direct naar inhoud van Regels
Plan: Noordwijkerduin
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0575.BPNoordwijkerd-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Noordwijkerduin met identificatienummer NL.IMRO.0575.BPNoordwijkerd-ON01 van de gemeente Noordwijk;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daabij behorende bijlage;

1.3 aan-huis-verbonden beroep en bedrijf:

een beroep of bedrijf, dat door de bewoner in of bij de woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat de ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.7 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.8 archeologische waarde:

de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.9 automatenhal:

iedere besloten ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage:

het percentage van een bestemmingsvlak of een bouwvlak dat bebouwd mag worden;

1.12 bed & breakfast:

een voorziening gericht op het, binnen een woning en door de bewoner, bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit aan maximaal 4 personen;

1.13 bestaand:

de situering dan wel gebruik zoals deze bestaat ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.17 bijzondere bouwlaag:

kelders, souterrains, kappen en dakopbouwen, niet zijnde geschikt voor zelfstandige bewoning;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, bijzondere bouwlagen niet inbegrepen;

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.25 dakopbouw:

een bijzondere bouwlaag waarvan het vloeroppervlak ten hoogste 95% van het vloeroppervlak van de direct daaronder gelegen bouwlaag omvat;

1.26 deskundige:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening;

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor verbruik, gebruik of aanwending anders dan de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 dienstverlening:

een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verlenen van economische diensten aan bedrijven en/of personen met rechtstreeks contact met het publiek (baliefunctie), waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, reisbureaus, makelaardijen, uitzendbureaus, schoenmakers, fietsenmakers en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, niet zijnde garagebedrijven, kantoor, detailhandel, horeca en/of seksinrichtingen;

1.29 dove gevel:
  • a. Een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen een dak, zonder te openen delen en met een in de Wet geluidhinder bedoelde karakteristieke geluidswering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), of
  • b. Een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
1.30 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover het bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt;

1.31 gastouderopvang:

een vorm van kinderopvang die met behoud van de woonfunctie door een bewoner van een woning wordt uitgeoefend en die voorziet in het verstrekken van kinderopvang voor maximaal 6 kinderen tegelijkertijd;

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 gevel:

Een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen een dak, doch niet zijnde een dove gevel of een vliesgevel.

1.34 hoofdgebouw:

één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.35 horeca:

een bedrijf waarvan de activiteiten in hoofdzaak gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf, op het verstrekken en/of ter plaatse te laten nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie waarbij de volgende specifieke vormen onder horeca worden begrepen:

  • 1. categorie 1 daghoreca: een bedrijf dat ondersteunend is aan en qua openingstijden in het algemeen vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen en waarvan de activiteiten in hoofdzaak bestaan uit het verstrekken c.q. snel serveren van kleinere maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak en dranken, met uitzondering van alcoholische dranken;
  • 2. categorie 2 restaurant/cafetaria: een bedrijf, waarvan de activiteiten in hoofdzaak bestaan uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waarbij het verstrekken van dranken (daaraan) ondergeschikt is;
  • 3. categorie 3 café/bar: een zelfstandige, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakende van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomend bedrijf, waarvan de activiteiten in hoofdzaak bestaan uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is;
  • 4. categorie 4 bar-dancing of dancing (discotheek): een zelfstandige, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomend bedrijf waarvan de activiteiten in hoofdzaak bestaan uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij gelegenheid wordt geboden tot dansen, met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond en de nacht, waarbij de bedrijvigheid zich binnen de grenzen van de lokaliteit voltrekt;
  • 5. categorie 5 zaalaccommodatie: een bedrijf, waarvan de activiteiten in hoofdzaak bestaan uit het bieden van gelegenheid tot het houden van bruiloften en partijen, alsmede tot het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
  • 6. categorie 6 hotel: een bedrijf, waarvan de activiteiten in hoofdzaak bestaan uit het verstrekken van nachtverblijf en eventueel het exploiteren van zaalaccommodatie en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is.
1.36 kantoor:

een ruimte welke door haar indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden;

1.37 kap:

een bijzondere bouwlaag die geheel of gedeeltelijk door een dakconstructie is omgeven welke uit tenminste twee hellende vlakken bestaat, die elkaar al dan niet snijden;

1.38 kelder:

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de daarboven gelegen bouwlaag ten hoogste 0,5 meter boven het aansluitende maaiveld is gelegen;

1.39 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van extensieve activiteiten die in hoofdzaak zijn gericht op ontspanning en/of natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, kinderboerderij met dierenweides, paardrijden, vissen en natuurobservatie en de daarbij behorende voorzieningen als picknickplaatsen, lig- en speelweiden, observatiepunten, informatieborden, banken en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.40 KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport:

een archeologisch onderzoeksrapport dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.41 maatschappelijke voorziening:

overheidsvoorzieningen en voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, kinderopvang, cultuur, religie, sport, onderwijs en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, daaronder begrepen de kantoren van dergelijke voorzieningen en de huisvesting van de cliënten (zorgplaatsen en zorgwoningen) en dienstwoningen van dergelijke voorzieningen;

1.42 maatvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarbinnen eenzelfde maximum bouwhoogte en goothoogte en/of bebouwingspercentage geldt;

1.43 nutsvoorzieningen:

gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding zoals een rioolgemaal of bergbezinkbassin, de distributie van gas, water, elektra, telematische diensten, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer en vergelijkbare doeleinden;

1.44 ondergeschikte detailhandel:

detailhandel ten dienste van een andere functie, waarbij de detailhandelsfunctie qua oppervlak en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is aan die andere functie, de detailhandelsfunctie hoofdzakelijk te bereiken is via de entree van die andere functie en de openingstijden van de detailhandelsfunctie niet langer zijn dan de openingstijden van die andere functie;

