direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oude Zeeweg 10 - Dompad 31
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 27 maart 2014 is er een omgevingsvergunning, o.a. in afwijking van het bestemmingsplan (handelen in strijd met regels Ruimtelijke Ordening), verleend voor het realiseren van drie vrijstaande woningen ter plekke van het voormalige politiebureau op de locatie Oude Zeeweg 10. De drie vrijstaande woningen zijn voorzien op de percelen kadastraal bekend als gemeente Noordwijk, sectie G, nummers 4301, 4303 en 4304. De drie vrijstaande woningen worden gebouwd ter plaatse van een te slopen kantoorgebouw behorend bij het oude politiebureau. Ten behoeve van de bouw van de woningen is in het geldende bestemmingsplan 'Noordwijk Middengebied' zoals vastgesteld op 25 januari 2018 een woonbestemming met drie bouwvlakken opgenomen. Er is echter tot op heden geen uitvoering aan de realisatie van de drie vrijstaande woningen gegeven.

Inmiddels bestaat het voornemen om ook het voormalige politiebureau zelf en alle overige bebouwing op de locatie (perceel kadastraal bekend als gemeente Noordwijk, sectie G, nummer 4301) te slopen om nog twee extra vrijstaande woningen te realiseren. Concreet bestaat in de huidige situatie dan ook het voornemen om ter plaatse van Oude Zeeweg 10 alle aanwezige bebouwing te slopen en, door verdere verkaveling van het perceel, in totaal vijf vrijstaande woningen te realiseren. Op basis van het vigerende bestemmingsplan geldt ter plaatse van het voormalig politiebureau de bestemming 'Kantoor'. Binnen deze bestemming is woningbouw planologisch-juridisch gezien niet mogelijk. Door de twee extra woningen en de herverkaveling wijzigt tevens de situering van de drie vigerende bouwtitels waardoor deze buiten het bouwvlak zijn geprojecteerd. Om de realisatie van in totaal vijf vrijstaande woningen ter plaatse van Oude Zeeweg 10 planologisch-juridisch mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan daarom te worden herzien.

Ter plaatse van het naastgelegen perceel Dompad 31 geldt op grond van het geldende bestemmingsplan 'Noordwijk Middengebied' de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – paardenstalling'. Het perceel, kadastraal bekend gemeente Noordwijk, sectie G, nummer 1320, wordt in overeenstemming met de geldende bestemming gebruikt voor het hobbymatig houden van paarden. De aanwezige opstallen met bijbehorende paardenbak en paddock staan hier echter niet legaal, aangezien voor de oprichting hiervan nimmer een bouw/-omgevingsvergunning is verleend. Tevens is de hoogte van de reeds bestaande paardenstal niet in overeenstemming met de daarvoor wél verleende omgevingsvergunning. Met onderhavig bestemmingsplan wordt de bestaande bebouwing op basis van een nulmeting planologisch-juridisch mogelijk gemaakt en daarmee gelegaliseerd.

De eigenaren van de betreffende percelen zijn overeengekomen dat voor de beide percelen gelijktijdig het bestemmingsplan partieel en in één besluit wordt herzien, en om gezamenlijk tot een (onderbouwd) bestemmingsplanherziening te komen waarin de twee extra vrijstaande woningen (naast de drie vigerende bouwtitels) planologisch-juridisch mogelijk worden gemaakt en de aanwezige opstallen voor de paardenstalling met paardenbak en paddock planologisch-juridisch worden gelegaliseerd.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen tussen de Oude Zeeweg en het Dompad in Noordwijk aan Zee, gemeente Noordwijk. Het betreft de percelen kadastraal bekend als gemeente Noordwijk, sectie G, nummers 1320, 4301 t/m 4304 en 4046. Het plangebied bevindt zich ten zuid-oosten van de woonwijk Dobbelmannduin waar veelal vrijstaande villa's gerealiseerd zijn. Het plangebied grenst aan de achterzijde van de woonpercelen aan het Breloftpark. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een grasveld en aan de noordzijde agrarisch gebied. In de navolgende afbeelding is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01_0001.png"

Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Middengebied' zoals vastgesteld door de gemeente Noordwijk op 25 januari 2018. Conform het geldende bestemmingsplan zijn voor het plangebied de bestemmingen 'Agrarisch', 'Kantoor', 'Tuin', 'Verkeer' en 'Wonen' van kracht. Binnen de kantoor- en woonbestemming zijn bouwvlakken met bijbehorende maatvoering opgenomen. Tevens is de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie 3' ter plekke van het plangebied opgenomen en van toepassing. Daarnaast geldt ter plaatse van het plangebied het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' zoals vastgesteld door de gemeente Noordwijk op 30 mei 2018. Dit bestemmingsplan voegt aan het bestemmingsplan Middengebied regels toe ten aanzien van parkeren. Deze zijn overgenomen in de algemene regels van het voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01_0002.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Middengebied' met ligging plangebied rood omlijnd

Op basis van het vigerende bestemmingsplan geldt ter plaatse van het te slopen voormalig politiekantoor de bestemming 'Kantoor'. Binnen deze bestemming is woningbouw planologisch-juridisch gezien niet mogelijk. Daarnaast past de momenteel beoogde situering van de drie reeds vergunde woningen niet binnen de daarvoor in het geldende bestemmingsplan opgenomen bouwvlakken. Om de realisatie van vijf beoogde vrijstaande woningen ter plaatse van Oude Zeeweg 10 planologisch-juridisch mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan op deze punten te worden herzien.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan geldt daarnaast ter plaatse van Dompad 31 de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming zijn onder meer hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken toegestaan, met uitzondering van paardenbakken. Hoofdgebouwen kunnen slechts worden opgericht binnen het bouwvlak. Daarnaast mogen bijbehorende bouwwerken slechts worden gebouwd aan de achtergevel van het hoofdgebouw. In de loop der jaren zijn er verscheidene bouwwerken op het perceel gerealiseerd, waaronder een paardenbak. Hiervoor is geen omgevingsvergunning voor het bouwen aangevraagd. Naar aanleiding van overleg met de gemeente is ervoor gekozen deze situatie te legaliseren op grond van een nulmeting.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de herziening van het geldende bestemmingsplan waarmee voorgenomen woningbouwontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken, alsmede een grondslag voor legalisatie van de bestaande gebouwen met betrekking tot de paardenstalling met bijbehorende paardenbak en paddock.

1.4 Leeswijzer

Na het voorliggende inleidende Hoofdstuk 1 wordt in Hoofdstuk 2 de huidige situatie binnen het plangebied en het planvoornemen beschreven. In Hoofdstuk 3 vindt de toetsing van het planvoornemen aan het geldende Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid plaats. De toetsing aan alle relevante omgevingsaspecten vindt in Hoofdstuk 4 plaats. Vervolgens wordt in respectievelijk Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 de juridische opzet en de uitvoerbaarheid van het plan omschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en planvoornemen

2.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit zes percelen. Het noord-westelijke gedeelte van het plangebied (kadastraal bekend als gemeente Noordwijk, sectie G, nummers 4301 t/m 4304 en 4046) is bebouwd met het voormalig politiebureau, het bijbehorende kantoorgebouw is reeds gesloopt. De bestaande bebouwing is gesitueerd op het perceel 4301. Dit perceel is tevens grotendeels verhard ten behoeve van parkeren. De kantoorvilla is in zuid-westelijke richting geplaatst met de voorgevel richting de Oude Zeeweg. Daarachter bevond zich voorheen een aangebouwd kantoorgebouw. Het achterterrein is verder onbebouwd en maar gedeeltelijk verhard.

Het zuid-oostelijk gedeelte van het plangebied (kadastraal bekend als gemeente Noordwijk, sectie G, nummer 1320) is bebouwd met opstallen voor het stallen van paarden met paardenbak en paddock.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01_0003.png"

Luchtfoto plangebied in bestaande situatie

Er zijn geen luchtfoto's beschikbaar bebouwing gesloopt

2.1.1 Oude Zeeweg 10

Het pand Oude Zeeweg 10 te Noordwijk is eind jaren twintig van de vorige eeuw als particuliere woning gebouwd. In de jaren vijftig is het pand door de gemeente Noordwijk aangekocht en heeft gedurende meer dan 30 jaar als politiebureau dienst gedaan. Begin 1992 is het pand door de gemeente particulier verkocht onder de bijzondere bepaling, dat het oudste gedeelte van het verkochte pand, te weten het landhuis uit 1928, alsmede het karakter van dit gedeelte gehandhaafd dient te blijven. De achterliggende bebouwing met een inhoud van circa vijf en twintighonderd kubieke meter (2.500 m3) mag eventueel vervangen worden door eenzelfde bouwmassa binnen de bestaande bebouwingsgrenzen. Deze bijzondere bepaling is als een soort erfdienstbaarheid/ kettingbeding in de koopakte opgenomen.

Momenteel is het pand al meer dan 10 jaar als kantoor in gebruik. Het terrein gelegen aan de voorzijde van het pand en grenzend aan de openbare weg is ingericht voor parkeerdoeleinden en is als zodanig geheel bestraat. Ook achter het pand is gelegenheid om te parkeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01_0004.png"

Voormalig politiebureau Oude Zeeweg 10

Het pand Oude Zeeweg 10 staat niet op de monumentenlijst, is geen beeldbepalend pand en is niet gelegen binnen een beschermd dorpsgezicht. Hoewel het pand namelijk extern in hoofdlijnen de oorspronkelijke vorm heeft (een aangebouwd entreegedeelte daargelaten), is het als gevolg van een jarenlang gebruik als kantoor intern aanzienlijk gewijzigd. Ongetwijfeld zijn er nog oorspronkelijke elementen aanwezig, maar het 'in oude luister' herstellen van het bouwwerk zal een aanzienlijke investering vergen. Op grond van deze overwegingen is bestuurlijk te kennen gegeven geen bijzondere waarde te hechten aan het pand en open te staan voor een functiewijziging al dan niet in combinatie met een gedeeltelijke of gehele sloop van het pand.

De percelen achter de kantoorgebouwen (kadastraal bekend als gemeente Noordwijk, sectie G, nummer 4303, 4304 en 4046) zijn op dit moment onbebouwd en maar gedeeltelijk verhard. Er is in de huidige situatie aan de zijde van het Dompad sprake van een groenstrook met enkele bomen en lage begroeiing.

