Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Korteraarseweg 104-106, Ter Aar
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0569.bpTARkortersweg104-on01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens op het perceel Korteraarseweg 104-106 in Ter Aar één nieuwe woning te realiseren. In het plangebied zijn op dit moment twee woningen, een schuur en een zomerhuis gelegen. Om de nieuwe woning mogelijk te maken dienen de schuur en het zomerhuis gesloopt te worden. De planlocatie ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Korteraar'. De gronden van de locatie beschikken over de bestemming 'Wonen' en 'Tuin' en een deel van de bestemming 'Wonen' heeft de aanduiding 'Detailhandel'. Het voorgenomen plan past niet binnen het huidige bestemmingsplan.
 
Ten behoeve van het voorliggende plan is door initiatiefnemer een principeverzoek ingediend bij de gemeente waar een positief advies over is gegeven. Om het beoogde plan juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een partiële herziening van het bestemmingsplan (postzegelbestemmingsplan) vastgesteld te worden. Hierin houdt het perceel aan de Korteraarseweg de bestemming ‘Wonen’ maar wordt de aanduiding 'detailhandel' verwijderd en wordt een bouwvlak toegevoegd.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen op het perceel Korteraarseweg 104-106 in Ter Aar. Op dit perceel is de woning beoogd. Het plangebied maakt deel uit van de percelen bekend onder de kadastrale gemeente Ter Aar, sectie B, nummers 3706 en 4708. In de omgeving van het plangebied zijn agrarische gronden en woningen aanwezig.
 
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebieden, rood omkaderd (bron: google.com/maps) 
 
Begrenzing plangebied Korteraarseweg, rood omkaderd (bron: Google Earth)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Korteraar', vastgesteld op 25 november 2008. De gronden van het plangebied hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'detailhandel' en 'Tuin'. Tevens zijn de gronden voorzien van de dubbelbestemmingen 'Archeologisch waardevol gebied' en 'Waterstaatsdoeleinden'.  
 
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Korteraar' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn tevens voor een deel voorzien van een bouwvlak en bestemd met de functieaanduiding 'detailhandel'. Ter plaatse van het bouwvlak zijn 2 woningen toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is kleinschalige detailhandel toegestaan. Tevens zijn de gronden voorzien van de dubbelbestemming 'Archeologisch waardevol gebied'. Deze gronden zijn, behalve de daar voorkomende andere bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Ook is de dubbelbestemming 'Waterstaatsdoeleinden' opgenomen voor de grond in het plangebied. Deze gronden zijn, behalve de daar voorkomende andere bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de waterhuishouding en waterkeringen.
 
Het voorliggende plan past niet binnen het huidige bestemmingsplan omdat er een bouwvlak ontbreekt en het aantal woningen binnen het plangebied toeneemt. De ontwikkeling is daarnaast slechts mogelijk als de aanduiding 'detailhandel', ter plaatse van het plangebied wordt 'wegbestemd'. Tevens dienen de bestaande schuur en het zomerhuis gesloopt te worden. Om dit mogelijk te maken dient er afgeweken te worden van het bestemmingsplan, middels het opstellen van een postzegelbestemmingsplan. 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 het initiatief worden toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleid. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving beschreven. Hoofdstuk 6 omvat de economische uitvoerbaarheid. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
 
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Achter de Korteraarseweg 104-106 bevindt zich een perceel waar een grote schuur en een zomerhuis zijn gelegen. De schuur is in gebruik als detailhandelfunctie voor elektra materiaal. De gronden zijn te bereiken via een inrit tussen het dubbele woonhuis nr. 104 en de woning met nr. 110 aan de Korteraarseweg. Het plangebied wordt aan de achterzijde omsloten door agrarisch landschap waarvan het gescheiden wordt met een sloot. Aan de voorzijde wordt het plangebied door het lint van de Korteraarseweg omsloten. Aan dit lint zijn voornamelijk woningen gelegen, maar ook enkele detailhandelsfuncties zoals een slager en twee autobedrijven.
 
Onderstaande afbeelding toont een aanzicht van het plangebied vanaf de Korteraarseweg.
 
Aanzicht plangebied vanaf de Korteraarseweg (bron: google.com/maps)
 
Schets bebouwing huidige situatie (bron: teken- en adviesbureau J.M. Zevenhoven)
 
3D impressie huidige situatie (bron: teken- en adviesbureau J.M. Zevenhoven)
 
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens om op het perceel achter Korteraarseweg 104-106 één vrijstaande woning te realiseren. Op de gronden waar de beoogde woning is voorzien, het perceel achter Korteraarseweg 104-106, staat momenteel een schuur die gebruikt wordt voor detailhandel en een klein zomerhuis. Ten behoeve van de nieuwe woning zal deze bebouwing gesloopt worden. De bestaande schuur zal voorafgaand aan de nieuw te bouwen woning worden gesloopt en het Zomerhuis zal na gereed melding van de nieuw te bouwen woning worden gesloopt. Tevens dient de bestemming van de gronden gewijzigd te worden, de aanduiding 'detailhandel' wordt wegbestemd en er wordt een bouwvlak toegevoegd voor de nieuwe woning.
 
De beoogde nieuwe woning wordt voorzien binnen de grenzen van de bestaande schuur. De woning krijgt een oppervlakte van maximaal 150 m², met een goot- en bouwhoogte van 6 m en 10 m. Daarnaast worden er twee bijgebouwen beoogd, een aan de voorzijde en een aan de zijkant van de woning. Op onderstaande afbeeldingen is een situatie schets weergegeven van de beoogde situatie en een 3D impressie.
 
Situatie schets beoogde situatie (bron: Teken- en adviesbureau J.M. Zevenhoven)
 
3D impressie beoogde situatie (bron: Teken- en adviesbureau J.M. Zevenhoven)
3 Beleid en regelgeving
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het rijk zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit en het ontwikkelen van nieuwe woningen.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek   
Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt bij 12 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Onderhavig initiatief bestaat uit de realisatie van één nieuwe woning. Daarmee is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan de ladder van duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2023. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen: 
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.   
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendig meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving   
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • Een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.
  • Een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit.
  • Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes, bijvoorbeeld ten aanzien van behoud en versterking van ruimtelijke kwaliteit.
 
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling.
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor worden de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader omschreven.
 
Laag van de ondergrond
Het plangebied is gelegen in een bijzonder reliëf - 'Oude stroomgordels en geulafzettingen'. Dit betreft een bijzonder reliëf en aardkundige waarden, onder meer strandwallen in de kustzone, oude stroomruggen, kreken en geulafzettingen, rivierduinen met donken en oude bovenlanden met restveen. Vanwege de hogere ligging waren deze plekken aantrekkelijk voor bewoning. Het zijn vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand. De richtpunten zijn dat ontwikkelingen de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand houden. Waar mogelijk worden de archeologische waarden met deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In de huidige situatie staat er al bebouwing, op exacte deze locatie wordt de nieuwe woning voorzien. De beperkte aard van de ontwikkeling doet geen verder afbreuk aan de waarden en structuren in het landschap.
 
