
In de door de gemeente Noordwijk vastgestelde Erfgoednota wordt in bijlage 8 het archeologiebeleid van de gemeente toegelicht. Het archeologiebeleid is omvangrijk en bestaat uit een beleidskader met als instrument een archeologische waarden-, verwachtings- en beleidsadvieskaart. Op kaart 5, de Archeologische Waarden en verwachtingen en Archeologische Beleidskaart (zie figuur 4.2), zijn de met voorschriften ten behoeve van de Archeologische Monumentenzorg verbeeld. Het plangebied kent hierop een hoge archeologische verwachting. Bij bodemingrepen dieper dan 50 cm beneden het maaiveld en groter dan 100 m2 dient vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek te worden verricht om aan te tonen dat het archeologisch belang niet in het geding is.
Onderzoek en conclusies
Op de verbeelding en in de regels is een archeologische dubbelbestemming opgenomen met de onderzoeksdrempel zoals aangegeven op de beleidskaart. Bij toekomstige bouwplannen in het plangebied dient aan de hierin opgenomen archeologische regeling te worden getoetst.
Algemeen duurzaamheid
Gemeente Noordwijk vindt duurzaam bouwen belangrijk. Duurzaam bouwen is zodanig bouwen dat zo min mogelijk negatieve effecten op het milieu en de menselijke gezondheid ontstaan, gedurende de hele levensloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving. Noordwijk streeft er naar bij elk bouwplan de schade aan het milieu op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de ontwikkelingen op een zo hoog mogelijk niveau brengen.
Om duurzaamheid in nieuwbouwplannen te borgen en inzichtelijk te maken vraagt de gemeente initiatiefnemers een GPR berekening bij plannen in te dienen. Hiermee is meteen aan de wettelijke eis van de MPG-berekening voldaan (vanaf 1 januari 2018 ook gekwantificeerd).
Wet Voortgang Energie Transitie (gasloos)
Per 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energie Transitie (Wet VET) in werking getreden. In deze wet staat dat netbeheerders dan niet meer de wettelijke taak hebben om kleinverbruik initiatieven op het aardgas aan te sluiten. De wet geldt voor alle omgevings-vergunningen bouwen aangevraagd per 1 juli 2018. De netbeheerders zullen dan ook geen aardgas meer aansluiten voor plannen waarbij de aanvraag op/na 1 juli is ingediend. De ministeriële regeling geeft een aantal uitzonderingen bij zwaarwegende redenen, gemeenten kunnen daarmee goed gemotiveerd afwijken. (https://www.internetconsultatie.nl/regeling_gebiedsaanwijzing_gasaansluitplicht)
Ambitie Noordwijk
De ambitie van de gemeente is in 2030 energie neutraal te zijn en klimaat bestendig te zijn. Alle huidige en toekomstige ontwikkelingen zullen daar aan bij moeten dragen. Immers wat nu al voldoet hoeft niet meer aangepast te worden voor 2030.
Alle woningen en gebouwen (oud en nieuw) zullen een bijdrage moeten leveren aan deze doelstelling door energie te besparen en/of duurzaam op te wekken. Het advies is om toekomstige ontwikkelingen energie neutraal te realiseren. Dit gaat verder dan de toekomstige wettelijke wijziging van nieuwbouw.*
Om duurzaamheid in nieuwbouwplannen te borgen en inzichtelijk te maken stelt de gemeente het instrument "de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Gebouw" (GPR Gebouw) beschikbaar.
Dit is een instrument met als doel duurzaam en energiezuinig bouwen meetbaar te maken. Bij ontwikkelingen vraagt de gemeente een GPR gebouw berekening bij plannen in te dienen. Hiermee is meteen aan de wettelijke eis van de MilieuPrestatie Gebouw (MPG)-berekening voldaan (vanaf 1 januari 2018 ook gekwantificeerd).
De gemeente ambieert een hoge GPR score voor nieuwbouw ontwikkelingen. Het streven voor nieuwbouwwoningen is nu een gemiddelde score van 8,5 voor energie en milieu (DPG score) en voor de andere thema's een 8. De wettelijke verplichting voor energie, zoals vastgelegd in het huidige Bouwbesluit, komt in woningbouwprojecten overeen met een 7,8.