2.1.2 Dompad 31

In het zuid-oostelijke gedeelte van het plangebied bevindt zich momenteel het agrarisch perceel Dompad 31 (kadastraal bekend, gemeente Noordwijk, sectie G, nummer 1320) waar op grond van het geldende bestemmingsplan een hobbymatige paardenstalling is toegestaan. Dit perceel is ook als zodanig in gebruik. Het perceel wordt vanaf de Oude Zeeweg en het Dompad nagenoeg geheel afgeschermd door een haag en bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01_0005.png"

Toegangspoort tot het perceel Dompad 31

In de loop der jaren zijn op het perceel zonder vergunning de nodige bouwwerken gerealiseerd. Op verzoek van de gemeente Noordwijk heeft de Omgevingsdienst West-Holland op 30 oktober 2019 een nulmeting (Bijlage 1 bij de regels) uitgevoerd. Tijdens deze meting zijn alle bouwwerken op het perceel in kaart gebracht. Op het perceel zijn de volgende bouwwerken aanwezig:

  • 1. Paardenstal met opslagruimte (hoofdgebouw) +/- 114 m2
  • 2. Kleine paardenstal (zijde Oude Zeeweg) +/- 38 m2
  • 3. Longeercirkel
  • 4. Opslagschuurtje (zijde Dompad) +/- 20 m2
  • 5. Mestopslag +/- 35 m2
  • 6. Paardenbak met 7 lichtmasten +/- 1.200 m2
  • 7. Opbergschuurtje (zijde Zeeweg) +/- 8 m2

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01_0006.png"

Luchtfoto nulmeting met de daarin opgenomen bestaande bebouwing en paardenbak

2.2 Planvoornemen

2.2.1 Nieuwbouwwoningen Oude Zeeweg

De beoogde ontwikkeling betreft onder meer het realiseren van vijf woningen op de noordwestelijke percelen van het voormalige politiebureau (nummers 4301 t/m 4304 en 4046). Ten behoeve van deze ontwikkeling zullen de bestaande bebouwing en verharding op deze percelen worden verwijderd. De percelen zullen worden herverkaveld ten behoeve van in totaal vijf vrijstaande woningen en een ontsluitingsweg.

Deze woningen zullen bestaan uit (maximaal) 2 bouwlagen met kap en minimaal 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens worden gesitueerd. Doordat de woningen in eigen beheer door particulieren gerealiseerd zullen worden ontstaat er een gedifferentieerd beeld van de verschijningsvorm van de woningen, qua goot-/bouwhoogte, kapvorm en architectuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01_0007.png"

Huidige en beoogde verkaveling en bebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01_0008.png"

Sfeerimpressie nieuwbouwwoningen

Is deze nog recent? Of kan ik dit beter verwijderen ivm aanvragen bouwvergunning voor bouw van woningen

2.2.2 Dompad 31

Ter plaatse van het perceel Dompad 31 geldt op grond van het geldende bestemmingsplan 'Noordwijk Middengebied' de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – paardenstalling'. Het perceel wordt in overeenstemming met de vigerende bestemming gebruikt voor het hobbymatig houden van paarden. De aanwezige opstallen met paardenbak en paddock staan hier echter niet legaal, aangezien voor de oprichting hiervan nimmer een omgevingsvergunning voor bouwen of afwijken voor het bestemmingsplan is verleend. Tevens is de hoogte van de reeds bestaande paardenstal niet in overeenstemming met de daarvoor wél verleende omgevingsvergunning. Met onderhavig bestemmingsplan wordt de bestaande bebouwing voor de paardenstalling met paardenbak en paddock op basis van een nulmeting planologisch-juridisch mogelijk gemaakt. Voor het overige blijven de bouw- en gebruiksmogelijkheden van bestemmingsplan 'Noordwijk Middengebied' gehandhaafd.

2.2.3 Verkeer en parkeren

Verkeer

Door de planologische toevoeging van twee extra woningen binnen het plangebied en het wegvallen van de verkeersaantrekkende werking van het kantoor in het voormalige politiebureau zal de verkeersaantrekkende werking ter plaatse gelijk blijven dan wel zelfs afnemen. Geconcludeerd kan worden dat de bestaande infrastructuur toereikend is om dit verkeer probleemloos op te vangen en op een verantwoorde en veilige manier af te wikkelen. Daarbij geldt dat de percelen worden ontsloten door middel van een nieuw te realiseren ontsluitingsweg, vanaf de Oude Zeeweg. Dit is vergelijkbaar met de huidige inritten naar het kantoor. Er is mogelijk zelfs sprake van een verbetering van de verkeerssituatie ter plaatse aangezien de 3 bestaande inritten vervangen worden door maar één aansluiting op de Oude Zeeweg. Derhalve zijn geen negatieve gevolgen ten aanzien van de verkeersveiligheid te verwachten.

Daarnaast wordt er ter hoogte van de ontsluitingsweg op de Oude Zeeweg eerst parallel een groenstrook aangelegd en wordt de hoekwoning op voldoende afstand van de zijdelingse perceelsgrens gesitueerd. Hierdoor wordt het uitzicht op de kruising en de verkeersveiligheid gewaarborgd.

De ontsluiting van Dompad 31 blijft ongewijzigd. Hier verandert er niets aan de verkeerssituatie. Het betreft enkel het planologisch-juridisch legaliseren van de opstallen voor de paardenstalling met paardenbak en paddock.

Parkeren

De gemeente Noordwijk heeft een eigen parkeerbeleid, de 'Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013'. De parkeerbehoefte van de ontwikkeling kan bepaald worden op basis van deze nota. De nota is gebaseerd op de normen die zijn opgesteld door het CROW. Voor Noordwijk wordt de stedelijkheidsgraad “matig stedelijk” gehanteerd. De ontwikkeling is gelegen binnen de categorie 'overig bebouwde kom'. Voor vrijstaande woningen wordt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Voor de vijf vrijstaande woningen zijn (5 x 2,3 = 11,5) in totaal 12 parkeerplaatsen benodigd.

Uitgangspunt van onderhavig planvoornemen is parkeren op eigen terrein, waarbij de parkeergelegenheid aan de zijkant van de woningen gerealiseerd wordt. Parkeren vindt plaats op de parkeerplaatsen behorende bij de woningen. Per woning is parkeergelegenheid voor twee auto's naast elkaar voorzien. Hiermee wordt voorzien in 10 parkeerplaatsen. Voor parkeerbehoefte van bezoekers is er voldoende ruimte voor langsparkeren aan de Oude Zeeweg.

Ten aanzien van het parkeren blijft voor het Dompad 31 de situatie met betrekking tot het parkeren ongewijzigd. Het betreft enkel het planologisch-juridisch legaliseren van de opstallen voor de paardenstalling met paardenbak en paddock.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

In het kader van de nieuwe omgevingswet, die per 1 januari 2024 in werking treedt, wordt momenteel de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, ontwerp) door het rijk opgesteld. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor klimaat adaptatie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • 5. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • 6. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 7. Afwentelen wordt voorkomen.

Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. Het planvoornemen vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie door binnen bestaand stedelijk gebied woningen te realiseren.

Een belangrijk aspect van de NOVI betreft het creëren van prettige woonmilieu's (prioriteit 'Sterke en gezonde steden en regio's). Hierbij wordt vooral gestuurd op inbreiding in plaats van uitbreiding. Het planvoornemen past binnen dit beleid aangezien de ontwikkeling plaatsvindt binnen de bebouwde kom in een bebouwde omgeving. Het betreft de herontwikkeling van een voormalig politiebureau met bijbehorend kantoorgebouw (reeds gesloopt) naar een woonlocatie voor 5 vrijstaande woningen. Op basis van het geldende bestemmingsplan op locatie is de bouw van 3 vrijstaande woningen reeds mogelijk. Voorliggend plan voorziet hiermee in de netto toevoeging van 2 vrijstaande woningen. Met de sloop van bijbehorend kantoorgebouw wordt afwenteling van het pand voorkomen. Tevens wordt de identiteit van de woonwijk Breloftpark met de realisatie van de 5 vrijstaande woningen versterkt. Op de percelen is voldoende ruimte aanwezig om de locatie klimaatadaptatief in te richten. Gelet op voorstaande is het planvoornemen in lijn met de NOVI.

3.1.2 Barro en Rarro

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • 1. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 2. kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • 3. grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • 4. toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • 5. Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • 6. verstedelijking in het IJsselmeer;
  • 7. defensie;
  • 8. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 9. hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 10. elektriciteitsvoorziening;
  • 11. ecologische hoofdstructuur;
  • 12. buisleidingen van nationaal belang;
  • 13. ruimtereservering voor parallelle Kaagbaan.

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied waar het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. Het Barro en de Rarro hebben dan ook geen consequenties voor onderhavige ontwikkeling en vormen derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling

De ladder voor duurzame verstedelijking is vastgelegd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit artikel schreef in eerste instantie voor dat alle plannen die nieuwe verstedelijking mogelijk maken eerst drie stappen moeten doorlopen. De eerste stap (of 'trede' op de ladder) verplichtte overheden te beschrijven 'dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte'. De tweede stap verplichtte overheden te beschrijven 'in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins'. Wanneer dat niet het geval was, moest worden beschreven 'in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld'. Deze beschrijvingen dienden in de plantoelichting te staan.

Artikel 3.1.6 is in 2017 aangepast. Belangrijkste veranderingen zijn het schrappen van de derde trede en het samenvoegen van de eerste twee treden. Hierdoor is de drietraps-structuur losgelaten. Tevens zijn de bijvoeglijke naamwoorden 'actueel' en 'regionaal' verdwenen bij 'behoefte'. Per 1 juli 2017 luidt het tweede lid van art. 3.1.6. als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Ook is een extra lid opgenomen om duidelijkheid te verschaffen over de relatie tussen moederplan en dochterplan. De ladderonderbouwing hoeft slechts in één van de twee plannen plaats te vinden. Het is bijvoorbeeld mogelijk om de laddertoets door te schuiven naar een wijzigingsplan.

