1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer is voornemens om de bestaande woning aan de Herenweg 74 te Noordwijk te slopen en op het perceel drie vrijstaande woningen te bouwen. Daarnaast wordt de omliggende openbare ruimte opnieuw ingericht ten behoeve van de beoogde nieuwe rotonde, de inrit tot het woonerf en de compensatie van openbaar groen. De Herenweg was oorspronkelijk gelegen aan de westzijde van de woning, waardoor voorgevel van de woning zich oorspronkelijk aan de westzijde bevond. Na de herinrichting van Herenweg is de bestaande situatie ontstaan, die ruimtelijk gezien verre van optimaal is. Met de ontwikkeling wordt deze situatie aanzienlijk verbeterd.
Het geldende bestemmingsplan staat in het plangebied een vrijstaande woning toe. Om de beoogde woningbouw mogelijk te maken dient een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld te worden. De gemeente Noordwijk heeft positief gereageerd op het principeverzoek dat voor het plan is ingediend.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Herenweg 74 in Noordwijk. Het perceel is kadastraal bekend onder gemeente Noordwijk, sectie G, nummer 2200 (oppervlakte circa 2.460 m²), 2201 en 4126 (deels). De planlocatie bevindt zich aan de zuidzijde van Noordwijk-Binnen, aan de rand van de woonwijk Vinkeveld en de kern. Het plangebied wordt globaal als volgt begrensd:
- noordzijde: de Beeklaan en rotonde Beeklaan/Herenweg;
- oostzijde: de Herenweg en rotonde Beeklaan/Herenweg;
- zuidzijde: groenstrook;
- westzijde: woonwijk Vinkeveld (Obliehoren en Schaalhoren).
De navolgende afbeeldingen tonen de ligging van het plangebied in zijn omgeving en de begrenzing van het plangebied.
Ligging plangebied in omgeving (witte omcirkeling, bron: maps.google.nl)
Begrenzing plangebied (rode omkadering)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Noordwijk Binnen', vastgesteld op 27 juni 2013. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer', 'Tuin' en 'Wonen'. Verreweg het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming 'Tuin'. Het bestemmingsvlak 'Wonen' is voorzien van een bouwvlak. Binnen dit bouwvlak is één grondgebonden woning toegestaan.
De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weer.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Noordwijk Binnen' met plangrens (rode omkadering)
Het voorgenomen plan is in strijd met het geldende bestemmingsplan, omdat op gronden met de bestemming 'Tuin' geen woningen zijn toegestaan. Verder zijn binnen de bestemming 'Groen' geen parkeervoorzieningen toegestaan. Om die reden dient een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarin.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 volgt allereerst een planbeschrijving van de huidige situatie met vervolgens een beschrijving van de voorziene ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan het geldend ruimtelijk beleid op verschillende schaalniveaus. In hoofdstuk 4 wordt het initiatief getoetst op inpasbaarheid en uitvoerbaarheid aan de hand van de verschillende omgevingsaspecten. De juridisch toelichting wordt gegeven in hoofdstuk 5, waarna de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde komt in hoofdstuk 6 en 7.
2.1 Bestaande situatie
In het plangebied bevindt zich in de bestaande situatie een vrijstaande woning. De Herenweg was oorspronkelijk gelegen aan de westzijde van de woning, waardoor de voorgevel van de woning zich oorspronkelijk ook aan de westzijde bevond. Na de herinrichting van de Herenweg is de bestaande situatie ontstaan, die ruimtelijk gezien verre van optimaal is. Het perceel heeft wel een prominente plek nabij de rotonde Beeklaan/Herenweg, de zuidelijke entree van Noordwijk.
De woning is gesitueerd op een langgerekt perceel met relatief veel tuin aan noord- en zuidzijde van de woning. De voorgevel is afgekeerd van de huidige Herenweg. De achtertuin bij de woning (oostzijde) ligt aan de steeds drukker geworden Herenweg. Ook de woningen aan de oostzijde van de woonwijk Vinkeveld hebben hun achterzijde aan de zijde van de Herenweg. Deze achterkantsituaties resulteren in een meer gesloten karakter.
De bestaande woning is op dit moment onbewoond. De woning is bouwtechnisch en bouwfysisch in matige staat. De tuin krijgt slechts het noodzakelijke onderhoud.
De navolgende afbeelding geeft een impressie van de bestaande situatie in het plangebied weer.
Impressie bestaande situatie
2.2 Toekomstige situatie
De initiatiefnemer is voornemens om de bestaande woning te slopen en het perceel te splitsen in drie kavels die in oppervlakte variëren tussen 488 m² en 856 m². Daarmee is sprake van ruime kavels en kunnen de woningen in een groene omgeving worden gebouwd. Op de planlocatie worden in noord-zuidrichting drie vrijstaande woningen met een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,0 en 7,0 m gerealiseerd. Het grondoppervlak van de woningen bedraagt circa 135 m² per woning. Dit oppervlak maakt het mogelijk om levensloopbestendige woningen te realiseren met een slaapkamer/badkamer op de begane grond. De woningen bevinden zich op minimaal 12 m afstand van elkaar. Aan noordzijde van de woningen worden bijbehorende tuinen aangelegd, zodat deze gelegen zijn aan de geluidsluwe zijde van de woningen.
De navolgende afbeelding geven het verkavelingsplan en een impressie van de toekomstige situatie weer.
Verkavelingsplan (bron: Stol architecten, nr. 2698, 29 augustus 2018)
Impressie toekomstige situatie (bron: Stol architecten, nr. 2698)
Beeldkwaliteit
De beeldkwaliteit die wordt nagestreefd is gebaseerd op de bedrijfsgebouwen en woningen aan de overzijde van de Herenweg. De voorzijde van de woningen is gericht naar de Herenweg. Deze oriëntatie draagt bij aan de traditionele woonuitstraling die kenmerkend is voor de zuidelijke entree van Noordwijk. De bebouwing aan de Herenweg staat op circa minimaal 12 m afstand van de Herenweg en is met een (lage) haag afgescheiden van de Herenweg, waarachter zich de voortuin bevindt. Aan de noordzijde van de woningen is een haag of een lage erfafscheiding (bijvoorbeeld een lage muur met daarboven een transparant spijlenhekwerk) voorzien.
De twee meest noordelijk gesitueerde woningen zijn geprojecteerd op 12 m afstand van de Herenweg, terwijl de meest zuidelijke woning op 11 m afstand van de Herenweg is geprojecteerd, omdat dit ruimtelijk gezien wenselijker is en de aanwezige boom dan gehandhaafd kan blijven.
Ontsluiting, parkeren en openbare ruimte
De kavels worden ontsloten middels een verbinding die aansluit op de Obliehoren (woonwijk Vinkeveld). Voor de verbreding van de verbinding moet een deel van de openbare ruimte (groen en parkeerplaatsen) heringericht worden. Dit biedt tevens de mogelijkheid biedt 2 parkeerplaatsen te verplaatsen, wat nodig is om een inrit te maken. Hier bevindt zich tevens de opstelplek voor huisvuil. De gronden langs de zuid- en oostgrens van het plangebied en het huidige pad ten oosten van Olbiehoren 13 t/m 19 (oneven) worden gereserveerd als groenzone en zijn bestemd als 'Groen'. Op deze manier wordt circa 65 m² openbaar groen gecompenseerd, als compensatie voor het verlies van circa 60 m² openbaar groen aan de Schaalhoren/Obliehoren.