Het instrument GPR Gebouw is softwarepakket waarmee gemeenten en marktpartijen kunnen bepalen met welke maatregelen zij een bepaalde ambitie op duurzaam bouwen kunnen bereiken. GPR Gebouw meet de duurzaamheidsprestaties van nieuwbouw of verbouw zowel van woningen als utiliteitsbouw. De gemeente biedt de ontwikkelaars deze tool als handreiking aan om een duurzamere bouw mogelijk te maken. Thema's daarbij zijn: Energie, Gezondheid, Milieu, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. * Vanaf 1 januari 2020 moeten alle woning en utiliteitsplannen voldoen aan de eisen voor bijna energie neutrale gebouwen (BENG). |
Regionaal Energieakkoord 2017
Binnen de regio Holland Rijnland hebben gemeenten hun ambities en doelstellingen rondom klimaat/energie uitgesproken. De regionale ambitie is om in 2050 een energie neutrale regio te zijn en daarmee bij te dragen aan de nationale en internationale doelstellingen op het gebied van klimaat en energie. Tevens is afgesproken nieuwbouw niet meer aan te sluiten op het gas, aangezien het aardgas eindig is. Ook wordt energie neutrale bouw gestimuleerd. In navolging van deze ambitie en de projecten die reeds op stapel staan is het advies aan gemeenten en initiatiefnemers daarom om nieuwbouwprojecten die gepland staan zonder gasaansluiting te realiseren.
Het bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en verbeelding. Gekozen is voor dit bestemmingsplan aan te sluiten bij het bestemmingsplan Landelijk gebied van de gemeente Noordwijk, vastgesteld op 13 april 2017.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.
Conform de wettelijke verplichting is gebruikgemaakt van de SVBP2012 voor de planregels en de verbeelding.
Begripsbepalingen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Agrarisch
Het huidige agrarische bouwvlak wordt gedeeltelijk omgezet naar 'Wonen'. Het resterende gedeelte behoudt de agrarische bestemming maar wordt niet langer als agrarisch bouwvlak aangemerkt. In de regels is een bestemming Agrarisch opgenomen.
Wonen
Voor elk van de twee woonpercelen is een bestemmingsvlak 'Wonen' opgenomen. Uitgangspunt is dat alle gebouwen en overkappingen binnen deze bestemming worden gerealiseerd. De regels zijn qua toegestane maatvoering afgestemd op het bestemmingsplan Landelijk gebied. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de specifieke gebruiksregels, om de landschappelijke inpassing conform het daartoe opgestelde plan te waarborgen.
Waarde - Archeologie 2
De bestemming 'Waarde -Archeologie 2' is een dubbelbestemming, die van toepassing is verklaard om de (mogelijke) archeologische waarden in de ondergrond te beschermen. Voor nader bepaalde bouw-of aanlegwerkzaamheden wordt pas toestemming verleend nadat de archeologische waarde van het betreffende gebied is vastgesteld en duidelijk is dat de activiteiten geen schade aan kunnen brengen aan de aanwezige archeologische resten.
In het hoofdstuk 'Algemene regels' zijn regels opgenomen die betrekking hebben op meerdere of alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Dit zijn onder andere de regels die verplicht zijn gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening zoals de anti-dubbeltelbepaling. In het navolgende zijn de algemene regels beschreven die specifiek van toepassing zijn op het onderhavige bestemmingsplan.
Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Algemene bouwregels
In de algemene regels zijn uniforme mogelijkheden opgenomen voor kleine overschrijdingen van bouwgrenzen, wordt maatwerk geboden voor bestaande bouwwerken met afwijkende maten en zijn de kaders vastgelegd waarmee dakkapellen worden toegestaan.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels wordt wonen in bijgebouwen uitgesloten. Daarnaast is onder b een regeling opgenomen om kamerbewoning te voorkomen.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel maakt het mogelijk van de bestemmingsregels af te wijken voor kleine afwijkingen.
Algemene wijzigingsregels
In het plan zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen, waarmee het college de bevoegdheid heeft het plan op onderdelen te wijzigen. De eerste heeft betrekking op het wijzigen van bestemmingsgrenzen met ten hoogste 3 m, de tweede biedt de mogelijkheid de archeologische dubbelbestemming aan te passen of (deels) te verwijderen.
Overgangsregels
Overgangsrecht bouwwerken
Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.
Overgangsrecht gebruik
Betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg ter beoordeling voorgelegd aan diverse instanties. Daarnaast wordt het voorontwerp conform de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage gelegd voor ingezetenen en belanghebbenden.
Overeenkomstig de wettelijke vereisten wordt het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken 6 weken ter inzage gelegd in het gemeentehuis van Noordwijk. Tevens is het plan dan ook online te raadplegen via de gemeentelijke website en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.
Gedurende deze termijn wordt eenieder de mogelijkheid geboden zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met de betreffende partij waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.