Plan: | Achterweg 12/12A |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0575.BPLGAchterw12-ON01 |
Op de locatie Achterweg 12/12A is een agrarisch bollenteeltbedrijf aanwezig. Dit bedrijf is niet meer als zodanig in gebruik. Initiatiefnemer is voornemens 5.500 m² aan kassen te slopen en deze slooprechten in te zetten voor de Ruimte voor Ruimte-regeling. De bedrijfswoning dient omgezet te worden naar een burgerwoning. De compensatiewoning wordt niet in de gemeente Noordwijk gerealiseerd, dus deze maakt geen onderdeel uit van dit postzegelbestemmingsplan.
De gemeente Noordwijk heeft bij brief aangegeven positief tegenover het verzoek te staan en heeft medewerking toegezegd.
Het plangebied omvat de locatie Achterweg 12/12A te Noordwijk. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
In het bestemmingsplan Landelijk Gebied, vastgesteld op 24 februari 1998 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 13 oktober 1998, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming Agrarisch gebied in de bestemming Woningen. Omdat niet alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt is het niet mogelijk om voor deze ontwikkeling een wijzigingsplan op te stellen. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te regelen, wordt onderhavig postzegelbestemmingsplan opgesteld.
In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven en wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In dit hoofdstuk is ook de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de Ruimte voor Ruimte-regeling beschreven. In hoofdstuk 4 is de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante sectorale milieuaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 de juridische regeling beschreven.
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie en de toekomstige ontwikkeling van het perceel Achterweg 12/12A beschreven. Hierbij wordt kort ingegaan op de landschappelijke invloed van de beschreven ontwikkeling.
Het complex aan de Achterweg 12A is gelegen in de Polder het Vinkeveld. Een polder die wordt doorsneden door de Herenweg en wordt begrensd door de provinciale weg N206. Van oudsher is er in dit deel van de polder op de afgezande strandwallen veel bollenteelt aanwezig. De waterzuiveringsinstallatie en het verspreid liggende glas domineren nu dit deel van de polder. Het gebied is kleinschalig en van beperkte omvang. Het complex heeft een prominente rol in het gebied en is vanaf Achterweg, de Menakkerweg en de Herenweg goed zichtbaar. Het complex is niet langer rendabel in gebruik voor de teelt van bloemen en bollen.
Het erf is volledig met beplanting omzoomd. In figuur 2.1 is de bestaande situatie weergegeven.
Figuur 2.1 Bestaande situatie Achterweg 12A
Het plan voorziet in de sloop van 5.500 m² kassen. Op de locatie Achterweg 12/12A wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. De bestaande bedrijfswoning en de schuur, grenzend aan de bedrijfswoning, worden voorzien van de bestemming Wonen.
Het complex aan de Achterweg 12/12A is een vrij fors complex in een kleinschalig en besloten deel van de polder waar nog meer verouderd glas is gelegen. Het complex is van alle zijden goed zichtbaar. Ook is het complex zichtbaar vanaf de Herenweg. Het complex heeft daarmee invloed op de openheid in dit deel van de polder. Mede door de kleinschaligheid en de aanwezigheid van de tegenoverliggende afvalwaterzuiveringsinstallatie is het landschappelijke effect van de sanering plaatselijk.
De compensatiewoning wordt gerealiseerd op het perceel Eikenhorstlaan 3 te Voorhout. Omdat dit perceel in de gemeente Teylingen ligt, wordt hiervoor een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld.
De ontwikkeling dient getoetst te worden aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid nader beschreven.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en Barro (2011)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden, zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen, onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is tot nu toe gedeeltelijk vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
De beoogde ontwikkeling valt niet onder één van de nationale belangen.
In de Structuurvisie Ruimte en Mobiliteit (VRM) beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. Hoofddoel is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving.
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
Greenport Bollenstreek
Het plangebied is in de Structuurvisie onderdeel van Greenport Bollenstreek. De greenport Bollenstreek is een sterk cluster van productie, handel, kennis en toerisme. Wereldwijd boort deze greenport nieuwe groeimarkten aan. Er worden verbindingen gelegd met de nabij gesitueerde clusters Life Sciences en Space. Het beleid voor de Bollenstreek is gericht op behoud, herstructurering en versterking van het bollencomplex met landschapsverbetering. De Compensatieregeling Bollengrond blijft van kracht. Naast behoud van het bollenteeltareaal is het van belang om ruimte te bieden aan ondersteunende teelt onder glas – omdat voor een stadium van het teeltproces kassen nodig zijn – en aan bedrijvigheid. Het internationale bloembollentransport vraagt om een goede ontsluiting. In het bijzonder is aandacht noodzakelijk voor de noordelijke ontsluiting. Tot slot streeft de provincie in deze greenport naar clustering van de glasopstanden en een duurzame waterhuishouding.