Het erf tussen de woningen, dat een breedte van 6 m heeft, biedt de bewoners voldoende ruimte hun auto te keren op eigen terrein. De ligging van het erf aan de voorzijde van de woningen ondersteunt de oriëntatie van de woningen op de Herenweg. Het erf heeft een bescheiden karakter, de groene uitstraling naar de Herenweg is overheersend om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het plan voorziet in de aanleg van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein (zie
toelichting paragraaf 4.4 voor een nadere toelichting).
In het verkavelingsplan is rekening gehouden met de toekomstige turborotonde en de daarmee samenhangende verkeerstechnische aanpassingen. In het voorliggende bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als 'Verkeer'. Het perceel wordt dan ook niet ontsloten via de Herenweg, maar via de Obliehoren.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De SVIR is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening - Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die per 1 juli 2017 geldt.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Het plan moet daarom niet aangemerkt worden als een stedelijke ontwikkeling, omdat er ten opzichte van de bestaande planologische situatie slechts 2 woningen worden toegevoegd.
Er wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet nader getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
Provincie Zuid-Holland heeft voor haar ruimtelijke visie de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte 2014 en het Programma Ruimte vastgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte. De verplichtingen voor ruimtelijke plannen van de provincie of lagere overheden zijn opgenomen in de Verordening.
3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit
Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 30 mei 2018 Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) - Actualisering 2018 vastgesteld. Op 29 juni 2018 is de geconsolideerde versie in werking getreden. In deze visie signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
- beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- vergroten van de agglomeratiekracht;
- verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele hoofdstukken. Het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' geeft uitwerking aan de eerste en tweede rode draad. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (derde rode draad) komt hoofdzakelijk tot uiting in het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij ‘Water, bodem en energie’.
Planspecifiek
Aan de hand van voorgaande hoofdstukindeling wordt hiernavolgend de relatie tussen beoogde ontwikkeling en de VRM beschreven.
Mobiliteit en bebouwde ruimte
Om de bebouwde ruimte beter te laten benutten heeft de provincie het bestaand stads- en dorpsgebied en de linten in het buitengebied aangegeven en gesteld dat, in beginsel, hierbinnen de verstedelijking dient plaats te vinden. Het plangebied is geheel binnen het bestaande stads- en dorpsgebied gesitueerd. Daarmee draagt het voornemen om 3 vrijstaande woningen te realiseren bij aan de provinciale ambities met de bebouwde ruimte en ondersteunt de rode draden 'beter benutten en opwaarderen van wat er is' en 'vergroten van de agglomeratiekracht'.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de VRM en draagt bij aan de provinciale ambities met de bebouwde ruimte en ondersteunt de rode draden 'beter benutten en opwaarderen van wat er is' en 'vergroten van de agglomeratiekracht'. Bovendien krijgt het plangebied een kwaliteitsimpuls. Daarmee vormt de VRM geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
3.2.2 Programma ruimte
In het Programma ruimte is het strategische beleid uit de Visie ruimte en mobiliteit doorvertaald naar operationeel beleid en is aangegeven welke mix aan instrumenten de provincie voornemens is om in te zetten en aan wil bieden om deze doelen te realiseren. Op 29 juni 2018 is de geconsolideerde versie van het Programma ruimte in werking getreden.
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio.
Bij het bepalen van de regionale behoefte voor wonen gelden de kwantitatieve en kwalitatieve gegevens van de actuele (versie 2013) Woningbehoefteraming (WBR) en Bevolkingsprognose (BP) per gebied die worden beschreven in het Programma ruimte, alsmede eventuele afspraken over het accommoderen van een bovenregionale behoefte. De behoefteramingen geven een bandbreedte aan en worden driejaarlijks geactualiseerd. Regio’s geven hieraan invulling via regionale woonvisies. Aanvullend kan het Programma ruimte ook kwalitatieve- en locatiecriteria formuleren als uitgangspunten voor de regionale visies.
De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de Verordening ruimte. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt een belangrijk handvat in de fase van regionale visievorming. Als de visies voor wonen en kantoren voldoen aan de behoefteramingen, de locatiekeuzes en kwalitatieve uitgangspunten, zullen Gedeputeerde Staten de visies formeel aanvaarden en beoordeelt de provincie niet langer individuele bestemmingsplannen die overeenkomen met deze regionale visies. Als het plan qua regionale behoefteraming past in een actuele regionale visie die de instemming heeft van Gedeputeerde Staten, is daarmee voldaan aan de eerste trede van de ladder. Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. Voor aanpassing en het afronden van de regionale visies voor wonen en kantoren geldt als uiterste termijn 1 juli 2015. Nieuwe verstedelijking moet passen in regionale visies en de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit en andere in de visie en verordening aangegeven ruimtelijke kaders. Tevens moet nieuwe verstedelijking passen binnen wettelijke voorschriften.
3.2.3 Verordening ruimte 2014
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. Op 29 juni 2018 is een geactualiseerde versie van de verordening in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de VRM toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft in artikel 2.1.1 een verwijzing naar de ladder voor duurzame verstelijking opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
In lid 1 staat dat: 'Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 2.2.1 van de Verordening ruimte 2014 is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Planspecifiek
Ladder voor duurzame verstedelijking
In
toelichting paragraaf 3.1.3 is al aangetoond dat het voorgenomen plan niet getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking, omdat het geen stedelijke ontwikkeling betreft. De provinciale ladder zoals die is vastgelegd in artikel 2.1.1 lid 1 van de Verordening ruimte 2014 is daarmee niet van toepassing op de ontwikkeling.
Ruimtelijke kwaliteit
De planvorming van 3 vrijstaande woningen vindt plaats aansluitend aan bestaande woonwijk Vinkeveld, op een perceel dat reeds bestemd is voor een woning en een tuin. Het plan voorziet geen wijziging op structuurniveau. Met de stedenbouwkundige invulling van de nieuwbouw is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. Daarmee is sprake van het inpassen van de ruimtelijke ontwikkeling.
Behalve dat ruimtelijke ontwikkelingen passend zijn in het gebied moet tevens worden voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving.
Voor alle vier de lagen zijn kenmerken benoemd en uitgewerkt in richtpunten. Voor het plangebied is vanwege het bestaande karakter alleen de stedelijke occupatie relevant. Het plangebied ligt in 'steden in dorpen' en 'stads- en dorpsrand'.
Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dienen bij te dragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit. De Herenweg vormt in het onderhavige geval de stads- en dorpsrand. In de bestaande situatie is de oriëntatie op de Herenweg niet passend, waardoor overgangskwaliteit matig is. Als gevolg van de ontwikkeling verbetert dit aanzienlijk.
Ontwikkelingen in steden en dorpen moeten bijdragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. Aan de stedenbouwkundige uitwerking heeft een grondige analyse ten grondslag gelegen, zodat de ontwikkeling passend is in zijn omgeving (zie onder andere
toelichting paragraaf 2.2).
De rand ter hoogte van het plangebied kenmerkt zich door een hoog contrast tussen de bebouwde omgeving en het agrarische land. Het betreft hier een scherpe rand tussen bebouwing en het land. Gezien de hoogte van de nieuwbouw wordt dit karakter versterkt.
Conclusie
Verder stelt de Verordening ruimte 2014 geen eisen voor de woningbouwontwikkeling op de planlocatie. Gezien het eerdergenoemde dient er geconcludeerd te worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de verordening.
3.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 Holland-Rijnland
Op 24 juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. Op 28 maart 2012 is door het Algemeen Bestuur ingestemd met de eerste partiele herziening.