Het plangebied is daarnaast ook gelegen in een Veencomplex - Veen. Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Daarnaast vinden we hier een groot aantal bestaande en voormalige plassen. De voormalige plassen zijn drooggemalen en staan bekend als droogmakerijen. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei. Zuid-Holland kent een aantal droogmakerijen waar (in de toekomst) verzilting optreedt en het waterbeheer steeds lastiger wordt. Bij grote diepte kan daarnaast een waterveiligheidsvraagstuk spelen. Zorgvuldige omgang met het watervraagstuk (kwalitatief en kwantitatief) is in deze droogmakerijen van belang. Het richtpunt is daarom dat ontwikkelingen in droogmakerijen een bijdrage leveren aan een duurzame waterhuishouding. Met de ontwikkeling wordt de bestaande verharding en bebouwing verwijderd en wordt er een nieuwe woning toegevoegd. Daardoor neemt de verharding en bebouwing in het plangebied af en heeft daarmee een beperkt positieve invloed op de waterhuishouding van het gebied.
  
Laag van cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich aan het lint van de Korteraarseweg. Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Om die reden worden linten beschouwd als onderdeel van de tweede laag. Op kaart zijn zowel de linten buiten als binnen het stedelijk gebied aangegeven. De linten binnen het stedelijk gebied zijn met name opgenomen om de relatie met het lint in het buitengebied aan te geven. De Korteraarseweg is een dijklint, waar de bebouwing op of tegen de dijk staat en er weinig ruimte is voor nieuwe bebouwing. Met het voorliggende initiatief wordt bestaande bebouwing vervangen ten behoeve van een nieuwe woning en is de wijziging zodoende beperkt. Het lint blijft in zijn huidige vorm behouden.
 
Het plangebied is tevens gelegen in een droogmakerijenlandschap. Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meter lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Richtpunt voor dit type landschap is dat nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten. De onderhavige ontwikkeling zal hierop aansluiten, doordat de nieuwe woning wordt gebouwd als vervanging van een bestaand bouwwerk maar met een kleiner oppervlak. Daarnaast zijn er met de voorliggende ontwikkelingen geen wijzigingen in het verkavelingspatroon voorzien en wordt deze structuur in stand gehouden.
 
Laag van de stedelijke occupatie
De planlocatie ligt aan het bebouwingslint van de Korteraarseweg aan de oostzijde van de kern van Ter Aar en wordt aangemerkt als steden en dorpen. Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van het dorp. De planontwikkeling is kleinschalig van aard, doordat het zich beperkt tot één perceel en de realisatie van een woning, de identiteit van het dorp wordt dan ook niet aangetast.
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
 
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Hollands Plassengebied'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Navolgend worden de relevante elementen van het gebiedsprofiel Hollands Plassengebied toegelicht met betrekking tot de beoogde wijziging. 
 
Herkenbaar waterrijk veen(weide)
Het plangebied is gelegen in een bovenland. Dit is een typische streeknaam voor een (relatief smalle strook) onvergraven veengrond aan weerszijden van een veenstroom of wetering met een scherpe overgang naar de aangrenzende dieper gelegen droogmakerijen. De verkaveling is veelal smal en loodrecht op de (oorspronkelijke) loop van de rivier die als ontginningsbasis diende. Bovenlanden kennen een kleinschalig en relatief besloten en groen karakter met oude karakteristieke boerderijcomplexen. Bebouwing en erfbeplanting bepalen het beeld. Er is sprake van menging van veel verschillende functies. De ambitie is het behouden van de diversiteit en versterking van het multifunctionele karakter van de linten. Het voorliggende plan doet hier geen afbreuk aan omdat het slechts betrekking heeft op de ontwikkeling van een nieuwe woning.
 
Droogmakerij als herkenbare eenheid
De ringdijken en kades (liggen binnen de poldereenheid) van de droogmakerijen vormen een duidelijk ruimtelijk kader voor de polders. De ringdijk is de buitenste begrenzing van de polder. Van oudsher wordt aan de dijk gewoond en gewerkt. Naast hun waterkundige en kerende functie zijn de ringdijken en kades essentieel voor de ontsluiting van het gebied. Ontwikkelingen aan de dijken en kades dienen rekening te houden met de beleefbaarheid van het contrast tussen hoge boezemkade en lage polder. Zicht vanaf de dijken op de polders wordt gekoesterd. Het plangebied is gelegen aan een dichtbebouwd lint, en het plangebied zelf is ook dicht bebouwd. Het zicht op de polder ontbreekt dan ook in de huidige situatie. Het voorliggende plan voorziet in een afname aan bebouwing in het plangebied, de bestaande schuur en het zomerhuisje worden verwijderd. Het zicht op de polder wordt daardoor beperkt verbeterd, omdat er weer een zichtlijn via de inrit op de polder ontstaat.
 
Kwaliteit in stads- en dorpsgebied
De dorpen in het Hollands Plassengebied verschillen in oorsprong, stedenbouwkundige opzet en grootte. Deze verscheidenheid is nog herkenbaar. Elk dorp in het Hollands Plassengebied versterkt of ontwikkelt zijn eigen karakter. Nieuwe ontwikkelingen bouwen voort op de karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. De ontwikkeling van het voorgenomen plan past in de structuur van het landschap, daarnaast zijn er zijn geen historische elementen aanwezig op de planlocatie.
 
Linten blijven linten
Het plangebied is gelegen aan een Veenlint. Dit is een lint in een onverveend veenweidegebied (bovenlanden): Ze hebben een gemengd karakter met wonen en werken. Hier en daar is een doorzicht naar het achtergelegen landschap. Op die plekken is het hoogteverschil ervaarbaar tussen veen en aangrenzende droogmakerijen. De bebouwing ligt op één niveau met de directe omgeving. Dit biedt ruimte voor differentiatie dan wel verbreding van het profiel. De huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor de historische gaafheid van het lint zijn richtinggevend voor ontwikkelingen. Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van een nieuwe woning ter vervanging van een bestaande schuur, daarbij blijft de bebouwing op de zelfde hoogte gelegen en is de ontwikkeling passend in het lint.
 