Om de Greenport te laten functioneren is behoud van het bollenteeltareaal van belang. Om dit behoud te kunnen combineren met andere belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen, zoals beschreven in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek, is door de regio een regeling uitgewerkt. Voor de ontwikkeling, zoals in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betekent dit dat de oppervlakte bollenareaal die verdwijnt ten behoeve van de nieuwe bebouwing gecompenseerd dient te worden.
Naast behoud van het bollenteeltareaal is het ook van belang om ruimte te bieden aan teelt onder glas en bedrijvigheid die aan de bollenteelt is gebonden. De beoogde ontwikkeling betreft aan de bollenteelt gerelateerde bedrijvigheid.
Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed
Op de kwaliteitskaart, behorend bij de Structuurvisie van de provincie Zuid-Holland, is een 17-tal kenmerkende landschapstypen aangegeven. Op de kwaliteitskaart ligt het plangebied in het 'Bollenlandschap', die onderdeel uitmaakt van de overkoepelende eenheid Kustlandschap.
Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones. De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt.
Voor het plangebied geldt dat deze verstedelijking reeds heeft plaatsgevonden – de openheid en afwisseling zijn in het plangebied niet meer aanwezig, en in de nabije omgeving daarbuiten nog nauwelijks.
In de Structuurvisie is de volgende ambitie voor het Bollenlandschap in de binnenduinrand opgenomen:
Met betrekking tot het bovenstaande kan over de ontwikkeling geconcludeerd worden dat de ontwikkeling past binnen de gestelde voorwaarden. Door de ontwikkeling wordt overtollige bebouwing gesaneerd. Daarnaast is bij de ontwikkeling van de nieuwe burgerwoning rekening gehouden met de landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing.
In samenhang met de Structuurvisie is ook de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor wat betreft het buitengebied geldt dat de vestiging van stedelijke functies, zoals woningen, bedrijven en kantoren beleidsmatig wordt beperkt. Voor de beoogde ontwikkeling is de in artikel 2.1.7 lid 4 opgenomen Ruimte voor Ruimte-regeling van belang.
Ruimte voor ruimte
Ruimte voor ruimte betreft de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, kassen of andere gebouwen dan wel de sanering van sierteelt en de bouw van één of meer compensatiewoningen ter plekke of in de directe omgeving van de gesloopte bebouwing of in aansluiting op bestaande bebouwingsclusters. In de Verordening heeft de provincie geen specifieke regels meer voor de Ruimte voor Ruimte-regeling opgenomen. Dat wordt in het vervolg aan de gemeenten overgelaten. Omdat de Intergemeentelijke Structuurvisie Duin- en Bollenstreek op dit punt nog niet is geactualiseerd, is onderhavig plan daarom nog getoetst aan de voorheen geldende Ruimte voor Ruimte-regeling. Daarbij moest worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Toetsing
De beoogde ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden van de provinciale Ruimte voor Ruimte-regeling.
Bollengrondcompensatie
In artikel 2.1.7 lid 7 is een bepaling over bollengrondcompensatie opgenomen. Voor gronden gelegen binnen het bollenteeltgebied, zoals aangegeven op kaart 3 (teeltgebieden), die nieuwe bebouwing en of functies toestaan op gronden die in het voorgaande bestemmingsplan zijn bestemd voor bollenteelt, dient voorzien te worden in compensatie van bollenteeltgebied door middel van een overeenkomst hierover met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek.
Toetsing
Als gevolg van de wijziging naar wonen wordt geen areaal bollengrond gelegen buiten de bouwvlakken onttrokken. Geconcludeerd kan worden dat voldaan wordt aan de bollengrondcompensatie zoals opgenomen in artikel 2.1.7 lid 7 van de provinciale Verordening Ruimte.
Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (2009)
De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) is een deeluitwerking van de Regionale Structuurvisie die het intergemeentelijk samenwerkingsverband Holland Rijnland in 2009 heeft vastgesteld. De ISG heeft een integraal karakter, geldt voor het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten (met uitzondering van het duingebied) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op een gemeenschappelijke inzet voor herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Dit in samenspraak met de verbetering van de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten.
