direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Glastuinbouw, wijzigingsgebied 5
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0569.wpNKPglastuinbouW5-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bedrijf Desch-Epla heeft verzocht een directe bouwtitel toe te kennen aan haar (gehele) bedrijfslocatie door middel van gebruikmaking van "wijzigingsbevoegdheid 5" zoals opgenomen in het ter plekke vigerende bestemmingsplan "Glastuinbouw". Het betreft een kunststofverwerkend bedrijf voor de tuinbouw. Het bedrijf produceert ten behoeve van de tuinbouw sierpotten, hangpotten, plantschalen en dergelijken.

1.2 Ligging van het plangebied

Het bedrijf is gevestigd aan het Oude Kerkpad 4e te Korteraar. Het bedrijf wordt aan de noordzijde, oostzijde en westzijde omsloten door deels bestaande en deels geruimde glastuinbouwgronden en aan de zuidzijde door de Verenigde Bloklandse en Korteraarse polder. Het oostelijke deel van het bedrijfsterrein is grotendeels bebouwd met de bedrijfsgebouwen c.a.. Het westelijke deel van het bedrijfsterrein wordt gebruikt voor opslag, deels in de buitenlucht. Voor de ligging van het plangebied en een indruk van de situatie wordt verwezen naar onderstaande luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.wpNKPglastuinbouW5-va01_0001.png"

Afbeelding 1 Situering van het plangebied

1.3 Geldende planologische regeling

Ter plekke geldt het bestemmingsplan "Glastuinbouw" dat op 28 maart 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad. Het bestemmingsplan is op 29 augustus 2013 in werking getreden. De vaststelling van het plan is sinds 8 mei 2014 (deels) onherroepelijk.

Het oostelijke deel van het bedrijfsterrein heeft de bestemming "Bedrijf" met deels de functieaanduiding "kunststofverwerkend bedrijf". Het westelijke deel van het terrein heeft de bestemming "Agrarisch".

Beide delen van de gronden van het bedrijf hebben tevens de dubbelbestemming "Waarde -Archeologie - 3" en zijn voorzien van de gebiedsaanduidingen "luchtvaartverkeerzone - 20ke" en "zone - concentratiegebied". De zuidelijke strook van de gronden heeft tevens de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering".

Beide delen van het bedrijf zijn ook voorzien van de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 5". Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 30.3.3 van het bestemmingsplan "Glastuinbouw" ter plaatse van deze aanduiding de desbetreffende bestemmingen onder voorwaarden wijzigen in de bestemming "Bedrijf". Verwezen wordt naar de onderstaande uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan "Glastuinbouw".

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.wpNKPglastuinbouW5-va01_0002.png"

Afbeelding 2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Glastuinbouw" (roodgearceerd wijzigingsgebied 5).

1.4 Gewenste situatie

Het bedrijf wil op het westelijke deel van het terrein een magazijn realiseren met een oppervlakte van ongeveer 3300 m2. Tevens wil verzoeker de bestaande bedrijfsbebouwing op het oostelijke deel van haar terrein (rondom de bestaande bebouwing) uitbreiden met circa 1000 m2. Verwezen wordt naar de onderstaande afbeelding van de "bouwenveloppe".

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.wpNKPglastuinbouW5-va01_0003.png"

Afbeelding 3 Impressie gewenste uitbreidingssituatie ("de bouwenveloppe").

Hoofdstuk 2 Criteria wijzigingsbevoegdheid

In artikel 30.3.3 van het bestemmingsplan "Glastuinbouw" ("wro-zone - wijzigingsgebied 5 (Oude Kerkpad 4e)") is het volgende bepaald:

Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 5' kunnen burgemeester en wethouders de in het gebied aangewezen bestemmingen wijzigen in de bestemming "Bedrijf", mits:

  • a. de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen 10 meter bedraagt;
  • b. het bebouwingspercentage van het totale bouwperceel na wijziging maximaal 80% bedraagt;
  • c. de afstand van de bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 meter bedraagt;
  • d. een ontheffing is verkregen van de Provincie Zuid-Holland voor de uitbreiding in het concentratiegebied voor glastuinbouw;
  • e. voor het overige wordt voldaan aan de regels van de bedrijfsbestemming in artikel 8 van deze regels.

