Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Johanna van Hoornstraat en omgeving, Noordwijk
Status: voorontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0575.BPNBjohvhoornstreo-VO01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De Noordwijkse Woningstichting is voornemens om de locatie van de voormalige Northgohal en het aangrenzende parkeerterrein aan de Johanna van Hoornstraat te Noordwijk te herontwikkelen. Het plan is om maximaal 63 sociale huurwoningen te realiseren. Het gebouw van schietvereniging 'Blijf voor 't Land' blijft daarbij behouden. Met de herontwikkeling wordt een aanzienlijke kwaliteitswinst geboekt ten opzichte van de oorspronkelijke situatie, waarin de gedateerde en inmiddels gesloopte Northgohal en de aangrenzende versteende omgeving de locatie kenmerkten. Daarnaast wordt met de voorgenomen ontwikkeling voorzien in de lokale behoefte aan sociale huurwoningen.
 
Het geldende bestemmingsplan 'Noordwijk Binnen' staat in het plangebied geen woningen toe. Om de beoogde woningbouw mogelijk te maken dient een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hier in.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen in het zuidwesten van de wijk Boerenburg, die onderdeel uitmaakt van de kern Noordwijk. Het perceel is kadastraal bekend onder gemeente Noordwijk, sectie M, percelen 3792 en 4170 (deels). Het plangebied wordt globaal als volgt begrensd:
  • noordwestzijde: Duinwetering;
  • noordoostzijde: Susanna van Ettenstraat; 
  • zuidoostzijde: Johanna van Hoornstraat;
  • zuidwestzijde: Johanna van Hoornstraat.
De navolgende afbeeldingen tonen de ligging van het plangebied in zijn omgeving en de begrenzing van het plangebied.
   
Ligging plangebied in omgeving (witte omcirkeling)
Globale begrenzing plangebied (witte omkadering)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Noordwijk Binnen', vastgesteld op 27 juni 2013. In dit bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied de bestemmingen 'Sport' en 'Verkeer'. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is voor het gehele plangebied van kracht.
 
De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weer.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Noordwijk Binnen' 
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor sportterreinen met daarbij behorende voorzieningen. Het bestemmingsvlak is volledig voorzien van een bouwvlak, waarbinnen gebouwen tot een maximum goot- en bouwhoogte van 3 m of 10 m zijn toegestaan.
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten en paden, bruggen en viaducten, voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, evenementen, water en terrassen bij de op de aangrenzende gronden gelegen horecabedrijven.
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Er geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met oppervlak groter dan 500 m² en dieper dan 50 cm onder het maaiveld.
  
Het voorgenomen plan is in strijd met het geldende bestemmingsplan, omdat binnen de bestemmingen 'Sport' en 'Verkeer' geen woningen zijn toegestaan. Om die reden dient een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarin.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 volgt allereerst een planbeschrijving van de huidige situatie met vervolgens een beschrijving van de voorziene ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan het geldend ruimtelijk beleid op verschillende schaalniveaus. In hoofdstuk 4 wordt het initiatief getoetst op inpasbaarheid en uitvoerbaarheid aan de hand van de verschillende omgevingsaspecten. De juridisch toelichting wordt gegeven in hoofdstuk 5, waarna de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde komt in hoofdstuk 6 en 7.
2 Initiatief
 
2.1 Bestaande situatie
 
2.1.1 Plangebied
Sinds de sloop van de Northogohal bestaat de bebouwing binnen de plangrenzen enkel uit een gebouw met een platte dakafdekking in het zuidwesten van de planlocatie, waarin schietvereniging 'Blijf Voor 't Land' is gevestigd. De gronden waar de Northogohal was gesitueerd zijn braakliggend. De overige gronden in het plangebied zijn ingericht als parkeerplaatsen. Een en ander is weergegeven op de navolgende afbeeldingen.
 
Gebouw schietvereniging 'Blijf Voor 't Land' bestaande situatie
Braakliggend terrein bestaande situatie
 
Parkeerplaatsen bestaande situatie
 
De planlocatie wordt aan vier zijden omsloten door wegen (Duinwetering, Susanna van Ettenstraat en Johanna van Hoornstraat). Met een fietsverbinding staat de Susanna van Ettenstraat in verbinding met de Duinwetering. Aan de overzijde (westzijde) van de Duinwetering bevinden zich een politie- en brandweerpost, het Northgo College en de voetbalvelden van vv Noordwijk. Ten zuidwesten van het plangebied is een tankstation (Shell) aanwezig. Verder zijn rondom de planlocatie hoofdzakelijk woningen gesitueerd.
2.1.2 Ruimtelijke en functionele structuur
In het kader van het Beeldkwaliteitsplan dat voor deze locatie gemaakt is, heeft een analyse van dit gebied plaats gehad. Kortheidshalve wordt verwezen naar dat plan (zie bijlagen bij toelichting bijlage 8).
 
Bebouwing
Het plangebied is gelegen in de wijk Boerenburg. Deze wijk is een uitbreiding van Noordwijk Binnen die vanaf de jaren vijftig van de twintigste eeuw is gebouwd. Kenmerken van deze wijk zijn de aandacht voor gemeenschapszin, kleinschaligheid en een intiem naar binnen gekeerd karakter.
De stedenbouwkundige opzet van de woningen in Boerenburg kenmerkt zich door herhaling (stempels). De woningen zijn dan ook gesitueerd in woonblokken (rijwoningen). Bij deze woonblokken zijn voor- en achtertuinen aanwezig. Aan de randen van en centraal in de wijk is meer grootschalige bebouwing aanwezig. De bebouwing bestaat uit vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen.
 
Verkeer
De Van de Mortelstraat/Van Panhuysstraat is één van de primaire ontsluitingswegen binnen de verkeersstructuur van Noordwijk. Deze weg verbindt de kern via de N444 met de N206 (weg tussen Haarlem en Leiden) en de A44. Ondergeschikt daaraan heeft de Duinwetering/Weteringkade, die tevens onderdeel is van de rondweg van de kern, tevens een belangrijke ontsluitingsfunctie. De overige wegen in de nabijheid van het plangebied zijn te categoriseren als verblijfsgebied, waarbij over het algemeen een snelheidsregime van 30 km/uur geldt.
 
Groen en water
De groen- en waterstructuur van de wijk Boerenburg is aanwezig aan de randen en centraal in de wijk. De centrale noordzuidas rondom het Gruenepad is de meest zichtbaar groen- en waterstructuur. Verder is het groen in de wijk geconcentreerd in plantsoenen. Langs de Duinwetering is tevens groen en water aanwezig.
2.2 Toekomstige situatie
Na de sloop van de Northgohal, een sporthal, is de Noordwijkse Woningstichting voornemens het vrijkomende terrein inclusief het omliggende parkeerterrein te herontwikkelen. Het voorgenomen plan is om in het plangebied woningen te realiseren. Er is een stedenbouwkundig plan gemaakt voor deze locatie (zie onderstaande afbeelding).
 
Stedenbouwkundig plan (Bron: Beeldkwaliteitsplan Northgo Noordwijk, Buro SRO, 7 mei 2018) 
 
Programma
Het stedenbouwkundig plan biedt ruimte aan 27 appartementen, 5 benedenwoningen, 12 bovenwoningen, 11 studio’s met één gezamenlijke woonkamer (woongroep) en 7 eengezinswoningen.
Als er geen woongroep wordt gehuisvest in de studio's, dan mag de bijbehorende gezamenlijke woonkamer in gebruik worden genomen als studio. In dit bestemmingsplan is hier rekening mee gehouden.
 
Bebouwing
Aan de zijde van de Duinwetering is een appartementengebouw met drie bouwlagen voorzien, met een bouwhoogte van maximaal 10 meter. Op de koppen van het appartementengebouw is een bescheiden ruimtelijk accent mogelijk, waarbij de bouwhoogte 11 meter mag bedragen. Het gebouw begeleidt de Duinwetering, waarbij aangesloten wordt op het bestaande beeld van hogere, vrijliggende volumes aan deze weg. Tevens wordt hiermee een luw binnengebied gecreëerd, met ruimte voor de overige bebouwing.
De appartementen worden ontsloten met een galerij aan de zuidoostgevel. Hier, in de luwte en met een gunstige bezonning, bevinden zich ook de buitenruimten bij de appartementen. Ter plaatse van de bestaande bushalte aan de Duinwetering is het appartementengebouw onderbroken, waarbij de galerijen overigens doorlopen. In samenhang met een brug over het water is een voetgangersverbinding voorgesteld met het plangebied en het achterliggende woongebiedje.
 