De Duin- en Bollenstreek is de greenport met de grootste internationale bekendheid door de toeristische aantrekkingskracht van de bollenvelden en de Keukenhof. Het is een van de Greenports waar verschillende gebiedsfuncties, zoals wonen, werken en toerisme, sterk met elkaar zijn verbonden. In de jaren voor de ISG is gewerkt aan en met het Pact van Teylingen.
Het doel
Met de vaststelling van het ISG kiezen de Greenportgemeenten voor versterking van de ruimtelijk-economische structuur van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Het doel van de ISG is drieledig:
De ambities
De ISG heeft een integraal karakter, betreft het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten (uitgezonderd het duingebied) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op het realiseren van de volgende ambities:
De uitwerking
Als uitwerking op de ISG hebben de 6 Greenportgemeenten, na vaststelling van de ISG, een Kadernota en modelregels opgesteld. Met het opstellen van de Kadernota en modelregels streven de 6 gemeenten naar een zoveel mogelijk uniforme uitwerking van de ISG en vergelijkbare bestemmingsplannen. Bij het opstellen van dit postzegelbestemmingsplan worden de Kadernota en de modelregels daarom als uitgangspunt voor de bestemmingsregeling gehanteerd.
De Ruimtelijke Structuurvisie van de gemeente Noordwijk is een integrale ruimtelijke visie op de bebouwde en de onbebouwde omgeving van Noordwijk. Dit stuk heeft als taak om de hoofdlijnen voor de ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren uit te zetten. Hoe deze hoofdlijnen verder uitgewerkt worden is maatwerk.
Eén van de doelen van de gemeente is om het bollencomplex en het landschap in het kader van de Greenport Noordwijk te versterken om zo een sterke internationale positie van de Duin- en Bollenstreek te bereiken als het gaat om bloemen, planten en bovenal bollen. Hierbij wil de gemeente ook een aanzienlijke kwaliteitsslag bewerkstelligen.
De gemeente heeft in haar structuurvisie geen Ruimte voor Ruimte-regeling opgenomen. Hiervoor verwijst de gemeente naar hetgeen beschreven is in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Bollenstreek. Het plan voldoet aan dit beleid.
In het vigerende bestemmingsplan Landelijk Gebied heeft de locatie Achterweg 12A de bestemming 'Agrarisch gebied'. In artikel II.1 lid BII is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op basis van deze wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders Agrarisch gebied wijzigen in de bestemming Woningen mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Alvorens een beslissing te nemen op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zullen burgemeester en wethouders ter beoordeling van de noodzaak en doelmatigheid vooraf schriftelijk advies inwinnen bij de RAABA in de provincie Zuid-Holland of een andere agrarische adviesinstantie.
Toetsing
De bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd en het ligt niet in de lijn der verwachting dat op het perceel een nieuw rendabel agrarisch bedrijf wordt gevestigd. Daarnaast heeft het college van de gemeente Noordwijk positief besloten over de inzet van de kassen ten behoeve van de Ruimte voor Ruimte-regeling. Op basis hiervan en gezien het vergevorderde stadium van de plannen wordt een advies van de agrarische adviesinstantie niet meer noodzakelijk geacht.
Geconcludeerd wordt dat het plan wel past binnen het gestelde in het nationale, provinciale, regionale en het gemeentelijke beleid. Over de schuur achter de woning zijn maatwerkafspraken gemaakt tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Het beleid staat de uitvoering van deze ontwikkeling derhalve niet in de weg.
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies.
Verkeersstructuur
De Achterweg is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h. Het perceel Achterweg 12/12A wordt ontsloten via de Herenweg welke in zuidelijke richting aansluit op de N206 en in noordelijke richting via de kern Noordwijk aansluit op de N444. Op een loopafstand zijn langs de Herenweg bushaltes aanwezig.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
Op het perceel Achterweg 12A wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. Omdat de bedrijfsactiviteiten op het perceel worden beëindigd, zal de verkeersaantrekkende werking van het plangebied afnemen.
Parkeren
Het parkeren gebeurt op eigen terrein. Hier is voldoende ruimte aanwezig om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed. De nieuwe ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Op de locatie Achterweg 12A wordt uitsluitend bebouwing gesloopt. Er wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. Een burgerwoning stelt geen andere eisen aan de bodemkwaliteit dan een bedrijfswoning. Bodemonderzoek is voor de beoogde functiewijziging om deze reden niet noodzakelijk.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. Bij brief van 10 februari 2014 heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland laten weten dat er geen opmerkingen op de waterparagraaf zijn en dat het Hoogheemraadschap een positief wateradvies geeft ten aanzien van de ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen het accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan.
Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net/regels/keur_algemene.
Huidige situatie
Bodem en grondwater
De bodem ter plaatse bestaat uit zandgrond. Er is sprake van grondwatertrap IIb. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 en 0,4 m beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte binnen het plangebied is circa NAP +0,5 m.
Waterkwantiteit
Rondom het plangebied zijn verschillende boezemwatergangen gelegen. Rondom deze watergangen is sprake van beschermingszones. Deze zones zijn opgenomen in de Legger van het hoogheemraadschap. Binnen de beschermingszone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om het onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De aanwezige watergangen behoren niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkelingen bestaan uit de sloop van de aanwezige kassen en bedrijfsgebouwen en de functieverandering van de aanwezige bedrijfswoning.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding dient deze toename gecompenseerd te worden door de aanleg van functioneel open water. Volgens de eis van het hoogheemraadschap dient bij een toename in verharding van meer dan 500 m² 15% van deze toename gecompenseerd te worden.
Omdat de beoogde ontwikkelingen uitsluitend bestaan uit de sloop van aanwezige kassen en gebouwen en de functieverandering van een bedrijfswoning naar een burgerwoning is watercompensatie niet vereist.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm artikel 29a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar, waar mogelijk, aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe'-maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Het aspect water staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Huidige situatie
Het perceel bestaat in de huidige situatie uit een agrarisch bollenteeltbedrijf. Het plangebied beperkt zich tot de kassen en de bedrijfsbebouwing. Binnen het plangebied komt geen vegetatie of open water voor. In de buurt liggen wel watergangen en beplanting. Het perceel is gelegen aan de Achterweg 12A te Noordwijk.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in de sloop van de 5.500 m² kassen in het kader van de Ruimte voor Ruimte-regeling. Hiervoor is het noodzakelijk dat er sloopwerkzaamheden plaatsvinden.
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden, die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden wanneer er effecten optreden.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De Haarlemmertrekvaart ten zuidoosten van het plangebied vormt een ecologische verbindingszone. De sloop van de kassen is niet van invloed op het functioneren van deze verbindingszone. Circa 700 m ten noorden van het plangebied ligt EHS-gebied. Dit EHS-gebied is van belang voor weidevogels en soorten in het bos. Door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, wordt verstoring van de (weide)vogels voorkomen.
Ruim 1,2 km ten westen van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Coepelduynen. Op ruim 3 km ten noordwesten ligt het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid. Gezien de afstand leidt de sloop van de bebouwing niet tot verstoring van deze gebieden.
Figuur 4.1 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van beschermde natuurgebieden
(bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
Binnen het plangebied is geen laanbeplanting, groenstrook of open water aanwezig. Van beschermde (water)planten is geen sprake.
Vogels
De te slopen bebouwing bestaat uit kassen. Deze zijn aan de buitenzijde glad afgewerkt en beschikken niet over geschikte nestgelegenheden. De aanwezigheid van vogels met vaste nesten wordt dan ook uitgesloten. In de beplanting in de omgeving van het plangebied kunnen wel vogels broeden. Het gaat hier dan bijvoorbeeld om merel en heggemus.
Zoogdieren
Voor vleermuizen geldt eveneens dat de aanwezige kassen niet geschikt zijn. De kassen voorzien niet in spouwmuren of andere mogelijkheden waar de vleermuis gebruik van kan maken.
In de kassen komt mogelijk incidenteel de niet beschermde huismuis voor.
Overige soorten
Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen, vissen, amfibieën en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.1 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
nader onderzoek nodig | ||||
vrijstellings- regeling Ffw |
tabel 1 | geen | nee | |
ontheffings- regeling Ffw |
tabel 2 | geen | nee | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | nee | |
bijlage IV HR | geen | nee | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | geen | nee |
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan voorziet in de sloop van kassen en bedrijfsbebouwing. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Conclusie
Het aspect ecologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
In 2011 heeft de gemeente Noordwijk de 'erfgoedverordening 2011 gemeente Noordwijk' vastgesteld. In deze verordening staan regels met betrekking tot monumenten en archeologie. Op de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart en een beleidskaart staan de waarden ten aanzien van het aspect archeologie. In toekomstige bestemmingsplannen kunnen de resultaten uit de beleidskaart met de bijbehorende voorschriften worden opgenomen. Hiermee kan elke aanvrager van een bouw-, sloop- of omgevingsvergunning vooraf inzicht verkrijgen in de op een perceel rustende archeologische onderzoeksplicht. De Archeologische waarden- en verwachtingenkaart biedt bovendien een goede kapstok om de kennis over de rijke geschiedenis van deze regio bij een breed publiek onder de aandacht te brengen.