De bovenstaand onder a tot en met c vermelde maten zijn overgenomen in de regels van het voorliggende wijzigingsplan (bestemming "Bedrijf"). De regels bij de bestemming "Bedrijf" ingevolge het bestemmingsplan "Glastuinbouw" (artikel 8) zijn voor het overige (voorzover relevant) eveneens meegenomen in de regels bij het voorliggende wijzigingsplan waarmee is voldaan aan het bovenstaande onder e.

Voor wat betreft de bovenstaand onder d vermelde wijzigingsvoorwaarde kan worden opgemerkt dat Gedeputeerde Staten naar aanleiding van de zienswijze van de gemeente betreffende de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit hebben laten weten dat voor de beoogde bedrijfsuitbreiding geen ontheffing van de provinciale verordening nodig is. In de Nota van beantwoording d.d. 22 april 2014 wordt door Gedeputeerde Staten het volgende vermeld:

"Antwoord ontheffingsverzoek Desch E-Pla

Het ontheffingsverzoek is tot op heden nog niet ingewilligd omdat wij nog naar een oplossing zoeken voor uw verzoek. Wij zien nu de volgende oplossingsrichting. In de ontwerp nieuwe Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) wordt voorgesteld uitbreidingen van niet-agrarische bedrijven van meer dan 30% niet langer uit te sluiten, zeker niet als er geen andere reële mogelijkheden zijn, zoals bij Desch E-Pla vanwege hoge verhuiskosten het geval is. Verder halen wij de glascontour van het perceel in eigendom van Desch E-Pla, omdat dit gebied te klein is voor moderne glastuinbouwbedrijven. Na vaststelling van de VRM is het uitbreidingsplan wel mogelijk onder voorwaarde dat de ruimtelijke kwaliteit behouden blijft, zie daarvoor thema 3. Er is dan geen ontheffing meer nodig. Na vaststelling van de VRM kan de gemeente de procedure voor wijziging van het bestemmingsplan in gang zetten."

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke onderbouwing

3.1 Ruimtelijke kwaliteit

Artikel 2.2.1 uit de provinciale verordening gaat over ruimtelijke kwaliteit. Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. De provincie maakt onderscheid tussen drie soorten ontwikkelingen:

1. Inpassing

Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling die past bij de schaal en de maat van de bestaande kenmerken van een gebied.

2. Aanpassing

Dit betreft een gebiedsvreemde ontwikkeling van relatief beperkte omvang of een (gebiedseigen dan wel gebiedsvreemde) ontwikkeling die niet past bij de schaal en maat van het landschap. Een voorbeeld is een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied of een nieuw landgoed.

3. Transformatie

Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat er een nieuw landschap ontstaat.

Op de ruimtelijke kwaliteitskaart van de provincie ("laag stedelijke occupatie") is de directe omgeving van het plangebied grotendeels aangeduid als "glastuinbouwgebied". De bedrijfsvoering van Desch Epla is gerelateerd aan de glastuinbouw in de omgeving. De gronden waarop het wijzigingsplan betrekking heeft, zijn reeds een groot aantal jaren in gebruik voor bedrijfsdoeleinden. Het terrein is grotendeels reeds verhard en wordt benut voor de opslag van materialen en producten, grotendeels in de open licht, deels in een plastic koepeltent. Het wijzigingsplan strekt er in de eerste plaats toe dat deze gronden een bedrijfsbestemming krijgen en tevens mogelijkheden worden geboden voor de realisering van bebouwde opslagruimte c.a. Op die manier kan de opslag huidige opslag in de buitenlucht in de nieuwe bebouwing worden ondergebracht. Het aanzien zal dus minder rommelig worden. De beoogde ontwikkeling van het bedrijf Desch Epla kan worden aangemerkt als "inpassing".

Voor wat betreft de provinciale richtpunten ruimtelijke kwaliteiten kan aan de hand van de verschillende lagen van de kwaliteitskaart bij de provinciale Visie ruimte en mobiliteit het volgende worden opgemaakt.

“Laag van de ondergrond”:

De onderhavige locatie maakt deel uit van het “veencomplex”. De richtpunten voor een dergelijk gebied zijn:

  • Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn gericht op het beperken van de bodemdaling.
  • Ontwikkelingen in droogmakerijen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding.