De structuurvisie van de regio Holland-Rijnland is de toekomstvisie op de ruimtelijke kwaliteit en ontwikkeling van de regio tot 2020, met een doorkijk naar 2030. De visie gaat in op het behouden en ver- sterken van haar kwaliteiten, zoals de hoge landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van de regio en de ruimtelijke structuur gebaseerd op een compacte historische centrumstad, een stedelijke kern midden in het Groene Hart, de vele hechte dorpen en de groene omgeving. De structuurvisie kent zeven kernpunten, te weten:
- Holland-Rijnland als een topwoonregio;
- Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
- concentratie stedelijke ontwikkeling;
- groenblauwe kwaliteit staat centraal;
- het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open;
- twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports;
- verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Planspecifiek
De 3 vrijstaande woningen zijn gesitueerd in bestaand stedelijk gebied in de buurt van verschillende voorzieningen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de kernpunten tot concentratie van stedelijke ontwikkeling en de ambitie om als topwoonregio te fungeren.
3.4.1 Omgevingsvisie Noordwijk 2030
Op 12 oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Noordwijk de Omgevingsvisie Noordwijk 2030 'Noordwijk voor elkaar' vastgesteld. De visie geeft een beeld van hoe Noordwijk zich verder wil ontwikkelen richting 2030: Noordwijk, energieke 7-sterren kustgemeente.
De leidende principes van de visie zijn 1) Duurzaamheid, 2) Behoud van het overwegend dorpse karakter met menselijk maat, en 3) Streven naar hoge ruimtelijke kwaliteit en versterking van de sociaal-economische vitaliteit. Deze principes komen uitvoeriger terug in de 7 sterren en de daarbij geformuleerde ambities. Bij het afwegen van nieuwe initiatieven zijn de centrale visie en de bijdrage aan de versterking van een of meer sterren leidend. De energieke 7-sterren zijn:
- Energieke, zelfredzame en betrokken samenleving met een actief verenigingsleven, krachtig vrijwilligersnetwerk en een levendig cultureel klimaat.
- Hoogstaande sportbeoefening en –beleving in een gezonde omgeving.
- Sfeervolle dorpskernen: de kustzone Noordwijk aan Zee, met name de zee, het strand, de duinstrook en de Koningin Wilhelmina Boulevard (gezelligheid, cultuur, beleving, grandeur, authenticiteit, toerisme, congres).
- Aantrekkelijke onderscheidende leefomgeving met een overwegend dorps karakter: versterkt Noordwijkse DNA en biedt ruimte voor vernieuwende woon-, werk-, vrijetijd-, en zorg/gezondheidsconcepten voor een grote diversiteit aan doelgroepen.
- Rijke natuur, mooi landschap en vitale Greenport: genieten van rust en reuring, routes, omgeving, biodiversiteit en ontwikkeling van een duurzame agrarische sector.
- Uitstekend bereikbaar vanuit de hele Randstad, in het bijzonder de kustzone.
- Veelzijdige economie en toerisme met innovatief ondernemersklimaat: sterke clusters (zorg, space en toerisme), participatie in Greenport, ontwikkelde wijkeconomie, succesvolle starters en kennis/onderwijs.
Duurzaamheid vormt de rode draad bij alle 7 sterren. Noordwijk heeft de ambitie om tot een duurzame gemeente te komen, waarbij maatregelen in het sociale, economische en ruimtelijke domein elkaar zoveel mogelijk versterken. Een belangrijk doel is om een duurzame gemeente te zijn. De komende jaren wil de gemeente met duurzaamheid flink doorpakken en versnellen. De meest ingrijpende duurzaamheidsambitie is: Noordwijk energieneutraal in 2030. Noordwijk wil tegen die tijd voorzien in haar eigen energiebehoefte en per saldo jaarlijks evenveel energie opwekken als de gemeente nodig is. Daarnaast wil de gemeente de omgeving ‘klimaatbestendig’ inrichten. Dat betekent dat er maatregelen genomen moeten worden om langdurige regenval, heftige buien en langere periodes van droogte te kunnen opvangen. Om dit te bereiken dient ieder bouwproject en gebiedsontwikkeling bij te dragen aan een energieneutraal en klimaatbestendig Noordwijk.
Planspecifiek
De ster 'Aantrekkelijke onderscheidende leefomgeving met een overwegend dorps karakter: versterkt Noordwijkse DNA en biedt ruimte voor vernieuwende woon-, werk-, vrijetijd-, en zorg/gezondheidsconcepten voor een grote diversiteit aan doelgroepen' is van toepassing op de betreffende ontwikkeling vanwege het levensloopbestendige karakter van de woningen.
Om Noordwijk een gewilde plaats te laten zijn om te wonen wil de gemeente aantrekkelijke woonmilieus bieden met behoud van het kleinstedelijk-dorps karakter. Algeheel uitgangspunt voor de leefomgeving is het streven naar hoge ruimtelijke kwaliteit, beeldkwaliteit en hoogwaardige openbare ruimte. Daarnaast heeft de gemeente vanuit het thema 'Groen' de ambitie om te zorgen voor een goede inrichting en beheer van de openbare ruimte met als uitgangspunten duurzaam, schoon, heel en veilig. Per gebied zorgt de gemeente ervoor dat de oorspronkelijke landschappelijke zones en de typische kenmerken van verschillende dorpsgebieden in de inrichting terugkomen. Daarbij wordt de ecologische kwaliteit versterkt door ecologische processen als uitgangspunt te nemen bij groeninrichting.
Voor het voorliggende plangebied wordt op de ontwikkelingsperspectiefkaart uitgegaan van 'Behoud dorpsgebied en gerichte verbetering van de ruimtelijke kwaliteit'. Verder is het voornemen de entree ter plaatse te verbeteren. Het voorliggende initiatief voorziet daar in. Bij de planontwikkeling is de uitruil van gronden die nieuwe inrichting van de rotonde mogelijk maken meegenomen, waardoor de ontwikkeling ruimte maakt voor de nieuwe en verbeterde entree.
Om in te spelen op de verwachte vraag van een grote diversiteit aan doelgroepen heeft de gemeente een ambitieus woningbouwprogramma, waarbij tot 2030 gemiddeld ruim 200 woningen per jaar worden gebouwd in een aantrekkelijke woonomgeving. Door de bouw van (middel)dure woningen in de vorm van vrijstaande woningen wordt voorzien in extra aanbod om doorstroming in de Noordwijkse woningmarkt te stimuleren. Het voorliggende initiatief speelt daar op in.
Voorts wil de gemeente de omgeving ‘klimaatbestendig’ inrichten. Dat betekent dat er maatregelen genomen moeten worden om langdurige regenval, heftige buien en langere periodes van droogte te kunnen opvangen. Om dit te bereiken dient ieder bouwproject en gebiedsontwikkeling bij te dragen aan een energieneutraal en klimaatbestendig Noordwijk. Hiertoe is in het voorliggende plan compensatie van groenvoorzieningen voorzien. Tevens wordt ter compensatie van de verhardingstoename een greppel aan de zijde van de Herenweg verbreed, waarmee meer waterbergingscapaciteit voor de wijk Vinkeveld ontstaat.
Samenvattend kan geconcludeerd worden dat de voorliggende ontwikkeling past binnen de ambities van de omgevingsvisie.