1.45 ondergeschikte horeca:

horeca ten dienste van een andere functie, waarbij de horecafunctie qua oppervlak en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is aan die andere functie, de horecafunctie hoofdzakelijk te bereiken is via de entree van die andere functie en de openingstijden van de horecafunctie niet langer zijn dan de openingstijden van die andere functie;

1.46 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.47 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.48 peil:
  • a. peil ten aanzien van maaiveld: voor een bouwwerk, waarvan de voorgevel niet direct aan de openbare weg grenst: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende maaiveld ter plaatse van de voorgevel;
  • b. peil ten aanzien van de weg: voor een bouwwerk, waarvan de voorgevel direct aan de openbare weg grenst: de gemiddelde hoogte van die weg ter plaatse van de voorgevel;
1.49 prostitutiebedrijf:

een bedrijf waar prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteiten vormt;

1.50 seksinrichting:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel;

1.51 souterrain:

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer onder het peil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,50 meter boven het peil is gelegen;

1.52 verblijfsgebied:

een niet voor gemotoriseerd verkeer openbaar toegankelijke en ongebouwde ruimte, tevens bestemd voor groen;

1.53 verkeersareaal:

gronden die in gebruik zijn als verkeersruimte voor al dan niet gemotoriseerd verkeer, bestaande uit rijwegen, fiets- en voetpaden, niet zijnde autowegen of autosnelwegen;

1.54 vliesgevel:

Een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met een geluidswerende functie ten behoeve van de betrokken gevel van het gebouw, waarbij de afstand tussen de vliesgevel en de gevel van het gebouw ten minste 0,5 meter bedraagt.

1.55 voorgevel:

de naar de openbare weg gerichte gevel van een gebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel wordt aangemerkt;

1.56 voorkeursgrenswaarde:

De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.57 woning:

een gebouw of een gedeelte daarvan bevattende een complex van ruimten, dat blijkens zijn aard en indeling geschikt is om door één of meer personen permanent te worden bewoond.

1.58 zorgwoning:

een zelfstandige woning waar (intensieve) zorgverlening mogelijk is en waar zorg op afroep beschikbaar is vanuit een verpleeg- of verzorgingshuis, een woonzorgcentrum of een dienstencentrum.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is, tussen of vanaf de buitenwerkse gevelvlakken, waarbij uitstekende delen tot maximaal 0,5 meter buiten beschouwing blijven;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 het bebouwingspercentage:

door projectie van de bebouwing in het bestemmingsvlak, tenzij anders in de regels is bepaald, de kelders en souterrains niet mee gerekend;

2.7 het bruto vloeroppervlak:

wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren en winkels, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten worden opgeteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Centrum

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. aan maatschappelijke voorzieningen ondergeschikte detailhandel;
  • c. aan maatschappelijke voorzieningen ondergeschikte horeca van categorie 1 en 2, met inbegrip van bijbehorende terrassen;
  • d. bij de bestemming behorende voorzieningen waaronder groen, water, erven, tuinen en paden;
  • e. verkeersareaal;
  • f. (ondergrondse) parkeervoorzieningen ten dienste van de in het plan toegestane functies;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. voorwerpen van beeldende kunst.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. situering: gebouwen zijn slechts toegestaan binnen de aangegeven bouwvlakken;
  • b. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: zoals met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
  • c. maximum bouwhoogte: zoals met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' staat aangegeven.
3.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. maximum bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen bij maatschappelijke voorzieningen: 3 meter;
  • b. maximum bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel: 1 meter;
  • c. maximum bouwhoogte overige erf- en terreinafscheidingen: 2 meter;
  • d. maximum bouwhoogte antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie: 10 meter;
  • e. maximum bouwhoogte overige antenne-installaties: 15 meter;
  • a. maximum bouwhoogte voorwerpen van beeldende kunst: 5 meter;
  • b. maximum bouwhoogte tuinmeubilair: 2 meter;
  • c. maximum bouwhoogte overige andere bouwwerken: 3 meter.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen aan bouwplannen die leiden tot ondergronds bouwen bij omgevingsvergunning, ter voorkoming van overmatige grondwateroverlast, nadere eisen stellen ten aanzien van situering en vormgeving van bouwwerken. In dat kader kunnen Burgemeester en wethouders van de aanvrager van de omgevingsvergunning verlangen een geohydrologisch onderzoek aan hen te overleggen.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Maximum aantallen en bvo's

Voor de in lid 3.1 onder a t/m c genoemde functies geldt een totaal maximum bruto vloeroppervlakte van 7.105 m², met dien verstande dat:

  • a. voor kantoor- en vergaderruimtes en behandelruimtes van de maatschappelijke voorziening, ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca van categorie 1 en 2 een totaal bruto vloeroppervlak van maximaal 2.420 m² geldt;
  • b. voor sport- en ontspanningsruimtes van de maatschappelijke voorziening een totaal bruto vloeroppervlak van maximaal 3.935 m² geldt.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. water;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. fiets- en voetpaden;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. voorwerpen van beeldende kunst;
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. verkeersareaal ter plaatse van de aanduiding 'verkeer'.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn toegestaan.

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. maximum oppervlakte nutsvoorzieningen: 25 m² per gebouw;
  • b. maximum bouwhoogte nutsvoorzieningen: 3 meter.
4.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. maximum bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen: 2 meter;
  • b. maximum bouwhoogte voorwerpen van beeldende kunst: 5 meter;
  • c. maximum bouwhoogte overige bouwwerken: 3 meter.