Het wijzigingsplan betreft een reeds verhard terrein. De bestemmingswijziging daarvan alsmede de bebouwing ervan zal geen invloed hebben op de bodem en de waterhuishouding.

“Laag van de cultuur- en natuurlandschappen”:

De onderhavige locatie ligt in het overgangsgebied van onverveend bovenland naar een droogmakerijlandschap. De richtpunten voor dergelijke gebieden zijn:

  • Ontwikkelingen in onverveend bovenland dragen bij aan de contrasten tussen het (oude) bovenland (hooggelegen, besloten, kleinschalig karakter) en de aangrenzende droogmakerijen (laaggelegen, grootschalig, weids).
  • De droogmakerij blijft als eenheid herkenbaar door het beleefbaar houden van de randen (ringdijk of –vaart) en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land.
  • Behoud van de (ring)dijk en/of vaart als herkenbare landschappelijke structuurdrager en begrenzing van de droogmakerijpolders.
  • Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten.
  • Bewaren van het verkavelingspatroon van de droogmakerij. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Behoud van maat en weidsheid van de poldereenheden van de droogmakerij. Eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.

Bebouwing van het terrein zal plaatsvinden aan de hoge zijde van de vaart. Er zal geen afbreuk worden gedaan aan het hoogteverschil tussen de hoge zijde en de lage zijde van de vaart. Er zal sprake blijven van een duidelijke begrenzing van de lager gelegen droogmakerij; gesteld zou kunnen worden dat deze begrenzing met de beoogde bebouwing verder wordt benadrukt.. De bebouwing sluit aan bij het verkavelingspatroon (in casu langs de zuidelijk van het perceel gelegen vaart). Met de beoogde bebouwing wordt de maat en weidsheid van de droogmakerij geen geweld aangedaan.

“Laag van de stedelijke occupatie”:

Het provinciebestuur heeft in zijn zienswijze reeds aangegeven dat de locatie buiten de glascontour is geplaatst “waardoor uitbreiding van het gebouw mogelijk wordt gemaakt”.

Voor wat betreft het ontwerp van de uitbreiding van de bebouwing kan verder worden opgemerkt dat aandacht zal worden besteed aan de overgang naar de open ruimte. Hierbij wordt gedacht aan een zorgvuldige inpassing van beplanting, aanleg van slootkanten/oevers. De beoogde kapvorm is een doorzetting van de bestaande kapvorm en typologie van de huidige bebouwing van Desch Epla. Gestreefd zal worden naar een eenvoudige, onopvallende vormgeving en kleurstelling. Bijvoorbeeld een lichtgrijze kleurstelling zal het gebouw doen wegvallend in de omgeving. De huidige buitenopslag zal in de nieuwe bebouwde situatie binnen plaatsvinden. Dit geeft meer rust in het landschap.

3.2 Archeologie

De locatie is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde; dit wordt bevestigd door de Cultuurhistorische atlas van de provincie Zuid-Holland. Ter plekke geldt ingevolge het bestemmingsplan "Glastuinbouw" (tevens) de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 3". Het is verboden daar te bouwen over een oppervlakte van meer dan 10.000 m2 tenzij op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de eventuele archeologische waarden niet worden verstoord. De oppervlakte van de gronden waarop de onderhavige wijzigingsbevoegdheid van toepassing is, heeft een oppervlakte van circa 8700 m2 en blijft daarmee onder de eerdergenoemde oppervlakte van 10.000 m2. Archeologisch onderzoek is dan ook niet nodig.

Aan het bovenstaande kan nog worden toegevoegd dat in geval van de vondst van archeologische resten op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk melding dient plaats te vinden bij de Minister van OC&W. De vondst dient gedurende zes maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.

3.3 Milieuzonering

De milieuzonering in ruimtelijke plannen strekt ertoe dat voldoende afstand wordt aangehouden tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen). Maatgevend zijn de thema's geur, geluid, stof en gevaar. Enerzijds dient te worden voorkomen dat voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten optreedt. Anderzijds mogen bedrijven en/of instellingen niet worden beperkt in hun mogelijkheden. In dit kader wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering". Bedrijven zijn in deze publicatie ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies; deze afstanden zijn indicatief. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden in principe de afstanden van deze VNG-publicatie aangehouden, tenzij hiervan gemotiveerd kan worden afgeweken.