3.4.2 Noordwijkse Woonagenda 2016-2020
De gemeenteraad heeft op 25 augustus 2016 de Noordwijkse Woonagenda 2016 - 2020 vastgesteld. Deze nieuwe Woonagenda is nadrukkelijk een ‘agenda’ die betrekking heeft op een kortere periode en beoogt om, gegeven alle onzekerheden en de huidige knelpunten, het vizier te richten op de toekomst van het wonen in Noordwijk. De woonagenda schetst daarbij de belangrijkste dilemma’s en opgaven tot 2020, maar kijkt ook verder in de toekomst. Vervolgens wordt een aantal beleidskeuzes gemaakt. De agenda vormt zo de komende vijf jaar een overkoepelend beleidsdocument, op basis waarvan in de veranderende context toch steeds consistente en passende keuzes kunnen worden gemaakt. De agenda biedt daarnaast ook een basis voor gesprekken met verschillende stakeholders die in de realisatie van de ambities van wonen in Noordwijk een belangrijke rol spelen: bewoners, investerende, bouwende en beherende partijen, zorgverleners en uiteraard voor de gemeente zelf.
Het college zet met deze Woonagenda de koers uit die zij de komende jaren wil volgen en legt de basis voor acties die zij wil ondernemen op het gebied van wonen in Noordwijk. Daarbij stelt het college zich tot doel dat het in Noordwijk goed wonen, werken en leven is. In elke levensfase en voor elk inkomen.
Uitgangspunten voor de gemeente Noordwijk zijn:
- De gemeente Noordwijk wil haar aandacht voornamelijk richten op dat wat ‘niet vanzelf’ gaat vanuit bijvoorbeeld marktwerking. Denk aan het uitbreiden van het aanbod sociaal en middelduur en het verlagen van de drempel voor jongeren en kleine huishoudens op de woningmarkt. In lijn met het streven naar minder overheidsbemoeienis, bepleiten wij marktwerking, ook op het gebied van wonen. Als we echter ontwikkelingen alleen vanuit de markt laten gebeuren, raken bepaalde groepen in het gedrang omdat hun mogelijkheden beperkter zijn en zij voor marktpartijen een minder interessante groep zijn. De gemeente Noordwijk beschouwt het als haar verantwoordelijkheid om te zorgen voor een evenwichtige ontwikkeling van het wonen.
- Om diversiteit binnen de gemeente Noordwijk te krijgen, moet er variatie én samenhang zijn in het bouwprogramma. Elke locatie heeft z’n eigen kwaliteit en mogelijkheden. De uitdaging ligt erin om op het niveau van de gemeente Noordwijk een aantal kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen te realiseren en tegelijk niet op elke locatie hetzelfde gemiddelde na te streven.
- Doorstroming is op alle fronten nodig, in het bijzonder in de goedkopere segmenten. Dit kan bijvoorbeeld door toevoegen van nieuwe woningen en doorstroming van scheefwoners te stimuleren.
- Bij het realiseren van goedkopere woningen moet nadrukkelijk ook naar de middellange en lange termijn gekeken worden. Zijn de woningen van voldoende kwaliteit en ook in de toekomst nog ‘sociaal’?
- Flexibiliteit in wonen, werken en leven is een belangrijke ontwikkeling die ook in het woonbeleid gestalte moet krijgen.
Voor de komende jaren zijn vier thema's richtinggevend voor de keuzes omtrent het wonen in Noordwijk, te weten:
- werken aan beschikbaarheid;
- werken aan betaalbaarheid;
- werken aan zorg en flexibiliteit;
- werken aan duurzaamheid.
Planspecifiek
Het realiseren van 3 vrijstaande woningen verkleint het tekort op de Noordwijkse woningmarkt en heeft een positieve invloed op de doorstroming. De ontwikkeling leent zich vanwege de kleinschaligheid niet voor sociale woningen. Bij het toevoegen van 2 woningen ten opzichte van de bestaande situatie is het niet haalbaar 30 % sociale woningen te realiseren.
De Verordening Bestemmingsreserve ter bevordering van Sociale Huurwoningen Noordwijk (gepubliceerd op 29 mei 2017) is van toepassing op elke ontwikkelende partij die voornemens is om een bouwplan te realiseren van 3 zelfstandige woningen of meer en zijn of haar aandeel sociale woningen niet realiseert conform de Noordwijkse Woonagenda en waarbij een afwijking van het bestemmingsplan nodig is. Deze verordening is niet van toepassing op het voorgenomen plan, omdat 2 woningen worden toegevoegd. Daarmee is de afdracht bij het niet realiseren van de verplichte 30 % sociale woningen niet vereist.
Per 1 januari 2015 is de EPC-eis aan de energieprestatie van gebouwen aangescherpt en aangepast in het Bouwbesluit tot een EPC-eis van 0,4. Hieraan zal het voorgenomen plan tenminste voldoen.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk 3 vrijstaande woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet opgesteld worden op basis van de criteria die zijn te vinden in bijlage III van de Europese Richtlijn 2011/92/EU. Deze criteria zijn:
- kenmerken van het project;
- plaats van het project;
- kenmerken van de potentiële effecten.
De kenmerken van het project worden in
toelichting hoofdstuk 2 beschreven. Aangezien de ontwikkeling is beoogd op een bestaand woonperceel, die in het geldende bestemmingsplan de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' hebben, en de toename van het aantal woningen zeer beperkt is, zijn de effecten van het plan op de omgeving zeer klein. De effecten hebben met name te maken met verkeersbewegingen van en naar de woningen en de geluidhinder die daardoor veroorzaakt wordt. Deze effecten zijn gebruikelijk in rondom de Herenweg en in de woonwijk Vinkeveld. Van cumulatie met andere projecten is geen sprake. Het gaat om op een opzichzelfstaande ontwikkeling. De ligging aan de rand van de kern maakt het niet aannemelijk dat er in de omgeving op korte termijn andere ontwikkelingen uitgevoerd zullen worden.
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
Het bevoegd gezag zal op basis een onderbouwing waarin wordt verwezen naar deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. De onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het ontwerp bestemmingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Om aan te tonen dat kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen) en het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is, is een verkennend bodemonderzoek (Inventerra, nr. 17-2281-R01AvH, 25 september 2017) uitgevoerd (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 1).
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
- In de bovengrond op de locatie (0 – 0,25 m-mv) is sprake van een lichte verontreiniging met bestrijdingsmiddelen (hexachloorbenzeen en Drins).
- Tevens zijn in de bovengrond lichte verontreinigingen met kwik en lood vastgesteld.
- De zintuiglijk onverdachte ondergrond op de locatie (0,5 – 1,5 m-mv) is (na heranalyse) licht verontreinigd met lood en PAK.
De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming. Het voorliggende bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar vanuit het aspect bodem. Ook de economische uitvoerbaarheid is niet in geding, gezien het feit dat uitsluitend licht verontreinigingen zijn aangetroffen en nadere maatregelen niet noodzakelijk zijn.
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling zal resulteren in een toename van het aantal verkeersbewegingen ter plaatse. In de bestaande situatie is één woning toegestaan, terwijl het voorliggende bestemmingsplan 3 woningen mogelijk maakt. Het project is kleiner dan de drempelwaarde van 1.500 woningen (0,13 % van de drempelwaarde) en draagt daarmee 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de NSL-monitoringstool (2016) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstof over 2015 op de locatie bedragen respectievelijk maximaal 18,1 μg/m³, 10,7 μg/m³ en 20,1 μg/m³. Daarmee wordt voldaan aan de gestelde grenswaarden en is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Beeklaan bedraagt ten hoogste 57 dB na aftrek van de correctie (5 dB) zoals bedoeld in artikel 110g van de Wet geluidhinder en overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De volgens het geluidbeleid van de Omgevingsdienst West-Holland maximale hogere grenswaarde, zijnde 58 dB, wordt niet overschreden.