Die overige bebouwing bestaat uit rijwoningen, beneden-bovenwoningen en studio’s. De woningen hebben twee bouwlagen met een zadeldak, wat aansluit bij de omliggende grondgebonden woningen. Daarnaast zijn bij de woningen tegenover het appartementengebouw dakopbouwen toegestaan, waarbij de voorgevel wordt doorgetrokken, over ten hoogste 50% van de breedte van de voorgevel.
De woningen zijn gegroepeerd rond een centraal, groen woonhof. Het woonhof ligt aan de achterzijde van de woningen en heeft daarmee een semi-privaat karakter. Het hof wordt aan de zuidwestzijde afgeschermd door twee blokken met bergingen.
 
Tussen het woonhof en appartementengebouw is er een royale ruimte voorzien. Enerzijds om afstand te houden zodat er een aantrekkelijk woonklimaat ontstaat. Anderzijds om ruimte te bieden aan de parkeerplaatsen. Daarbij is het belangrijk dat deze ruimte ook een groen karakter krijgt.
 
Schietvereniging
Het bestaande gebouw van de schietvereniging is ingepast in het stedenbouwkundige plan. Buitenmuren van dit pand worden, waar nodig, opgeknapt en het pand wordt verder met groen ingepast.
 
Stedenbouwkundige hoofdopzet (Bron: Beeldkwaliteitsplan Northgo Noordwijk, Buro SRO, 7 mei 2018) 
 
Verkeer en parkeren
Het nieuwe woongebied wordt ontsloten vanaf de Duinwetering via de huidige inrit naar de Johanna van Hoornstraat en de voor auto’s aan te passen aansluiting op de Susanna van Ettenstraat. Vanaf deze straten zijn de parkeermogelijkheden in en om het plangebied te bereiken. Het parkeerterrein ten zuiden van de schietvereniging biedt ruimte aan 24 parkeerplaatsen, die tussen het appartementengebouw en de hofwoningen aan 52 parkeerplaatsen. Tenslotte zijn er 20 langsparkeerhavens voorzien aan de bestaande straten. In totaal worden er 96 parkeerplaatsen gerealiseerd.
 
Groen en water
Aan de voorzijde van de appartementen, aan de Duinwetering, komt een watergang. Het appartementencomplex staat aan deze zijde letterlijk in het water. Het profiel van de Duinwetering krijgt daarmee een eenduidig water- en groenbeeld. Middels een brug of een duiker wordt een verbinding gelegd met het plangebied.
Het parkeerterrein en de straat in het plangebied worden groen ingericht, met ruimte voor hagen en bomen.
Het groen naast de schietvereniging blijft behouden en wordt verder doorgezet rondom het gebouw. De verbinding tussen de bushalte en de bestaande langzaamverkeersverbinding ten zuidoosten van het plangebied krijgt een groene begeleiding. Verder vormt het groen van het woonhof een belangrijke groene (private) ruimte in het plan.
3 Beleid
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
De SVIR is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied. 
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening - Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die per 1 juli 2017 geldt.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek    
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het voorgenomen plan bestaat uit maximaal 63 sociale huurwoningen en dient daarom als stedelijke ontwikkeling gezien te worden.
 
Behoefte
Het voorgenomen plan, dat bestaat uit maximaal 63 sociale huurwoningen, voorziet in de behoefte naar woningen in het algemeen en naar betaalbare huurwoningen in de sociale sector in het bijzonder. Daarbij wordt met name in de lokale behoefte voorzien. Uit toelichting paragraaf 3.3.2 blijkt dat er volgens de Regionale Woon Agenda van de regio Holland Rijnland in de gemeente Noordwijk vraag is naar 610 extra woningen in de periode 2017-2022. In de periode 2022-2030 bedraagt de behoefte 170 extra woningen. De indicatieve behoefte naar sociale huurwoningen in de gemeente Noordwijk in de periode 2017-2030 bedraagt 140 extra sociale huurwoningen. Het voorgenomen plan past daarmee binnen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte naar woningen in de gemeente Noordwijk.
 
Bestaand stedelijk gebied
Volgens artikel 1.1.1, eerste lid onder h van het Bro is bestaand stedelijk gebied 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' In het geldende bestemmingsplan hebben deze gronden de bestemmingen 'Sport' en 'Verkeer'. Recentelijk was op de locatie nog een sporthal aanwezig. Verder wordt de planlocatie omringd door woningen, bedrijvigheid, voorzieningen en wegen. Daarmee worden de gronden in het plangebied aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. 
 
Conclusie   
Er wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
Provincie Zuid-Holland heeft voor haar ruimtelijke visie de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte 2014 en het Programma Ruimte vastgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte. De verplichtingen voor ruimtelijke plannen van de provincie of lagere overheden zijn opgenomen in de Verordening.
 
3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit
Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 14 december 2016 de actualisering 2016 van de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. Op 12 januari 2017 is deze in werking getreden. In deze visie signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
 
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
  1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele hoofdstukken. Het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' geeft uitwerking aan de eerste en tweede rode draad. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit komt hoofdzakelijk tot uiting in het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij ‘Water, bodem en energie’.
  
Planspecifiek
Aan de hand van voorgaande hoofdstukindeling wordt hiernavolgend, in zoverre dat relevant is, de relatie tussen beoogde ontwikkeling en de VRM beschreven. Aangezien de ontwikkeling niet plaatsvindt in de groene ruimte is het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ niet relevant.
 
Mobiliteit en bebouwde ruimte
Om de bebouwde ruimte beter te laten benutten heeft de provincie het bestaand stads- en dorpsgebied en de linten in het buitengebied aangegeven en gesteld dat, in beginsel, hierbinnen de verstedelijking dient plaats te vinden. Het plangebied is geheel binnen het bestaande stads- en dorpsgebied gesitueerd. Daarmee draagt het voornemen om 63 sociale huurwoningen te realiseren bij aan de provinciale ambities met de bebouwde ruimte en ondersteunt de rode draden 'beter benutten en opwaarderen van wat er is' en 'vergroten van de agglomeratiekracht'.
  
Water, bodem en energie
De provincie Zuid-Holland bevordert de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Voor het aanpassingen aan het watersysteem geldt dat deze klimaatbestendig zijn en natuurlijke processen de ruimte krijgen. Bij het voorgenomen plan dragen de aanleg van een watergang en verhardingsafname ten opzichte van de oorspronkelijke situatie hieraan bij. Relevante aspecten in relatie tot de bodem zijn in het onderhavige geval de bergende functie van regenwater, mogelijk aanwezige archeologische waarden. In toelichting hoofdstuk 4 worden deze aspecten toegelicht.
De transitie naar een energie-efficiënte samenleving heeft betrekking op het verhogen van het duurzaam opgewerkt vermogen, het verminderen van energieverbruik en het verminderen van CO2-uitstoot.  Het voorgenomen plan maakt relatief duurzame woningen mogelijk, waardoor relatief minder energie wordt verbruikt en indirect minder CO2 wordt uitgestoten. Uitgegaan wordt van gasloos bouwen en van bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Het voornemen is om de schil maximaal te isoleren en om warmtepompen toe te passen. Verder wordt een verwarming met een laag temperatuursysteem gehanteerd. Tevens gaat de ventilatie geregeld worden met een warmteterugwinningsinstallatie, waarbij de warmte uit de afgezogen lucht wordt gebruikt om de in te blazen lucht op te warmen.
 
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de VRM en draagt bij aan de provinciale ambities met de bebouwde ruimte en ondersteunt de rode draden 'beter benutten en opwaarderen van wat er is', 'vergroten van de agglomeratiekracht' en 'bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving'. Bovendien krijgt het plangebied een kwaliteitsimpuls. Daarmee vormt de VRM geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. 
 
3.2.2 Programma ruimte
In het Programma ruimte is het strategische beleid uit de Visie ruimte en mobiliteit doorvertaald naar operationeel beleid en is aangegeven welke mix aan instrumenten de provincie voornemens is om in te zetten en aan wil bieden om deze doelen te realiseren. Op 19 januari 2018 is de geconsolideerde versie van het Programma ruimte in werking getreden.
 