Naar een klimaatbestendig Zuid-Holland
De provincie wil maatregelen nemen om Zuid-Holland voor te bereiden op klimaatopgaven als weersextremen, zeespiegelstijging en bodemdaling. Op al deze terreinen zet de provincie in op de bescherming van mensen, leefomgeving en economie tegen de gevolgen van overstromingen en extreem weer. Daarbij is de inzet van de provincie om bij ruimtelijke ontwikkelingen de risico's als gevolg van klimaatopgaven mee te laten wegen. Toekomstbestendig bouwen en inrichten van gebieden zijn de onderdelen die van belang zijn voor onderhavige ontwikkeling.
 
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. Het beoogde initiatief zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en past dan ook binnen de Omgevingsvisie Zuid-Holland en is in lijn met de ambities van de provincie.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 april 2023 in werking getreden. De Omgevingsverordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
  
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren. 
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van een perceel en past bij de aard en de schaal van het gebied. Met de ontwikkeling van een vrijstaande woning wordt zoveel als mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit en neemt de ruimtelijke kwaliteit toe omdat er bebouwing verwijderd wordt en bedrijvigheid komt te vervallen. Daarvoor in de plaats komt er een nieuwe woning. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart zijn in toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart voldoet.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
 
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.'
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Daaruit blijkt dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling bij het onderhavige plan. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
 
Veiligheid 20 Ke-contour Schiphol
In artikel 6.14 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat voor de gronden binnen de 20 Ke-contour, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 13 in bijlage II, een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe woningen, uitsluitend binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Het voorliggende plangebied is onderdeel van de lintbebouwing aan de Korteraarseweg. De planlocatie is voorzien van een woonbestemming en er zijn reeds woonfuncties aanwezig. Er kan zodoende worden voorzien in de realisatie van een nieuwe woning.
 
Wanneer een bestemmingsplan nieuwe woningen toestaat op gronden binnen de 20 Ke-contour, moet volgens artikel 6.14 lid 3 rekenschap worden gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en dienen de redenen te worden vermeld die er toe hebben geleid dat op de locatie nieuwe woningen worden toegestaan. De provincie Zuid-Holland en de gemeente Nieuwkoop hebben de beleidsregel ‘Wonen en Vliegen 20 Ke-contour Schiphol’ vastgesteld. In deze beleidsregel is vastgelegd op welke wijze invulling wordt gegeven aan de plicht die volgt uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De initiatiefnemer realiseert zich terdege dat er geluidhinder vanwege luchtverkeer op zal treden. Initiatiefnemer zal de toekomstige bewoners van de beoogde woningen hierover tijdig en juist informeren.
 
Klimaatverandering
In artikel 6.27a 'risico's van klimaatverandering' is opgenomen dat in een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, ten minste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
  1. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. overstroming;
  3. hitte;
  4. droogte
Wateroverlast
Uit de klimaatatlas blijkt dat er in het plangebied geen sprake is van wateroverlast bij extreme neerslag. Er wordt met het plan voldaan aan richtlijnen met betrekking tot waterberging en er zal ruimte zijn voor het infiltreren van water.
 
Overstroming
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat er een zeer kleine kans (1/3.000 tot 1/30.000 per jaar) is op overstroming in het plangebied. Het aspect overstroming is niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
 
Hitte
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat de temperatuur in het plangebied hoger is dan in de omgeving. Dit komt zeer waarschijnlijk omdat het plangebied overwegend verhard en bebouwd is. Met het voorliggende plan wordt er bebouwing gesloopt en een nieuwe woning terug gebouwd met een kleiner oppervlak dan bestaande bebouwing. Er is daarmee een afname aan bebouwing in het plangebied. Dit leidt mogelijk tot een licht daling van de temperatuur en kan er geconcludeerd worden dat hittestress geen probleem wordt in het plangebied, mede door de groene omgeving en nabijheid van water.
 
Droogte
Om droogte tegen te gaan is het belangrijk om water zo veel mogelijk te laten infiltreren. Vanwege de ligging en de inrichting direct rondom het plangebied wordt verwacht dat droogte geen grote risico's oplevert voor het plangebied.
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland
Op 24 juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. Op 28 maart 2012 is door het Algemeen Bestuur ingestemd met de eerste partiële herziening.
 
De structuurvisie van de regio Holland Rijnland is de toekomstvisie op de ruimtelijke kwaliteit en ontwikkeling van de regio tot 2020, met een doorkijk naar 2030. De visie gaat in op het behouden en versterken van haar kwaliteiten, zoals de hoge landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van de regio en de ruimtelijke structuur gebaseerd op een compacte historische centrumstad, een stedelijke kern midden in het Groene Hart, de vele hechte dorpen en de groene omgeving. De structuurvisie kent zeven kernpunten, te weten:
  1. Holland Rijnland als een topwoonregio;
  2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  3. concentratie stedelijke ontwikkeling;
  4. groenblauwe kwaliteit staat centraal;
  5. het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open;
  6. twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports;
  7. verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Planspecifiek
Het voorliggende plan bestaat uit een kleinschalige ontwikkeling waarbij een vrijstaande woning wordt gerealiseerd. Het realiseren van nieuwe woningen sluit aan op het kernpunt 'Holland Rijnland als topwoonregio'. De planlocatie ligt aan het lint van de Korteraarseweg ten westen van de kern van Ter Aar. De ontwikkeling betreft slecht de realisatie van een woning die op een passende manier wordt ingepast in de ruimtelijke structuur van het lint.
 
Gesteld kan worden dat het initiatief in lijn is met de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland.
 
3.3.2 Regionale Woon Agenda Holland Rijnland 2017
In de Regionale Woon Agenda 2017 'Kwaliteit voor kwantiteit' voor de regio Holland Rijnland (vastgesteld op 14 maart 2018) is de kwalitatieve koers voor woningmarkt op regionaal, subregionaal en lokaal niveau geschetst. De regionale woonagenda helpt gemeenten bij de afstemming van woningbouw op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio en vormt een onderbouwing voor plannen in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
In de regio Holland Rijnland is snel vraag naar meer woningen die kwalitatief aansluiten bij de veranderende bevolkingssamenstelling. Om aan deze ambitie te kunnen voldoen en tegelijkertijd de woonaantrekkelijkheid van de regio te behouden, in te kunnen blijven spelen op de behoefte en verdringing van kwetsbare groepen op de woningmarkt te voorkomen heeft de regio Holland Rijnland de volgende keuzes gemaakt:
  1. tempoversnelling noodzakelijk, zeker voor de korte termijn;
  2. groei vraagt goede ruimtelijke ordening, balans tussen inbreiding en uitbreiding met prioriteit voor inbreiding;
  3. een kwalitatief programma dat borgt dat verdringing beperkt is;
  4. bevorderen doorstroming voor een betere werking van de woningmarkt;
  5. een programma dat recht doet aan de behoefte aan verschillende woonmilieus, centrumstedelijk, suburbaan en dorps/landelijk;
  6. groeien met aandacht voor duurzaamheid en bodemdaling;
  7. langer zelfstandig wonen met zorg faciliteren;
  8. bereikbaar bouwen;
  9. solidariteit.
Planspecifiek
In de gemeente Nieuwkoop is in de periode 2017-2022 vraag naar 540 extra woningen. In de periode 2022-2030 bedraagt de behoefte 270 extra woningen. Er is dus in de periode 2017-2030 een behoefte aan 810 nieuwe woningen. Door per saldo één extra woning toe te voegen aan de woningvoorraad wordt er een bijdrage geleverd aan de behoefte. 
 
Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat het initiatief past binnen de ambities van de regio.
3.4 Gemeentelijk beleid
 
3.4.1 Omgevingsvisie gemeente Nieuwkoop
De 'Omgevingsvisie gemeente Nieuwkoop' is de toekomstvisie voor de leefomgeving, waar de gemeente, inwoners, ondernemers en organisaties samen aan werken. De gemeente Nieuwkoop heeft gesprekken gevoerd over haar geschiedenis, karakter en identiteit. Hieruit is naar voren gekomen wat belangrijke waarden en kwaliteiten zijn voor het leven in de gemeente Nieuwkoop en voor de leefomgeving. Er zijn 'zeven Nieuwkoopse drijfveren' die de gemeente in de toekomst wil behouden en versterken: 
  1. Rust en ruimte;
  2. Weids landschap;
  3. Bijzondere natuur;
  4. Centrale ligging;
  5. Dorps karakter;
  6. Levendige dorpen;
  7. Saamhorigheid.
De Omgevingsvisie helpt antwoord te geven op de belangrijkste opgaven waar de gemeente de komende jaren mee te maken krijgt. De opgaven zijn vertaald in drie ambities: 'gelukkige mensen', 'sterke dorpen' en 'groene toekomst'.
 
Voor het grondgebied van de gemeente geldt dat de betekenis van de visie per gebied anders zal zijn. De visie is dan ook uitgewerkt in drie gebieden: het noorden van de gemeente, het midden van de gemeente en het zuiden van de gemeente.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in het gebied 'Midden van onze gemeente'. Ter Aar is van oudsher een agrarische kern en de ligging aan het Aarkanaal en de Ringdijk zijn kenmerken voor Ter Aar. Ten zuidwesten van Ter Aar vind je het kleine lintdorp Korteraar met de mooie Hogedijk (een pelgrimsroute!). Hier wordt het uitzicht over de polders zeer gewaardeerd. Kenmerkend voor Korteraar is de Korteraarseweg en het gemaal. Zowel Korteraar als Ter Aar zijn gemoedelijke dorpen waar inwoners zich verbonden voelen met elkaar en hun omgeving. In beide dorpen loop je zo de polder in. Dat geeft een enorm gevoel van vrijheid. De voorliggende ontwikkeling heeft geen directe bijdragen aan een van de 'zeven Nieuwkoopse drijfveren'. Er wordt slechts één vrijstaande woning gerealiseerd in de plaats van de bestaande schuur en het zomerhuisje. De bebouwing op het perceel neemt daardoor af. Deze woning wordt gerealiseerd aan het lint van de Korteraarseweg. Er wordt zoveel als mogelijk aangesloten op de karakteristieken van het Lint.
 
Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat de ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie van de gemeente Nieuwkoop.
 
3.4.2 Integraal woningbouwprogramma Nieuwkoop
In het Integraal woningbouwprogramma legt de gemeente Nieuwkoop de focus op het bouwen voor doelgroepen. Het nieuwe woningbouwprogramma legt de nadruk op het specifiek bouwen van betaalbare woningen voor de doelgroepen starters, ouderen en jonge gezinnen en op het bouwen voor doorstroming. Het programma ziet toe op minder grondgebonden woningen en meer tweekamer- en driekamerappartementen.
 
De startdatum van het woningbouwprogramma is 1 januari 2019. Volgens de provinciale woningbehoeftecijfers geldt voor de gemeente Nieuwkoop vanaf deze datum voor een periode van 10 jaar een woningbehoefte van 1.910 woningen.
 
Het Integraal woningbouwprogramma Nieuwkoop biedt een kader op basis waarvan tempo gemaakt kan worden met het bouwen van de juiste woningen op de juiste plek.
 
Planspecifiek
De bouw van een nieuwe vrijstaande woning levert een bijdrage aan de woningbehoefte van 1.910 nieuwe woningen voor de periode 2019-2029. De navolgende afbeelding toont de gewenste woningbouwprogrammering in deze periode.
 
Gewenste woningbouwprogramma gemeente Nieuwkoop 2019-2029 (bron: Integraal woningbouwprogramma Nieuwkoop).
 
De vrijstaande woning valt onder de categorie koop grondgebonden > € 200.000, waarnaar in de gemeente een behoefte van 668 extra woningen is. Er kan daarmee geconcludeerd worden dat het voorliggende initiatief past binnen het woningbouwprogramma.
 
In de gemeente Nieuwkoop is tevens de Verordening woonfonds van kracht. Deze verordening heeft als doel de toegankelijkheid van de woningmarkt te bevorderen. Bij nieuwe ontwikkelingen waarbij niet voldaan wordt aan het vastgestelde percentage sociale woningbouw uit het woningbouwprogramma is de ontwikkelende partij een storting aan het woonfonds verschuldigd. Hierop zijn enkele uitzonderingen waaronder projecten die toezien op ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals; vervangende nieuwbouw of woningbouw ten behoeve van bedrijfssanering. Tevens geldt dit ook voor projecten van beperkte omvang, zoals op basis van de tabel uit de verordening blijkt, dat voor één vrijstaande woning het aandeel sociaal 0,0 is. Daarmee is de verordening niet van toepassing op het voorliggende plan.
 
Ook geldt er de Beleidsregel Nieuwkoop anti-speculatiebeding en zelfbewoningsplicht. Op nieuwbouwwoningen met een vrij op naamprijs tot aan de NHG-grens past de gemeente Nieuwkoop het anti-speculatiebeding en de zelfbewoningsplicht toe. Deze bepalingen gelden gedurende de eerste vijf jaar vanaf de eerste bewoning. De beoogde woning valt niet in deze categorie, omdat het een vrijstaande woning betreft. Er worden om die reden geen eisen gesteld vanuit de beleidsregel.
 