De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Herenweg bedraagt ten hoogste 56 dB na aftrek van de correctie (5 dB) zoals bedoeld in artikel 110g van de Wetgeluidhinder en overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De volgens het geluidbeleid van de Omgevingsdienst West-Holland maximale hogere waarde, zijnde 58 dB, wordt niet overschreden.
De cumulatieve geluidbelasting ter plaatse van de gevels van de drie geplande woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai van beide wegen, Herenweg en Beeklaan, bedraagt maximaal 58 dB (inclusief de aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder). Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van de cumulatieve geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt gerespecteerd.
In verband met de geconstateerde overschrijdingen van de voorkeurswaarde zijn geluidreducerende maatregelen in ogenschouw genomen. Het realiseren van de woningen binnen het plangebied op een grotere afstand van de wegen Herenweg en Beeklaan, waardoor de voorkeursgrenswaarde niet zal worden overschreden, biedt geen oplossing, omdat woningbouw binnen het plangebied dan niet mogelijk is.
Het verlagen van de verkeersintensiteit en verkeerssnelheid op beide wegen stuit op overwegende bezwaren van verkeerskundige aard en is niet realistisch gezien het feit dat deze wegen voornamelijk worden gebruikt als ontsluitingswegen/hoofdwegen.
Het verlagen van de maximum snelheid op beide wegen is onrealistisch. Gezien de hoge verkeersintensiteiten zal een snelheidsverlaging naar 30 km/uur het doorrijdende verkeer te veel afremmen waardoor opstoppingen en gevaarlijke situaties kunnen gaan ontstaan.
Een geluidscherm met een minimale hoogte van 3 meter wordt als niet doelmatig geacht. Overdrachtsmaatregelen worden daarom als niet realistisch beschouwd.
Omdat geen doelmatige maatregelen te treffen zijn in voorliggende situatie, is een aanvraag hogere waarden aangewezen. Voor de drie woningen dient door het bevoegd gezag, de gemeente Noordwijk, een hogere grenswaarde van maximaal 58 dB te worden vastgesteld vanwege de wegen Herenweg en Beeklaan. Aangezien de woningen beschikken over een geluidluwe zijde, waar ook de buitenruimte aan gelegen is, wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden uit het hogere waardenbeleid van de omgevingsdienst West-Holland.
Uit een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevels moet blijken of de vereiste karakteristieke geluidwering (GA;k) voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit. Hierbij dient de karakteristieke geluidwering niet kleiner te zijn dan het verschil tussen de in het hogere waardenbesluit opgenomen ten hoogst toelaatbare geluidbelasting en 33 dB, met een minimum van 20 dB. Bij het bepalen van de geluidwering van de gevel dient uitgegaan te worden van de cumulatieve geluidbelasting van beide wegen exclusief de aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder.
4.2.4 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied'" en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging aangemerkt als een rustige woonwijk.
Planspecifiek
Het plangebied kan getypeerd worden als gemengd gebied, omdat het gelegen is aan de hoofdontsluiting van Noordwijk (Beeklaan en Herenweg) en sprake is van een matige tot sterke functiemenging vanwege de aanwezigheid van (agrarische) bedrijven aan de overzijde van de Herenweg.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt milieugevoelige functies (woningen) mogelijk. Derhalve is het relevant toe te lichten welke milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Aan de hand van de geldende bestemmingsplannen is dit bepaald en weergeven in de navolgende tabel.
Bedrijf/ activiteit | Adres | SBI-2008 | Milieucategorie | Richtafstand(m) | Werkelijke afstand tot het plangebied (m) |
tuinbouw (bollenteelt) | Herenweg 67 | 011, 012, 013 | 2 | 10 | 30 |
tuinbouw (bollenteelt) | Herenweg 65 | 011, 012, 013 | 2 | 10 | 35 |
tuinbouw (bollenteelt) | Beeklaan 1938 | 011, 012, 013 | 2 | 10 | 34 |
tuinbouw (bollenteelt) | Herenweg 77 | 011, 012, 013 | 2 | 10 | 48 |
tuinbouw (bollenteelt) | Herenweg 115 | 011, 012, 013 | 2 | 10 | 140 |
tankstation (zonder lpg) | Beeklaan 5 | 473 | 2 | 10 | 145 |
groothandel in bloemen en planten | Herenweg 45 | 4622 | 2 | 10 | 70 |
schildersbedrijf | Herenweg 35 | 41, 42, 43 (3) | 2 | 10 | 100 |
Herenweg 67
In tegenstelling tot wat het geldende bestemmingsplan toestaat is volgens het bedrijfsinformatiesysteem van de Omgevingsdienst West-Holland aan de Herenweg 67 tot 2019 een kraanbedrijf gevestigd. Het pand wordt nu gebruikt voor de opslag van materieel (kranen, vrachtwagens, etc.). In de bijlage van de toelichting van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied' is een inventarisatie van de aanwezige bedrijven opgenomen. Hieruit blijkt dat bedrijven met een milieucategorie hoger dan 2 zijn voorzien van een specifieke aanduiding. Op het perceel aan de Herenweg 67 is dit niet het geval. Bovendien zal het kraanbedrijf op korte termijn verdwijnen. Daarmee zijn er geen belemmeringen voor het voorgenomen plan.
Conclusie
Uit de tabel blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de relevante richtafstanden. Op basis hiervan vormt het aspect milieuzonering daarom geen belemmering voor het initiatief en is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart (plangebied is zwart omcirkeld)
Ten zuidwesten van het plangebied is een risicovolle inrichting aanwezig. Dit betreft Maatschap Steenvoorden - de Groot, een akker- en tuinbouwbedrijf, waar een bovengrondse propaantank met een inhoud van 3 m³ is geplaatst. Propaantanks met een inhoud kleiner dan 13 m³ vallen niet onder de werking van het Bevi. Bovengrondse propaanreservoirs met een inhoud tot en met 13 m³ waaraan propaan uitsluitend in de gasfase wordt onttrokken, vallen sinds 2007 onder het Activiteitenbesluit. Voor dergelijke reservoirs zijn in het activiteitenbesluit wettelijke veiligheidsafstanden opgenomen. Deze veiligheidsafstanden zijn gebaseerd op de afstanden tot de plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6). Bij de betreffende risicovolle inrichting bedraagt deze 9 m. De afstand tot het plangebied is met circa 300 m ruim voldoende.
Ten noorden van het plangebied is een aardgastransportleiding met een diameter van 168 mm en een druk van 40 bar gelegen. Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geldt een belemmeringenstrook van 4 m. In 2012 zijn ten behoeve van het bestemmingsplan 'Noordwijk Binnen' berekeningen uitgevoerd ten aanzien van het plaatsgebonden risico (Omgevingsdienst West-Holland, nr. 2012014492, 24 december 2012, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 3) uitgevoerd. Uit de berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een PR 10-6 contour buiten de projectie van de gasleidingen. Het plangebied bevindt zich op circa 30 m afstand van het hart van de leiding. Daarmee ligt de locatie niet binnen de PR 10-6 contour.