De activiteiten van Desch-Epla vallen volgens de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" onder milieucategorie 4.1. De omgeving van het bedrijf is aan te merken als "gemengd gebied". De bijbehorende (indicatieve) afstand tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies bedraagt 100 meter. De bedrijfswoningen Oude Kerkpad 4B en 4D grenzen direct aan het bedrijfsterrein. De dichtstbijzijnde woning van derden (Oude Kerkpad 3B) ligt op ongeveer 45 meter van de bestaande bedrijfsbebouwing van Desch-Epla. Hoewel deze afstand korter is dan de gewenste 100 meter, is dit door de situering van het bestaande bedrijfspand en bedrijfswoningen tussen deze woning van derden en de beoogde bedrijfsuitbreiding (ten behoeve van opslag van grondstoffen en gereed product) geen probleem. De bestaande afstand tussen het bedrijf en de dichtstbijzijnde woning van derden zal ten gevolge van de beoogde uitbreiding niet kleiner worden. De Omgevingsdienst West-Holland heeft aangegeven dat er op basis van de momenteel bekende plannen op het punt van de milieuzonering geen bezwaren bestaan.

3.4 Bodem

Er is voor de onderhavige bouwlocatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage zal aan de aanvraag voor de omgevingsvergunning worden toegevoegd. In het rapport is aangegeven dat er op de locatie op enkele plaatsen sprake is van een matige vervuiling. Deze vervuiling zal voorafgaand aan bouwactiviteiten moeten worden gesaneerd. Het desbetreffende rapport heeft de instemming van de Omgevingsdienst West-Holland.

Volledigheidshalve is het desbetreffende rapport van Tauw als bijlagen 1-3 aan deze toelichting toegevoegd.

3.5 Flora en fauna

Ten behoeve van het uitbreidingsplan is een quick scan flora en fauna uitgevoerd door IJzerman advies. Op 7 maart 2013 heeft de veldinspectie plaatsgevonden, waarbij de ecologische potentie van de locatie in relatie met het mogelijk voorkomen van beschermde soorten (ook in de directe omgeving) is onderzocht. Het volgende is geconstateerd:

  • De geplande ontwikkelingen hebben geen nadelige effecten op beschermde natuurgebieden of de ecologische hoofdstructuur. Een vergunning ingevolge de natuurbeschermingswet is niet aan de orde;
  • De aanwezigheid van algemeen voorkomende soorten is waarschijnlijk. Deze soorten zijn weliswaar beschermd middels de Flora- faunawet, maar er behoeft in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing meer te worden aangevraagd. Het voorkomen van deze soorten wordt door de geplande ontwikkelingen ook niet in gevaar gebracht. Het is echter wel noodzakelijk om al het redelijkerwijs mogelijke te doen om het doden van soorten te voorkomen. Hierbij valt te denken aan het uitvoeren van de meest verstorende werkzaamheden in de maanden september en oktober;
  • Voor overige strikt beschermde soorten is nader onderzoek niet noodzakelijk vanwege het ontbreken van geschikte biotopen;
  • Ter voorkoming van het verstoren van broedende vogels wordt aangeraden eventuele kap- en sloopwerkzaamheden tussen half juli en half maart (buiten het broedseizoen) te verrichten. In het broedseizoen kunnen deze werkzaamheden uitsluitend worden verricht onder begeleiding van een ter zake deskundige.

De Quickscan flora en fauna is als bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd.

3.6 Externe veiligheid

Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het bedrijf Desch-Epla niet wordt aangemerkt als risicovol. Het is niet waarschijnlijk dat Desch-Epla na de uitbreiding moet worden aangemerkt als een risicovolle inrichting. Er bevinden zich in de directe omgeving van het bedrijf ook geen externe risicobronnen. De dichtstbij gelegen locatie met veiligheidsrisico is een LPG tankstation aan Westkanaalweg op een afstand van meer dan 500 meter. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde uitbreiding.