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio.
 
Bij het bepalen van de regionale behoefte voor wonen gelden de kwantitatieve en kwalitatieve gegevens van de actuele Woningbehoefteraming (WBR) en Bevolkingsprognose (BP) per gebied die worden beschreven in het Programma ruimte, alsmede eventuele afspraken over het accommoderen van een bovenregionale behoefte. De behoefteramingen geven een bandbreedte aan en worden driejaarlijks geactualiseerd. Regio’s geven hieraan invulling via regionale woonvisies. Aanvullend kan het Programma ruimte ook kwalitatieve- en locatiecriteria formuleren als uitgangspunten voor de regionale visies.
 
De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de Verordening ruimte. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt een belangrijk handvat in de fase van regionale visievorming. Als de visies voor wonen en kantoren voldoen aan de behoefteramingen, de locatiekeuzes en kwalitatieve uitgangspunten, zullen Gedeputeerde Staten de visies formeel aanvaarden en beoordeelt de provincie niet langer individuele bestemmingsplannen die overeenkomen met deze regionale visies. Als het plan qua regionale behoefteraming past in een actuele regionale visie die de instemming heeft van Gedeputeerde Staten, is daarmee voldaan aan de eerste trede van de ladder. Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. Voor aanpassing en het afronden van de regionale visies voor wonen en kantoren geldt als uiterste termijn 1 juli 2015. Nieuwe verstedelijking moet passen in regionale visies en de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit en andere in de visie en verordening aangegeven ruimtelijke kaders. Tevens moet nieuwe verstedelijking passen binnen wettelijke voorschriften.   
 
3.2.3 Verordening ruimte 2014
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Op 19 januari 2018 is een geconsolideerde versie van de verordening in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de VRM toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
 
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening in artikel 2.1.1, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie. 
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
 
In artikel 2.1.1 lid 1 staat dat: 'Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.'
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 2.2.1 van de Verordening Ruimte is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.   
Planspecifiek 
Ladder voor duurzame verstedelijking
In toelichting paragraaf 3.1.3 is toegelicht dat het voorgenomen plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De provinciale ladder zoals die is vastgelegd in artikel 2.1.1 lid 1 van de Verordening ruimte wijkt sinds de inwerkingtreding van het Bro per 1 juli 2017 af van de provinciale ladder. In het onderhavige geval worden op basis van artikel 2.1.1 lid 1 van de verordening geen aanvullende eisen gesteld.
 
Ruimtelijke kwaliteit
De beoogde herontwikkeling vindt plaats op de beschikbare gronden rondom de gesloopte Northgohal, aansluitend op de omliggende woonwijk Boerburg. De planlocatie is in het geldende bestemmingsplan bestemd voor stedelijke functies. Het plan wordt ingepast binnen de huidige (verkeers)structuur en betreft daarmee geen wijziging op structuurniveau. Met de stedenbouwkundige invulling van de nieuwbouw is zo veel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. Daarmee is sprake van het inpassen van de ruimtelijke ontwikkeling. Derhalve dient voldaan te worden aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.
 
De kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving.
Voor alle vier de lagen zijn kenmerken benoemd en uitgewerkt in richtpunten. Voor het plangebied is vanwege het huidige stedelijke karakter alleen de stedelijke occupatie relevant. Het plangebied ligt in 'steden in dorpen'. Ontwikkelingen in steden en dorpen moeten bijdragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. Aan de stedenbouwkundige uitwerking heeft een grondige analyse ten grondslag gelegen, zodat de ontwikkeling passend is in zijn omgeving (zie onder andere toelichting paragraaf 2.2 ). Verder wordt middels een beelkwaliteitsplan (zie bijlagen bij toelichting bijlage 8) gestuurd worden op de ruimtelijke kwaliteit van het voorgenomen plan.
   
Conclusie
Vanuit de verordening worden er aanvullend op het voorgaande geen eisen gesteld aan het voorgenomen plan op de betreffende locatie. Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de verordening.
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 Holland-Rijnland
Op 24 juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. Op 28 maart 2012 is door het Algemeen Bestuur ingestemd met de eerste partiële herziening.
 
De structuurvisie van de regio Holland-Rijnland is de toekomstvisie op de ruimtelijke kwaliteit en ontwikkeling van de regio tot 2020, met een doorkijk naar 2030. De visie gaat in op het behouden en versterken van haar kwaliteiten, zoals de hoge landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van de regio en de ruimtelijke structuur gebaseerd op een compacte historische centrumstad, een stedelijke kern midden in het Groene Hart, de vele hechte dorpen en de groene omgeving. De structuurvisie kent zeven kernpunten, te weten:
  1. Holland-Rijnland als een topwoonregio;
  2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  3. concentratie stedelijke ontwikkeling;
  4. groenblauwe kwaliteit staat centraal;
  5. het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open;
  6. twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports;
  7. verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan, dat bestaat uit maximaal 63 sociale huurwoningen, wordt gerealiseerd in het bestaand stedelijk gebied in de buurt van verschillende voorzieningen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de kernpunten tot concentratie van stedelijke ontwikkeling en de ambitie om als topwoonregio te fungeren.
 
3.3.2 Regionale Woon Agenda Holland Rijnland 2017
In de Regionale Woon Agenda 2017 'Kwaliteit voor kwantiteit' voor de regio Holland Rijnland (vastgesteld op 14 maart 2018) is de kwalitatieve koers voor woningmarkt op regionaal, subregionaal en lokaal niveau geschetst. De regionale woonagenda helpt gemeenten bij de afstemming van woningbouw op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio en vormt een onderbouwing voor plannen in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
In de regio Holland Rijnland is snel vraag naar meer woningen die kwalitatief aansluiten bij de veranderende bevolkingssamenstelling. Om aan deze ambitie te kunnen voldoen en tegelijkertijd de woonaantrekkelijkheid van de regio te behouden, in te kunnen blijven spelen op de behoefte en verdringing van kwetsbare groepen op de woningmarkt te voorkomen heeft de regio Holland Rijnland de volgende keuzes gemaakt:
  1. tempoversnelling noodzakelijk, zeker voor de korte termijn;
  2. groei vraagt goede ruimtelijke ordening, balans tussen inbreiding en uitbreiding met prioriteit voor inbreiding;
  3. een kwalitatief programma dat borgt dat verdringing beperkt is;
  4. bevorderen doorstroming voor een betere werking van de woningmarkt;
  5. een programma dat recht doet aan de behoefte aan verschillende woonmilieus, centrumstedelijk, suburbaan en dorps/landelijk;
  6. groeien met aandacht voor duurzaamheid en bodemdaling;
  7. langer zelfstandig wonen met zorg faciliteren;
  8. bereikbaar bouwen;
  9. solidariteit;
Planspecifiek
Het voorgenomen plan heeft hoofdzakelijk een positieve invloed op de keuzes 1, 2, 3, 8 en 9. Het plan komt tegemoet aan de vraag naar woningen en in het bijzonder betaalbare woningen. Het toevoegen van sociale huurwoningen gaat verdringing op de woningmarkt tegen. Daarbij gaat het om een inbreidingslocatie die een goede bereikbaarheid kent.
 
In de gemeente Noordwijk is in de periode 2017-2022 vraag naar 610 extra woningen. In de periode 2022-2030 bedraagt de behoefte 170 extra woningen. Van de totale behoefte van 780 woningen in de periode 2017-2030 zijn 400 woningen indicatief voorzien in een woonmilieu dat te typeren is als 'rustig stedelijk' (woonwijk, laagbouw, etc.). Uitgaande van 0% inkomensgroei bedraagt de indicatieve behoefte naar sociale huurwoningen in de gemeente Noordwijk voor de periode 2017-2030 140 extra sociale huurwoningen. Het voorgenomen plan past daarmee binnen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte naar woningen in de gemeente Noordwijk.
 
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Noordwijk 2030
Op 12 oktober 2017 is door de gemeenteraad van Noordwijk de Omgevingsvisie Noordwijk 2030 'Noordwijk voor elkaar' vastgesteld. De visie geeft een beeld van hoe Noordwijk zich verder wil ontwikkelen richting 2030: Noordwijk, energieke 7-sterren kustgemeente.
   