Artikel 5 Groen - Park

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Park' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • c. maatschappelijke voorzieningen in de vorm van dagbesteding;
  • d. water;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. fiets- en voetpaden;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. voorwerpen van beeldende kunst;
  • i. verkeersareaal ter plaatse van de aanduiding 'verkeer'.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts zijn toegestaan binnen het bouwvlak.

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
  • b. maximum bouwhoogte: zoals met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' staat aangegeven.
5.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. maximum bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen: 2 meter;
  • b. maximum bouwhoogte voorwerpen van beeldende kunst: 5 meter;
  • c. maximum bouwhoogte overige andere bouwwerken: 3 meter.

Artikel 6 Maatschappelijk

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. bij de bestemming behorende voorzieningen waaronder groen, water, erven, tuinen en paden;
  • c. verkeersareaal;
  • d. pleinen;
  • e. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. voorwerpen van beeldende kunst.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

6.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. situering: gebouwen zijn slechts toegestaan binnen de aangegeven bouwvlakken;
  • b. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%, tenzij anders met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' staat aangegeven;
  • c. maximum bouwhoogte: zoals met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' staat aangegeven;
  • d. maximum goot- en bouwhoogte: zoals met de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' staat aangegeven;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a t/m d zijn bijbehorende bouwwerken ook buiten de aangegeven bouwvlakken toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. een bijbehorend bouwwerk buiten een bouwvlak een oppervlak mag hebben van ten hoogste 50 m² waarbij het oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten de bouwvlakken gezamenlijk niet meer dan 1.000 m² bedraagt;
    • 2. er geen bijbehorende bouwwerken worden toegelaten in een zone van 50 meter vanaf de zuidwestelijke grens van het plan.
6.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. maximum bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen bij maatschappelijke voorzieningen: 3 meter;
  • b. maximum bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel: 1 meter;
  • c. maximum bouwhoogte overige erf- en terreinafscheidingen: 2 meter;
  • d. maximum bouwhoogte antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie: 5 meter;
  • e. maximum bouwhoogte overige antenne-installaties: 15 meter;
  • a. maximum bouwhoogte voorwerpen van beeldende kunst: 5 meter;
  • b. maximum bouwhoogte tuinmeubilair: 2 meter;
  • c. maximum bouwhoogte overige andere bouwwerken: 3 meter.
6.2.4 Regels met betrekking tot geluidhinder
  • a. Het bouwen van woningen en andere geluidgevoelige gebouwen is uitsluitend toegestaan indien de gevels zijn uitgevoerd als dove gevel, welke voorwaarde geldt voor gevels die zijn gelegen binnen de geluidzones voor wegen, tenzij uit akoestisch onderzoek blijkt dat, al dan niet door geprojecteerde afschermende bebouwing of het toepassen van vliesgevels de geluidbelasting op de gevels van de woningen en andere geluidgevoelige gebouwen ten gevolge van elk van deze zones lager of gelijk is aan:
    • 1. de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of
    • 2. de voor deze gebouwen vastgestelde hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
  • b. Indien de geluidsbelasting vanwege bedrijven op de gevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen hoger is dan de etmaalwaarde Letm = 50 dB(A) moeten woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen worden voorzien van één of meer dove gevels, vliesgevels of andere vergelijkbare maatregelen die de geluidbelasting op de gevel terugbrengen tot ten hoogste deze etmaalwaarde, tenzij voor de desbetreffende bedrijven maatwerkvoorschriften dan wel hogere waarden zijn vastgesteld.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen aan bouwplannen die leiden tot ondergronds bouwen bij omgevingsvergunning, ter voorkoming van overmatige grondwateroverlast, nadere eisen stellen ten aanzien van situering en vormgeving van bouwwerken. In dat kader kunnen Burgemeester en wethouders van de aanvrager van de omgevingsvergunning verlangen een geohydrologisch onderzoek aan hen te overleggen.

6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Maximum aantallen en bvo's

Voor de in lid 6.1 onder a genoemde functies geldt een maximum bruto vloeroppervlak overeenkomstig artikel 20.2.

6.4.2 Water

Ten aanzien van water geldt het bepaalde in artikel 20.3.

6.4.3 Parkeren

Er dient rekening te worden gehouden met voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig artikel 24.2.

Artikel 7 Natuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. natuur in de vorm van duinen en bossen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. water;
  • d. voetpaden.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op de in lid 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen niet zijn toegestaan.

7.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. maximum bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen: 2 meter;
  • b. maximum bouwhoogte overige andere bouwwerken: 3 meter.

Artikel 8 Tuin

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. fiets- en voetpaden;
  • d. in- en uitritten.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

8.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. binnen de bestemming mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat bestaande erkers en toegangsportalen zijn toegestaan waarbij de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat de bouw van een bijbehorend bouwwerk (in de vorm van een erker en/of luifel) ten behoeve van de direct aangrenzende bestemming 'Wonen' aan de voorgevelgrens is toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte niet meer dan 1 meter is, waarbij tenminste 2 meter tuindiepte dient te resteren;
    • 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dat 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van de woning;
    • 3. de breedte niet meer bedraagt dan:
      • indien de breedte van het bestaande raamkozijn wordt benut, de breedte van het bestaande raamkozijn plus de zijwanden van het bijbehorende bouwwerk;
      • in andere gevallen mag de breedte niet meer bedragen dan 3,5 meter;
    • 4. er nog geen bijbehorend bouwwerk aan de voorzijde van de woning is gerealiseerd;
    • 5. een bijbehorend bouwwerk kan worden uitgevoerd in een combinatie van een erker met een boven de entree van de woning doorlopende luifel.
8.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. maximum bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel: 1 meter;
  • b. maximum bouwhoogte overige erf- en terreinafscheidingen: 2 meter;
  • c. maximum bouwhoogte tuinmeubilair: 2 meter;
  • d. maximum bouwhoogte overige andere bouwwerken: 3 meter.