3.4.3 Verordening doelgroepen woningbouw Nieuwkoop 2020
In de Verordening doelgroepen woningbouw Nieuwkoop 2020 zijn voor de categorieën sociale huur (< ca. € 752 p/m), middenhuur (< ca. € 975 p/m) en goedkope koop (< ca. € 200.000) de maximum prijsgrenzen, de bijbehorende doelgroepen (op basis van inkomen) en instandhoudingstermijnen bepaald. Via de doelgroepenverordening kan in bestemmingsplannen worden aangegeven hoeveel procent van de woningen een bepaalde woningbouwcategorie moet zijn. Daarvoor gelden dan ook de overige bepalingen in de verordening zoals de instandhoudingstermijn.
 
Planspecifiek
De Verordening doelgroepen is in dit geval niet van toepassing. Het voorliggende bestemmingsplan maakt een vrijstaande woning in de vrije sector mogelijk.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.
 
Op de planlocatie aan de Korteraarseweg is in de huidige situatie bebouwing aanwezig in de vorm van een grote schuur en een zomerhuisje. Ten behoeve van de realisatie van een nieuwe vrijstaande woning wordt deze bebouwing gesaneerd. De oprichting van een vrijstaande woning aan de Korteraarseweg is planologisch gezien dan ook een kleine toename ten opzichte van de huidige situatie. De wijziging is naar aard en omvang beperkt. Er kan dan ook gesteld worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. De activiteiten vallen niet onder één van de activiteiten uit onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. 
 
Gezien het voorgaande is het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing en geldt er geen m.e.r.-plicht.
4.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken moet aangetoond worden of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen en tuin). In de huidige situatie zijn de gronden al voorzien van een woonbestemming, daarmee vindt er met het voorliggende initiatief geen wijziging plaats naar een strenger bodemgebruik van het plangebied. Tevens is het bodemloket geraadpleegd om te onderzoeken welke bodeminformatie bekend is voor de planlocatie. Voor de locatie zijn er geen bodemonderzoeken bekend, ook zijn er geen slootdempingen, tanks of andere (voormalige) bodembedreigende activiteiten op de locatie bekend. Zodoende kan er ook geconcludeerd worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik, maar dient bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de bouw van de nieuwe woning een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN5740 te worden aangeleverd.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
  
Planspecifiek
Woningen zijn geluidgevoelige objecten zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Het plangebied aan de Korteraarseweg achter 104-106 ligt niet binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein of in de in de nabijheid van een spoorlijn. Het plangebied ligt wel binnen de onderzoekszone van een weg, namelijk de Korteraarseweg. Dit betekent dat er een akoestisch onderzoek vereist is. Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd door Adviesburo Van der Boom (kenmerk: 23-050, d.d. 4 april 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1).
 
De ontwikkeling ligt binnen de bebouwde kom van Ter Aar aan de Korteraarseweg op 29 meter uit de as van de weg. In de nabijheid van de locatie liggen nog een aantal gezoneerde wegen (Korteraarseweg, Hogedijk, Kerkweg en Zevenhovenseweg). De Hogedijk heeft een zeer lage verkeersintensiteit en is akoestisch niet relevant.
 
De geluidbelasting door wegverkeer op de maatgevende Korteraarseweg bedraagt ten hoogste 39 dB na aftrek van 5 dB op de oostgevels van de woning. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. De geluidbelasting door wegverkeer op elk van de overige wegen overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB eveneens niet. Er zijn geen hogere waarden nodig voor de geluidbelasting door wegverkeer.
 
Bij het toetsen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening is aangesloten bij het hogere waardenbeleid van de gemeente. De geluidbelasting op de woning overschrijdt de voorkeursgrenswaarden niet. Er wordt zonder maatregelen voldaan aan het hogere waardenbeleid van de gemeente. Er zal derhalve voor het aspect geluid door wegverkeer sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.
 
Alle gevels van de woning zijn geluidluw. Voor de geluidluwe gevels van de woningen, met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek, bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor geluidluwe gevels zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
 
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het voorliggende plan.
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 μg/ m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de ontwikkeling van een vrijstaande woning. Het project is daarmee aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&W en RIVM) echter wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) bedragen respectievelijk 15,9 µg/m³, 8,4 µg/m³ en 12,8 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.
   
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen
Planspecifiek
Met het beoogde initiatief wordt een gevoelige functie (wonen) mogelijk gemaakt. Derhalve dient er beoordeeld te worden of er ter plaatse van deze gevoelige bestemming sprake is van een goed woon- en leefklimaat en milieubelastende activiteiten in de omgeving niet belemmerd worden als gevolg van het plan.
 
Aan de hand van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt bepaald of er voldaan wordt aan de gestelde richtafstand. De planlocatie ligt aan een bebouwings lint met voornamelijk woonfuncties functies en enkele (agrarische) bedrijven. De omgeving kan worden aangemerkt als gemengd gebied.
 
Korteraarseweg 102
Aan de Korteraarseweg 102 is een detailhandelsbedrijf (slagerij) gevestigd. Dit is een categorie 1 bedrijf waarvoor een richtafstand van 0 m geldt in gemengd gebied. De afstand van de nieuwe woning tot aan dit bedrijf is 0 m. Derhalve wordt er voldaan aan de minimale gewenste afstand. De slagerij heeft echter een rookkast direct aangrenzend aan het beoogde woonperceel, tevens heeft de slagerij enkele koelinstallaties die mogelijk geluidhinder veroorzaken. Ten aanzien van de rookkast dient daarom ingegaan te worden op het aspect geur.
In het Activiteitenbesluit wordt voor het voorkomen van geurhinder verwezen naar de Activiteitenregeling. Hierin worden regels ten aanzien van het voorkomen, dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder. Dit wordt bewerkstelligd door eisen te stellen aan het afvoeren van afgezogen dampen en gassen van het bereiden van voedingsmiddelen.
De uitmonding van de pijp dient zich tenminste 2 m boven de hoogste daklijn van omliggende woningen binnen 25 m van de installatie bevinden. Of de afgezogen dampen en gassen moeten worden geleid door een doelmatige ontgeuringsinstallatie.
Het toepassen van een geurfilter is in onderhavig geval geen haalbare mogelijkheid. In overleg met de Omgevingsdienst West-Holland is bepaald dat aanvullende maatregelen aan de schoorsteen van de rookkast getroffen worden. Initiatiefnemer zal in samenspraak met de slagerij zorgdragen voor de gewenste aanpassingen aan de schoorsteen, waarbij deze tot 2 m wordt verhoogd boven de definitieve bouwhoogte van de te bouwen woning.
 