De Ladder voor duurzame verstedelijking is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Het doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

De omvang van het plan, de toevoeging van netto twee woningen aan de bestaande woonvoorraad, is op basis van jurisprudentie (bijvoorbeeld uitspraken Raad van State 23 december 2015, 201408383/1 en 10 februari 2016, 201505424/1) niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Daarom hoeft dit ruimtelijk plan in principe niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De behoefte aan deze ontwikkeling wordt beschreven in paragraaf 3.3. Bovendien worden de woningen geplaatst binnen de ruimtelijke structuur het bestaand stads- en dorpsgebied (zie paragraaf 3.2.1).

Gelet op bovenstaande vormt de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland brengt haar verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving samen tot één integraal Omgevingsbeleid. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening.

De Omgevingsvisie (geconsolideerde versie 1 april 2023) bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Een introductie op het Omgevingsbeleid, waarin opgenomen de ruimtelijke hoofdstructuur;
  • De ontwikkelrichting die is opgenomen in het deel 'Ambities en sturing';
  • Een beschrijving van de omgevingskwaliteit van Zuid-Holland, waaronder de provinciale inzet voor ruimtelijke kwaliteit;
  • Samenhangende beleidskeuzes, integraal toegankelijk via de digitale raadpleegomgeving.

In de Omgevingsvisie beschrijft de provincie zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. De ambities betreffen:

  • 1. Naar een klimaatbestendige agenda
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Verder staat het verbeteren van de omgevingskwaliteit centraal in de Omgevingsvisie. De provincie streeft hierbij naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is opgenomen in de provinciale 'kwaliteitskaart' en 'richtingspunten ruimtelijke kwaliteit'.

Laag van stedelijke occupatie

De laag van stedelijke occupatie bestaat uit het bebouwde gebied (steden en dorpen) en de doorlopende netwerken van wegen, vaarwegen, spoor en groen. Zuid-Holland is een dynamisch gebied met een veelheid aan steden en dorpen. Steden en dorpen kennen elk hun eigen karakteristiek, ontstaan door ligging in het landschap of bijvoorbeeld verschil in economisch accent. Rotterdam als hardwerkende stad aan de haven, Den Haag als vredesstad aan zee of Delft dat techniek verenigt met cultuurhistorie.

Het voortbouwen op de eigen identiteit van steden en dorpen (en het landschap) zorgt voor herkenbare en onderscheidende woon- en werkmilieus. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor het behouden of versterken van de identiteit en gebruikswaarde van stads- en dorpsgebied.

Het contrast tussen de dynamische stedelijke regio’s en het tussengelegen luwe gebied is een belangrijke kwaliteit. Een efficiënte koppeling tussen stedelijke centra en (openbaar vervoer-) infrastructuur zorgt voor een goede bereikbaarheid. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen liggen logisch aan het netwerk van infrastructuur en dragen bij aan een versterking van de stedelijke structuur, levendige centra en interactiemilieus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01_0009.png"

Uitsnede Omgevingsvisie Zuid-Holland

Het deel van het plangebied (waar de vrijstaande woningen zijn voorzien) is gelegen binnen het gebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Binnen dit gebied worden de volgende richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit gegeven:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

In Hoofdstuk 2 is beschreven hoe het planvoornemen voor wat betreft de woningbouw ter plaatse van het voormalige politiebureau bijdraagt aan de karakteristieke kenmerken van de kern, en voortbouwt op het bestaande dorpsgebied. Met het planvoornemen wordt aangesloten bij de bestaande structuur en bebouwing in de directe omgeving en sluit aan bij de drie reeds vigerende bouwtitels voor drie van de vijf voorziene woningen binnen het plangebied.

Conclusie

Het plan is passend binnen de richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit die voor het plangebied gelden door de versterking van de ruimtelijke structuur ter plaatse. Ook kan worden gesteld dat het plan bijdraagt aan de provinciale ambitie voor het creëren van een aantrekkelijke woon- en leefomgeving. Geconcludeerd wordt dat het plan passend is binnen de Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

De Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie 1 april 2023) integreert achttien verordeningen met het oog op het vereenvoudigen en harmoniseren van de provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. Door deze integratie loopt de provincie Zuid-Holland vooruit op de invoering van de omgevingsverordening als een van de kerninstrumenten van de Omgevingswet, voor zover dat reeds op basis van de bestaande wetgeving mogelijk is.

Beoogd is een beleidsneutrale integratie van de provinciale regelgeving op de terreinen van de ruimtelijke ordening, het milieu, luchthavens, het beheer en gebruik van wegen en vaarwegen, het waterbeheer, de ontgrondingen, de kwaliteit op dit terrein van de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving en de regels over leges, schadevergoeding en andere financiële aspecten in het fysieke domein. Het beleidsneutrale karakter betekent dat bestaande regelgeving op deze domeinen zonder aanpassing van de normstelling en met een gelijkwaardig beschermingsniveau is overgezet in deze integrale omgevingsverordening. Vanzelfsprekend zijn daarbij wel aanpassingen doorgevoerd in de terminologie en de instrumentkeuze, waar dat was aangewezen om de gewenste stap te maken naar een uniforme omgevingsverordening die vooruitloopt op het nieuwe kader van de Omgevingswet.

Ruimtelijke kwaliteit

Op basis van artikel 6.9 van de verordening geldt dat een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de voorwaarde dat de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, niet voorziet in een wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.

Onderhavig planvoornemen betreft de herontwikkeling van een kantoorlocatie (voormalige politiebureau) aan de rand van een woonwijk in het middengebied van Noordwijk. Met het planvoornemen worden naast de drie vigerende bouwtitels 2 extra vrijstaande woning (totaal 5 woningen) aan het bestaande woongebied toegevoegd, passend binnen de bestaande ruimtelijke structuur van het bestaande stads- en dorpsgezicht. Het voornemen past daarmee binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet niet in een wijziging op structuurniveau en past bij de aard en schaal van het gebied. In voorgaande paragraaf 3.2.1 is tevens geconcludeerd dat het plan voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart.

Stedelijke ontwikkelingen

Op basis van artikel 6.10 van de verordening geldt dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in de verordening gedefinieerd als 'stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening'. In paragraaf 3.1.3 is reeds besproken dat met onderhavig planvoornemen geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Natuurnetwerk Nederland

Op basis van artikel 6.24 van de verordening geldt dat een bestemmingsplan voor gronden binnen het Natuurnetwerk Nederland geen bestemmingen aanwijst die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01_0010.png"

Uitsnede kaart Natuurnetwerk Nederland (plangebied bij rode aanwijzer)

Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland. Derhalve leidt de ligging van het Natuurnetwerk Nederland niet tot belemmeringen voor het planvoornemen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen passend is binnen de Omgevingsverordening gestelde kaders.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale structuurvisie 2020

Op 24 juni 2009 is de Regionale Structuurvisie 2020 (RSV) door Holland Rijnland vastgesteld. De RSV verankert de intergemeentelijke afspraken in een ruimtelijke vertaling naar 2020 met een doorkijk naar 2030. De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven. Concentratie van stedelijke ontwikkeling en verbetering van de regionale bereikbaarheid zijn hierbij een van de speerpunten.

Doel is het voorzien in voldoende woningen in gedifferentieerde woonmilieus zodat de regio een topwoonregio in de Randstad wordt. Aandacht voor de kwaliteit van de leefomgeving is daarbij een speerpunt. Ten aanzien van woningbouw zijn de volgende kernbeslissingen geformuleerd: tot 2020 moeten er 40.000 woningen in de regio gebouwd worden; per gemeente wordt 30% van de woningbouw in de sociale huursector gerealiseerd;

Noordwijk is onderdeel van de Kustzone die gekenmerkt wordt door een aantrekkelijk woonklimaat, zowel in de kustzone als in het achterland (Noordwijk-Binnen). Dit zorgt voor druk op het woningareaal en de authenticiteit van het gebied. Noordwijk heeft een eigen woningbouwprogramma om aan de vraag van bestaande inwoners en potentiële nieuwe inwoners te kunnen voldoen. De beoogde ontwikkeling voorziet in het toevoegen van twee kwalitatief hoogwaardige woningen naast de reeds vigerende drie bouwtitels (totaal 5 vrijstaande woningen). Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan de kwantitatieve taakstelling en wordt de doorstroming op de woningmarkt bevorderd.

3.3.2 Regionale woonagenda Holland-Rijnland

Op 28 juni 2023 is de meest recente versie van de Regionale Woonagenda Holland-Rijnland vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland. Hierin is de regionale woningbehoefte (kwantitatief en kwalitatief) beschreven en de bijbehorende planlijst regionaal afgestemd.

De provinciale woningbehoefteraming (WBR) 2021 is met behulp van het Primos IPB-model gemaakt en sluit zo veel mogelijk aan bij de rijksprognosesystematiek. De berekeningswijze voor de bepaling van de gewenste woningvoorraadgroei is door de provincie overgenomen. Daarnaast is het inlopen van het woningtekort meegenomen. Dit tekort is berekend op basis van het model van ABF Research wat ook landelijk wordt gebruikt. Net als bij de raming in 2019 telt voor iedere woonregio weer het demografische scenario met de hoogste uitkomst, te weten binnenlands migratiesaldo ‘nul of trendmatig’. In de regio Holland Rijnland is het scenario binnenlands migratiesaldo trendmatig het hoogste. Dit komt uit op 30.500 woningen. Dit is fors hoger dan de behoefte geraamd in de prognose van 2019 (namelijk 22.800 woningen tussen 2021-2030). Van deze 30.500 reserveerd de provincie 10% om op een later moment toe te bedelen. Dit leidt tot een woningbouwruimte van 27.450 woningen. Voor de Woonagenda zijn we uitgegaan van de daadwerkelijke behoefte voor de regio (30.500 woningen). Het verschil tussen de prognoses van 2019 en 2021 wordt voornamelijk verklaard door een hogere verwachte migratie (binnenlands en buitenlands) op basis van de trends van de afgelopen jaren. De effecten van de Corona pandemie zijn hier zo goed als mogelijk in meegenomen. Naast de woningbehoefteprognose heeft de provincie een verdeling van de woningbouw naar subregio aangeleverd. Deze is weergegeven in de onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01_0011.png"

Woningbehoeftee Holland Rijnland naar subregio

Aangezien de provincie sinds 2019 niet langer de behoefte op gemeenteniveau uitrekend en het woningbouwtekort slechts op regioniveau bekend maakt, is er een verdere analyse gemaakt om de totale woningbouwbehoefte naar subregio te verdelen. Dit is gedaan door de procentuele verdeling van de totale woningbouw naar subregio uit de WBR 2016, WBR 2019 en de CBS prognose 2021 op elkaar te leggen. Dit leidt tot een bandbreedte voor de woningbouwverdeling die er als volgt uitziet:

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01_0012.png"

Bandbreedte woningbouwbehoefte naar subregio

Het plangebied is gelegen in subregio Noord. Hier geldt een woningbouwbehoefte met een bandbreedte van 6.500 tot 7.500 woningen.