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeersareaal;
  • b. parkeren;
  • c. pleinen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. voorwerpen van beeldende kunst.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn toegestaan.

9.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. maximum bouwhoogte speelvoorzieningen: 3 meter;
  • b. maximum bouwhoogte voorwerpen van beeldende kunst: 5 meter;
  • c. maximum bouwhoogte overige andere bouwwerken: 10 meter.

Artikel 10 Wonen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, waaronder tevens zorgwoningen zijn begrepen;
  • b. aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven;
  • c. aan de functie als bedoeld onder a en b gebonden (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  • d. bij de bestemming behorende voorzieningen waaronder groen, water, erven, tuinen en paden.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

10.2.2 Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen en ondergrondse parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
  • c. als hoofdgebouwen zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
  • d. maximum goot- en bouwhoogte: zoals met de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' staat aangegeven.
10.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse parkeervoorzieningen en zelfstandig bewoonde bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. overige bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen het bouwvlak als in het achtererfgebied worden gebouwd;
  • c. voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken:
    • 1. de goot- en/of bouwhoogte in het achtererfgebied mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag plus 0,3 meter;
    • 2. indien gebouwd aan de oorspronkelijke zijgevel mag de breedte niet meer bedragen dan 2,5 meter;
  • d. voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken:
    • 1. de goot- en bouwhoogte mag niet meer dan 3 respectievelijk 4,5 meter bedragen;
  • e. het totale oppervlak van alle bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied mag niet meer bedragen dan 50% van het bebouwbare erf, tot een maximum van 60 m²;
  • f. de afstand tot openbaar toegankelijk gebied dient minimaal 1 meter te bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder c geldt voor erkers dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter, tenzij ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een andere bouwhoogte aanwezig of in uitvoering is.
10.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. andere bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 1 meter voor erf- en terreinafscheidingen die zich in het voorerfgebied bevinden;
    • 2. 2 meter voor erf- en terreinafscheidingen die zich in het achtererfgebied bevinden;
    • 3. 2 meter voor overige andere bouwwerken.

10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Dakterras

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 10.2.3 onder c een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het realiseren van een dakterras bovenop een éénlaagse aan- en uitbouw, waarbij:

  • a. boeiborden tot een hoogte van 0,5 meter vanaf het dak van de aan- en uitbouw zijn toegestaan;
  • b. terrashekjes en (dak)terrasafscheidingen tot een hoogte van 1,5 meter vanaf het dak van de aan- en uitbouw zijn toegestaan.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Voor de in het lid 10.1 genoemde gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. voor aan-huis-verbonden beroep en bedrijf geldt:
    • 1. de woonfunctie blijft als hoofdfunctie gehandhaafd;
    • 2. uitsluitend activiteiten worden uitgevoerd als bedoeld in categorie 1 en 2 van de bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' dan wel activiteiten die naar hun aard en omvang gelijk te stellen zijn aan de genoemde categorieën;
    • 3. de bedrijfs/beroepsactiviteiten worden door de bewoner(s) uitgeoefend;
    • 4. maximaal 1/3e deel van het totale oppervlak van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, wordt gebruikt ten behoeve van de de bedrijfs/beroepsactiviteiten, met een maximum van 50 m²;
    • 5. lichtreclame is niet toegestaan;
    • 6. horeca en/of detailhandel zijn niet toegestaan;
    • 7. bed & breakfast en gastouderopvang zijn wel toegestaan;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning is niet toegestaan, met uitzondering van bijgebouwen die zijn gelegen binnen een bouwvlak.

Artikel 11 Gemengd - Uit te werken

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, waaronder tevens zorgwoningen is begrepen;
  • b. aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven;
  • c. maatschappelijke voorzieningen;
  • d. aan de functies als bedoeld onder a t/m c gebonden (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  • e. bij de bestemming behorende voorzieningen waaronder groen, water, erven, tuinen en paden;
  • f. verkeersareaal;
  • g. pleinen;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. voorwerpen van beeldende kunst.

11.2 Uitwerkingsregels

Het bevoegd gezag werkt het plan uit overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van de volgende regels:

11.2.1 Gebruiksregels
  • a. voor wonen geldt een maximum aantal woningen en zorgwoningen overeenkomstig artikel 20.2;
  • b. voor maatschappelijke voorzieningen geldt een maximum bruto vloeroppervlak overeenkomstig artikel 20.2;
  • c. ten aanzien van groen en water geldt het bepaalde in artikel 20.3;
  • d. er dient rekening te worden gehouden met voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig artikel 24.2;
  • e. de ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer vindt plaats via maximaal één ontsluiting op de rotonde Zwarteweg-Keyserwey waarbij de ontsluiting binnen een zone van 20 meter aan weerszijden van de figuur 'relatie' dient te worden gerealiseerd.
11.2.2 Bouwregels
  • a. op en onder in 11.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming;
  • b. gebouwen zijn slechts toegestaan binnen het bouwvlak;
  • c. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: zoals met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
  • d. maximum bouwhoogte: zoals met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' staat aangegeven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 21;
  • e. Burgemeester en wethouders kunnen aan bouwplannen die leiden tot ondergronds bouwen bij omgevingsvergunning, ter voorkoming van overmatige grondwateroverlast, nadere eisen stellen ten aanzien van situering en vormgeving van bouwwerken. In dat kader kunnen Burgemeester en wethouders van de aanvrager van de omgevingsvergunning verlangen een geohydrologisch onderzoek aan hen te overleggen.
11.2.3 Regels met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit

Bij uitwerking dient rekening te worden gehouden met de bestaande landschappelijke waarden.