Wat betreft het aspect geluid dient voor de koelinstallaties beoordeeld te worden over deze mogelijk voor geluidhinder zorgen ten aanzien van de nieuwe woning. Er zijn drie koelmoteren aanwezig die aan de achtergevel van het woonhuis/slagerij zijn bevestigd. De dichtstbijzijnde koelmotor hangt op minimaal 17 m afstand van de nieuwe woning, tevens schermt het bijgebouw van de slagerij de koelmotoren af van de nieuwe woning. Daarmee is het niet te verwachten dat er geluidhinder optreedt door de koelmotoren op de nieuwe woning. Onderstaande afbeelding toont de positionering van de koelmotoren en de schoorsteen van de rookkast ten opzichte van de nieuwe woning.
 
Schets positie koelmotoren en schoorsteen rookkast (bron: teken- en adviesbureau J.M. Zevenhoven)
 
Gezien het voorgaande vormt het bedrijf geen belemmering voor de nieuwe woning net als dat de nieuwe woning geen beperkingen voor het bedrijf heeft. Aangenomen kan worden dat ter plaatse van de nieuwe woning sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
 
Auto bedrijven, Korteraarseweg 93
Ten zuidwesten van de nieuwe woning zijn een tweetal autobedrijven gevestigd, de gronden ter plaatsen beschikken over de bestemming 'Bedrijf', waar bedrijven tot en met categorie 2 zijn toegestaan. In gemengd gebied geldt daarvoor een richtafstand van 10 m. De bedrijfspercelen waar categorie 2 is toegestaan liggen op minimaal 175 m afstand van het plangebied, waarmee wordt voldaan aan de richtafstand. De bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering beperkt en er kan worden aangenomen dat er ter plaatse van de nieuwe woning sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
 
Agrarische bedrijfspercelen
Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door agrarische gronden, die zijn bestemd voor een grondgebonden agrarisch bedrijf. Op dit moment zijn deze gronden in gebruik als grasland. Ten zuiden is tevens een varkenshouderij gelegen (Korteraarseweg 132), op basis van de VNG-handreiking wordt een varkenshouderij ingedeeld in milieucategorie 4.1, waarvoor het aspect geur relevant is om nader te beschouwen. De afstand van het plangebied tot aan dit bedrijf bedraagt circa 150 m. Door de Omgevingsdienst West-Holland is door middel van een berekening met het programma V-stacks bepaald dat de geurbelasting bij de nieuwe woning 3,2 OUE/m³ bedraagt. Daarmee wordt er niet voldaan aan de norm 2,0 OUE/m³  voor een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom.
 
De Korteraarseweg (de lintbebouwing van Korteraar) wordt namelijk gezien als bebouwde kom volgens de Verordening Geurhinder en veehouderij Nieuwkoop 2013. In de geurgebiedsvisie is aangegeven dat de rechten van de veehouders niet in het geding zijn, aangezien er al sprake is van een overbelaste situatie ter plaatse en de bedrijven 'op slot' zitten, omdat er al bestaande woningen dichter bij de veehouderijen bevinden. Dit betekent dat voor ontwikkellocaties in het lint moet worden aangetoond dat er op deze locaties sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
 
Zoals aangegeven is de geurbelasting onvoldoende voor een locatie binnen de bebouwde kom, echter kan beargumenteerd worden dat voor een locatie op de rand van het landelijk gebied deze belasting aanvaardbaar kan worden geacht. In het landelijk gebied moeten bewoners er rekening mee houden dat er bepaalde agrarische geuren kunnen worden waargenomen. Voor een locatie aan een lint op de rand van het landelijk gebied is dit dan ook een vergelijkbare situatie, door de aanwezigheid van veehouderijen in de omgeving. Een geurbelasting van 3,2 OUE/m³ kan daarom als aanvaardbaar worden geacht voor de voorliggende locatie.
 
Ten oosten van het plangebied voorbij de Hogedijk zijn ook diverse agrarische gronden gelegen. De afstand van het plangebied tot deze gronden is minimaal 93 m. Op deze gronden zijn grondgebonden agrarische bedrijven en een wijngaard toegestaan. Dit is bedrijvigheid tot maximaal categorie 2, de richtafstand die hiervoor aangehouden dient te worden is 10 m in gemengd gebied. Daar wordt ruim aan voldaan.
 
Om deze redenen dient aangenomen te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de agrarische bedrijven in de omgeving niet in de bedrijfsvoering worden gehinderd.
   
Conclusie 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.  
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
 
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omcirkeld (bron: risicokaart.nl)
 
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn.
 
Er zijn wel enkele risicovolle inrichtingen in de omgeving van het plangebied gelegen, het betreft enkele bovengrondse propaantanks. Voor deze inrichtingen geldt een brand- en explosieaandachtsgebied in de directe omgeving van de inrichting. De afstand van het plangebied ten opzichte van deze risicovolle inrichtingen (minimaal 100 m) is dusdanig groot dat het plangebied buiten de invloed van deze inrichtingen is gelegen. Er zijn geen belemmeringen van risicovolle inrichten op het plangebied.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor het voorliggende plan.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
   
Planspecifiek
Het voorliggende plan ziet toe op de sloop van twee gebouwen in het plangebied en de realisatie van een vrijstaande woning. Aangezien er bebouwing wordt gesloopt en het plangebied wordt heringericht zijn effecten op beschermde dier- en plantsoorten op voorhand niet uit te sluiten. Om deze reden is er een ecologische quickscan uitgevoerd door Natuurbank Overijssel (kenmerk: 5052 versie 1.1, d.d. 06 april 2023 - aangepast op 11 oktober 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2).
 
Beschermde soorten
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied, er is echter geen sprake van een essentieel foerageergebied.
 
Het plangebied heeft geen functie voor nestelende vogelsoorten waarvan het nest jaarrond beschermd is. Het plangebied kan wel gebruikt worden als nestplaats voor overige vogelsoorten zoals merel, heggenmus, vink, roodborst, witte kwikstaart, holenduif, houtduif, Turkse tortel en winterkoning. De nesten van deze vogelsoorten zijn niet-jaarrond beschermd, van deze vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de loods wordt gesloopt en beplanting wordt verwijderd tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
 
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën die een vaste (winter)rust en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘doden’ en `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voorplantingsplaats’. Initiatiefnemer dient echter alles in het werk te stellen om het onnodig doden van beschermde dieren en alle andere in het wild levende dieren en planten te voorkomen, ook wel bekend als de algemene zorgplicht. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden, dient gepoogd te worden de dieren weg te jagen of om ze te vangen (om elders los te laten). In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
 
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het onderzoeksgebied als foerageergebied voor vleermuizen tijdelijk af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
 
Beschermde gebieden
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan beleidsregels voor de bescherming van het NNN, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Zuid-Holland. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan niet op voorhand uitgesloten worden. Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden. Andere negatieve effecten op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, worden wél uitgesloten. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de vigerende Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland ten aanzien van overige beschermde provinciaal aangewezen gebieden.
 