3.7 Geluid

De huidige vergunning Wet milieubeheer van Desch-Epla (28 augustus 2007) is aangevraagd en verleend uitgaande van de uitbreiding van het bedrijf rekening houdend met de toename van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige situatie. Er is uitgegaan van maximaal 25 personenauto's en er is voor bestelauto's respectievelijk vrachtauto's uitgegaan van 10 en 18 stuks (per dag). De opslagcapaciteit op de externe locatie zal bij realisatie van het bouwplan komen te vervallen. Daardoor zullen ook de verkeersbewegingen vanaf de locatie aan het Oude Kerkpad naar de externe opslaglocatie vervallen. Dit zijn gemiddeld drie verkeersbewegingen per dag. In de huidige situatie wordt al ruim binnen de aangegeven aantallen verkeersbewegingen uit de milieuvergunning gebleven.

De dichtstbij gelegen woning bevindt zich op een afstand van circa 45 meter. De maximale etmaalwaarde voor het langetijdsgemiddelde beoordelingsniveau is in de milieuvergunning bepaald op 45 dB(A). Gelet op de omgeving is deze waarde acceptabel. Door het huidige open opslagterrein te bebouwen zal een groter deel van de bedrijfsactiviteiten binnen de bebouwing plaatsvinden. De verkeersbewegingen voor transport op het terrein zelf zullen afnemen, aangezien de goederen in de huidige situatie vanaf productieplek naar de locatie voor buitenopslag worden vervoerd. Na realisatie van het bouwplan kunnen deze bewegingen achterwege blijven door de grotere capaciteit aan binnenopslag. De geluiduitstraling van het bedrijf zal hierdoor afnemen.

Er zullen voor wat betreft laden en lossen op het terrein geen ingrijpende wijzigingen plaatsvinden. De effecten van een eventuele verplaatsing van de positie waar wordt geladen en gelost, worden zeer gering geacht.

Voor wat betreft de indirecte geluidhinder wordt opgemerkt dat de circulaire van de toenmalige minister van VROM "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting: beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" van toepassing is op geluidhinder ten gevolge van de verkeersbewegingen op de openbare weg. Het plangebied ligt direct aan de openbare weg. Het verkeer van en naar de inrichting wordt direct opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Zodoende behoeft niet getoetst te worden aan genoemde circulaire.

3.8 Luchtkwaliteit en geur

In het "Besluit Niet In Betekenende Mate" (NIBM) is bepaald in welke gevallen een ruimtelijke ontwikkeling niet behoeft te worden getoetst aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de zogenaamde 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (N02) als bepaald ingevolge het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Als de 3% grens voor PM10 of N02 niet wordt overschreden is het project NIBM en behoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

De huidige vergunning Wet milieubeheer van Desch-Epla, daterend van 28 augustus 2007, is aangevraagd en verleend rekening houdend met uitbreiding van het bedrijf en dus met de bovenstaand onder 3.7. ("Geluid") vermelde aantallen verkeersbewegingen. Deze aantallen zullen niet zorgen voor een toename van de luchtverontreiniging met meer dan 3%. Het aspect luchtkwaliteit vormt dus geen belemmering voor de uitvoering van het bouwplan van Desch-Epla.

In de bestaande en nieuwe situatie wordt door Desch-Epla geen gebruik gemaakt van fenol. Van de zijde van de Omgevingsdienst West-Holland is medegedeeld dat er dan ook voor het aspect geur geen nader onderzoek is vereist. Er zal geen sprake zijn van geurinvloed op de omgeving.

3.9 Water

De beoogde uitbreiding van het bedrijf zal deels plaatsvinden op reeds verhard terrein en deels op nog onverhard terrein. Een watervergunning is niet vereist, indien het desbetreffende onverharde terrein een oppervlakte van minder dan 500 m2 heeft. Indien de desbetreffende onverharde oppervlakte meer dan 500 m2 bedraagt heeft, dan is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Rijnland vereist.

3.10 Vormvrije m.e.r. beoordeling

In het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r. In dit geval wordt de uitbreiding van het bedrijf (als activiteit) wel genoemd in deze bijlage (categorie D 11.3 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein). Op basis van het gestelde in het Besluit milieueffectrapportage zou een m.e.r. beoordeling of plan M.E.R. nodig kunnen zijn. Vanwege de grootte, aard en ligging van het plan is beoordeeld dat dit niet nodig is. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, zoals bedoeld in dit Besluit, zijn naar de mening van de Omgevingsdienst West-Holland niet te verwachten.