11.2.4 Regels met betrekking tot bedrijven en milieuzonering

Bij uitwerking dient rekening te worden gehouden met de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven.

11.2.5 Regels met betrekking tot geluidhinder
  • a. Het bouwen van woningen en andere geluidgevoelige gebouwen is uitsluitend toegestaan indien de gevels zijn uitgevoerd als dove gevel welke voorwaarde geldt voor gevels die zijn gelegen binnen de geluidzones voor wegen, tenzij uit akoestisch onderzoek blijkt dat, al dan niet door geprojecteerde afschermende bebouwing of het toepassen van vliesgevels de geluidbelasting op de gevels van de woningen en andere geluidgevoelige gebouwen ten gevolge van elk van deze zones lager of gelijk is aan:
    • 1. de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, of;
    • 2. de voor deze gebouwen vastgestelde hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
  • b. Indien de geluidsbelasting vanwege bedrijven op de gevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen hoger is dan de etmaalwaarde Letm = 50 dB(A) moeten woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen worden voorzien van één of meer dove gevels, vliesgevels of andere vergelijkbare maatregelen die de geluidbelasting op de gevel terugbrengen tot ten hoogste deze etmaalwaarde, tenzij voor de desbetreffende bedrijven maatwerkvoorschriften dan wel hogere waarden zijn vastgesteld.
11.3 Bouwregels
11.3.1 Voorlopig bouwverbod

Op de in het eerste lid genoemde gronden mag slechts worden gebouwd in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan, een vastgesteld uitwerkingsplan of een ontwerp van een uitwerkingsplan.

Artikel 12 Woongebied - Uit te werken

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, waaronder tevens zorgwoningen is begrepen;
  • b. aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven;
  • c. aan de functies als bedoeld onder a t/m b gebonden (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  • d. bij de bestemming behorende voorzieningen waaronder groen, water, erven, tuinen en paden;
  • e. verkeersareaal;
  • f. pleinen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. voorwerpen van beeldende kunst.
12.2 Uitwerkingsregels

Het bevoegd gezag werkt het plan uit overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van de volgende regels:

12.2.1 Gebruiksregels
  • a. voor wonen geldt een maximum aantal woningen en zorgwoningen overeenkomstig artikel 20.2;
  • b. ten aanzien van groen en water geldt het bepaalde in artikel 20.3;
  • c. er dient rekening te worden gehouden met voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig artikel 24.2;
  • d. de ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer vindt plaats via maximaal één ontsluiting op de rotonde Zwarteweg-Keyserwey waarbij de ontsluiting binnen een zone van 20 meter aan weerszijden van de figuur 'relatie' dient te worden gerealiseerd.
12.2.2 Bouwregels
  • a. op en onder in 6.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming;
  • b. gebouwen zijn slechts toegestaan binnen het bouwvlak;
  • c. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: zoals met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
  • d. maximum bouwhoogte: zoals met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' staat aangegeven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 21;
  • e. Burgemeester en wethouders kunnen aan bouwplannen die leiden tot ondergronds bouwen bij omgevingsvergunning, ter voorkoming van overmatige grondwateroverlast, nadere eisen stellen ten aanzien van situering en vormgeving van bouwwerken. In dat kader kunnen Burgemeester en wethouders van de aanvrager van de omgevingsvergunning verlangen een geohydrologisch onderzoek aan hen te overleggen.
12.2.3 Regels met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit

Bij uitwerking dient rekening te worden gehouden met de bestaande landschappelijke waarden.

12.2.4 Regels met betrekking tot bedrijven en milieuzonering

Bij uitwerking dient rekening te worden gehouden met de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven.

12.2.5 Regels met betrekking tot geluidhinder
  • a. Het bouwen van woningen en andere geluidgevoelige gebouwen is uitsluitend toegestaan indien de gevels zijn uitgevoerd als dove gevel welke voorwaarde geldt voor gevels die zijn gelegen binnen de geluidzones voor wegen, tenzij uit akoestisch onderzoek blijkt dat, al dan niet door geprojecteerde afschermende bebouwing of het toepassen van vliesgevels de geluidbelasting op de gevels van de woningen en andere geluidgevoelige gebouwen ten gevolge van elk van deze zones lager of gelijk is aan:
    • 1. de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, of;
    • 2. de voor deze gebouwen vastgestelde hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
  • b. Indien de geluidsbelasting vanwege bedrijven op de gevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen hoger is dan de etmaalwaarde Letm = 50 dB(A) moeten woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen worden voorzien van één of meer dove gevels, vliesgevels of andere vergelijkbare maatregelen die de geluidbelasting op de gevel terugbrengen tot ten hoogste deze etmaalwaarde, tenzij voor de desbetreffende bedrijven maatwerkvoorschriften dan wel hogere waarden zijn vastgesteld.

12.3 Bouwregels
12.3.1 Voorlopig bouwverbod

Op de in het eerste lid genoemde gronden mag slechts worden gebouwd in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan, een vastgesteld uitwerkingsplan of een ontwerp van een uitwerkingsplan.