In de provincie Zuid-Holland is te zien dat de tekorten in de afgelopen jaren verder zijn opgelopen. De nieuwe Woningbehoefteraming 2021 van de provincie Zuid-Holland spreekt wat dat betreft boekdelen: deze is in alle regio’s van de provincie aanzienlijk hoger dan raming 2019, mede door het meenemen van het woningtekort in de berekening. In de regio is de door de provincie ingeschatte woningbehoefte voor de periode 2021-2030 + 30.500, terwijl de vorige prognose voor deze periode nog uitkwam op 22.800 (33% hoger). Bovendien is circa 60-70% van de inwoners afhankelijk van het betaalbare segment. Dat levert een forse opgave op voor de woningbouwproductie in de komende jaren.

De twee extra woningen leveren (naast de drie reeds vigerende bouwtitels) een bijdrage aan de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

3.3.3 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek

De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) kan worden gezien als een deeluitwerking van de Regionale Structuurvisie (RSV). In tegenstelling tot de RSV heeft de ISG voor de Duin- en Bollenstreek voor de betreffende gemeenten wel een zelfbindend karakter. De greenportgemeenten hebben gezamenlijk de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) opgericht die zich vanuit deze intergemeentelijke structuurvisie richt op herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Er is namelijk een grote herstructurering van de sector nodig om te overleven in de versterkte internationale concurrentiestrijd. Een herstructurering waar ruimte is voor schaalvergroting en intensivering, maar ook voor sanering. Tegelijkertijd ligt er een belangrijke opgave om verdergaande verrommeling van het kostbare landschap tegen te gaan en de kostbare kwaliteiten van het landschap te verbeteren.

Deze extra woningbouwopgave van de regionale structuurvisie is een zeer wenselijke impuls voor de sociaaleconomische vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van de gemeenten. Een toevoeging van woningen geeft een extra impuls aan de noodzakelijke herstructurering van de woningvoorraad en woonomgeving. Een toevoeging van woningen (en daarmee inwoners) draagt bij aan versterking van het draagvlak van maatschappelijke en commerciële voorzieningen en bieden tegenwicht aan teveel ontgroening en vergrijzing in de regio. Tot 2030 betreft de extra woningbouwopgave 5.200 woningen. Dit plan voorziet met netto twee extra woningen slechts deels in deze woningbehoefte en is daarmee passend binnen dit beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie 1.0 Samen maken we de toekomst voor Noordwijk!

De gemeente Noordwijk heeft in 2022 de Omgevingsvisie 1.0 vastgesteld. Momenteel wordt er gewerkt aan een Omgevingsvisie 2.0. De Omgevingsvisie komt voort uit de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingsvisie is een complete visie op de leefomgeving, voor de lange termijn en voor de hele gemeente Noordwijk. De Omgevingsvisie komt in de plaats van de huidige gemeentelijke structuurvisies, verkeers-en vervoerplannen, delen van de natuurvisie en milieubeleidsplannen.

De Omgevingsvisie is voor de gemeenteraad het strategisch toetsinstrument waar het gaat om de fysieke leefomgeving. Op basis van deze visie stuurt de gemeenteraad op de lange termijn. De Omgevingsvisie is bindend voor de gemeente: voor de raad en ook voor het college van B&W. Alleen met een inhoudelijke onderbouwing kan het gemeentebestuur ervan afwijken. Er blijft altijd sprake van belangenafweging. Daarbij zal uiteindelijk de gemeenteraad beslissen wat binnen de visie het zwaarste weegt.

In de Omgevingsvisie zijn vijf thema’s voor de toekomst geformuleerd:

  • 1. Ondernemende gemeente; voldoende welvaart voor iedereen;
  • 2. Prettig wonen met voldoende woningen voor iedereen;
  • 3. Welzijn en gezondheid (cultuur en sport);
  • 4. Bereikbaarheid;
  • 5. Duurzaam, klimaatneutraal en klimaatbestendig (natuur).

Ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan is thema 2 relevant. Dit hoofdthema is onderverdeeld in een aantal deelopgaves:

  • Variatie in wonen met voldoende woningen voor jong en oud(er);
  • Betaalbaar bouwen, juist voor inwoners van de gemeente;
  • Bouw starterswoningen actief stimuleren;
  • Duurzaam bouwen en wonen, verduurzamen bestaande bouw;
  • Levensloopbestendige woon-/zorgconcepten voor senioren.

Nieuwbouw vindt bij voorkeur plaats in de dorpen, of er tegenaan. Daarbij is de identiteit van de dorpen zelf leidend, ook qua sfeer en architectuur.

Bij vaststelling van de Omgevingsvisie is een amendement aangenomen dat bepaald dat de geldende ruimtelijke (structuur)visies van kracht blijven opdat daarmee een toereikend ruimtelijk toetsingskader geborgd blijft in afwachting van de vaststelling van de Omgevingsvisie 2.0.

Voorliggend plan voorziet in de toevoeging van netto twee woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Dit is in lijn met de Omgevingsvisie 1.0. Vanwege het amendement wordt hierna de vooralsnog van kracht blijvende Omgevingsvisie 2030 'Noordwijk voor elkaar' behandeld.

3.4.2 Omgevingsvisie Noordwijk 2030 'Noordwijk voor elkaar'

Op 12 oktober 2017 is door de gemeenteraad de Omgevingsvisie Noordwijk 2030 vastgesteld. Met deze visie wordt geanticipeerd op de nieuwe Omgevingswet, maar juridisch gesproken is het een structuurvisie, zoals bedoeld in de Wro. De essentie van de omgevingsvisie is: “Noordwijk is een energieke, duurzame, inspirerende en gastvrije kustplaats met topkwaliteit en allure.”

In de omgevingsvisie worden 7 sterren benoemd, die de basis vormen van de visie, waarbij in alle sterren duurzaamheid het leidende principe is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01_0013.png"

De 7 sterren conform Omgevingsvisie Noordwijk 2030 'Noordwijk voor elkaar'

In de Omgevingsvisie is uitgesproken dat de gemeente Noordwijk een ambitieus woningbouwprogramma heeft om in te spelen op de verwachte vraag van een grote diversiteit aan doelgroepen. De Noordwijkse woningmarkt is onderdeel van de regionale woningmarkt. Tot 2030 moeten gemiddeld ruim 200 woningen per jaar gebouwd worden in een aantrekkelijke woonomgeving. Uitbreiding van de sociale woningvoorraad is noodzakelijk en wordt geborgd door bij binnenstedelijke projecten en bij nieuwbouw in uitleggebieden, met 3 of meer woningen, het uitgangspunt minimaal 30% ‘sociaal’ (waarvan minimaal 20% sociale huur) te hanteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01_0014.png" Kaart bij Omgevingsvisie: ruimtelijk ontwikkelingsperspectief. Plangebied met rood weergegeven

Ruimtelijk ontwikkelingsperspectief

Als hulpmiddel bij het weergeven van de ambities van de gemeente Noordwijk in aanvulling op de 7 sterren, is als bijlage bij de Omgevingsvisie een kaart met het ruimtelijke ontwikkelingsperspectief richting 2030 opgenomen. Deze kaart is bewust als perspectief bedoeld, en niet als eindbeeld. Op deze kaart worden de ambities uit de Omgevingsvisie verduidelijkt. Uit deze kaart blijkt, dat het behoud en de versterking van zichtlijnen in de omgeving van het plangebied behoort tot de ruimtelijke ambities. Het planvoornemen heeft voor de bedoelde zichtlijnen geen gevolgen. De woningen worden gerealiseerd ter plaatse van de locatie van het voormalige politiebureau, op een terrein dat reeds bebouwd is.

Duurzaamheidsambitie

De ambitie van de gemeente is in 2030 energie neutraal te zijn en klimaat bestendig te zijn. Alle huidige en toekomstige ontwikkelingen zullen daar aan bij moeten dragen. Immers wat nu al voldoet hoeft niet meer aangepast te worden voor 2030. Alle woningen en gebouwen (oud en nieuw) zullen een bijdrage moeten leveren aan deze doelstelling door energie te besparen en/of duurzaam op te wekken. Het advies is om toekomstige ontwikkelingen energie neutraal te realiseren. Dit gaat verder dan de toekomstige wettelijke wijziging van nieuwbouw. Vanaf 1 januari 2021 moeten alle woning- en utiliteitsplannen voldoen aan de eisen voor bijna energie neutrale gebouwen (BENG). De te realiseren woningen, zowel de twee extra woningen als de reeds vigerende bouwtitels, zullen bijna energie neutraal zijn door o.a. gasloos te bouwen.

Duurzaam bouwen

Gemeente Noordwijk vindt duurzaam bouwen belangrijk. Duurzaam bouwen is zodanig bouwen dat zo min mogelijk negatieve effecten op het milieu en de menselijke gezondheid ontstaan, gedurende de hele levensloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving. Noordwijk streeft er naar bij elk bouwplan de schade aan het milieu op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de ontwikkelingen op een zo hoog mogelijk niveau brengen. Om duurzaamheid in nieuwbouwplannen te borgen en inzichtelijk te maken stelt de gemeente het instrument "de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Gebouw" (GPR Gebouw) beschikbaar. De gemeente vraagt initiatiefnemers een GPR berekening bij plannen in te dienen. Hiermee is meteen aan de wettelijke eis van de MPG-berekening voldaan (vanaf 1 januari 2018 ook gekwantificeerd).

De gemeente ambieert een hoge GPR score voor nieuwbouw ontwikkelingen. Het streven voor nieuwbouwwoningen is nu een gemiddelde score van 8,5 voor energie en milieu (DPG score) en voor de andere thema's een 8. De wettelijke verplichting voor energie, zoals vastgelegd in het huidige Bouwbesluit, komt in woningbouwprojecten overeen met een 7,8.