Uit de berekeningen uit 2012 blijkt tevens dat de hoogte van het groepsrisico minder dan 0,03 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. In de periode vanaf 2012 is de hoeveelheid personen nabij het plangebied nauwelijks toegenomen en is de gasleiding ongewijzigd. Daarom dient er aangenomen te worden dat berekeningen uit 2012 nog redelijk actueel zijn. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling neemt het aantal personen in het plangebied toe. Een toename van 2 woningen is niet dusdanig waardoor een zeer beperkte verslechtering optreedt en vrijwel uitgesloten is dat de oriëntatiewaarde overschreden zal worden.
Volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen dient ingegaan te worden op de mogelijkheden ter voorbereiding van een calamiteit en de mogelijkheden voor aanwezigen om zichtzelf in veiligheid te brengen. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende. Verder zal de Veiligheidsregio Hollands Midden in het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van het Bevb om advies gevraagd te worden.
In of nabij het plangebied zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig. Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de vaststelling van voorliggende bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.3.1 Beleid
De waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 wordt het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerplan 2016 - 2021
Voor de planperiode 2016 - 2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van het hoogheemraadschap van toepassing. In dit plan geeft het waterschap aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn:
- veiligheid tegen overstromingen;
- voldoende water;
- gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. De taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert het hoogheemraadschap rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Keur 2015 en Uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
- De bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
- Het onttrekken en lozen van grondwater;
- Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaatsvindt, dient de initiatiefnemer een verhard oppervlak ter grootte van minimaal 15 % van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water (bij een toename aan verhard oppervlak: vanaf 500 m² tot 5.000 m²). Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem.
In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst het hoogheemraadschap op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven ‘end-of-pipe’ maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
- duurzaam bouwen;
- het toepassen berm- of bodempassage;
- toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
- het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
- adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
- het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
- de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
- het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap kiezen voor een generieke ‘end-of-pipe’ aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
4.3.2 Watertoets
Het plangebied is in de bestaande situatie deels verhard. Deze verharding bestaat uit de bestaande woning en omliggende erfverharding. Het overige deel van het plangebied is grotendeels ingericht als tuin. In de toekomstige situatie wordt verharding in de vorm van de nieuwe woningen, omliggende erfverharding en parkeerplaatsen ten westen van de nieuwe woningen toegevoegd.
Op de navolgende afbeeldingen is weergegeven hoeveel verharding er wordt verwijderd en hoeveel verharding er in de bestaande en toekomstige situatie aanwezig is.
Verharding bestaande (boven) en toekomstige (onder) situatie (bron: Stol architecten, nr. 2698, 22 augustus 2018)
In navolgende tabel is de verhardingsbalans voor weergegeven, waarbij de bestaande en toekomstige situatie met elkaar vergeleken worden.
| Huidige situatie | Toekomstige situatie | Toename |
Verharding (m²) | 272,7 | 910,1 | 637,4 |
De toename van het verhardingsoppervlak bedraagt 910,1 - 272,7 = 637,4 m². In de verhardingsbalans is de te verwijderen verharding aan de zuid- en oostzijde van het plangebied (zie bovenstaande tekening) niet meegenomen, waardoor de feitelijke verhardingstoename kleiner is. De verhardingstoename dient volgens het beleid van het hoogheemraadschap gecompenseerd te worden in de vorm van het toevoegen van water in het plangebied. De minimaal te realiseren oppervlakte water bedraagt 0,15 x 637,4 = 95,6 m².
Er wordt water toegevoegd in het plangebied door de bestaande greppel aan de oostzijde te verbreden (zie bovenstaande tekening). Er wordt circa 111 m² wateroppervlak toegevoegd, waarmee meer gecompenseerd wordt dan vereist is. Voorts zal het water vanaf de (nieuwe) verharding (inritten en parkeerplaatsen bij de beoogde woningen) worden geloosd op de te verbreden greppel. Op deze wijze wordt de greppel doorgespoeld. De greppel staat middels een duiker onder de Herenweg, die aangelegd zal worden door de gemeente, in verbinding met de watergang aan de overzijde van de Herenweg. De verbrede greppel leidt tot een verbeterde grondwatersituatie in de woonwijk Vinkeveld. Het waterpeil is afgestemd met het hoogheemraadschap van Rijnland. Er wordt flexibel omgegaan met de waterlijnbreedte van 2,0 m. Het talud van de te verbreden greppel wordt doorgezet naar minimaal 0,5 m onder waterpeil. De bodem van de greppel komt dan te liggen op NAP -0,41 m. Op deze manier zal de sloot in de zomer niet droog vallen.
In het ontwikkelingstraject voor het plan is reeds uitvoerig overleg geweest met het hoogheemraadschap en de gemeente over de manier waarop watercompensatie voor dit plan kan worden gerealiseerd. Er is overeenstemming met het hoogheemraadschap en de gemeente over de in deze paragraaf beschreven oplossing voor watercompensatie.
4.4 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
Verkeer
De nieuwe woningen worden ontsloten middels een erf dat aansluit op de Obliehoren (woonwijk Vinkeveld). Zoals in
toelichting paragraaf 2.2 is toegelicht is deze wijze van ontsluiting vanuit stedenbouwkundig en verkeerstechnisch oogpunt gewenster dan een ontsluiting via de Herenweg, zoals in de oorspronkelijke situatie het geval was. Om een goede ontsluiting mogelijk te maken wordt het openbaar gebied ten westen van de woningen opnieuw ingericht (zie
toelichting paragraaf 2.2).
Als gevolg van het voorgenomen plan neemt het aantal verkeersbewegingen toe. De verkeersgeneratie van een vrijstaande koopwoning in de categorieen 'rest bebouwde kom' en 'matig stedelijk' is gemiddeld 8,0 verkeersbewegingen per etmaal. Dat betekent dat de verkeersgeneratie toeneemt van 8,0 naar 24,0 verkeersbewegingen per etmaal. Gezien de beperkte toename en de beoogde aanpassingen in de verkeersstructuur zijn er geen belemmeringen voor het aspect verkeer.
Parkeren
Volgens de Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013 bedraagt de parkeernorm voor vrijstaande woningen 2,3 parkeerplaatsen per woning in het overige deel van de bebouwde kom (geen centrum en buitengebied). Bij 3 woningen bedraagt de parkeerbehoefte 6,9 parkeerplaatsen.
In het plangebied is bij percelen van de woningen voorzien 3 dubbele opritten zonder garage. Het berekeningsaantal hiervan is volgens ASVV 2012 3 x 1,7 = 5,1 parkeerplaatsen. Verder is voorzien in 3 parkeerplaatsen op het erf tussen de woningen (zie afbeelding
toelichting paragraaf 2.2). Het te realiseren aantal parkeerplaatsen is voldoende om aan de parkeerbehoefte tegemoet te komen. Het erf tussen de woningen, dat een breedte van 6 m heeft, biedt de bewoners voldoende ruimte hun auto te keren op eigen terrein.
Verder is er voorzien in het verplaatsen van 2 parkeerplaatsen ten westen van de nieuwe woningen, ter plaatse van de bestaande groenstrook.
4.5 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is voor het plangebied een ecologische quickscan (Blom Ecologie, nr. BE/2017/232/r, 8 juni 2017) uitgevoerd (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 4).
In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. Het plangebied heeft, behoudens vleermuizen en huismussen, aannemelijk geen essentiële betekenis voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of overige soorten. Vleermuizen maken mogelijk gebruik van de locatie als vaste rust- en/of verblijfplaats en tijdens het foerageren en migreren. Huismussen gebruiken de locatie mogelijk voor broed- en/of foerageeractiviteiten. De locatie maakt mogelijk onderdeel uit van het leefgebied van algemene zoogdieren, insecten, libellen en ongewervelden.