Op de beleidskaart worden de volgende eenheden/beleidscategorieën onderscheiden:
Toetsing
Op het perceel Achterweg 12A zijn twee archeologische waarden van toepassing:
Op het perceel wordt geen nieuwe bebouwing opgericht. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan derhalve niet noodzakelijk. Om de waarden te beschermen voor toekomstige, nog niet voorziene, ontwikkelingen wordt er wel 2 dubbelbestemmingen opgenomen.
Conclusie
Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Noordwijk kan geconcludeerd worden dat het aspect archeologie de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
Door de sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing ter plaatse van de Achterweg 12A verdwijnen milieuhinderlijke bedrijfsactiviteiten. Het woon- en leefklimaat in de omgeving van deze locaties zal dan ook verbeteren. Daarnaast worden de omliggende bedrijven door de omvorming van de bedrijfswoning naar burgerwoning niet in hun bedrijfsvoering en mogelijkheden beperkt. De omliggende bedrijven dienen in hun bedrijfsvoering reeds met de bestaande woning rekening te houden.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Volgens de Provinciale Risicokaart (www.risicokaart.nl) vindt ten oosten van de locatie Achterweg 12A vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de N206. De PR 10-6-contour is niet buiten de weg gelegen. Het PR zorgt dan ook niet voor ruimtelijke beperkingen. De dodelijke effectafstand van de weg is 900 m. Gezien de omgeving van de weg zal het GR kleiner zijn dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Het plangebied ligt op circa 480 m vanaf de weg gelegen. Dit is binnen de effectafstand. De sloop van de gebouwen en de omvorming van de bedrijfswoning naar burgerwoning zijn niet van invloed op de hoogte van het GR. De aanwezigheid van de weg vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.
In de omgeving van het plangebied zijn verder geen risicovolle inrichtingen gelegen en vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen dat van invloed is op het plangebied.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Afwegingskader
Een bedrijfswoning en een burgerwoning dienen in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) beiden te worden beschouwd als geluidsgevoelige functie. In de Wgh is aangegeven dat voor nieuwe geluidsgevoelige functies akoestisch onderzoek nodig is. In onderhavige situatie is geen sprake van nieuwbouw maar van een functiewijziging. Om de volgende redenen is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk:
Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit nibm is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Op de locatie Achterweg 12A wordt uitsluitend bebouwing gesloopt en wordt de bedrijfswoning functioneel omgezet naar burgerwoningen. Deze ontwikkeling zal in geen geval leiden tot een toename in verkeersbewegingen. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Herenweg (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wm waren gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkelingen niet in de weg.
Het bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, een verbeelding en een bijbehorende regeling.
De gemeente Noordwijk heeft recentelijk de Kadernota Buitengebied opgesteld. In deze Kadernota zijn de uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan Landelijk Gebied vormgegeven. Voor wat betreft de regels wordt aangesloten bij deze Kadernota. Dit betekent dat burgerwoningen worden voorzien van de bestemming Wonen en dat binnen de bestemming Wonen door middel van een bouwvlak wordt aangegeven waar de woning inclusief bijgebouwen gerealiseerd kunnen worden. De inhoud van de woning bedraagt 750 m³. Daarnaast is binnen het bouwvlak een bijgebouw van 50 m² toegestaan. Het bestaande bijgebouw heeft een groter oppervlak, dit is op basis van artikel 8.2 'bestaande maten' toegestaan. De goothoogte van de woning mag maximaal 3,5 m bedragen. Voor de bouwhoogte geldt geen maximale maat. Dit bouwregels betreffen een verruiming ten opzichte van de bestemming 'Woningen' uit het vigerende bestemmingsplan.
Om dit juridisch-planologisch te regelen, wordt dit bestemmingsplan voorzien van een nieuwe set regels in lijn met de Kadernota en afgestemd op het perceel Achterweg 12A.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening aan diverse instanties toegezonden. Tevens zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Eventuele reacties worden te zijner tijd in deze paragraaf opgenomen.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met de betreffende partij waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconstateerd is dat initiatiefnemer voldoende middelen heeft om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.