Het planvoornemen levert een bijdrage aan de benodigde extra woningbouw. Omdat er sprake is van de realisatie van twee extra woningen is er geen noodzaak sociale woningbouw te realiseren. De woningen zullen daarnaast in ieder geval voldoen aan de gestelde eisen ten aanzien van duurzaamheid zoals vastgelegd in het Bouwbesluit.

3.4.3 Woonvisie 2020-2030

De gemeenteraad heeft op 26 januari 2021 de woonvisie ‘Alle zeilen bij voor voldoende en juiste woningen’ vastgesteld. In de woonvisie staan twee prioriteiten voorop: zorg voor het toevoegen van voldoende woningen in de gemeente Noordwijk én zorg voor de juiste woningen in het bijzonder voor mensen die zonder onze aandacht geen huis kunnen krijgen. Daarnaast wordt ingezet op prettig zelfstandig thuis wonen en verduurzaming. De Woonvisie kent dan ook 4 belangrijke opgaven:

Volle inzet voor meer nieuwbouw

In de woonvisie worden maatregelen voorgesteld om volop op de bouw van voldoende woningen voor minimaal de lokale woningbehoefte in te zetten, te zoeken naar meer bouwmogelijkheden én om de druk op de woningmarkt te verlichten het toevoegen van tijdelijke woningen.

Juiste woningen toevoegen

In de woonvisie worden maatregelen voorgesteld om te zorgen dat groepen die nu moeilijk aan bod komen in Noordwijk extra huisvestingsmogelijkheden krijgen én om actief te sturen op meer passend woningaanbod voor lage en middeninkomens: en dan in het bijzonder jongeren en jonge gezinnen.

Mogelijkheden voor prettig thuis wonen

In de woonvisie worden maatregelen voorgesteld om ouderen en andere mensen met een ondersteuningsbehoefte of zorgvraag passende huisvesting te kunnen bieden én voor leefbare buurten met een sluitende woonzorginfrastructuur in onze kernen, waardoor mensen langer thuis kunnen wonen.

Op naar een klimaatneutraal Noordwijk

De gemeente wil in 2050 klimaatneutraal zijn. Hieraan levert een energiezuinige woningvoorraad een belangrijke bijdrage. Daarom worden in de woonvisie maatregelen voorgesteld om de energetische verbeteringen van bestaande huur- en koopwoningen te bevorderen én een klimaatbestendige woonomgeving. De maatregelen, prioriteitsstelling en actiehouders zijn gevat in een bijhorend uitvoeringsprogramma.

Met voorliggend plan worden netto twee woningen toegevoegd en daarmee geeft het plan invulling aan een belangrijke beleidsambitie van de Woonvisie 2020-2030.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen.

Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

4.2 M.e.r.-beoordeling

In het Besluit milieueffectgrapportage (m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, zie aanleiding geven om een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Daarbij moet worden gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Onder deze drempelwaarden is een ontwikkeling niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan - ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van de bestaande bebouwing binnen het plangebied en de realisatie van twee extra woningen in aanvulling op de drie reeds vigerende bouwtitels (in totaal 5 vrijstaande woningen). De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten (herontwikkeling voormalig politiebureau) zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Voor het ontwerpbestemmingsplan zal het bevoegd gezag besluiten dat geen milieueffectrapportage noodzakelijk is.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Met het oog op de 'goede ruimtelijke ordening' dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd. De richtafstanden opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij milieu-inrichtingen of drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent.

De publicatie biedt geen wettelijk vastgestelde norm, maar biedt een handreiking voor maatwerk. De publicatie geeft vier factoren (geur, stof, geluid en gevaar) op basis waarvan bepaald wordt in welke categorie een activiteit geplaatst kan worden. Voorgaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.

Woningen worden niet aangemerkt als hinderveroorzakende functie en kennen derhalve geen milieuzonering. Daarentegen geldt dat woningen wel worden aangemerkt als hindergevoelige functie. Om die reden dienen hinderveroorzakende functies in de omgeving en de afstand tot de beoogde woningen te worden beoordeeld.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven, waarbij sprake is van milieuzonering zoals bedoeld in de VNG-publicatie. Het aspect bedrijven en milieuhinder is daarom niet relevant voor de uitvoering van het planvoornemen. In de omgeving vinden wel agrarische (bedrijfs)activiteiten plaats. Deze activiteiten worden hieronder nader beschouwd.

Milieuhinder agrarische bedrijvigheid

Direct ten zuidoosten van het plangebied is een hobbymatige paardenhouderij aanwezig. Op deze locatie vindt de stalling van 6-8 paarden plaats. Op het perceel van de bevinden zich: opstallen voor het stallen van paarden en opslag, een paddock, een rijbak voor dressuur en een opslagvoorziening voor vaste mest. Om aan te tonen dat hierbij geen sprake is van geurhinder ter plekke van de beoogde vijf vrijstaande woningen is een geuronderzoek (zoals toegelicht in paragraaf 4.4) opgesteld. Hieruit blijkt dat de bestaande mestopslag overlast kan veroorzaken ter plekke van de meest noordelijk gelegen woning als de mestopslag als zodanig behouden blijft. Hierom wordt de mestopslag uitsluitend binnen een bepaalde zonering (zoals opgenomen op de verbeelding) toegestaan. Dit wordt nader toegelicht in de geurparagraaf van voorliggend bestemmingsplan.

Ten noordoosten van het plangebied is de bestaande bloemkwekerij Nieuwe Zeeweg 17 gelegen. Op een afstand van circa 20 meter vanaf de woonbestemming worden bloembollen gekweekt. De bloemkwekerij en het plangebied worden gescheiden door een sloot, een wandelpad en opgaande beplanting (hagenstructuur, bomenrij en struiken). Op basis van het geldende bestemmingsplan is de noordzijde van het plangebied reeds bestemd als een woonbestemming. De afweging omtrent de ligging van de te realiseren woningen ten opzichte van de bloemenkwekerij heeft hiermee bij de vaststelling van het geldende bestemmingsplan al plaatsgevonden.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.4 Geur

Bij het verlenen van vergunningen voor veehouderijen en bij het opstellen van bestemmingsplannen of andere besluiten op het gebied van de ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met de geurbelasting uit stallen van veehouderijen.

De op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt voor de vergunningverlening van veehouderijen het beoordelingskader. Deze wet geeft aan hoe bij een aanvraag voor een milieuvergunning de geuremissies uit stallen van veehouderijen en de geurbelasting op geurgevoelige objecten moet worden meegenomen.

De normen van de Wet geurhinder en veehouderij gelden in beginsel alleen voor de beoordeling van een bestemmingsplanwijziging, als een veehouderij zich wil vestigen of als een veehouderij wil uitbreiden. Het gaat dan dus over de relatie tussen een bestaand geurgevoelig object en een ontwikkeling van de veehouderij. Dit heet ook wel de 'directe werking' of 'directe norm'.

Het plangebied is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied in de kern Noordwijk. De oostzijde van het plangebied bestaat uit een agrarisch perceel. De westzijde van het perceel bestaat uit een woonlocatie. Om op voorhand een goed woon- en leefklimaat binnen de woonbestemmingen te kunnen garanderen, is een geuronderzoek (Pouderoyen Tonnaer, rapportnummer J190619, d.d. 19 december 2023, Bijlage 3) uitgevoerd. De resultaten hiervan worden hieronder weergegeven.

In het geuronderzoek zijn twee varianten onderzocht. Op basis van beide varianten kan geconcludeerd worden dat de mestopslag de grootste bron van geuremissie is. De 2 Ou-contour overlapt met het gebied waar de woningen zijn geprojecteerd. Dit geldt alleen voor de meest noordoostelijk gelegen woning. De maximale geurbelasting op de woningen is 2,6 Ou. Op basis van de handleiding bij de Wet geurhinder en veehouderij (bijlage 6 en 7) is er bij een voorgrondbelasting van 2,6 Ou/m3 sprake van een redelijk goed woon- en leefmilieu. Bij een voorgrondbelasting van 1,6 Ou/m3 is er sprake van een goed woon- en leefmilieu en bij een voorgrondbelasting van 0,7 Ou/m3 en lager is er sprake van een zeer goed woon- en leefmilieu.

De geurbelasting op de meest noordoostelijke woning voldoet niet aan norm voor voorgrondbelasting. Er zijn twee mogelijkheden om toch aan de norm te voldoen:

  • 1. Beperkingen woningbouw: door een zone op te nemen waarin woningbouw wordt uitgesloten ter plaatse van het gebied waar de grootste 2 Ou-contour de enkelbestemming 'Wonen' overlapt, wordt voldoende afstand tussen de geurgevoelige objecten en de mestopslag gewaarborgd. Op deze manier kan er ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden. Met voorliggend plan wordt geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
  • 2. Het verplaatsen van de mestopslag: wanneer de mestopslag op grotere afstand van de te realiseren woningen wordt geplaats, neemt de geurbelasting op de woningen af. Hierdoor kan ter plaatse van de woningen voldaan worden aan de norm (2 Ou). Hiervoor moet op het agrarisch perceel een zone worden opgenomen waar een mestopslag niet is toegestaan. De bepaling van deze zone kan op basis van de grootste afstand tussen het emissiepunt van de mestopslag en de 2 Ou-contour. Deze afstand is 28,4 meter. Tussen de woningen en de mestopslag moet dan minstens 28,4 meter afstand zitten. Bestaande woonbestemmingen in de omgeving van het plangebied zijn ook meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01_0015.png"

Zone met beperkingen op locatie van de woningen en de mestopslag op basis van indicatieve 2 Ou-geurhindercontour

Voor voorliggend plan is aangesloten bij de mogelijkheid om de mestopslag te verplaatsen om aan de norm van de voorgrondbelasting te voldoen (punt 2 conclusie geuronderzoek). Op bovenstaande afbeelding is een zone opgenomen waarbinnen géén mestopslag aanwezig mag zijn om een goed woon- en leefklimaat binnen alle omliggende woonbestemmingen te kunnen garanderen. Deze zone is in het kader van positief bestemmen omgekeerd naar een zone waarbinnen de mestopslag wél aanwezig mag zijn om een een goed woon- en leefklimaat op omliggende woonlocaties te kunnen garanderen. De zone waarbinnen de mestopslag wél gelegen mag zijn is opgenomen in bijbehorende verbeelding. Om een goed woon- en leefklimaat op locatie te kunnen garanderen is ervoor gekozen om de zonering van 28,4 meter te vergroten naar 30,0 meter.