De leidende principes van de visie zijn 1) Duurzaamheid, 2) Behoud van het overwegend dorpse karakter met menselijk maat, en 3) Streven naar hoge ruimtelijke kwaliteit en versterking van de sociaal-economische vitaliteit. Deze principes komen uitvoeriger terug in de 7 sterren en de daarbij geformuleerde ambities. Bij het afwegen van nieuwe initiatieven zijn de centrale visie en de bijdrage aan de versterking van een of meer sterren leidend. De energieke 7-sterren zijn:
  1. Energieke, zelfredzame en betrokken samenleving met een actief verenigingsleven, krachtig vrijwilligersnetwerk en een levendig cultureel klimaat.
  2. Hoogstaande sportbeoefening en –beleving in een gezonde omgeving.
  3. Sfeervolle dorpskernen: de kustzone Noordwijk aan Zee, met name de zee, het strand, de duinstrook en de Koningin Wilhelmina Boulevard (gezelligheid, cultuur, beleving, grandeur, authenticiteit, toerisme, congres).
  4. Aantrekkelijke onderscheidende leefomgeving met een overwegend dorps karakter: versterkt Noordwijkse DNA en biedt ruimte voor vernieuwende woon-, werk-, vrijetijd-, en zorg/gezondheidsconcepten voor een grote diversiteit aan doelgroepen.
  5. Rijke natuur, mooi landschap en vitale Greenport: genieten van rust en reuring, routes, omgeving, biodiversiteit en ontwikkeling van een duurzame agrarische sector.
  6. Uitstekend bereikbaar vanuit de hele Randstad, in het bijzonder de kustzone.
  7. Veelzijdige economie en toerisme met innovatief ondernemersklimaat: sterke clusters (zorg, space en toerisme), participatie in Greenport, ontwikkelde wijkeconomie, succesvolle starters en kennis/onderwijs.
Duurzaamheid vormt de rode draad bij alle 7 sterren. Noordwijk heeft de ambitie om tot een duurzame gemeente te komen, waarbij maatregelen in het sociale, economische en ruimtelijke domein elkaar zoveel mogelijk versterken. Een belangrijk doel is om een duurzame gemeente te zijn. De komende jaren wil de gemeente met duurzaamheid flink doorpakken en versnellen. De meest ingrijpende duurzaamheidsambitie is: Noordwijk energieneutraal in 2030. Noordwijk wil tegen die tijd voorzien in haar eigen energiebehoefte en per saldo jaarlijks evenveel energie opwekken als de gemeente nodig is. Daarnaast wil de gemeente de omgeving ‘klimaatbestendig’ inrichten. Dat betekent dat er maatregelen genomen moeten worden om langdurige regenval, heftige buien en langere periodes van droogte te kunnen opvangen. Om dit te bereiken dient ieder bouwproject en gebiedsontwikkeling bij te dragen aan een energieneutraal en klimaatbestendig Noordwijk.
  
Planspecifiek
De ster 'Aantrekkelijke onderscheidende leefomgeving met een overwegend dorps karakter: versterkt Noordwijkse DNA en biedt ruimte voor vernieuwende woon-, werk-, vrijetijd-, en zorg/gezondheidsconcepten voor een grote diversiteit aan doelgroepen' is van toepassing op het plangebied.
 
Om Noordwijk een gewilde plaats te laten zijn om te wonen wil de gemeente aantrekkelijke woonmilieus bieden met behoud van het kleinstedelijk-dorps karakter. Algeheel uitgangspunt voor de leefomgeving is het streven naar hoge ruimtelijke kwaliteit, beeldkwaliteit en hoogwaardige openbare ruimte. Daarnaast heeft de gemeente vanuit het thema Groen de ambitie om te zorgen voor een goede inrichting en beheer van de openbare ruimte met als uitgangspunten duurzaam, schoon, heel en veilig. Per gebied zorgt de gemeente ervoor dat de oorspronkelijke landschappelijke zones en de typische kenmerken van verschillende dorpsgebieden in de inrichting terugkomen. Daarbij wordt de ecologische kwaliteit versterkt door ecologische processen als uitgangspunt te nemen bij groeninrichting.
 
Voor het voorliggende plangebied wordt op de ontwikkelingsperspectiefkaart uitgegaan van 'Behoud dorpsgebied en gerichte verbetering van de ruimtelijke kwaliteit'. Het voorliggende initiatief voorziet daar in.
Om in te spelen op de verwachte vraag van een grote diversiteit aan doelgroepen heeft de gemeente een ambitieus woningbouwprogramma, waarbij tot 2030 gemiddeld ruim 200 woningen per jaar worden gebouwd in een aantrekkelijke woonomgeving en met oog voor bijzondere doelgroepen. Het voorliggende initiatief speelt daar op in, met een uiterst gevarieerd woningbouwprogramma. Hierbij wordt tevens gestreefd naar het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Met het oog daarop is een Beeldkwaliteitsplan opgesteld voor het onderhavige gebied, waarin uiteenlopende aspecten van ruimtelijke kwaliteit aan bod komen; van de bebouwing en van de inrichting van het gebied.
Voorts wil de gemeente de omgeving ‘klimaatbestendig’ inrichten. Dat betekent dat er maatregelen genomen moeten worden om langdurige regenval, heftige buien en langere periodes van droogte te kunnen opvangen. Om dit te bereiken dient ieder bouwproject en gebiedsontwikkeling bij te dragen aan een energieneutraal en klimaatbestendig Noordwijk. Hiertoe zijn in het voorliggende plan meer groenvoorzieningen aanwezig en neemt de oppervlakte aan verhardingen af ten opzichte van de huidige situatie. Tevens wordt een watergang aangelegd aan de zijde van de Duinwetering, waarmee meer waterbergingscapaciteit bestaat.
 
Samenvattend kan geconcludeerd worden dat de voorliggende ontwikkeling past binnen de ambities van de Omgevingsvisie.
3.4.2 Noordwijkse Woonagenda 2016-2020
De gemeenteraad heeft op 25 augustus 2016 de Noordwijkse Woonagenda 2016 - 2020 vastgesteld. Deze nieuwe Woonagenda is nadrukkelijk een ‘agenda’ die betrekking heeft op een kortere periode en beoogt om, gegeven alle onzekerheden en de huidige knelpunten, het vizier te richten op de toekomst van het wonen in Noordwijk. De woonagenda schetst daarbij de belangrijkste dilemma’s en opgaven tot 2020, maar kijkt ook verder in de toekomst. Vervolgens wordt een aantal beleidskeuzes gemaakt. De agenda vormt zo de komende vijf jaar een overkoepelend beleidsdocument, op basis waarvan in de veranderende context toch steeds consistente en passende keuzes kunnen worden gemaakt. De agenda biedt daarnaast ook een basis voor gesprekken met verschillende stakeholders die in de realisatie van de ambities van wonen in Noordwijk een belangrijke rol spelen: bewoners, investerende, bouwende en beherende partijen, zorgverleners en uiteraard voor de gemeente zelf.
 
Het college zet met deze Woonagenda de koers uit die zij de komende jaren wil volgen en legt de basis voor acties die zij wil ondernemen op het gebied van wonen in Noordwijk. Daarbij stelt het college zich tot doel dat het in Noordwijk goed wonen, werken en leven is. In elke levensfase en voor elk inkomen.
 