Stikstofdepositie
Voor de beoogde ontwikkeling is ten behoeve van de Wet natuurbescherming een AERIUS-berekening (Buro SRO, SR220368, d.d. 15 november 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3) uitgevoerd, gebruik makend van AERIUS-Calculator versie 2023. Er zijn twee berekeningen uitgevoerd: een berekening voor de bouwfase en een berekening voor de gebruiksfase. De nieuwe vrijstaande woning wordt gasloos uitgevoerd, waardoor voor de gebruiksfase enkel de verkeersgeneratie relevant is voor de stikstofdepositie. Voor de bouwfase is een inschatting gemaakt van de te gebruiken mobiele werktuigen en de verkeersgeneratie tijdens de bouw. Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat er geen depositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op de omliggende Natura 2000-gebieden is. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is derhalve niet noodzakelijk. Daarmee staat vast dat er geen significante gevolgen zullen zijn voor een Natura 2000-gebied vanwege dit plan.
 
Conclusie
De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren en algemene broedvogels (in het kader van algemene zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. Het voorliggende plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking het aspect ecologie.
4.8 Waterhuishouding
De waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Op rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Keur en beleidsregels
De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De meest actuele versies betreffen de Keur Rijnland 2020 en de Uitvoeringsregels Keur 2020.
 
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
 
Planspecifiek
 
Watercompensatie
Met het voorliggende plan wordt één vrijstaande woning gerealiseerd met een oppervlakte van circa 150 m² en een tweetal bijgebouwen van in totaal circa 70 m². In totaal zal dit circa 220 m² aan verhard oppervlak van nieuwe bebouwing bedragen in de nieuwe situatie. Daarnaast wordt er beperkt verharding aangelegd in de vorm van parkeerplaatsen en overige erfverharding.
 
In de huidige situatie zijn er een tweetal gebouwen (schuur en zomerhuisje) aanwezig in het plangebied en is er al verharding aanwezig in de vorm van bestrating en overige verharding. De schuur heeft een oppervlakte van circa 460 m² en het zomerhuisje heeft een oppervlakte van circa 45 m², totaal is er dus circa 505 m² aan bebouwing aanwezig in het plangebied.
 
In totaal zal er dus sprake zijn van een verhardingsafname van circa 285 m². De vrijstellingsgrens van 500 m² zal dus niet overschreden, waardoor watercompensatie niet noodzakelijk is.
 
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater gescheiden afgevoerd wordt en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het gescheiden afvoeren van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden; 
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
Voor de woning geldt dat het hemelwater gescheiden afgevoerd wordt en het afvalwater wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland.
 
Waterkeringen en watergangen
Uit het raadplegen van de legger van het hoogheemraadschap van Rijnland blijkt dat aan de westzijde van het plangebied een regionale waterkering aanwezig is. Een deel van het plangebied ligt binnen de beschermingszone van deze waterkering. Binnen deze zones mag niet gebouwd worden zonder watervergunning. Bouwen is mogelijk, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een watervergunning aangevraagd bij het hoogheemraadschap. Op 2 augustus 2023 is de aangevraagde vergunning verleend door het hoogheemraadschap (zie bijlagen bij toelichting bijlage 4).
 
Aan de gronden die binnen de beschermingszone liggen is in het voorliggende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toegekend.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor het voorliggende initiatief.
4.9 Archeologie en cultuurhistorie
  
4.9.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
In het bestemmingsplan ‘Korteraar' heeft het plangebied de dubbelbestemming ‘Archeologisch waardevol gebied’. Archeologisch onderzoek is vereist bij bodemingrepen anders dan kleine uitbreidingen tot 30 m² bij bestaande gebouwen. Met het voorliggende initiatief worden deze normen overschreden. Ook uit de Cultuurhistorische atlas van de provincie Zuid-Holland blijkt dat het plangebied aangeduid is als gebied met een hoge archeologische verwachting vanwege zijn ligging in een historisch dorpslint. Er is in dat kader dan ook archeologisch onderzoek uitgevoerd door Transect (kenmerk: 23010111, d.d. 02-10-2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5).
 
Op basis van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting voor de periode Nieuwe tijd vanwege de ligging langs het bewonings- en ontginningslint van Korteraar. In het plangebied geldt op basis van dit bureauonderzoek een lage verwachting op archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Mesolithicum. Deze resten zouden zich theoretisch gezien op de top van het dekzand kunnen bevinden. Dergelijke archeologische resten zijn in de omgeving van het plangebied niet bekend, voornamelijk vanwege de relatieve diepteligging (ter hoogte van het plangebied circa 9,6 m -NAP (8,3 m -Mv). Vanwege de grote diepte is dit niveau buiten beschouwing gelaten. De archeologische verwachting uit het Neolithicum in het plangebied zijn gekoppeld aan het voorkomen van getijdegeulen in de ondergrond. Met name de oevers langs de geulen lagen relatief hoog in het landschap, waarmee ze mogelijk een aantrekkelijke bewoningslocatie vormen. Op het AHN is de aanwezigheid hiervan niet zichtbaar, aangezien er nog sprake is van een pakket veen in het plangebied. Theoretisch gezien zouden er dus bewoonbare oevers van een getijdegeul binnen het plangebied aanwezig kunnen zijn. Er zijn echter in de wijde omgeving geen aanwijzingen dat deze oevers ook daadwerkelijk bewoond werden. De verwachting op resten uit het Neolithicum op mogelijk aanwezige getijdegeul-oevers is hierom laag. Vanaf het Neolithicum vernatte het gebied en vond er veenvorming plaats ter hoogte van het plangebied. Dit zijn over het algemeen zeer natte gronden die ongunstig waren voor bewoning. Er zijn echter tijdelijk en plaatselijk bewoningmogelijkheden geweest op ontwaterd veen. Er zijn ter hoogte van het plangebied echter tot op heden geen archeologische resten bekend op dergelijke afzettingen. De verwachting op resten uit de Bronstijd tot en met de Vroege Middeleeuwen op veraarde veenniveaus is daarom middelhoog. Gedurende de Late Middeleeuwen is de omgeving van het plangebied ontgonnen. Het plangebied bevindt zich langs het ontginnings- en bewoningslint van Korteraar. Op basis van topografische kaarten vanaf de 17 de eeuw maakt het plangebied deel uit van het erf en de tuin van een woning. In het oosten van het plangebied zouden ook resten van bebouwing aanwezig kunnen zijn. Er geldt hierom een hoge archeologische verwachting voor de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd.  
 