Artikel 13 Leiding - Hoogspanning

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor hoogspanningsleidingen met de daarbij behorende beschermingszone aan weerszijden uit het hart van de kabel.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden is bebouwing slechts toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsleidingen als bedoeld in lid 13.1 zijn toegestaan;
  • b. overige bouwwerken zijn niet toegestaan, tenzij toepassing wordt gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 13.3 onder a.

13.2.2 Uitzondering verbodsregel

Het verbod als bedoeld in lid 13.2.1 onder b is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

13.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bouwverbod voor overige bouwwerken zoals bedoeld in lid 13.2.1 onder b van dit artikel een omgevingsvergunning te verlenen indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsleidingen als bedoeld in lid 13.1.
  • b. Voorafgaand aan de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld onder a wint het college van burgemeester en wethouders advies in bij de betrokken leidingbeheerder(s) omtrent de voorgenomen afwijking en vraagt zij tevens aan de betrokken leidingbeheerder(s) om binnen een nader door het college van burgemeester en wethouders te bepalen redelijke termijn haar zienswijze kenbaar te maken.

13.4 Specifieke gebruiksregels
13.4.1 Voorwaarden verplichting ligging kabel

Bij de aanleg van de hoogspanningsleidingen zoals bedoeld in 13.1, moet voldaan worden aan de volgende voorwaardelijke verplichting ten aanzien van de ligging van de kabel en de wijze van aanleggen:

  • a. het hart van de kabel dient minimaal 3 meter van de bestemmingsgrens te liggen;
  • b. de kabel dient op een minimale diepte gelegen te zijn, waarbij een minimale diepte van 1,2 meter geldt, gemeten ten opzichte van maaiveld.

13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Op en onder de in 13.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen of afgraven, dieper dan 1 m onder peil;
    • 2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen, dieper dan 1 m onder peil;
    • 3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    • 4. diepploegen, dieper dan 1 m onder peil;
    • 5. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies, dieper dan 1 m onder peil;
    • 6. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen, dieper dan 1 m onder peil;
    • 7. het aanbrengen van verhardingen.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a is niet vereist voor de volgende werken en werkzaamheden:
    • 1. het normaal onderhoud en beheer;
    • 2. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    • 3. werken en werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    • 4. werken en werkzaamheden die plaatsvinden voordat de hoogspanningsleidingen als bedoeld in lid 13.1 worden aangelegd;
  • c. De omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden een onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsleidingen als bedoeld in lid 13.1;
  • d. Alvorens over te gaan tot de verlening van een vergunning als bedoeld onder a wint het college van burgemeester en wethouders advies in bij de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 14 Leiding - Water

14.1 Bestemmingsomschrijving

De als 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor:

  • a. het hebben en instandhouden van een watertransportleiding;
  • b. het doen gebruiken van de onder a genoemde leiding voor transporteren van water.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden is bebouwing slechts toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bouwwerken ten behoeve van de watertransportleiding als bedoeld in lid 14.1 zijn toegestaan;
  • b. overige bouwwerken zijn niet toegestaan, tenzij toepassing wordt gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 14.3 onder a.
14.2.2 Uitzondering verbodsregel

Het verbod als bedoeld in lid 14.2.1 onder b is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

14.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bouwverbod voor overige bouwwerken zoals bedoeld in lid 14.2.1 onder b van dit artikel een omgevingsvergunning te verlenen indien de veiligheid met betrekking tot de aanwezige watertransportleiding niet wordt geschaad door het realiseren van overige bouwwerken.
  • b. Voorafgaand aan de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld onder a wint het college van burgemeester en wethouders advies in bij de betrokken netbeheerder(s) omtrent de voorgenomen afwijking en vraagt zij tevens aan de betrokken netbeheerder(s) om binnen een nader door het college van burgemeester en wethouders te bepalen redelijke termijn haar zienswijze kenbaar te maken.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Op en onder de in 14.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting;
    • 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    • 3. het verrichten van graafwerkzaamheden;
    • 4. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    • 5. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 6. het aanbrengen van waterlopen of het vergraven of verruimen van bestaande waterlopen.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a is niet vereist voor de volgende werken en werkzaamheden:
    • 1. het normaal onderhoud en beheer;
    • 2. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  • c. De omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden, het belang ten aanzien van de aanwezige watertransportleiding onevenredig wordt geschaad.
  • d. Aan de omgevingsvergunning kunnen in het belang van de aanwezige watertransportleiding de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de watertransportleiding wordt beschermd.
  • e. Alvorens over te gaan tot de verlening van een vergunning als bedoeld onder a wint het college van burgemeester en wethouders advies in bij de betrokken netbeheerder(s).

Artikel 15 Waarde - Archeologie - 1

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Rapport archeologische monumentenzorg

De aanvrager van een Omgevingsvergunning - activiteit bouwen legt een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport voor waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

15.2.2 Verlenen vergunning

Het college van burgemeester en wethouders verleent de vergunning indien naar hun oordeel uit het KNA-conforme archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in 15.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade aan archeologische waarden door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen door het in acht nemen van aan de Omgevingsvergunning -activiteit bouwen verbonden planregels.
15.2.3 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen

In de situatie als bedoeld in 15.2.2, onderdeel b, kan het college van burgemeester en wethouders de volgende planregels aan de Omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het college van burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
15.2.4 Uitgezonderde werkzaamheden

15.2.1, 15.2.2 en 15.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
15.2.5 Vondsten tijdens de uitvoering

Indien 15.2.3, onderdeel c van toepassing is, wordt in de de voorschriften bij de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Verbod