3.11 Parkeren

De parkeerplaats van het bedrijf bevindt zich aan de oostzijde (deels buiten de grens van het plangebied "Glastuinbouw"). Deze telt circa 17 parkeerplaatsen. De realisering van het bouwplan leidt tot een toename van het aantal arbeidsplaatsen van 19 in de huidige situatie naar mogelijk 23 in de nieuwe situatie. Dit vereist vier extra parkeerplaatsen waarvoor op eigen terrein ruimte kan worden gevonden. Gelet op het extensieve karakter van de bedrijfsvoering met betrekkelijk weinig medewerkers in verhouding tot het aantal m2 bedrijfsvloeroppervlakte is er aanleiding niet strikt vast te houden aan de gemeentelijke parkeernormen.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders dienen zich bij de vaststelling van een wijzigingsplan te houden aan de door de raad vastgestelde criteria, zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan "Glastuinbouw" (het "moederplan"). Met dit wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf "Desch-Epla", zoals opgenomen in artikel 30.3.3 ("wro zone - wijzigingsbevoegdheid 5 (Oude Kerkpad 4e)") van het "moederplan".

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. De verbeelding en regels dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen c.a. aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. Daarnaast zijn er algemene regels, overgangsregels en slotregels opgenomen.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.

4.2 Verbeelding

De bestemming "Agrarisch" is binnen het wijzigingsgebied (nr. 5) gewijzigd in de bestemming “Bedrijf”. De bestemming "Bedrijf" is gehandhaafd voor wat betreft de gronden binnen het wijzigingsgebied die reeds in het bestemmingsplan "Glastuinbouw" die bestemming hadden. Ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf is ook de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - kunststofverwerkend bedrijf" voor het gehele perceel van Desch-Epla verruimd. De dubbelbestemming “Waterstaat - Waterkering" blijft gehandhaafd.

De dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 3" is niet meegenomen in het onderhavige wijzigingsplan. De daarmee samenhangende verbodsbepalingen voor bouwen en voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, zullen niet van toepassing zijn op activiteiten over een oppervlakte van minder dan 10.000 m2. De oppervlakte van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid van toepassing is, is geringer dan 10.000 m2.

De gebiedsaanduidingen "zone - concentratiegebied" en "luchtvaartzone - 20 ke" zijn ook niet in (de verbeelding van) het voorliggende wijzigingsplan meegenomen. Met eerstgenoemde aanduiding was vastgelegd dat het beleid ter plaatse is gericht op de concentratie van glastuinbouw (zie artikel 28.1 van het bestemmingsplan "Glastuinbouw"); het voorliggende wijzigingsplan betreft niet de glastuinbouw. De als tweede genoemde aanduiding (zie artikel 28.3 van het bestemmingsplan "Glastuinbouw") heeft betrekking op nieuwe geluidgevoelige gebouwen en terreinen; daarvan is in het voorliggende wijzigingsplan geen sprake.

4.3 Planregels

In artikel 1 zijn de omschrijvingen van diverse begrippen opgenomen. Dit betreft de begrippen zoals die overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) moeten worden opgenomen. Voor het overige worden de begripsomschrijvingen als opgenomen in het bestemmingsplan "Glastuinbouw" (voorzover relevant) van overeenkomstige toepassing verklaard. Tevens is in artikel 2 de "Wijze van meten" zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Glastuinbouw" van overeenkomstige toepassing verklaard. De regels bij de bestemming "Bedrijf" zijn aangepast aan de eerder vermelde wijzigingscriteria en voor het overige (voorzover relevant) overgenomen uit het desbetreffende artikel 8 in het bestemmingsplan "Glastuinbouw". De regels bij de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering", alsmede de "Algemene regels" en de "Overgangs- en slotregels" van het bestemmingsplan "Glastuinbouw" zijn (eveneens voorzover relevant) ook van overeenkomstige toepassing verklaard.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De voorgestane ontwikkeling is een particulier initiatief. Deze vindt plaats op gronden die eigendom zijn van het bedrijf. Initiatiefnemer heeft de noodzakelijke onderzoeken geleverd. De kosten voor het opstellen van dit wijzigingsplan worden verder gedekt uit de door inititiatefnemer te betalen leges.

Er is met de initiatiefnemer een (anterieure) overeenkomst worden afgesloten, waarin afspraken zullen worden vastgelegd inzake het kostenverhaal en de betaling van eventuele planschadekosten.

Gelet op het voorgaande is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening is aangegeven dat op de voorbereiding van een wijzigingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het college van burgemeester en wethouders het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken, voor een periode van zes weken ter inzage dient te leggen. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen naar voren brengen. Hierna neemt het college een besluit over de vaststelling van het wijzigingsplan en neemt daarbij ook een standpunt in met betrekking tot eventueel ingediende zienswijzen. Vervolgens wordt het vaststellingsbesluit ter inzage gelegd.

Het ontwerp van het wijzigingsplan is met ingang van 18 februari 2016 voor een ieder ter inzage gelegd. Hiervan is op 17 februari 2016 kennisgegeven in de Staatscourant en in het Electronisch gemeenteblad.

Zienswijzen:

Gedeputeerde Staten hebben binnen de termiijn (en dus tijdig) een zienswijze ingediend. Deze zienswijze heeft uitsluitend aanleiding gegeven tot een aanvulling van de toelichting. Voor de beantwoording van de zienswijze wordt verwezen naar bijlage 5 bij deze toelichting ("Nota van beantwoording zienswijze").

Er zijn voor het overige geen zienswijzen ontvangen.

5.3 Overleg

Het ontwerp van het wijzigingsplan is op 18 februari 2016 per email onder de aandacht gebracht van:

  • 1. Hoogheemraadschap van Rijnland;
  • 2. Gasunie;
  • 3. Liander;
  • 4. Oasen;
  • 5. Veiligheidregio Hollands Midden.

Reacties:

Er zijn reacties ontvangen van:

Gasunie (email d.d. 19 februari 2016)

Het voornoemde plan is door de Gasunie getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid. Op grond van deze toetsing komt de Gasunie tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Beantwoording:

-

Hoogheemraadschap van Rijnland (email d.d. 18 maart 2016)

Rijnland heeft geen bezwaar tegen de realisatie van het plan. Voordat met het bouwen wordt aangevangen, dient echter wel een watervergunning verleend te zijn. Rijnland acht het zeer waarschijnlijk dat er meer dan 500 m² (mogelijk 1.500 m² ) verhard oppervlak bijkomt. Dat zou betekenen dat er door het bedrijf in hetzelfde peilgebied 225 m² water moet worden gegraven. Dit zou volgens Rijnland mogelijk zijn op het perceel ten westen van het gebied waarop de planwijziging betrekking heeft en dat in eigendom van het bedrijf is. Omdat het onderhavige gebied deels in de beschermingszone van een waterkering is gelegen, dient ook daarvoor een watervergunning te worden aangevraagd.

Beantwoording:

De beoogde uitbreiding van het bedrijf zal grotendeels plaatsvinden op reeds verhard terrein en deels op nog onverhard terrein. Een watervergunning is niet vereist, indien het desbetreffende onverharde terrein een oppervlakte van minder dan 500 m2 heeft. Indien de desbetreffende onverharde oppervlakte meer dan 500 m2 bedraagt heeft, zal bij het Hoogheemraadschap van Rijnland een watervergunning worden aangevraagd.

Veiligheidsregio Hollands Midden (brief d.d. 24 maart 2016)

Het wijzigingsplan is door de Veiligheidsregio getoetst aan de externe veiligheidsaspecten en de nu geldende "Praktijkrichtlijn Bereikbaarheid" en "Praktijkrichtlijn Bluswatervoorziening" van de Regionale Brandweer Hollands-Midden. Het plan geeft de Veiligheidsregio Hollands Midden geen aanleiding tot het maken van opmerkingen in het kader van het aspect externe veiligheid. Brandweer Hollands Midden stelt dat de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening voldoen aan de vigerende praktijkrichtlijnen. Er wordt geadviseerd in het kader in de verdere uitwerking van het plan met de Veiligheidsregio te overleggen en daarvoor in elk geval aan te leveren:

  • projecteringstekening brandkranen van het waterleidingbedrijf;
  • projecteringstekening geboorde putten;
  • overzicht open water en opstelplaatsen brandweer;
  • tekening bereikbaarheid schaal 1:500 / 1:1.000.

Beantwoording:

Genoemde punten zullen in het kader van de vergunningverlening aan de orde komen.