Uitgangspunten voor de gemeente Noordwijk zijn:
  • De gemeente Noordwijk wil haar aandacht voornamelijk richten op dat wat ‘niet vanzelf’ gaat vanuit bijvoorbeeld marktwerking. Denk aan het uitbreiden van het aanbod sociaal en middelduur en het verlagen van de drempel voor jongeren en kleine huishoudens op de woningmarkt. In lijn met het streven naar minder overheidsbemoeienis, bepleiten wij marktwerking, ook op het gebied van wonen. Als we echter ontwikkelingen alleen vanuit de markt laten gebeuren, raken bepaalde groepen in het gedrang omdat hun mogelijkheden beperkter zijn en zij voor marktpartijen een minder interessante groep zijn. De gemeente Noordwijk beschouwt het als haar verantwoordelijkheid om te zorgen voor een evenwichtige ontwikkeling van het wonen.
  • Om diversiteit binnen de gemeente Noordwijk te krijgen, moet er variatie én samenhang zijn in het bouwprogramma. Elke locatie heeft z’n eigen kwaliteit en mogelijkheden. De uitdaging ligt erin om op het niveau van de gemeente Noordwijk een aantal kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen te realiseren en tegelijk niet op elke locatie hetzelfde gemiddelde na te streven.
  • Doorstroming is op alle fronten nodig, in het bijzonder in de goedkopere segmenten. Dit kan bijvoorbeeld door toevoegen van nieuwe woningen en doorstroming van scheefwoners te stimuleren.
  • Bij het realiseren van goedkopere woningen moet nadrukkelijk ook naar de middellange en lange termijn gekeken worden. Zijn de woningen van voldoende kwaliteit en ook in de toekomst nog ‘sociaal’?
  • Flexibiliteit in wonen, werken en leven is een belangrijke ontwikkeling die ook in het woonbeleid gestalte moet krijgen.
Voor de komende jaren zijn vier thema's richtinggevend voor de keuzes omtrent het wonen in Noordwijk, te weten:
  1. werken aan beschikbaarheid;
  2. werken aan betaalbaarheid;
  3. werken aan zorg en flexibiliteit;
  4. werken aan duurzaamheid.
Planspecifiek
Het realiseren van maximaal 63 sociale huurwoningen verkleint het tekort op de Noordwijkse woningmarkt en draagt bij aan een evenwichtige ontwikkeling van de lokale woningmarkt. De gemeente Noordwijk hanteert een percentage van 30 % sociale woningen bij nieuwbouw. Het voorgenomen plan kan dienen als compensatie voor woningbouwplannen waarbij niet aan dit percentage wordt voldaan.
 
In de Prestatieafspraken Noordwijk 2018-2021 d.d. 27 november 2017 hebben de gemeente Noordwijk, de Noordwijkse Woningstichting en Stichting Huurdersbelangen Noordwijk de gemeenschappelijke ambities, doelen en resultaten met betrekking sociale huisvesting in Noordwijk vastgelegd. Onderdeel daarvan is dat overeen is gekomen dat de sociale huurvoorraad in Noordwijk de komende jaren gaat groeien en dat een stevig nieuwbouwprogramma wordt uitgevoerd. Voor de periode 2018-2021 geldt dat de nieuwbouw van sociale huurwoningen uit gemiddeld 60 woningen per jaar bestaat.
 
Het voorgenomen plan kent een gevarieerd aanbod door de verschillende woningentypen (eengezinswoningen, appartementen, benedenwoningen, bovenwoningen  en studio's) die worden gerealiseerd. Daarbij is gebruik gemaakt van de kwaliteit en mogelijkheden van de betreffende locatie. De kwaliteit die beoogd is maakt de woningen toekomstbestendig en garandeert het sociale karakter voor de lange termijn.
 
Per 1 januari 2015 is de EPC-eis aan de energieprestatie van gebouwen aangescherpt en aangepast in het Bouwbesluit tot een EPC-eis van 0,4. Hieraan zal het voorgenomen plan tenminste voldoen. Uitgegaan wordt van bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Het voornemen is om de schil maximaal te isoleren en om warmtepompen toe te passen. Verder wordt een verwarming met een laag temperatuursysteem gehanteerd. Tevens gaat de ventilatie geregeld worden met een warmteterugwinningsinstallatie.
3.4.3 Welstandsnota
In de Welstandsnota van de gemeente Noordwijk (vastgesteld op 26 juni 2014) maakt het plangebied deel uit van deelgebied 15 'Complexen'. Echter, gezien de voorgestane herontwikkeling naar woningbouw dient de naastgelegen planmatig opgezette woonwijk Boerenburg (deelgebied 12) als referentie voor de welstandscriteria. Daarbij geldt een regulier welstandsniveau. De volgende criteria zijn van toepassing:
 
Ligging (bestemmingsplan is leidend)
  • Gebouwen maken deel uit van een stedenbouwkundig patroon;
  • De individuele woning binnen een cluster, rij of blok is een deel van het geheel en voegt zich hier naar;
  • Gebouwen zijn met hun voorgevel gericht op de belangrijkste openbare ruimte;
  • Rooilijnen aan de voorzijde van rijen behouden;
  • Plaatsing van bijgebouwen, op-, aan- en uitbouwen zijn per cluster, rij of blok samenhangend.
Massa en vorm (bestemmingsplan is leidend)
  • Bijzondere functies mogen afwijken van gebruikelijke massa, opbouw en vorm;
  • Clusters, rijen en gestapelde woningen kennen een sterke onderlinge samenhang;
  • Alleen incidentele vrijstaande gebouwen hebben een individuele uitstraling;
  • Woningen bestaan uit een onderbouw van twee lagen met of zonder kap;
  • Andere gebouwen kunnen een onderbouw tot vier lagen hebben met een hellende kap;
  • Bij-, aan-, op- en uitbouwen zijn ondergeschikt en worden als toegevoegd element of opgenomen in de hoofdmassa.
Gevelkarakteristiek
  • Wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op het hoofdvolume of ensemble;
  • Ontwerpaandacht voor alle details. De detaillering is per cluster, rij of blok in samenhang;
  • Extra aandacht voor zorgvuldige en gevarieerde detaillering in ‘tuinwijken’;
  • Bij rijwoningen de herhaling benadrukken. Bestaande detaillering en geleding aanhouden.
Materiaal- en kleurgebruik
  • Het materiaal- en kleurgebruik is per cluster, rij of blok in samenhang. Het kleurgebruik is terughoudend;
  • Gevels zijn in hoofdzaak van baksteen of vergelijkbare steenachtige materialen, soms geschilderd of in lichte tint gestuct. Eventueel in combinatie met puien, houten beschot of panelen;
  • Plaatmateriaal alleen gebruiken als invulling van een kozijn;
  • Hellende daken van woningen zijn voorzien van rode of gesmoorde keramische pannen.
Planspecifiek
Voor de planlocatie is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het uiteindelijke bouwplan zal getoetst worden aan dit beeldkwaliteitsplan. De welstandsnota en de relevante welstandscriteria hebben als basis gediend voor het beeldkwaliteitsplan.
 
4 Uitvoerbaarheid
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk maximaal 63 woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Het bevoegd gezag zal op basis een onderbouwing waarin wordt verwezen naar deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. De onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het ontwerp uitwerkingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het uitwerkingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een milieukundig bodemonderzoek (IDDS, nr. 1602J073/DBI/rap1, 30 juni 2016) uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting bijlage 1).
 
Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
  • in de grond zijn plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materiaal waargenomen;
  • op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • de grond is licht verontreinigd met kobalt, kwik, lood, nikkel PAK en minerale olie;
  • het grondwater is niet verontreinigd met de onderzochte zware metalen, vluchtige aromaten, VOCl en minerale olie;
  • met uitzondering van de asfaltlaag GAB is het aanwezige asfalt teerhoudend en niet geschikt voor hergebruik;
  • het aanwezige funderingsmateriaal is, indicatief, bruikbaar voor hergebruik.
Conform de verwachting op basis van het vooronderzoek, zijn op de locatie enkel lichte verontreinigingen in de grond aangetoond. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.
 
Op basis van de onderzoeksresultaten worden vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen voorzien voor de bestemmingswijziging en het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen), alsmede de voortzetting van het huidige bodemgebruik.
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling resulteert vergeleken met de oorspronkelijke situatie in een (beperkte) afname van het aantal voertuigbewegingen. Bovendien is het project kleiner dan de drempelwaarde van 1.500 woningen (4,2 % van de drempelwaarde) en draagt daarmee 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de NSL-monitoringstool (2017) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstof over 2016 ter hoogte van de planlocatie bedragen respectievelijk maximaal 19,7 μg/m³, 10,9 μg/m³ en 20,8 μg/m³. Daarmee wordt voldaan aan de gestelde grenswaarden en is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Voor dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Van der Boom, nr. 18-053, 29 maart 2018) uitgevoerd; zie bijlagen bij toelichting bijlage 2. Hierbij is de invloed van de Duinwetering, de Van de Mortelstraat en de Van Panhuysstraat onderzocht.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Van de Mortelstraat en de Van Panhuysstraat ten hoogste 44 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. Dat is wel het geval ten gevolge van de Duinwetering, waar de geluidsbelasting ten hoogste 57 dB bedraagt, na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt echter niet overschreden.
Een hogere waarde voor wegverkeer op de Duinwetering kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard en indien de geluidbelasting de maximale hogere waarde niet overschrijdt.
In de rapportage zijn de verschillende maatregelen beschreven. Geconcludeerd wordt dat het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron (stil asfalt of verlagen snelheid) niet doeltreffend en niet kosteneffectief is. Daarnaast is afscherming van alle woonlagen van de woningen op deze locatie niet haalbaar door aantasting van de ruimtelijke kwaliteit.
Derhalve zal voor de woningen een hogere waarde worden aangevraagd van ten hoogste 57 dB op de noordwestgevels voor wegverkeer op de Duinwetering. Daarbij is de zuidoostgevel van de woningen geluidluw. Aan deze zijde bevindt zich geluidluwe buitenruimten, waarmee voldaan wordt aan de Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder van de Omgevingsdienst West Holland.
 
Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh. De geluidbelasting door alle wegen samen bedraagt op de hoogst geluidbelaste rekenpunten 62 dB. Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen wordt voldaan aan de eisen voor de zogenaamde 'karakteristieke geluidwering' conform het Bouwbesluit. Daar aan zal worden voldaan.
 
4.2.4 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen. 
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied'" en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging aangemerkt als een rustige woonwijk.
 
Planspecifiek
Het plangebied kan getypeerd worden als het omgevingstype 'gemengd gebied', omdat het gelegen is nabij de ontsluitingswegen van Noordwijk (Van Panhuysstraat/Van de Mortelstraat en Duinwetering) en sprake is van een matige tot sterke functiemenging vanwege de aanwezigheid van bedrijvigheid en maatschappelijke voorzieningen rondom de planlocatie. De richtafstanden uit de VNG-publicatie kunnen daarom, met uitzondering van het aspect gevaar, met één afstandsstap verlaagd worden.
 
Het voorliggende bestemmingsplan maakt milieugevoelige functies (woningen) mogelijk. Derhalve is het relevant toe te lichten welke milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Aan de hand van de geldende bestemmingsplannen 'Noordwijk Binnen' en 'Noordwijk Binnengebied' is dit bepaald en weergeven in de navolgende tabel.
   
Bedrijf/ activiteit
Adres
SBI-2008
Milieucategorie
Richtafstand gemengd gebied (m)
Afstand tot woningen in het plangebied (m)
schietvereniging 'Blijf Voor 't Land'
Johanna van Hoornstraat 6
931 (1)
4.1
100
17
verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg (Shell)
Van de Mortelstraat 254-260  
473 (3)
21015
onbekend
Susanna van Ettenstraat 2
011, 012, 013
21040
brandweerkazerne
 
Duinwetering 101-102
8425
3.1
30
35
middelbare school (Northgo College)Duinwetering 107852, 853121035
sportvelden (vv Noordwijk)Duinwetering 105931 G3.13080
 
Uit de tabel blijkt dat, met uitzondering van de schietvereniging, wordt voldaan aan de relevante richtafstanden. Navolgend wordt de schietvereniging nader toegelicht in relatie tot milieuzonering.
 
Schietvereniging
Voor het aspect geluid geldt een richtafstand van 100 m. Er is een akoestisch onderzoek naar de geluiduitstraling van de schietvereniging (IDDS, nr. 17050972, 25 juni 2017) uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting bijlage 3). Hieruit blijkt dat tijdens de opgegeven representatieve bedrijfssituatie de schietvereniging in relatie tot de beoogde woningen, op 3 appartementen na, voldoet aan de geldende geluidnormen.
In de berekeningen is een minimale afstand van 9 m van de noordwestgevel van het verenigingsgebouw tot de appartementen aangehouden. De berekende geluidimmissie ter plaatse van de beoogde gevellijn van het meest nabijgelegen appartementen overschrijdt in de maatgevende avondperiode de geluidnormen met 3 dB ten gevolge van schietactiviteiten in de clubaccommodatie.
Als de geluidisolatie van de nooddeur met minimaal 5 dB wordt verbeterd wordt precies voldaan aan de richt- en grenswaarden (goede ruimtelijke ordening en Activiteitenbesluit). Dit kan door de nooddeur te vervangen door een goed geluidisolerende deur conform de in het onderzoek voorgeschreven specificaties.
Gesteld kan worden dat bij het voorgenomen plan na het toepassen van een goed geluidisolerende deur voldaan wordt aan de bepalingen van de goede ruimtelijke ordening.
Indien niet wordt gekozen voor een betere geluidisolerende nooddeur kan de gemeente met een zogenaamd maatwerkvoorschrift afwijkende geluidnormen en aanvullende (gedrags)regels opleggen voor de activiteiten van de schietvereniging om de beoogde realisatie van de meest nabij gelegen appartementen mogelijk te maken. Dit wordt nader geregeld in het milieuspoor, dan wel in een overeenkomst.
  
De richtafstand voor het aspect gevaar bedraagt 10 m. Er is een inpassingsonderzoek naar de munitieopslag (PlanXpert, nr. 17050053/JBR/rap1, 29 juni 2017) uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting bijlage 4). De schietvereniging beschikt over een vergunning voor de opslag van meer munitie, maar is bereid de maximaal toegestane opslagen hoeveelheid munitie terug te brengen. Hiertoe worden de maximale opslaghoeveelheden in de regels opgenomen. In dat geval is de beoogde ontwikkeling inpasbaar. Wanneer de schietvereniging de munitie op correcte wijze overeenkomstig het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling opslaat (in het kort: opslag in brandcompartiment inclusief voorgeschreven vakverdeling en toegang door middel van een correct uitgevoerde deur), voldoet het aan de geldende eisen.
 
Voor de aspecten geur en stof geldt een richtafstand geldt een richtafstand van 0 m.
 
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan vanuit milieuzonering.
 
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in of nabij het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
 
Uitsnede risicokaart (plangebied is zwart omkaderd)
 
Ten westen van het plangebied is op circa 430 m afstand een risicovolle inrichting gevestigd. Dit betreft Zwembad BinnenZee, waar een reservoir voor de opslag van chloorbleekloog van 2.000 liter. De risicoafstand  (PR 10-6) bedraagt 0 m. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt niet overschreden. Gezien de ruime afstand van het plangebied tot de betreffende risicovolle inrichting zijn er geen belemmeringen.
 
In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig. Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de vaststelling van voorliggende bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.3 Waterhuishouding
 
4.3.1 Beleid
De waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 wordt het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
 
Beleid hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerplan 2016 - 2021
Voor de planperiode 2016 - 2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van het hoogheemraadschap van toepassing. In dit plan geeft het waterschap aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn:
  1. veiligheid tegen overstromingen;
  2. voldoende water;
  3. gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. De taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert het hoogheemraadschap rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
 
Keur 2015 en Uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • De bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
  • Het onttrekken en lozen van grondwater;
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaatsvindt, dient de initiatiefnemer een verhard oppervlak ter grootte van minimaal 15 % van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water (bij een toename aan verhard oppervlak: vanaf 500 m² tot 5.000 m²). Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem.
 
In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
 
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
 
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst het hoogheemraadschap op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven ‘end-of-pipe’ maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap kiezen voor een generieke ‘end-of-pipe’ aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
 
4.3.2 Watertoets
Het plangebied was in de oorspronkelijke situatie vrijwel volledig verhard. Deze verharding bestond in deze situatie uit de sporthal, het gebouw van de schietvereniging, de omliggende parkeervoorzieningen en overige verharding.
 
Zoals in toelichting paragraaf 2.2 is weergegeven bestaat de verharding in de toekomstige situatie uit woningen, parkeervoorzieningen en wegen/paden. Vergeleken met de oorspronkelijke situatie is in de toekomstige situatie een groter oppervlak aan groenvoorzieningen aanwezig en neemt de oppervlakte aan verhardingen af. Daarnaast wordt aan de zijde van de Duinwetering een watergang van 316 m² aangelegd. Daarmee treedt ten opzichte van de oorspronkelijke situatie een verbetering op.
 
In of nabij het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.
 
De afvoer van hemelwater wordt ontkoppeld van de afvoer van afvalwater. De afvoer van het afvalwater vindt plaats via het gemeentelijk rioolstelsel. Het hemelwater infiltreert in de bodem of vloeit af in het oppervlaktewater (watergang).
 