Het is verboden om op of in de in 15.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van het college van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 50 centimeter;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.
15.3.2 Uitgezonderde werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in 15.3.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop 15.2 van toepassing is;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • c. betrekking hebben op grondwerkzaamheden op een diepte van minder dan 50 centimeter;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning; of
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
15.3.3 Rapport archeologische monumentenzorg

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 15.3.1 legt een KNA- conform archeologisch onderzoeksrapport voor waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

15.3.4 Toelaatbaarheid

Het college van burgemeester en wethouders verleent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden indien naar hun oordeel uit het KNA-conforme archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in 15.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden planregels.
15.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning

Aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen in het belang van de archeologische waarden de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het college van burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
15.3.6 Vondsten tijdens de uitvoering

Indien 15.3.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de planregels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

15.4 Wijzigingsbevoegdheid
15.4.1 Bescherming en veiligstelling

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 15.3.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

15.4.2 Wijzigen of verwijderen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 15.3.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 16 Waarde - Archeologie - 2

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Rapport archeologische monumentenzorg

De aanvrager van een Omgevingsvergunning - activiteit bouwen legt een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport voor waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

16.2.2 Verlenen vergunning

Het college van burgemeester en wethouders verleent de vergunning indien naar hun oordeel uit het KNA-conforme archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in 16.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade aan archeologische waarden door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen door het in acht nemen van aan de Omgevingsvergunning -activiteit bouwen verbonden planregels.
16.2.3 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen

In de situatie als bedoeld in 16.2.2, onderdeel b, kan het college van burgemeester en wethouders de volgende planregels aan de Omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het college van burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
16.2.4 Uitgezonderde werkzaamheden

16.2.1, 16.2.2 en 16.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 250 m²;
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
16.2.5 Vondsten tijdens de uitvoering

Indien 16.2.3, onderdeel c van toepassing is, wordt in de de voorschriften bij de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.3.1 Verbod

Het is verboden om op of in de in 16.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van het college van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.
16.3.2 Uitgezonderde werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in 16.3.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop 16.2 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning; of
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
16.3.3 Rapport archeologische monumentenzorg

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 16.3.1 legt een KNA- conform archeologisch onderzoeksrapport voor waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

16.3.4 Toelaatbaarheid

Het college van burgemeester en wethouders verleent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden indien naar hun oordeel uit het KNA-conforme archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in 16.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden planregels.
16.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning

Aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen in het belang van de archeologische waarden de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het college van burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
16.3.6 Vondsten tijdens de uitvoering

Indien 16.3.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de planregels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

16.4 Wijzigingsbevoegdheid
16.4.1 Bescherming en veiligstelling

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 16.3.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

16.4.2 Wijzigen of verwijderen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 16.3.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 17 Waarde - Archeologie - 3

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Rapport archeologische monumentenzorg

De aanvrager van een Omgevingsvergunning - activiteit bouwen legt een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport voor waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

17.2.2 Verlenen vergunning

Het college van burgemeester en wethouders verleent de vergunning indien naar hun oordeel uit het KNA-conforme archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in 17.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade aan archeologische waarden door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen door het in acht nemen van aan de Omgevingsvergunning -activiteit bouwen verbonden planregels.
17.2.3 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen

In de situatie als bedoeld in 17.2.2, onderdeel b, kan het college van burgemeester en wethouders de volgende planregels aan de Omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het college van burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
17.2.4 Uitgezonderde werkzaamheden

17.2.1, 17.2.2 en 17.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 500 m²;
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
17.2.5 Vondsten tijdens de uitvoering

Indien 17.2.3, onderdeel c van toepassing is, wordt in de de voorschriften bij de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.3.1 Verbod

Het is verboden om op of in de in 17.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van het college van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.
17.3.2 Uitgezonderde werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in 17.3.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop 17.2 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning; of
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
17.3.3 Rapport archeologische monumentenzorg

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 17.3.1 legt een KNA- conform archeologisch onderzoeksrapport voor waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

17.3.4 Toelaatbaarheid

Het college van burgemeester en wethouders verleent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden indien naar hun oordeel uit het KNA-conforme archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in 17.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden planregels.
17.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning

Aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen in het belang van de archeologische waarden de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het college van burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
17.3.6 Vondsten tijdens de uitvoering

Indien 17.3.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de planregels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

17.4 Wijzigingsbevoegdheid
17.4.1 Bescherming en veiligstelling

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 17.3.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

17.4.2 Wijzigen of verwijderen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 17.3.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 18 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene bouwregels

19.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouw- en bestemmingsgrenzen en bij de bepaling het bebouwde oppervlakte worden ondergeschikte bouwdelen van bouwwerken, zoals plinten, pilasters, luifels, kozijnen, gevelversieringen, brandtrappen, ventilatiekanalen, uitspringende schoorsteenwanden, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en daarmee gelijk te stellen onderdelen waarvan de overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 1,5 meter, buiten beschouwing gelaten.

19.2 Bestaande bebouwing
  • a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet Algemene Bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afmetingen en afstandsmaten afwijken van de in Hoofdstuk 2 opgenomen bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. indien de bestaande afmetingen groter zijn dan de genoemde afmetingen, de afmetingen van de bestaande bouwwerken de maximale afmetingen zijn;
    • 2. indien de bestaande afstandsmaten kleiner zijn dan de genoemde afstandsmaten, de afstandsmaten van de bestaande bebouwing de minimale afmetingen zijn;
  • b. In geval van herbouw is hetgeen vermeld in lid 19.2 onder a sub 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 20 Algemene gebruiksregels

20.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutiebedrijf;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een automatenhal, voor zover niet anders bepaald;
  • e. een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige vuurwerkopslag.