Er is geen geschikt leefgebied voor de rugstreeppad aangetroffen op de planlocatie. Echter, tijdens de ontwikkelingen kan geschikt leefgebied ontstaan. Tevens is het voorkomen van de rugstreeppad bekend in de omgeving van de planlocatie. Om de aanwezigheid van de rugstreeppad te voorkomen dient het terrein ongeschikt gehouden te worden (bijvoorbeeld aanbrengen puinbed, voorkomen ontstaan puinhopen, egaliseren terrein e.d.) en/of ontoegankelijk gemaakt te worden voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen.
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap of het Natuurnetwerk Nederland. Van externe werking is geen sprake. De geplande ontwikkeling leidt niet tot een noemenswaardig verkeersaantrekkende werking. De sanering van het bestaande woonhuis alsmede de bouw van de beoogde woningen leiden tot een tijdelijke toename in stikstofdepositie (projecteffect). In de toekomst zal er sprake zijn van een zeer lichte toename van NOx-uitstoot aangezien de woningen aan hoge isolatiewaarden zullen moeten voldoen. Een toename in stikstofdepositie kan een effect sorteren op kwetsbare en gevoelige habitattypen. Echter leert de ervaring dat het projecteffect bij soortgelijke en grotere projecten en de afstand tot kwetsbare habitats (circa 1,0 km) dat de stikstofdepositie onder de drempelwaarde van 0,05 mol/hectare/jaar blijft.
Conclusie
De sloop van woning alsmede en de realisatie van de beoogde woningen leidt niet tot de aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van rugstreeppad, vleermuizen, huismus en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen (zie
toelichting paragraaf 4.5.1). Ten aanzien van vleermuizen en huismussen dient een aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wnb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkeling (vrijstellingsbesluit).
Aanvullend (vleermuis)onderzoek
Er is een aanvullend onderzoek naar de vleermuis (Blom Ecologie b.v., nr. BE/2017/301, 28 augustus 2018) uitgevoerd (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 5). Het onderzoek is uitgevoerd conform het vleermuisprotocol (NGB, 2017). Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat in de te slopen bebouwing geen verblijfplaats(en) van gewone dwergvleermuis aanwezig zijn. De voorgenomen werkzaamheden hebben geen significant negatief effect op het functionele habitat. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatief effect voor vleermuizen en leiden derhalve niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Er is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming met betrekking tot vleermuizen noodzakelijk. Vervolgstappen ten aanzien van vleermuizen zijn niet noodzakelijk. Maatregelen om tijdelijke verstoring van het foerageergebied en de vliegroute van vleermuizen te mitigeren (vleermuisvriendelijke verlichting, werkzaamheden tijdens de dagperiode, etc.) zijn wel verplicht.
Het onderzoek beperkte zich in beginsel tot het vaststellen van de aan- dan wel afwezigheid van vleermuizen. Tijdens het onderzoek is tevens gelet op nesten en/of verblijflocaties van andere soorten op de planlocatie. Er zijn geen nesten van overige soorten aangetroffen.
Zoals beschreven in de vogelrichtlijn zijn alle vogels in Nederland beschermd tijdens het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli). Om overtreden van de Wet natuurbescherming te voorkomen dienen werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden.
4.5.1 Te treffen maatregelen
Overzicht te treffen maatregelen om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen:
- Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
- Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
- Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
- Voor rugstreeppad dient het terrein ongeschikt gehouden te worden (bijv. aanbrengen puinbed, voorkomen ontstaan puinhopen, egaliseren terrein e.d.) en/of ontoegankelijk gemaakt te worden voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen.
- Na uitvoering van eventuele maatregelen ten aanzien van de vleermuis dienen de werkzaamheden uitsluitend tussen zonsopkomst en zonsondergang uitgevoerd te worden of een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toegepast te worden teneinde verstoring van vleermuizen in de directe omgeving te voorkomen. Hieronder kan onder andere worden verstaan: beperkte hoogte van lichtmasten, verlichting naar beneden richten en convergeren, toepassen van UV-vrije verlichting, gebruik van sterk bundellicht vermijden et cetera.
- Na uitvoering van eventuele maatregelen ten aanzien van de huismuis dienen de werkzaamheden uitsluitend opgestart/uitgevoerd te worden buiten het broedseizoen (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige.
4.6 Archeologie en cultuurhistorie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
De gemeentelijke Erfgoednota 'Noordwijk op de kaart' omschrijft het beleid en de wet- en regelgeving rondom monumenten, beschermd dorpsgezicht en archeologie. In deze nota heeft de gemeente aangegeven zich met name te richten op thema's die ook nu zichtbaar zijn. Het gaat dan om de bollenteelt, Sint Jeroen, monumentale graven en de ontwikkeling van vissersdorp naar badplaats. In de Erfgoedverordening 2011 zijn de lokale regels en procedures voor de omgang met monumenten en archeologie vastgelegd.
Planspecifiek
Voor de beoogde ontwikkeling is voor het plangebied een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (Transect, nr. 1407, 4 april 2018) uitgevoerd (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 6).
Uit het vooronderzoek blijkt dat het plangebied een lage verwachting heeft op het aantreffen van intacte archeologische sporen en vondsten uit de periode Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Deze verwachting is in eerste instantie gebaseerd op de ligging van het plangebied in een strandvlakte, een gebied dat altijd relatief nat is geweest. Bovendien is de ondergrond ten gevolge van omzetting ten behoeve van land- en tuinbouw tot dieptes van 120 - 180 cm -mv verstoord geraakt. Hiermee is de oorspronkelijke bodemopbouw niet meer als intact te beschouwen.
In het plangebied is een lage verwachting op het aantreffen van intacte archeologische sporen en vondsten vastgesteld. Het is daarom onwaarschijnlijk dat de voorgenomen ingrepen archeologische waarden in het plangebied zullen verstoren. Het advies is om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkelingen zonder noodzaak tot het uitvoeren van aanvullend archeologisch onderzoek.
In 2014 is de archeologische verwachtings(waarden)kaart van de gemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse, Teylingen en Hillegom geactualiseerd. Dit heeft geresulteerd in een nieuwe waardenkaart met bijbehorend rapport. Op de geactualiseerde kaart is het niet onderzochte deel van het plangebied aangeduid als categorie 12. Dit betreft vrijgestelde gebieden die ofwel volledig zijn onderzocht, ofwel tot grote diepte zijn verstoord. Voor het niet onderzochte deel van het plangebied is om die reden in het voorliggende bestemmingsplan geen dubbelbestemming archeologie opgenomen.
4.7 Duurzaamheid
Algemeen
Gemeente Noordwijk vindt duurzaam bouwen belangrijk. Duurzaam bouwen is zodanig bouwen dat zo min mogelijk negatieve effecten op het milieu en de menselijke gezondheid ontstaan, gedurende de hele levensloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving. Noordwijk streeft er naar bij elk bouwplan de schade aan het milieu op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de ontwikkelingen op een zo hoog mogelijk niveau brengen.
Om duurzaamheid in nieuwbouwplannen te borgen en inzichtelijk te maken vraagt de gemeente initiatiefnemers een GPR-berekening bij plannen in te dienen. Hiermee is meteen aan de wettelijke eis van de MPG-berekening voldaan (sinds 1 januari 2018 ook gekwantificeerd).