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid met betrekking tot de waterhuishouding zijn. 
4.4 Verkeer en parkeren
 
4.4.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van de boogde woningen is gebruik gemaakt van de kengetallen uit publicatie 317 van het CROW (zie navolgende tabel). Gelijk aan de Nota parkeren en stallen Noordwijk 2013 wordt uitgegaan van het gemiddelde kencijfer van de categorieën 'matig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'.
 
WoningtypeAantal woningenVerkeersgeneratie per woning per etmaalTotaal
huurhuis, sociale huur 74,934,3
huur, etage, midden/goedkoop443,6158,4
kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten)122,125,2
Totaal63 217,9
 
In totaal zal de woningbouwontwikkeling 217,9 voertuigbewegingen per etmaal teweeg brengen.
 
In de oorspronkelijke situatie was een sporthal van circa 2.200 m² bvo aanwezig. De verkeersgeneratie van een sporthal bedraagt 9,95 voertuigbewegingen per 100 m² bvo. De verkeersgeneratie van de sporthal bedraagt 22 x 9,95 = 218,9 voertuigbewegingen per etmaal.
 
Als gevolg van het voorgenomen plan treedt er een afname van 218,9 - 217,9 = 1,0 voertuigbewegingen op. Bij de vergelijking tussen de oorspronkelijke situatie en de toekomstige situatie wordt de schietvereniging buiten beschouwing gelaten, omdat er geen wijzigingen ten aanzien van de schietvereniging plaatsvinden.
 
De planlocatie wordt ontsloten via de aangrenzende wegen (Duinwetering, Susanna van Ettenstraat en Johanna van Hoornstraat). De uitritten van het tankstation en de omliggende woningen worden daarbij niet belemmerd. De bushalte aan de Duinwetering blijft aanwezig op haar huidige locatie, maar wordt wel opnieuw ingericht vanwege de aanleg van een watergang nabij de bushalte. Hierbij wordt een verbinding met een duiker of een brug gerealiseerd met een voetpad door het plangebied naar het achterliggende woongebied.
4.4.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen. 
 
Op 14 mei 2013 heeft de gemeente Noordwijk de Nota parkeren en stallen Noordwijk 2013 vastgesteld. Hierin zijn de gemeentelijke parkeernormen voor zowel wonen als overige functies opgenomen. Voor overige functies wordt verwezen naar CROW-publicatie 317, waarbij uitgegaan wordt van de gemiddelde parkeernorm voor 'matig stedelijk'. Bij de parkeernormen voor wonen zijn parkeernormen die waar nodig afwijken van CROW-publicatie 317 bepaald.
 
Planspecifiek
In de navolgende tabel is de parkeerbehoefte van het voorgenomen plan conform de Nota parkeren en stallen Noordwijk 2013 weergegeven.
   
Type woningAantal woningenParkeernorm per woning ('overig bebouwde kom')  Parkeerbehoefte
vrijstaande woningen02,3-
woningen > 120 m² (niet vrijstaand)02,0-
woningen > 70 m² en ≤ 120 m²71,812,6
woningen < 70 m²441,5568,2
- serviceflat/ aanleunwoning
- kamerverhuur
120,67,2
Totaal63 88,0
 
Voor de studio's (11 of 12 stuks) is uitgegaan van de parkeernorm voor een serviceflat/aanleunwoning danwel kamerverhuur. Gezien de omvang van de studio's en het feit dat de doelgroep hiervan een relatief laag autobezit heeft, komt de parkeerbehoefte van de studio's overeen met een serviceflat, aanleunwoning en/of kamerverhuur.
De eengezinswoningen behoren tot het woningtype van woningen > 70 m² en ≤ 120 m², terwijl de benedenwoningen, bovenwoningen en appartementen woningen < 70 m² zijn.
 
De parkeerbehoefte van de schietvereniging bedraagt 8 parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte is gebaseerd op de huidige situatie.
 
De totale parkeerbehoefte bedraagt 88 + 8 = 96 parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte wordt in het plangebied opgelost. Zoals op de situatietekening in toelichting paragraaf 2.2 is weergegeven is voorzien in 96 parkeerplaatsen.
4.5 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
   
Planspecifiek
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is voor het plangebied een flora- en faunaonderzoek (IDDS, nr. 16020685/F&Frap01, 10 mei 2016) uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting bijlage 5). Daarbij dient opgemerkt te worden dat dit onderzoek is uitgevoerd voordat de sporthal is gesloopt, waardoor enkele onderzoeksresultaten niet relevant meer zijn. 
 
Gebiedsbescherming
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. De Natura 2000-gebieden Coepelduynen en Kennemerland-Zuid liggen op circa 2 km afstand. Gezien de afname van het aantal voertuigbewegingen (zie toelichting paragraaf 4.4.1) zullen er geen significante effecten op Natura 2000-gebieden optreden.
De voorgenomen activiteiten liggen op circa 700 m afstand van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en tasten de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN niet aan, waardoor de ingreep geen gevolgen heeft voor het nabijgelegen NNN. De afstand tot een belangrijke weidevogelgebied, zoals vastgelegd is in de Verordening ruimte 2014, bedraagt circa 1,7 km.
 
Gebiedsbescherming
Tijdens het veldbezoek zijn geen grondgebonden zoogdieren aangetroffen. Sporen of verblijfplaatsen van zoogdieren zijn evenmin aangetroffen. Uit de literatuur blijkt dat in het plangebied geen grondgebonden zoogdieren voorkomen die bescherming genieten van de Wet natuurbescherming. Geconcludeerd kan worden dat geplande ontwikkelingen in geen invloed op deze soorten hebben.
 
Er zijn geen waarnemingen van vleermuizen bekend in of nabij het plangebied. Uit de bouwtekeningen blijkt dat vleermuizen het gebouw niet in kunnen. Sporen van vleermuizen of vleermuizen zijn zowel aan de buitenkant als binnen in het pand niet aangetroffen. Voor holtebewonende vleermuizen is het gebied eveneens ongeschikt. Nader onderzoek naar vleermuizen wordt hierom niet nodig geacht.
 
Er zijn geen nesten gevonden van (jaarrond beschermde) vogels. Bij de voorgenomen plannen moet verstoring van broedvogels (al dan niet jaarrond beschermd) voorkomen worden. Voor het broedseizoen geldt geen standaard periode. De periode verschilt per soort. Globaal betreft het de periode maart tot en met augustus. Indien werkzaamheden binnen dit seizoen gepland zijn, wordt aanbevolen deze pas uit te voeren indien vooraf door een ecoloog is vastgesteld dat er geen verstoring van broedvogels zal plaatsvinden. De geplande ontwikkelingen in het plangebied hebben geen invloed op vogels.
 
Amfibieën zijn niet waargenomen tijdens het bezoek. Wat betreft strikt beschermde amfibieën komt in de omgeving van Noordwijk alleen de rugstreeppad voor. Het plangebied heeft geen betekenis voor rugstreeppad. Geschikt voortplantingswater (ondiep water dat snel opwarmt) en los zand op of in de directe omgeving van het plangebied zijn niet aanwezig. Het voorkomen van reptielen kan op grond van het terrein en de ligging worden uitgesloten. De geplande ontwikkelingen in het plangebied hebben geen invloed op deze categorie dieren.
 
Stijf hardgras of andere plantensoorten van de Wet natuurbescherming zijn niet waargenomen. De aanwezige vaatplanten staan ontwikkelingen niet in de weg.
 
Het plangebied is qua biotoop niet geschikt voor de in de Wet natuurbescherming beschermde vlinders en libellen. De literatuur maakt ook geen melding van waarnemingen hiervan in het gebied. Wegens het ontbreken van water zijn vissen niet onderzocht. Geplande ontwikkelingen hebben derhalve geen invloed op de categorie overige beschermde soorten.
 