20.2 Maximum aantallen

Ter plaatse van de als 'Centrum', 'Gemengd - Uit te werken' en 'Woongebied - Uit te werken' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:

  • a. Ten aanzien van de op grond van artikel 11.1 en 12.1 toegestane woningen en zorgwoningen geldt een maximum van 350 (zorg)woningen, met dien verstande dat minimaal 30% van het aantal (zorg)woningen dient te worden gerealiseerd als sociale huurwoning zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.
  • b. Ten aanzien van de op grond van artikel 3.1, 6.1 en 11.1 toegestane maatschappelijke voorzieningen geldt een maximum van 570 zorgplaatsen.

20.3 Groen en water
  • a. Ter plaatse van de als 'Gemengd - Uit te werken' en 'Woongebied - Uit te werken' bestemde gronden dient minimaal 3.700 m² groenvoorzieningen te worden gerealiseerd;
  • b. Binnen het plan dient minimaal 10.940 m² open water aanwezig te zijn of te worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. het minimum oppervlak aan open water als bedoeld in de aanhef dient te worden vermeerderd indien binnen het plan sprake is van een groter verhard oppervlak dan aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
    • 2. de vermeerdering als bedoeld onder 1 bedraagt minimaal 15% van de daar bedoelde vergroting.

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels

21.1 Gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - schotelbiotoop'
  • a. Op de gronden die als 'vrijwaringszone - schotelbiotooop' zijn aangeduid, zijn geen bouwwerken toegestaan die hoger zijn dan 14,5 meter ten opzichte van N.A.P.
  • b. In afwijking van sub a is een bouwwerk dat hoger is dan 14,5 meter ten opzichte van N.A.P. toegestaan indien het bouwwerk geen belemmering vormt voor de schotelontvangst- en verzending ter plaatse van Zwarteweg 53.

21.2 Gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - perimeter 1'

Op de gronden die als 'vrijwaringszone - perimeter 1' zijn aangeduid, zijn geen gebouwen toegestaan, behoudens bestaande gebouwen.

21.3 Gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - perimeter 2'

Op de gronden die als 'vrijwaringszone - perimeter 2' zijn aangeduid, zijn geen gebouwen hoger dan 20 meter toegestaan.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

22.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van:

  • a. de gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bouwregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden met maximaal 2 meter, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bouwregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden met maximaal 1,5 meter ten behoeve van balkons;
  • d. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  • e. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een inhoud van ten hoogste 30 m² en een bouwhoogte van niet meer dan 3 meter (ten dienste van het openbaar nut), zoals schakelhuisjes, transformatorhuisjes, abri's, telefooncellen, muurtjes, standbeelden en straatmeubilair;
  • f. de bouw van niet voor bewoning bestemde voorzieningen ten behoeve van ondergrondse wamte- en koudeopslag met een inhoud van ten hoogste 15 m² en een bouwhoogte van niet meer dan 5 meter.

22.2 Randvoorwaarden toepassing omgevingsvergunning voor afwijken

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een omgevingsvergunning voor het afwijken mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 23 Algemene wijzigingsregels

23.1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen, in die zin, dat:

  • a. aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten bedrijven en/of bedrijfsvormen kunnen worden toegevoegd;
  • b. de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen bedrijven en bedrijfssoorten kunnen worden ingedeeld bij een andere categorie.

23.2 Ontsluiting

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' te wijzigen, in die zin, dat:

  • a. de bestemming 'Maatschappelijk' kan worden gewijzigd in de bestemming 'Groen';
  • b. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid alleen is toegestaan indien de noordelijke ontsluiting op de rotonde Zwarteweg-Keyserwey in gebruik is genomen.

Artikel 24 Overige regels

24.1 Wettelijke regelingen

Waar in de regels worden verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die regelingen, zoals zij luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

24.2 Parkeernormen
24.2.1 Parkeernorm

Het gebruiken en / of bebouwen van gronden is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan de gemeentelijke parkeernormen (met bijbehorende eisen voor locatie en inrichting) ten behoeve van (vracht)auto's en overige verkeersvoertuigen en de bijhorende bepalingen omtrent de ontsluiting en bevoorrading zoals die zijn neergelegd in 'Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013', dan wel de opvolger daarvan. Deze eis geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.

24.2.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 24.2.1, overeenkomstig het beleid zoals neergelegd in ‘Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013’ dan wel de opvolger daarvan, indien het voldoen aan die bepalingen gezien het gebruik en/of het bouwplan van het desbetreffende plangebied, mede gezien de omgeving, niet noodzakelijk is en/of op overwegende bezwaren stuit. Het afwijkingsbesluit moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder geval blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit en een goede parkeersituatie geborgd is.

24.2.3 Nadere eis

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aanvullend aan het bepaalde in artikel 24.2.1, overeenkomstig het beleid zoals neergelegd in ‘Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013’ dan wel de opvolger daarvan, ten einde een hogere parkeereis en/of zwaardere eisen ten aanzien van de bijbehorende bepalingen omtrent de ontsluiting en bevoorrading toe te passen indien het gebruik en/of het bouwplan van het desbetreffende plangebied, mede gezien de omgeving, op overwegende bezwaren stuit. Het besluit tot het stellen van de nadere eis moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder geval blijkt dat de eis noodzakelijk is om de ruimtelijke kwaliteit en een goede parkeersituatie te borgen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

25.2 Afwijken

Het college van burgemeester en wethouders kan eenmalig in afwijking van lid 25.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 25.1 met maximaal 10%.

25.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 25.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

25.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

25.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 25.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

25.6 Strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 25.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

25.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 25.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Noordwijkerduin.