Gelet op bovenstaande zijn negatieve effecten, met in achtneming van de resultaten van het geuronderzoek, op voorhand uit te sluiten. Het aspect geur vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.5 Geluid

Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.

Om die reden is er een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd ten aanzien van de Beeklaan, Oude Zeeweg (Econsultancy, rapportnummer 12565.004 , d.d. 18 mei 2020). De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder weergegeven. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 1.

Akoestisch onderzoek moet geactualiseerd worden

4.6 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Het planvoornemen betreft onder meer de realisatie van twee extra vrijstaande woningen in aanvulling op de drie vigerende bouwtitels. Ter plaatse van de drie vergunde woningen is in 2010 reeds een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd waaruit is gebleken dat de bodem geschikt is ten behoeve van woondoeleinden. Gezien het huidige gebruik is niet te verwachten dat in de tussentijd bodemverontreiniging heeft plaatsgevonden. Voor de twee te realiseren woningen ter plaatse van de kantoorvilla geldt dat de bodemkwaliteit nog onderzocht dient te worden. In dat kader is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Econsultancy, rapportnummer 12565.001, 25 mei 2020). De conclusies van dit onderzoek worden hieronder kort weergegeven. Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 2.

Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de bestemmingsplanwijziging en de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie. Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie op basis van lichte verontreinigingen niet als "onverdacht, niet lijnvormig" kan worden beschouwd. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging en de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Econsultancy acht een onderzoek asbest in bodem/puin conform de NEN 5707/5897 dan ook niet noodzakelijk.

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie (d.d. 29 november 2019) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing. Bij hergebruik van vrijgekomen grond op een locatie anders dan onderhavige onderzoekslocatie dient de grond onderzocht te worden op PFAS.

Gelet op bovenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Luchtkwaliteit

De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM. Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Met het planvoornemen worden twee extra woningen mogelijk gemaakt. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het 'Besluit niet in betekenende mate' onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat het planvoornemen in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Met het planvoornemen neemt de totale verkeersgeneratie op locatie af. Het invulling van de NIBM-tool is hierdoor niet van toepassing.

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (zowel PM10 als PM2.5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit kaarten van de Atlas Leefomgeving, een initiatief van de Rijksoverheid. De Atlas Leefomgeving biedt informatie over de kwaliteit van de Nederlandse leefomgeving. Om de huidige stikstofdioxide en fijnstof (PM10) concentraties in beeld te brengen zijn actuele luchtkwaliteitskaarten beschikbaar. Voor fijnstof (PM2,5) bestaat er geen kaart van de actuele PM2,5-concentratie, hierom is gekozen om gebruik te maken van de meest recente concentratiekaart uit 2020.

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) adviseert veel lagere concentraties fijnstof voor een gezonde leefomgeving. Zij adviseren sinds 22 september 2021 de volgende normen: 15 µg/m³ PM10 en 5 µg/m³ PM2,5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01_0016.png"

Uitsnede kaart Actuele stikstofdioxide concentratie in Nederland (Bron: Atlas Leefomgeving)

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01_0017.png"

Uitsnede kaart Actuele fijnstof concentratie PM10 in Nederland (Bron: Atlas Leefomgeving)

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01_0018.png"

Uitsnede kaart Fijnstof 2021 PM2,5 (Bron: Atlas Leefomgeving)

Uit bovenstaande kaarten blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van de locatie niet overschreden worden. De bijdrage van het initiatief op de luchtkwaliteit is verwaarloosbaar/niet aanwezig en er wordt geen NO2, PM10 of PM2,5 producerende activiteit op locatie mogelijk gemaakt. Voor fijnstof PM2,5 geldt dat de concentratie met (8-9) boven de WHO advieswaarde ligt, maar dat deze nog steeds ruim aan de gestelde Europese-norm van maximaal 25 µg/m³ PM2,5 voldoet en hierom geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Besluit gevoelige bestemmingen

Het Besluit gevoelige bestemmingen richt zich op bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Dit zijn vooral kinderen, ouderen en zieken. Het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn een gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.

Er wordt met dit bestemmingsplan geen nieuwe gevoelige bestemming conform het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteit) mogelijk gemaakt.

Gelet op bovenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Externe veiligheid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's ter plaatse van het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen.

Het Nederlandse externe veiligheidsbeleid is gebaseerd op twee elementen: een harde norm in de vorm van het plaatsgebonden risico en een oriënterende waarde in de vorm van het groepsrisico. De norm voor het plaatsgebonden risico bedraagt één op de miljoen (10-6) per jaar, ofwel 1 op de miljoen blootgestelde personen. Het hanteren van een norm voor het plaatsgebonden risico biedt een basisveiligheidsniveau voor de individuele burger in de omgeving van een risicovolle activiteit. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde. Dat wil zeggen dat nieuwe kwetsbare bestemmingen buiten de 10-6 contour moeten zijn gelegen.

Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de oriënterende waarde. Dit is een richtwaarde waarvan het bevoegd gezag, voldoende gemotiveerd, kan afwijken.

Om het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor de toekomstige gebruikers van het plangebied in kaart te brengen is de kaart 'Veilige omgeving' geraadpleegd, welke ter hoogte van het plangebied hieronder is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01_0019.png"

Uitsnede kaart 'Veilige leefomgeving' met ligging plangebied lichtblauw omlijnd

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook vindt er in de omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over wegen of watergangen. Op een afstand van meer dan 300 meter ten zuidoosten van het plangebied is een inrichting van de Gasunie West met plaatsgebonden risicocontour gelegen. Gezien de ligging van de inrichting Gasunie West binnen een bestaande woonwijk en de afstand tot het plangebied vormt de inrichting geen belemmering voor het planvoornemen. Met het planvoornemen worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die relevant zijn in verband met externe veiligheid, zoals de opslag van gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid is derhalve niet relevant voor het voorliggende project en staat de uitvoering ervan niet in de weg.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.9 Natuur

4.9.1 Beschermde soorten
4.9.1.1 Quickscan flora & fauna

Om in beeld te brengen of de ontwikkeling in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden is op de planlocatie een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (Econsultancy, rapportnr. 12565.003, d.d. 12 juni 2020). Dit onderzoek is als Bijlage 4 toegevoegd bij deze toelichting. De resultaten hiervan worden hieronder weergegeven.

De quickscan Wet natuurbescherming is uitgevoerd in het kader van sloop en nieuwbouw. Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten, gebieden of houtopstanden aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.

Met betrekking tot algemene broedvogelsoorten wordt geadviseerd de sloopwerkzaamheden en het verwijderen van het groen uit te voeren buiten het broedseizoen. Hiermee kan een eventuele overtreding van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming ten aanzien van algemeen voorkomende broedvogels worden voorkomen. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Indien er wel binnen de broedperiode wordt gewerkt, dient er voorafgaand aan de werkzaamheden een inspectie uitgevoerd te worden.

Op basis van onderhavige quickscan dient voor de uitvoering van de plannen middels aanvullend onderzoek tevens meer duidelijkheid te worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen en zomer- en winterverblijf van rugstreeppadden. Geadviseerd wordt nader onderzoek uit te laten voeren naar verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, watervleermuis en laatvlieger. Daarnaast is het, door de geschiktheid van het ruig grasland in het noordelijke deel van de onderzoekslocatie als landhabitat, noodzakelijk om door middel van nader onderzoek vast te stellen of in het plangebied sprake is van zomer- en winterverblijf van rugstreeppadden.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een provinciale vrijstelling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht met betrekking tot algemene grondgebonden zoogdieren en algemene amfibieënsoorten.

4.9.1.2 Nader onderzoek vleermuizen

Op basis van de resultaten van de quickscan Wet natuurbescherming, is aanvullend onderzoek naar vleermuizen (IDDS, rapportnummer 2008N983/REI/rap1 , 22 oktober 2020, Bijlage 5) uitgevoerd. De resultaten hiervan worden hieronder weergegeven.

In het plangebied zijn geen verblijfplaatsen, essentieel foerageergebied of vliegroutes van vleermuizen vastgesteld. Er is, voor wat betreft vleermuizen, geen ontheffing van de Wnb nodig om de werkzaamheden uit te kunnen voeren. Een overzicht van de bevindingen is weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01_0020.png"

Tabel overzicht van de functies van het plangebied voor vleermuizen

4.9.1.3 Nader onderzoek rugstreeppad

Op basis van de quickscan Wet natuurbescherming is een nader onderzoek naar vleermuizen (IDDS, rapportnummer A0941-03/SKA/rap1 , d.d. 25 augustus 2021, Bijlage 6) uitgevoerd. De resultaten hiervan worden hieronder weergegeven.

In het plangebied zijn geen rugstreeppadden waargenomen tijdens de vijf bezoeken. Het plangebied vervult geen functie als zomer landhabitat voor rugstreeppadden. Tevens kan de aanwezigheid van winter landhabitat uitgesloten worden. Er is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig om de werkzaamheden uit te kunnen voeren.

De Wet natuurbescherming kent een algemene zorgplicht. Dit betekent dat zorgvuldig met aanwezige planten en dieren moet worden omgegaan. Dit geldt ook voor algemeen voorkomende en vrijgestelde soorten zoals de gewone pad. Daarom moeten de volgende maatregelen genomen worden:

  • Maai voorafgaand aan de werkzaamheden de vegetatie in het werkgebied kort. Hierdoor wordt het voor grondgebonden zoogdieren minder aantrekkelijk om te verblijven in deze zone tijdens aanleg.
  • Voer de werkzaamheden rustig uit en in één richting van de doorgaande weg af. Op deze manier zijn dieren in de gelegenheid om te vluchten naar andere leefgebieden en worden ze niet de weg over gejaagd waar ze worden overreden.