Gasloos de toekomst
In januari 2018 is het voorstel Wet Voortgang Energie Transitie behandeld in de Tweede Kamer, om de aansluitplicht van gas voor nieuwbouw te laten vervallen. Deze aansluitplicht is per 1 juli 2018 vervallen.
Ambitie Noordwijk
De ambitie van de gemeente is in 2030 energie neutraal te zijn. Alle huidige en toekomstige ontwikkelingen zullen daar aan bij moeten dragen. Immers wat nu al voldoet hoeft niet meer aangepast te worden voor 2030.
De ambitie is om in 2030 energieneutraal en klimaat bestendig te zijn: Alle woningen en gebouwen (oud en nieuw) kunnen een bijdrage leveren aan deze doelstelling door energie te besparen en/of duurzaam op te wekken.
Om duurzaamheid in nieuwbouwplannen te borgen en inzichtelijk te maken stelt de gemeente het instrument 'de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Gebouw' (GPR Gebouw) beschikbaar.
Dit is een instrument met als doel duurzaam en energiezuinig bouwen meetbaar te maken. Bij ontwikkelingen vraagt de gemeente een GPR gebouw berekening bij plannen in te dienen. Hiermee is meteen aan de wettelijke eis van de MilieuPrestatie Gebouw (MPG)-berekening voldaan (vanaf 1 januari 2018 ook gekwantificeerd).
De gemeente ambieert een hoge GPR score voor nieuwbouw ontwikkelingen. Het streven voor nieuwbouwwoningen is nu een gemiddelde score van 8,5 voor energie en milieu (DPG score) en voor de andere thema’s een 8. De wettelijke verplichting voor energie, zoals vastgelegd in het huidige Bouwbesluit, komt in woningbouwprojecten overeen met een 7,8.
Het instrument GPR Gebouw is softwarepakket waarmee gemeenten en marktpartijen kunnen bepalen met welke maatregelen zij een bepaalde ambitie op duurzaam bouwen kunnen bereiken. GPR Gebouw meet de duurzaamheidsprestaties van nieuwbouw of verbouw zowel van woningen als utiliteitsbouw. De gemeente biedt de ontwikkelaars deze tool als handreiking aan om een duurzamere bouw mogelijk te maken. Thema’s daarbij zijn: Energie, Gezondheid, Milieu, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde.
Regionaal Energieakkoord 2017
Binnen de regio Holland Rijnland hebben gemeenten hun ambities en doelstellingen rondom klimaat/energie uitgesproken. De regionale ambitie is om in 2050 een energie neutrale regio te zijn en daarmee bij te dragen aan de nationale en internationale doelstellingen op het gebied van klimaat en energie. Tevens is afgesproken nieuwbouw niet meer aan te sluiten op het gas, aangezien het aardgas eindig is. Ook wordt energie neutrale bouw gestimuleerd.
4.8 Kabels en leidingen
In het kader van het bestemmingsplan heeft een Klick-melding plaats gehad. Na overleg met het hoogheemraadschap van Rijnland en Liander is op 24 januari 2019 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Daaruit is gebleken dat kabels en leidingen voornamelijk onder het voetpad/fietspad aan de zijde van de Herenweg of in de groenstrook naast het voetpad/fietspad liggen. Deze liggen niet in de (beoogde) greppel of binnen de erfgrenzen van het woonperceel Herenweg 74. Aan de zijde van de Herenweg ligt een 50 kV-kavelverbinding. Tevens is gebleken dat ook in de zone aan de zijde van Obliehoren kabels en leidingen liggen.
Op basis van deze resultaten is besloten aan de groenstrook langs de Herenweg een dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' toe te kennen ten behoeve van de 50 kV-kavelverbinding met de daarbij behorende beschermingszone (zie ook
toelichting paragraaf 5.2).
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Plansystematiek
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
5.2.1 Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.2.2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk komen alle (enkel)bestemmingen aan de orde. Het betreft een indeling van bestemmingen in hoofdgroepen waarin de meest voorkomende functies kunnen worden ondergebracht. De indeling in hoofdgroepen maakt het raadplegen van een bestemmingsplan en het zoeken naar bepaalde functies eenvoudiger.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft verleend. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting:
Groen
De gronden langs de zuid- en oostgrens van het plangebied en het huidige pad ten oosten van Obliehoren 13 t/m 19 (oneven), die dienen als compensatie voor de groenstrook in het westen van het plangebied waar parkeerplaatsen en de inrit worden gerealiseerd, zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, kunstwerken, bermen en beplanting, voet- en fietspaden, water, verhardingen en reclamevoorzieningen toegestaan.
Tuin - 1
De gronden die gelegen zijn tussen het gebied 1 m achter de voorgevel en het erf tussen de woningen/openbare ruimte (bestemmingsvlakken 'Groen' en 'Verkeer' is aangewezen als 'Tuin - 1'. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen, parkeren en de daarbij behorende ongebouwde parkeervoorzieningen en in- en uitritten. Met uitzondering van luifels zijn geen gebouwen en/of overkappingen toegestaan.
Verkeer
De bestemming 'Verkeer' betreft het erf te midden van de woningen, de parkeerplaatsen in het westen van het plangebied, het fiets- en wandelpad aan de westgrens van het plangebied en de reservering voor de toekomstige rotonde. Het fiets- en wandelpad aan de westgrens van het plangebied is aangeduid op de verbeelding. Binnen deze bestemming zijn verder wegen, straten en paden, bruggen en duikers, voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, (kleine) evenementen en water toegestaan.
Wonen
Deze bestemming is van toepassing op de te realiseren vrijstaande woningen. Op de verbeelding zijn drie bouwvlakken opgenomen. Per bouwvlak is één wooneenheid toegestaan. Verder is de maximum goot- en bouwhoogte aangeduid. Binnen deze bestemming zijn wonen, aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, tuinen en erven toegestaan.
Leiding - Hoogspanning
Voor de beschermingszone van het ondergrondse kabeltracé van de 50 kV-kavelverbinding die in het oosten van het plangebied ligt, is de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' opgenomen. Er mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsleidingen. Daarnaast is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden.
5.2.3 Algemene regels
Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van functies die in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om – onder voorwaarden – af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
Overige regels
In dit artikel is geregeld dat waar in het bestemmingsplan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen, zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Enkel aan het opstellen van het bestemmingsplan zijn kosten verbonden die door de gemeente bekostigd worden. Verder worden er geen kosten gemaakt bij het opstellen van het bestemmingsplan. De economische haalbaarheid van het plan kan hierdoor als aangetoond worden beschouwd.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. Er worden immers woningen gebouwd.
De gemeente zal ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst sluiten. In deze overeenkomst wordt het kostenverhaal geregeld, waaronder de kosten voor de herinrichting van de openbare ruimte en de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuw planologisch kader kan veroorzaken, geregeld.
De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het bestemmingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg en inspraak
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van 21 november 2018 tot en met 2 januari 2019 voor eenieder ter inzage gelegen. In deze termijn zijn vier vooroverlegreacties ingediend. Er zijn geen inspraakreacties ontvangen.
De binnengekomen vooroverlegreacties zijn in de Nota van beantwoording vooroverlegreacties (gemeente Noordwijk, 27 maart 2019) samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 7).
7.2 Zienswijzen
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende zienswijzen naar aanleiding van het ter inzage gelegde ontwerp bestemmingsplan hier of in een separate bijlage van een gemeentelijke reactie worden voorzien.