Conclusie
Uit deze biotooptoets is naar voren gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat met de plannen vaste rust- en verblijfplaatsen of belangrijk leefgebied van strikt beschermde soorten worden aangetast. Wel dient rekening gehouden te worden met de broedperiode van vogels (globaal half maart tot augustus) en de algemene zorgplicht.
4.6 Archeologie en cultuurhistorie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
De gemeentelijke Erfgoednota 'Noordwijk op de kaart' (vastgesteld op 28 juni 2011) omschrijft het beleid rondom monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en archeologie. In deze nota heeft de gemeente aangegeven zich met name te richten op thema's die ook nu zichtbaar zijn. Het gaat dan om accenten op de bollenteelt, Sint Jeroen, monumentale graven, de ontwikkeling van vissersdorp naar badplaats en het herbestemmen van cultureel erfgoed. In de Erfgoedverordening 2011 zijn de lokale regels en procedures voor de omgang met monumenten en archeologie vastgelegd.
  
Planspecifiek 
Archeologie
Voor de beoogde ontwikkeling is voor het plangebied een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (IDDS, nr. 1901, juni 2016) uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting bijlage 6).
 
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op een ingesloten strandvlakte. Uit de paleogeografische kaarten en onderzoeken in de directe omgeving kan worden opgemaakt dat er op de strandvlakte een kleipakket voorkomt dat wederom is afgedekt door een 20e-eeuws ophoogpakket. Eventuele archeologische waarden kunnen voorkomen in de top van de strandvlakteafzettingen en in de top van het kleipakket. De diepteligging van deze niveaus is onbekend en afhankelijk van de dikte van het ophoogpakket. De verwachting op archeologische resten is laag voor beide niveaus. De strandvlakteafzettingen zijn ontstaan in directe relatie met de monding van de Oude Rijn en zullen daarmee zijn afgezet in natte milieus die voor de mens ongunstig waren (zeker in vergelijking met de naastgelegen droge strandwallen). Ook het kleipakket is afgezet door overstromingen en dus in een nat milieu. Sinds de 12e eeuw is het plangebied niet meer overstroomd, maar door de lage ligging en de kleigronden is het terrein waarschijnlijk nooit anders gebruikt dan voor weilanden. Dergelijk gebruik voor de landbouw laat maar weinig archeologische resten na. Het zal hooguit gaan om resten van sloten, greppels en andere verkavelingsvormen, ploegsporen en afval- of waterkuilen. Deze resten zullen dateren uit de periode 12e eeuw tot 1970.
 
Het booronderzoek heeft de lage verwachting uit het bureauonderzoek bevestigd. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren.
 
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' uit het geldende bestemmingsplan is in het voorliggende bestemmingsplan niet opgenomen, omdat de resultaten van het onderzoek daar geen aanleiding voor geven.
 
Cultuurhistorie
In of nabij het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. Daarnaast maakt de omgeving van het plangebied geen onderdeel uit van beschermde stads- en dorpsgezichten. Door het ontbreken van specifieke cultuurhistorische waarden zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect cultuurhistorie.
4.7 Explosieven
Op de opslag van munitie en/of explosieven is de 'Circulaire Opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik' van toepassing. Deze circulaire kent een effectbenadering in tegenstelling tot het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat een risicobenadering kent. Er worden categorieën explosieven onderscheiden waarvoor per categorie aan te houden afstanden gelden. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn.  
 
Planspecifiek
Er is een vooronderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (IDDS, nr. 16020415, 9 juni 2016) uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting bijlage 7).  
Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties is vastgesteld dat het plangebied niet betrokken is geweest bij oorlogshandelingen waardoor conventionele explosieve (CE) in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Het onderzoeksgebied is onverdacht op het aantreffen van CE in de bodem.
 
Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek en de conclusies is het niet noodzakelijk om vervolgstappen te ondernemen in de explosievenopsporing voorafgaan aan de voorgenomen werkzaamheden binnen het plangebied. De (grond)werkzaamheden kunnen regulier worden uitgevoerd.
5 Juridische planbeschrijving
 
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
 
Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Plansystematiek
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
 
De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
5.2.1 Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
5.2.2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk komen alle (enkel)bestemmingen aan de orde. Het betreft een indeling van bestemmingen in hoofdgroepen waarin de meest voorkomende functies kunnen worden ondergebracht. De indeling in hoofdgroepen maakt het raadplegen van een bestemmingsplan en het zoeken naar bepaalde functies eenvoudiger.
 
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft verleend. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
 
De bestemmingsregelingen zijn afgeleid van het bestemmingsplan Noordwijk Binnen, met waar nodig een nadere nuancering naar de bijzonderheden binnen het voorliggende gebied. Daarbij geldt ook het voor deze locatie opgestelde beeldkwaliteitsplan als input.
 
Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting:
  
Groen
De beoogde groenstroken langs de centrale voetgangersverbinding, in het gebied tussen het appartementengebouw en de hofwoningen en in de binnenruimte van het woonhofje zijn bestemd als 'Groen'. Dat geldt ook voor stroken rondom de schietvereniging  en een zone aan de zijde van de Duinwetering. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, kunstwerken, bermen en beplanting, voet- en fietspaden, water, verhardingen en reclamevoorzieningen toegestaan.
 
Sport
Het gebouw van de schietvereniging is voorzien van de bestemming 'Sport'. Daarbij is in de regels opgenomen dat ter plaatse een schietvereniging is toegelaten.
 
Tuin
Gronden voor de woonbestemming kunnen voorzien zijn van de bestemming 'Tuin'. Uitsluitend andere bouwwerken zijn toegelaten.
  
Verkeer 
De bestemming 'Verkeer' betreft het erf te midden van de woningen en de parkeerplaatsen in het zuiden van het plangebied. Binnen deze bestemming zijn wegen, straten en paden, bruggen en duikers, voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, (kleine) evenementen en water toegestaan.
Verder zijn binnen deze bestemming de galerijen tussen de beide delen van het appartementengebouw aan de Duinwetering geregeld. De 'specifieke bouwaanduiding - galerij' voorziet hier in. 
 
Water
De nieuwe watergang aan de zijde van de Duinwetering is voorzien van de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming zijn tevens bruggen, dammen en duikers toegelaten.
 
Wonen
Deze bestemming is van toepassing op de te realiseren woningen. Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen. Per bouwvlak is het maximum aantal wooneenheden aangegeven. Verder is de maximum bouwhoogte (voor het appartementengebouw) en de maximale goot- en bouwhoogte (voor de overige woningen) aangeduid. Hierbij is een verbijzondering opgenomen om dakopbouwen mogelijk te maken. Ook is aangegeven waar gestapelde woningen zijn toegelaten. Deze aanduiding betreft ook de boven- en benedenwoningen en studio's.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woongroep', mogen ten hoogste 11 studio's ook in gebruik genomen worden door een woongroep, met een gezamenlijke woonkamer. Op het moment dat er geen woongroep wordt gehuisvest, kan ook de gezamenlijke woonkamer in gebruik worden genomen als studio. In het maximaal toegestane aantal woonheden is hier mee rekening gehouden.
Verder zijn ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', uitsluitend bijbehorende bouwwerken toegestaan.
Binnen deze bestemming zijn -zoals gebruikelijk binnen de gemeente- wonen, aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, tuinen en erven toegestaan.
5.2.3 Algemene regels
Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen.
 
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van functies die in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.
 
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om – onder voorwaarden – af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
   
Overige regels
In dit artikel is, in de vorm van een voorwaardelijke verplichting, geregeld dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij is de regeling uit het Paraplu Bestemmingsplan Parkeren overgenomen.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
 
Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat de titel van het plan.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Enkel aan het opstellen van het bestemmingsplan zijn kosten verbonden die door de gemeente bekostigd worden. Verder worden er geen kosten gemaakt bij het opstellen van het bestemmingsplan. De economische haalbaarheid van het plan kan hierdoor als aangetoond worden beschouwd.
 
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. Er worden immers woningen gebouwd.
 
De gemeente heeft op 14 maart 2018 met de initiatiefnemer een koopovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst wordt het kostenverhaal geregeld, waaronder de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuw planologisch kader kan veroorzaken, geregeld.
 
De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het bestemmingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak en overleg
De inspraakprocedure wordt gevolgd. De resultaten hiervan en van eventueel overig overleg zullen te zijner tijd in deze paragraaf of een separate bijlage uiteengezet worden.
7.2 Vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan zal in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd worden aan de overlegpartners. De resultaten van dit overleg zullen te zijner tijd in deze paragraaf of een separate bijlage uiteengezet worden.
7.3 Zienswijzen
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende zienswijzen hier of in een separate bijlage van een gemeentelijke reactie worden voorzien.