Aanwezigheid invasieve exoten

Binnen het plangebied groeit de Japanse duizendknoop. De Japanse duizendknoop wordt gezien als een invasieve exoot. Deze soort behoort tot de meest invasieve exoten wereldwijd en het effect van deze planten op de biodiversiteit en infrastructuur is groot (funderingen van gebouwen kunnen grote schade oplopen). Grond met resten van duizendknopen mag wettelijk gezien vrij hergebruikt worden. Wanneer grond met duizendknoopresten echter op een andere plek terecht komt, kunnen de aanwezige wortelstokken en stengeldelen uitgroeien tot nieuwe planten. Hierdoor kan het aantal groeilocaties van duizendknoop drastisch toenemen. Daarom wordt geadviseerd om de groeilocatie van de Japanse duizendknoop volledig af te graven tot ongeveer één meter diepte en de grond met Japanse Duizendknoop af te voeren. Hierbij dient verspreiding van de Japanse duizendknoop (of delen hiervan) naar de directe omgeving voorkomen te worden. Hiervoor kan het landelijk protocol Aziatische duizendknopen worden gevolgd en onderstaande maatregelen worden getroffen:

  • Graafmachines dienen (zoveel mogelijk) op gesloten verharding (asfalt, beton) of rijplaten en buiten besmet gebied te worden geplaatst om inrijden van duizendknoopresten te voorkomen. Voorkom zoveel mogelijk tussentijdse opslag van met duizendknoop besmette grond in het gebied.
  • Voorkom verstuiven of verwaaien van grond met duizendknoop. Laad de grond direct op de vervoermiddelen (bijv. afgesloten container).
  • Graaf groeilocaties gecontroleerd af in lagen van 30 centimeter (zowel horizontaal als verticaal) tot er visueel geen wortelresten van duizendknopen meer worden aangetroffen. Geadviseerd wordt om een kraan met kanteldraaistuk te gebruiken om zorgvuldig in lagen te graven. Na de laatste zichtbare wortels dient nog 30 cm extra afgegraven te worden, zowel verticaal als horizontaal.
  • Al het gebruikte materieel (graafmiddelen, banden, traptreden, schoenzolen, kleding etc.) dient te worden schoongemaakt voordat het terrein verlaten wordt (denk aan borstelen, afspuiten, compressor). Het schoonmaken dient te gebeuren op een verhard oppervlak. De vrijkomende grond en duizendknoopresten moeten worden afgevoerd met de stroom besmette grond. Als de planning het toestaat heeft een ontgraving bij droog weer de voorkeur, omdat het dan makkelijker is schoon te werken.
4.9.1.4 Motivatie gebruik onderzoeken

Artikel 3.1.1a Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan in ieder geval gebruik kan worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar. Zoals opgenomen in de uitspraak (ECLI:NL:RVS:2017:3001) heeft de Afdeling eerder overwogen dat artikel 3.1.1a van het Bro er niet aan in de weg staat dat onderzoeksgegevens ouder dan twee jaar aan het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan ten grondslag worden gelegd. Als er geen omstandigheden hebben plaatsgevonden op grond waarvan betwijfeld zou moeten worden dat de vervolgonderzoeken zodanig zijn verouderd dan wel dat na de totstandkoming van de onderzoeken zodanige ontwikkelingen hebben plaatsgevonden dat moet worden getwijfeld aan de representativiteit van deze onderzoeken, dan mogen de onderzoeken gebruikt worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan.

Het nader onderzoek vleermuizen is opgesteld op 22 oktober 2020. Op basis van de resultaten van het nader onderzoek vleermuizen zijn binnen het plangebied geen verblijfplaatsen, essentieel foerageergebied of vliegroutes van vleermuizen vastgesteld. Sinds de uitvoering van het vervolgonderzoek is het bijbehorende bijgebouw van het voormalige politiebureau op locatie reeds gesloopt, waarbij de fundering van het gebouw behouden is gebleven. De sloop van het bijgebouw faciliteert geen verblijfplaatsen, essentieel foerageergebied of vliegroutes voor vleermuizen. Hierdoor zijn de conclusies van het nader onderzoek vleermuizen onveranderd van toepassing en is een ontheffing van de Wnb niet nodig.

Daarnaast wordt voor de volledigheid ingegaan op het nader onderzoek naar de rugstreeppad. Het nader onderzoek naar de rugstreeppad is uitgevoerd op 25 augustus 2021. Op basis van dit vervolgonderzoek is geconcludeerd dat het plangebied geen functie vervult als zomer landhabitat voor rugstreeppadden. Tevens kan de aanwezigheid van winter landhabitat binnen het plangebied uitgesloten worden. De rugstreeppad gedijt goed op een terrein waar veel vrij, los zand aanwezig is. Met de sloop van het bijbehorende bijgebouw van het voormalige politiebureau is de fundering van het gebouw behouden. De ondergrond ter plekke van het gesloopte gebouw is hierdoor onveranderd verhard. De sloop van het bijgebouw heeft niet geleid tot een toename van vrij, los zand binnen het plangebied. Hierom kunnen de conclusies van het nader onderzoek naar de rugstreeppad onveranderd in stand gehouden worden en is een ontheffing van de Wnb niet nodig.

4.9.2 Beschermde gebieden

De Wet natuurbescherming vormt in Nederland het wettelijke kader voor de bescherming van Natura2000-gebieden. De wet bepaalt dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning.

Het plangebied is niet gelegen in een Natura2000-gebied, zodat er uitsluitend sprake is van externe werking. Gezien de kleinschalige aard van het voornemen en de grote afstand tot de dichtstbijzijnde Natura2000-gebieden, is geen sprake van verstoring door licht, trilling, optische verstoring of verstoring door mechanische effecten.

Het plangebied bevindt zich in de directe nabijheid van de noordelijke uitloper van het Natura2000-gebied 'De Coepelduynen' (220 - 250 meter). Daarnaast ligt het plangebied op een afstand van 1,7 kilometer van het Natura2000-gebied 'Kennemerland Zuid'. In de onderstaande afbeelding is de ligging van de verschillende gebieden ten opzichte van de plangebied weergegeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPMGZeewg10Dmpd31-ON01_0021.png"

Stikstof

Voor voorliggend plan is een stikstofnotitie incl. bijlagen (Pouderoyen Tonnaer, rapportnummer J190619.001, d.d. 5 december 2023, Bijlage 7) opgesteld. Het bouwplan leidt in de bouw- en gebruiksfase niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Significante effecten ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden kunnen op voorhand worden uitgesloten. Voor het plan is derhalve geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming vereist.

Natuurnetwerk Nederland

In paragraaf 3.2.2 is reeds besproken dat het plangebied niet is gelegen binnen of nabij het Natuurnetwerk Nederland. Gezien de kleinschalige aard van het voornemen en de afstand tot het NNN, zijn negatieve effecten op het NNN veroorzaakt door de ontwikkeling van 5 woningen (2 extra woningen en 3 vigerende bouwtitels) ter plaatse van het plangebied uit te sluiten.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

4.10.1 Archeologie

Als wettelijk toetsingskader in Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

Het plangebied kent ter plaatse van de voorziene woningen momenteel een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'. Op basis van deze bestemming geldt dat uitsluitend bodemverstorende ingrepen met een oppervlakte van maximaal 500 m2 en een verstoringsdiepte van 0,5 meter ten opzichte van het maaiveld, zonder heiwerkzaamheden uitgevoerd, zijn toegestaan. Wanneer bodemverstorende ingrepen plaatsvinden die dit oppervlakte of de verstoringsdiepte overschrijden, dient op basis van archeologisch onderzoek aangetoond te worden dat er geen of nauwelijks archeologische waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Op basis van het uiteindelijke bouwplan dient nader bepaald te worden of archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In het bestemmingsplan is ter bescherming van de archeologische waarden de dubbelbestemming overgenomen, waarmee het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid krijgt om alsnog onderzoek te vragen, dan wel archeologische begeleiding te borgen.

Archeologisch onderzoek 2010

Ten behoeve van de omgevingsvergunning voor de bouw van drie woningen achter de kantoorvilla aan de Oude Zeeweg 10 is in mei 2010 een inventariserend archeologisch veldonderzoek (Bijlage 8) uitgevoerd door Becker en Van de Graaf. Uit het booronderzoek is gebleken dat het plangebied deels op de vulling van een geul is gelegen die de strandvlakte ontwaterde. Voor het andere deel ligt het plangebied op een zandpakket dat onderdeel uitmaakte van de geulvulling of de zandige opvulling van een kleiwinningsput is. Hierboven bevindt zich het restant van een opgebracht dek (zwak tot matig humeus zand) neergelegd om het drassige gebied geschikt te maken voor akker- en huizenbouw. Omdat het plangebied in gebruik is geweest als akker en er naar bekend is geen huizen zijn gebouwd, is deze laag grotendeels onverstoord. Vanwege de aangetroffen ontwateringsgeul is de verwachting voor resten uit de prehistorie tot de late middeleeuwen zeer laag. Dit in tegenstelling tot de verwachting ten aanzien van resten uit de periode van de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd, die vanwege de onverstoorde ophooglaag hoog blijft. In het uitgevoerde archeologisch onderzoek is de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate vastgesteld. De verwachting dat resten met een zekere archeologische waarde kunnen worden aangetroffen, maakt het niet onmogelijk het voorgenomen bouwplan te realiseren.

4.10.2 Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

Het pand Oude Zeeweg 10 te Noordwijk is eind jaren twintig van de vorige eeuw als particuliere woning gebouwd. In de jaren vijftig is het pand door de gemeente Noordwijk aangekocht en heeft het pand gedurende meer dan 30 jaar als politiebureau dienst gedaan. In 1991 heeft de gemeente het pand particulier verkocht en is het als kantoor in gebruik.