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek is de archeologische verwachting in navolging van het plangebied hoog voor resten uit de Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd. De aanwijzing hiervoor vormt een intacte cultuurlaag die in de boringen onder een moderne ophoging vanaf een diepte van 10 -50 cm -Mv nog aanwezig is. In deze laag kunnen, tot op de top van het veraarde veen resten uit de Late Middeleeuwen aanwezig zijn die te relateren zijn aan de bewoning in het gebied. Het veraarde veenniveau op een diepte vanaf 100-130 cm -Mv (2,0-2,3 m -NAP) kan theoretisch gezien resten kunnen bevatten uit de periodes Bronstijd – Vroege Middeleeuwen. De kans is echter groot dat de veraarding van het veen door historische en moderne ontginningen komt. Omdat de oorsprong van de veraarding niet met zekerheid vastgesteld kan worden is de middelhoge verwachting op resten uit de periodes Bronstijd – Vroege Middeleeuwen bevestigd. Voor de overige perioden blijft de archeologische verwachting op grond van het bureauonderzoek laag.
 
Advies
Op basis van het archeologisch vooronderzoek geldt in het plangebied een hoge archeologische verwachting voor de aanwezigheid van resten uit de Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd. Deze kunnen in principe vanaf een diepte van 10-50 cm -Mv al worden aangetroffen, zowel onder de huidige te slopen loods als daaromheen. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen sloop en nieuwbouw een vervolgonderzoek geadviseerd (inventariserend veldonderzoek, karterende en waarderende fase). Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden in de vorm van een archeologische begeleiding van de sloop van de ondergrondse funderingen van de bebouwing in het gebied, waarna aansluitend een of meerdere proefsleuven gegraven zouden kunnen worden. Voor een dergelijk onderzoek is een Programma van Eisen nodig waarin de randvoorwaarden en vereisten voor het onderzoek zijn vastgelegd. Dit PvE moet op voorhand van de werkzaamheden worden goedgekeurd door de bevoegde overheid, de gemeente Nieuwkoop.
 
Bovenstaande vormt een advies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal de bevoegde overheid (de gemeente Nieuwkoop) een besluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.
 
4.9.2 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen gemeentelijke en/of rijksmonumenten aanwezig. Daarnaast maakt het plangebied geen onderdeel uit van een beschermd stads- of dorpsgezicht. Ook andere cultuurhistorisch waardevolle elementen zijn niet aanwezig binnen het plangebied.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Parkeren en verkeer
 
4.10.1 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
De gemeente Nieuwkoop heeft in de Nota parkeernormen gemeente Nieuwkoop 2021 (vastgesteld op 8 juli 2021) vastgelegd welke parkeernormen er gelden.
   
Planspecifiek
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is de Nota parkeernormen gemeente Nieuwkoop 2021 geraadpleegd. De beoogde ontwikkeling betreft één vrijstaande woning. De parkeerbehoefte voor de beoogde ontwikkeling staat in de navolgende tabel weergegeven.
 
Soort woning/categorie
Aantal woningen
Parkeernorm gemeente Nieuwkoop
Aantal parkeerplaatsen
grondgebonden woningen, ≥ 130 m²
1
2,5
2,5
 
Er zijn volgens de parkeernorm uit de Nota parkeernormen gemeente Nieuwkoop 2021 2,5 parkeerplaatsen nodig voor deze ontwikkeling. Afgerond moeten er daarmee 3 parkeerplaatsen aangelegd worden in het plangebied. In het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in dit aantal parkeerplaatsen.
 
4.10.2 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' (2018) kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Volgens de Nota parkeernormen gemeente Nieuwkoop 2021 behoort het plangebied tot de categorieën 'buitengebied' en 'niet stedelijk'. In de navolgende tabel wordt de verkeersgeneratie in de nieuwe situatie weergegeven.
 
Soort woning
Aantal woningen
CROW-verkeersgeneratie
Totale verkeersgeneratie
koop, huis, vrijstaand17,8 - 8,67,8 - 8,6
Totaal--7,8 - 8,6
 
De ontwikkeling van de vrijstaande woning veroorzaakt een maximale toename van 8,6 voertuigbewegingen per etmaal. In de huidige situatie is er een detailhandelsbedrijf gevestigd in het plangebied, daar hoort ook een bepaalde verkeersgeneratie bij, deze verkeersgeneratie komt blijvend te vervallen. Daarmee kan er geconcludeerd worden dat de verkeersgeneratie minimaal gelijk is of zelfs afneemt ten opzichte van de bestaande situatie. Dit verkeer kan opgevangen worden met de bestaande verkeersstructuur.
 
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
5.2 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.3 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.4 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
 
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.5 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende (dubbel)bestemmingen:
   
Tuin
De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de gronden behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor tuinen, parkeervoorzieningen, in- en uitritten en groenvoorzieningen.
 
Wonen
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen met daarbij behorende erven, tuinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen. Er mogen gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak en binnen dit bouwvlak zijn niet meer wooneenheden toegestaan dan is aangegeven op de verbeelding. De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de ter plaatse aangeduide 'maximum goot- en bouwhoogte'.
 
Waarde - Archeologie 1
Gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Bij bouwwerkzaamheden met een bouwdiepte van meer dan 0,5 m en een totale oppervlakte van 100 m², dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden om aan te tonen dat de archeologische waarden niet verstoord worden.
 
Waterstaat - Waterkering
Aan de gronden in het in het plangebied is teven de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toegekend. Vanwege de ligging binnen de beschermingszone van de waterkering is het bouwen van bouwwerken en het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden slechts onder voorwaarden toegestaan. Hierbij kan een advies van de beheerder van de waterkering benodigd zijn.
 
Luchtvaartzone - 20ke
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - 20ke' geldt het vrijwaringsbeleid in de 20-Ke zone rond Schiphol, en zijn geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen en terreinen toegestaan zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, met uitzondering van woningen die in het bestaand stads- en dorpsgebied liggen.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen aan de initiatiefnemer worden doorbelast. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten aan de ontwikkeling verbonden. De economische uitvoerbaarheid van dit initiatief zal met het afsluiten van een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente Nieuwkoop worden geregeld. Hierin zal opgenomen worden dat het planschaderisico voor rekening van de initiatiefnemer komt. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan.
 
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen, kan in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
Initiatiefnemer heeft het plan besproken met de omwonenden van het dubbelwoonhuis Korteraarseweg 81Q en 81R, met de eigenaar en bewoner van de slagerij Korteraarseweg 102 en met de eigenaar van de naastgelegen woning die verhuurd wordt aan arbeidsmigranten Korteraarseweg 110. Allen hebben positief gereageerd op de plannen.
 
7.2 Vooroverleg
In deze paragraaf of in een separate bijlage worden te zijner tijd de resultaten van het wettelijk vooroverleg opgenomen.
7.3 Verslag zienswijzen
In deze paragraaf of in een separate bijlage worden te zijner tijd de eventuele zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.