Het pand Oude Zeeweg 10 staat niet op de monumentenlijst, is geen beeldbepalend pand en is niet gelegen binnen een beschermd dorpsgezicht. Hoewel er vanuit de Commissie Erfgoed Noordwijk een wens tot het behoud van het pand is uitgesproken, is deze wens niet bestuurlijk onderschreven. Ontegenzeggelijk heeft het pand door het gebruik als politiebureau en in mindere mate als woning van de operazanger Jacques Urlus een zekere emotionele en/of nostalgische waarde. Naar het oordeel van de Commissie Erfgoed Noordwijk heeft het pand daarnaast een cultuurhistorische waarde, een redelijk hoge architectuurhistorische waarde en een landschappelijke en stedenbouwkundige waarde. Dit laatste wordt naar de huidige inzichten niet bestuurlijk onderschreven. Hoewel het pand namelijk extern in hoofdlijnen de oorspronkelijke vorm heeft (een aangebouwd entreegedeelte daargelaten), is het als gevolg van een jarenlang gebruik als kantoor intern aanzienlijk gewijzigd. Ongetwijfeld zijn er nog oorspronkelijke elementen aanwezig, maar het 'in oude luister' herstellen van het bouwwerk zal een aanzienlijke investering vergen.

Op grond van deze overwegingen is bestuurlijk te kennen gegeven geen bijzondere waarde te hechten aan het pand en open te staan voor een functiewijziging al dan niet in combinatie met een gedeeltelijke of gehele sloop van het pand. Ten behoeve van het planvoornemen zal het pand gesloopt worden om de realisatie van de twee extra vrijstaande woningen mogelijk te maken.

4.11 Waterparagraaf

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer heeft het waterschap geïnformeerd door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Naar aanleiding hiervan wordt nader overleg gevoerd met het waterschap.

Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Regionaal Waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027
  • Omgevingsverordening Zuid-Holland
  • Omgevingsvisie Zuid-Holland

Waterschapsbeleid

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 29 september 2021 het nieuwe Waterbeheerplan 'Water wijst de weg' (WBP6) vastgesteld. In het WBP6 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2022 -2028. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP6 speelt goed waterbeheer, in meerdere maatschappelijke uitdagingen waaronder klimaatverandering, de hoofdrol.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Op 1 juni 2020 is de meest recente Keur van Rijnland in werking getreden. De Keur is een juridisch document (verordening) waarin Rijnland regelt stelt die nodig zijn om binnen het beheergebied waterveiligheid, droge voeten, voldoende oppervlaktewater en schoon oppervlaktewater te bieden. In de Keur zijn verschillende geboden en verboden opgenomen. Hierop kan echter door het waterschap ontheffing worden verleend.

Riolering en afkoppelen

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Riolering en afkoppelen

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Ter plaatse zal voor wat betreft de afvoer van huishoudelijk afvalwater (DWA) worden aangesloten op de bestaande riolering van de Oude Zeeweg, via een gescheiden stelsel onder de aan te leggen ontsluitingsweg. Hemelwater wordt niet afgevoerd via de riolering maar ter plaatse geïnfiltreerd. Hier wordt bij de aanvraag bouwvergunning voor de bouw van de vrijstaande woningen nader invulling aan gegeven.

Watervergunningsplicht

Omwille van een toename van de verhardingen groter dan 500 m2 geldt in beginsel een watervergunningsplicht wanneer hemelwater wordt afgevoerd. Omdat bij dit plan juist sprake is van een afname van verharding (sloop bestaande bebouwing, verwijderen verharding parkeerplaatsen) is geen watervergunning noodzakelijk.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Een vergunning is tevens niet noodzakelijk.

4.12 Leidingen

Binnen of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsleidingen gelegen, die van invloed zijn op de realisatie van het planvoornemen en die planologische bescherming behoeven. In het straatprofiel van de Oude Zeeweg zijn wel de reguliere leidingen c.q. nutsvoorzieningen aanwezig zoals gas, electra en telefonie.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Inleiding

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Voor de opbouw van een bestemmingsplan is een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruik gemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.

De hoofdstukindeling van de regels bestaat uit:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

5.2 De verbeelding

De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale BGT en BRK ondergrond, schaal 1:1000, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Hierbij dient te worden aangetekend dat de BGT en BRK ondergrond geen juridische status heeft.

5.3 De regels

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan Oude Zeeweg 10 - Dompad 31’ zijn opgebouwd conform de door de SVBP2012 voorgeschreven systematiek en zijn gebaseerd op de regels van het geldende bestemmingsplan 'Noordwijk - Middengebied'. De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.

5.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven. Binnen gronden met deze bestemming zijn agrarische bedrijfsgebouwen alleen mogelijk binnen de bouwvlakken. Tevens is een aanduiding opgenomen voor een specifieke regeling voor de hobbymatige paardenstalling en voor de ligging van de mestopslag.

Bestaande bouwwerken, zoals omschreven in Bijlage 1 Nulmeting bouwwerken Dompad 31, zijn buiten het bouwvlak toegestaan en mogen worden behouden en uitsluitend op dezelfde plaats binnen de bestaande afmetingen worden herbouwd. Uitzondering hierop vormt de mestopslag.

Artikel 4 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ is nauw verbonden met de bestemming ‘Wonen’ en regelt die gedeelten van het erf behorende bij woningen die onbebouwd dienen te blijven: meestal de voortuin, grenzend aan het openbare gebied. Hier mogen behalve erkers geen (bij)gebouwen worden gebouwd, uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals erfscheidingen, pergola’s, vlaggenmasten en dergelijke zijn toestaan.

In voortuinen is parkeren binnen de bestemming ‘Tuin’ in beginsel niet toegestaan. De noodzakelijke parkeerplaatsen (2 parkeerplaatsen per woning) zijn achter de voorgevel van de te realiseren woningen gesitueerd. Voor deze parkeerplaatsen is binnen de bestemming 'Tuin' verharding toegestaan als oprit ter ontsluiting van deze parkeerplaatsen. Ter plaatse van deze verharding mag niet geparkeerd worden. Voor de meest noordoostelijke woning is parkeren toegestaan in de tuinbestemming middels een functieaanduiding.

In de regels voor de bestemming ‘Tuin’ is echter wel een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid overgenomen uit het bestemmingsplan 'Noordwijk Middengebied', die het mogelijk maakt om hiervan af te wijken, onder de volgende voorwaarden:

  • a. er voldoende parkeerruimte op eigen terrein dient te zijn, waarbij de diepte niet minder mag bedragen dan 5 m en de breedte niet minder dan 2,5 m;
  • b. de parkeerplaats bereikbaar moet zijn vanaf de openbare weg;
  • c. de verkeersveiligheid niet in gevaar komt;
  • d. niet meer openbare parkeerplaatsen verdwijnen dan op eigen terrein gerealiseerd worden;
  • e. de parkeerplaats geen afbreuk doet aan de ruimtelijke belevingswaarde van het gebied waar zij is gelegen.

Artikel 5 Verkeer

De voor de bestemming ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen, en parkeervoorzieningen. Ook nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, zijn ondergebracht in de bestemming ‘Verkeer’. De gronden kunnen ook worden gebruikt ten behoeve van water.

Artikel 6 Wonen

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en erven. Onder deze bestemming worden grondgebonden vrijstaande woningen verstaan. Bij deze bestemming is de situering van het hoofdgebouw (de woning) met een afzonderlijk bouwvlak op de verbeelding vastgelegd om het vrijstaande karakter van de woning te waarborgen. Daarnaast zijn aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven toegestaan.

Dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2 en 3

In het plangebied zijn de diverse archeologische waarden beschermd door deze dubbelbestemmingen. Voor deze gebieden geldt een vergunningsverplichting bij werkzaamheden waarbij de grond wordt verstoord dieper dan 50 cm en groter dan 100 m² (Waarde – Archeologie 2) of dieper dan 50 cm en groter dan 500 m2 (Waarde – Archeologie 3).

De regeling en de nummering van de verschillende archeologische bestemmingen sluit aan bij de categorieën archeologische beleidsadviesgebieden van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart.

5.3.3 Algemene regels

De algemene regels bevatten regels die in beginsel op meerdere bestemmingen van toepassing zijn. Naast de wettelijk verplichte anti-dubbeltelregel die onder de algemene regels moet worden geplaatst, zijn in dit bestemmingsplan algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels opgenomen.

De overige regels bevatten een parkeerregeling op basis waarvan de aanleg en instandhouding van parkeerplaatsen op eigen terrein kan worden vereist. Deze regels zijn gebaseerd op het Paraplubestemmingsplan Parkeren, dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 30 mei 2018.

Bij de algemene afwijkingsregels is sprake van een bevoegdheid en dus geen plicht van het college om daar aan mee te werken.

5.3.4 Overgangs- en slotregel

De overgangsbepalingen zijn conform het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van twee extra vrijstaande grondgebonden woningen in aanvulling op de drie reeds geldende bouwtitels op de locatie Oude Zeeweg. Met het planvoornemen wordt de huidige situatie op het Dompad 31, op de ligging van de mestopslag na, gelegaliseerd. Hiermee is een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied en de omgeving van het plangebied gegarandeerd.

Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

6.3 Economische en financiële uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke/anterieure overeenkomst met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Voor onderhavig planvoornemen is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. In de overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de verdeling van kosten om de realisatie van 2 extra woningen mogelijk te maken. Tevens is hierin meegenomen de kosten voor eventuele planschade. Daarmee zijn de kosten in voldoende mate verzekerd. Een exploitatieplan is daarmee niet noodzakelijk.

6.4 Procedure

6.4.1 Bestemmingsplanprocedure

Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:

  • a. Voorontwerp: publicatie en terinzagelegging van het plan. Eenieder kan een schriftelijke inspraakreactie indienen bij de gemeenteraad. De voorontwerpfase heeft geen wettelijke grondslag in de Wro.
  • b. Ontwerp: publicatie en terinzagelegging overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en Wro een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad.
  • c. Vaststelling: vaststelling door de Raad. Mogelijkheid reactieve aanwijzing. Publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn.
  • d. Inwerkingtreding: na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan).
  • e. Beroep: beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar inspraakreactie en zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen, wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.

6.4.2 Inspraak en overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken wordt gedurende een periode van 6 weken voor inspraak ter inzage gelegd in het gemeentehuis van Noordwijk. Tevens is het plan online te raadplegen via de gemeentelijke website en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens deze inspraakperiode krijgen inwoners, bedrijven, bestuurlijke partners en instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, de gelegenheid om op het voorontwerp een reactie in te dienen.

6.4.3 Zienswijzen en inspraak

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende stukken wordt conform de wettelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen. Tevens is het plan online te raadplegen via de gemeentelijke website en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze termijn is eenieder de mogelijkheid geboden zienswijzen over dit ontwerpbestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad.