1.1 Aanleiding
De gemeente Nieuwkoop en de maatschappelijke partners zijn voornemens om op de planlocatie aan de Langeraarseweg 86 te Ter Aar Kindcentrum De Poel (IKC) en woningbouw te realiseren. De gemeente en de maatschappelijke partners in de gemeente Nieuwkoop hebben de ambitie om in alle dorpskernen waar basisonderwijs gegeven wordt, toe te werken naar Integrale Kindcentra. Zo ook in Langeraar. Het huidige gebouw van basisschool Aeresteijn is verouderd en slecht geïsoleerd. Er is behoefte aan nieuwe huisvesting.
Het Integraal Kind Centrum Langeraar en Papenveer biedt onderdak aan onderwijs, kinderopvang en peuteropvang voor alle kinderen van Langeraar en Papenveer. Daarnaast heeft het Integraal Kindcentrum een sociale functie. Naast het IKC is er ook ruimte binnen het plangebied voor de ontwikkeling van appartementen.
De planlocatie is gelegen binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Langeraar en Papenveer, 1e herziening' uit 2017. In dit bestemmingsplan zijn de gronden voorzien van de bestemmingen 'Maatschappelijk'. Het plan past niet geheel binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Om het beoogde plan juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan vastgesteld te worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen aan de Langeraarseweg 84-86 in Ter Aar. Het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door bebouwing (woningen), aan de zuidzijde ligt de Langeraarseweg en aan de westzijde ligt de Heilige Adrianuskerk. Het plangebied maakt deel uit van de kadastrale gemeente Ter Aar, sectie A, percelen 7084, 4401 en 4893 met een totale oppervlakte van circa 13.500 m².
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: gemeente Nieuwkoop)
1.3 Geldend bestemmingsplan
De planlocatie ligt binnen de plangrenzen van het geldende 'Langeraar en Papenveer, 1e Herziening', vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 9 maart 2017. Dit bestemmingsplan is een herziening van het bestemmingsplan 'Langeraar en Papenveer' (vastgesteld op 28 maart 2013). De gronden in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waterstaat - Waterkering'..
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Geldend bestemmingsplan 'Langeraar en Papenveer', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Onder maatschappelijke voorzieningen worden verstaan functies als een begraafplaats, bibliotheken, verenigingsleven en zorginstellingen. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor water, groenvoorzieningen, wegen en paden, parkeervoorzieningen en voorzieningen van algemeen nut. Voor een groot deel van de planlocatie is ook een bouwvlak opgenomen en er mogen gebouwen met een maximale goot- en bouwhoogte van 6 m en 10 m worden opgericht.
Voor de gronden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen voor het behoud en bescherming van archeologische waarden. Bij het oprichten van een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 2.500 m² en dieper dan 50 cm een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Tevens is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen, waarvoor bij het oprichten van een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 10.000 m² en dieper dan 50 cm een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
De realisatie van een Integraal Kindcentrum en woningen op de planlocatie is niet toegestaan binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken moet een nieuw bestemmingsplan vastgesteld worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 het initiatief worden toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleid. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving beschreven. Hoofdstuk 6 omvat de economische uitvoerbaarheid. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Huidige situatie
Voor de ontwikkeling van het IKC is de keuze gemaakt om de locatie van de huidige basisschool Aeresteijn te transformeren. Op deze locatie heeft ook de voorganger van basisschool Aeresteijn gestaan. Rond 1975 is de school gesloopt en heeft deze plaats gemaakt voor de huidige basisschool Aeresteijn. De nieuwe school is zowel ten opzichte van de Langeraarseweg als ten opzichte van het Kerkplein achter de bestaande gebouwen geplaatst. Later zijn aan de omgeving van de school nieuwe woningen toegevoegd in de vorm van nieuwbouw en door de transformatie van het Sint Antonius rusthuis.
De navolgende afbeeldingen tonen de huidige situatie ter plaatse van het plangebied.
Impressie huidige situatie plangebied (bron: gemeente Nieuwkoop)
Plangebied vanaf de Langeraarseweg (bron: Google streetview)
De school is gevestigd in de groene ruimte tussen het oude en nieuwe dorp. De school staat op een ruim schoolterrein met grote bomen en veel groen. Het is daarmee een fijne, rustige en veilige omgeving voor de school en de opvang. Tevens is er veel ruimte om te spelen, ook voor het kinderdagverblijf. Dit is een grote kwaliteit tijdens maar ook buiten schooltijd. Deze ruimte betreft zowel het school terrein aan de westzijde, maar ook het plantsoen aan de oostzijde.
De nieuwe dorpsuitbreidingen zijn georiënteerd op de nieuwe woonstraten en liggen, net als de oorspronkelijke bebouwing langs het lint en het kerkplein, overwegend met hun achterzijden naar de huidige school. Het gevolg is dat de school enigszins verstopt is en geen duidelijk adres heeft. De ligging doet daarmee geen eer aan de betekenis van de school voor het dorp en de bewoners. De school kan letterlijk van alle kanten benaderd worden. Te voet vanuit de buurten, op de fiets vanuit Papenveer en met de auto vanaf de Langeraarseweg en het plein voor de kerk. De vele toegangen maken dat de school veilig en zelfstandig bereikt kan worden.
Onderdeel van het plangebied is ook het gebouw aan de Langeraarseweg 84. Op onderstaande afbeelding is een impressie van dit gebouw weergegeven.
Langeraarseweg 84 (bron: Google streetview)
2.2 Toekomstige situatie
Op de planlocatie wordt in de toekomstige situatie een nieuw Integraal Kindcentrum en woningbouw gerealiseerd. Om dit te kunnen realiseren zal de bestaande bebouwing grotendeels gesloopt worden. Dat wil zeggen dat het schoolgebouw wordt gesloopt. Het vierkante gebouw aan het kerkplein blijft behouden en wordt in de toekomst mogelijk getransformeerd naar appartementen. De gemeente Nieuwkoop heeft voor de voorliggende ontwikkeling een stedenbouwkundig kader opgesteld, waarin de opgave van deze ontwikkeling wordt uitgewerkt. Dit stedenbouwkundig kader is als bijlage bij de toelichting gevoegd (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 1)
.
Het primaire doel van het voorliggende plan is het realiseren van kwalitatief goede en duurzame huisvesting voor het IKC Langeraar en Papenveer, waar er voldoende ruimte is voor het geven van basisonderwijs, buitenschoolse opvang en dagopvang voor 0-4 jarigen. Daarnaast moet het kindcentrum ook geschikt zijn voor medegebruik, voor aanbieders van diensten en activiteiten voor kinderen en buiten schooltijden voor bredere verenigingen en maatschappelijke organisaties. Zo moet de gymzaal bijvoorbeeld geschikt zijn voor sportactiviteiten.
In totaal wordt er beoogd om een IKC te realiseren dat voorziet in 1.759 m² bvo aan basisonderwijs (één school met 310 leerlingen) met 930 m² aan buitenruimte, circa 441 m² bvo aan kinderopvang met 204 m² aan buitenruimte en 550 m² bvo aan sport (gymzaal en toebehoren). Totaal komt dit neer op circa 2.750 m² bvo en 1.134 m² aan benodigde buitenruimte.
Naast de ontwikkeling van het IKC wordt er ook woningbouw gerealiseerd in het plangebied. Het aanbod van voldoende en geschikte woningen is een belangrijke voorwaarde voor de leefbaarheid en vitaliteit van het dorp. De huidige bebouwing in het plangebied is wijd en langgerekt opgezet. Door het nieuwe kindcentrum compacter te maken komt er ruimte vrij in het plangebied om woningen toe te voegen. Er is een nieuw gebouw voorzien waarin ruimte is voor maximaal 20 huurappartementen, in het middenhuur segment.
De navolgende afbeelding toont een situatieschets van de toekomstige situatie.
Situatieschets toekomstige situatie (bron: gemeente Nieuwkoop)
Het uitgangspunt van de ontwikkeling is dat het Integraal Kindcentrum naar het kerkplein gericht wordt. Het kindcentrum wordt gebouwd in de ruimte tussen het ontginningslint op de oude land en de nieuwbouw op het nieuwe land. De ruime en groene opzet is van belang voor spelende kinderen, tijdens en na schooltijd. Tevens levert de groene opzet een bijdrage aan de woonkwaliteit voor de aanwonende. De schooltuin heeft op deze manier ook een bijdrage aan het verminderen van hittestress en zorgt voor waterberging tijdens piekbelasting.
De in het plan voorziene woningen moeten onderdak bieden aan dorpsbewoners en dragen zo bij aan de sociale veiligheid. De bereikbaarheid van het plangebied is in de huidige situatie erg goed, te voet is de basisschool van alle richtingen te bereiken. In de toekomstige situatie blijft dit behouden. Parkeren zal op dezelfde plek als in de huidige situatie worden gesitueerd, aan de Langeraarseweg en op het plein bij de kerk.
Onderstaande afbeelding toont de beoogde invulling van het plangebied.
Beoogde invulling van het plangebied (bron: gemeente Nieuwkoop)
Zoals op bovenstaande afbeelding is weergeven worden er twee gebouwen gerealiseerd in het plangebied, daarnaast is er veel ruimte voor een groene invulling en ruimte voor parkeren op dezelfde locatie als in de huidige situatie. Tevens wordt er een ruimte voorzien waar fietsen kunnen worden gestald.
Wat de beoogde bebouwing betreft wordt het nieuwe IKC aan de westkant van het plangebied voorzien. Het IKC heeft een L-vormig bouwvolume. Waar de beide ‘poten’ van de ‘L’ bij elkaar komen bevindt zich het hoogste deel van het gebouw, zodat een gezicht aan het plein ontstaat. De hoogte van maximaal 11 meter wordt bereikt door op de eerste verdieping op deze plek de gymzaal te maken. De rest van het bouwvolume heeft een hoogte van maximaal 8 meter, wat ruimte biedt aan twee reguliere schoolverdiepingen. Het nieuwe woongebouw wordt in de noordhoek beoogd. Aan de noordzijde is de bouwhoogte begrensd tot 8 meter, wat ruimte biedt aan twee lagen. Aan de zuidzijde biedt de bouwenveloppe ruimte voor maximaal 13 meter. Dat komt overeen met maximaal vier lagen, wat de hoogte is van het tegenovergelegen gebouw plan 66 (het appartementencomplex aan de M. Waltuch-Kauffmannstraat). Onderstaande afbeelding geeft schematisch weer hoe de nieuwe volumes in het plangebied worden beoogd.

Vogelvlucht vanuit het zuidoosten (bron: gemeente Nieuwkoop)
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk, zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit en het realiseren van nieuwe woningen.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het plangebied raakt niet aan een van de nationale belangen van het Barro. Deze belangen zijn niet specifiek van toepassing.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt bij 12 nieuwe woningen. Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van een nieuw Integraal Kindcentrum ter vervanging van de bestaande school. Daarnaast worden er maximaal 20 nieuwe woningen gerealiseerd in het plangebied. Derhalve wordt het plan gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dient het plan getoetst te worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Behoefte
Uit de Regionale Woon Agenda Holland Rijnland 2017, die in
toelichting paragraaf 3.3.2 wordt behandeld, blijkt dat er in de gemeente Nieuwkoop een behoefte aan 810 nieuwe woningen is in de periode 2017-2030.
Uit het meer recente Integraal Woningbouwprogramma Nieuwkoop (zie
toelichting paragraaf 3.4.2) blijkt dat er in de gemeente Nieuwkoop in de periode 2019-2029 een woningbouwbehoefte van 1.910 nieuwe woningen is.
Met de realisatie van ten hoogste 20 woningen wordt een bijdrage geleverd aan de woningbehoefte in de gemeente en regio. Het betreft 20 appartementen in het middenhuursegment.
Tevens is er behoefte aan nieuwe huisvesting voor de basisschool en andere maatschappelijke voorzieningen in de kern Langeraar. In deze behoefte wordt voorzien met de ontwikkeling van een nieuw IKC, waarin ook ruimte is voor andere maatschappelijke voorzieningen.
Bestaand stedelijk gebied
Het plangebied is gelegen in de kern Langeraar en is daarmee dus in het bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen plan gerealiseerd wordt in bestaand stedelijk gebied. Daarnaast voorziet het plan in de regionale en lokale behoefte aan woningbouw en de behoefte aan huisvesting ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen.
3.1.4 Luchthavenindelingbesluit Schiphol
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) legt beperkingen op aan bebouwing, activiteiten en functies in de buurt van luchthaven Schiphol. De beperkingen zijn ingesteld om te voorkomen dat objecten of gebruiksfuncties worden ontwikkeld die:
- het vliegverkeer belemmeren en/of in gevaar brengen (vliegveiligheid);
- zelf te veel geluidhinder of risico ondervinden als gevolg van het vliegverkeer (externe veiligheid en geluid).
Planspecifiek
Het plangebied ligt niet in de zone van het beperkingengebied bebouwing 4 en 5, zoals weergegeven op onderstaande afbeelding. Er worden vanuit het LIB geen eisen gesteld aan de aspecten geluid en veiligheid.
Uitsnede beperkingengebied bebouwing LIB (kaart 3 bijlage 3, met het plangebied rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 2 december 2022. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
- het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
- de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
- het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
- de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
- de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
- het bodem- en watersysteem;
- energie.
- Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
- naar een klimaatbestendige delta;
- naar een nieuwe economie: the next level;
- naar een levendig meerkernige metropool;
- energievernieuwing;
- best bereikbare provincie;
- gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
- Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
- een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
- een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
- een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
- Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
Planspecifiek
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
- Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de herontwikkeling.
- Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullende de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
Laag van de ondergrond
Het plangebied is gelegen in een 'bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzettingen'. Dit betreft een bijzonder reliëf en aardkundige waarden, onder meer strandwallen in de kustzone, oude stroomruggen, kreken en geulafzettingen, rivierduinen met donken en oude bovenlanden met restveen. Vanwege de hogere ligging waren deze plekken aantrekkelijk voor bewoning. Het zijn vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand. De richtpunten zijn dat ontwikkelingen de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand houden. Waar mogelijk worden de archeologische waarden met deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De ontwikkeling wordt gerealiseerd op het lager gelegen nieuwe land. Daarmee wordt de ontstaansgeschiedenis van dit landschap in stand gehouden.
Het plangebied bevindt zich daarnaast in een veencomplex. Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Daarnaast zijn hier een groot aantal bestaande en voormalige plassen te vinden. De voormalige plassen zijn drooggemalen en staan bekend als droogmakerijen. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei. In het plangebied bestaat de ondergrond uit oude zeeklei. In een aantal droogmakerijen treedt verzilting op en wordt het waterbeheer steeds lastiger. Bij grote diepte kan daarnaast een waterveiligheidsvraagstuk spelen. Zorgvuldige omgang met het watervraagstuk (kwalitatief en/of kwantitatief) is in deze droogmakerijen van belang. Ontwikkelingen in de droogmakerijen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding. De voorgenomen ontwikkeling levert een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding door de mogelijkheden voor infiltratie.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich aan de Langeraarseweg. Dit gebied is gelegen in een droogmakerijenlandschap. Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Richtpunt voor dit type landschap is dat nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten. De onderhavige ontwikkeling wordt gerealiseerd in een dorpskern waar de ontginningslijnen niet meer als zodanig zichtbaar zijn. Ook de ruime doorzichten zijn hier niet meer aanwezig. De ontwikkeling doet dan ook geen afbreuk aan het droogmakerijenlandschap.
Laag van stedelijke occupatie
Op de kaart 'Laag van stedelijke occupatie' is het plangebied gelegen binnen het dorp. Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. De historische centra en kernen met hun compacte bebouwingsstructuur zijn waardevolle woon- en vestigingsmilieus in Zuid-Holland en dragen bij aan de toeristische kwaliteit. Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de nabijheid van het historisch centrum dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de vitale stads- en dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld.
Het plangebied is gelegen in de kern van Langeraar. Met de ontwikkeling wordt qua bebouwing, architectuur en inrichting van de openbare ruimte aangesloten op de karakteristieken van het dorp. De aansluiting wordt gezocht bij het plein voor de Adrianuskerk in de opzet van het plan (zie ook stedenbouwkundig kader).
- Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Hollands Plassengebied'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart.
Droogmakerij met klei in de ondergrond
De droogmakerijen Wassenaarsche Polder en de Griet- en Vriesekoopsche Polder hebben een grote maat en schaal door het vrijwel ontbreken van bebouwing en opgaande beplanting. Hierdoor zijn er lange zichtlijnen. Het contrast met de gerafelde oeverlijn van de Langeraarsche Plassen en het natuurlijk gevormde Braassemermeer geeft het gebied het onderscheidende karakter. De verkaveling is bijzonder lang en smal. De droogmakerijen zijn overwegend in gebruik voor akkerbouw en veeteelt en hebben een open karakter met weinig bebouwing en beplanting. De ontwikkeling vindt plaats in de dorpskern van Langeraar. Hier ontbreken de structuren van het droogmakerijlandschap. De ontwikkeling doet daarom geen afbreuk aan deze structuren.
Kwaliteit stads- en dorpsgebied
De planlocatie is deels gelegen in de historische kern van Langeraar en voor het andere behoort het tot het dorp Langeraar. De meeste dorpen zijn ontstaan langs oude ontginningsassen; veenrivieren, weteringen of wegen. In de historische kernen van de dorpen in het Hollands Plassengebied is de oorspronkelijke landschappelijke structuur goed afleesbaar in het stratenpatroon en de maat van de verkaveling. Vaak worden deze historische dorpskernen gemarkeerd door een kerktoren. Ze kennen een kleinschalig en authentiek karakter door de maat en schaal, positionering van gebouwen en materiaalgebruik. Vooral in het veengebied staan de kernen nog in verbinding met het buitengebied door oude watergangen. Behoud en versterking van de historische kernen is gewenst. Het voorliggende plan draagt hier aan bij door een nieuw Integraal Kindcentrum en woningbouw te realiseren in de dorpskern, wat goed is voor de leefbaarheid van het dorp. De nieuwe woningen sluiten aan op de vraag van de eigen bevolking.
Ingesloten lint (historische dorpskern)
Het lint is ingesloten door het dorp (of stad) zonder doorzichten naar het ommeland, maar is nog wel herkenbaar als lint. Vaak is de historische kern van het dorp van dit type lint. Deze linten vormen vaak een belangrijke functionele en beleefbare verbinding tussen dorpen onderling en tussen dorpen en het landschap. Er is weinig ruimte voor ontwikkelingen door de dichtheid van het lint, tenzij bebouwing vervangen wordt. Het is wenselijk dat bij ontwikkelingen rekening gehouden wordt met behouden van de cultuurhistorisch waardevolle ligging, maat en vorm van de lijn. Daarnaast is ook het versterken van de recreatieve bruikbaarheid van belang. De voorliggende ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door de sloop van bestaande verouderde bebouwing. De nieuwbouw sluit aan op de waardevolle ligging in de kern van het dorp, die van belang is voor de functie van een IKC in een dorp.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit wordt niet aangetast en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 2 december 2022 in werking getreden. De Omgevingsverordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
- de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a). De beoogde ontwikkeling vindt plaats op een locatie in de kern van het dorp Langeraar waar nu een basisschool is gevestigd en beperkt zich tot het huidige schoolterrein. De locatie wordt herontwikkeld en er worden een nieuw IKC en nieuwe woningen opgericht. De herontwikkeling van het plangebied past bij de aard en schaal van het gebied. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart zijn in
toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart voldoet en past binnen de bestaande gebiedsidentiteit.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
- de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties.
Bij het voorgenomen plan is in
toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de planlocatie niet groter dan 3 hectare is. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening.
Klimaatverandering
In artikel 6.27a 'risico's van klimaatverandering' is opgenomen dat in een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, ten minste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
- wateroverlast door overvloedige neerslag;
- overstroming;
- hitte;
- droogte
Wateroverlast
Uit de klimaatatlas blijkt dat er in het plangebied geen sprake is van wateroverlast bij extreme neerslag. Er wordt met het plan voldaan aan richtlijnen met betrekking tot waterberging en er zal ruimte zijn voor het infiltreren van water.
Overstroming
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat er een kleine kans (1/300 tot 1/3.000 per jaar) is op overstroming in het plangebied. Het aspect overstroming is niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Hitte
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat de temperatuur in het plangebied warmer is dan in de omgeving. Dit komt zeer waarschijnlijk omdat het plangebied grotendeels bebouwd is. De sloop en nieuwbouw in het plangebied zal niet leiden tot een dusdanig grote stijging van de temperatuur dat hittestress een probleem wordt in het plangebied. Het is mogelijk zo dat het plangebied uiteindelijk groener wordt dan in de huidige situatie. De manier waarop het onbebouwde deel van het plangebied wordt ingericht is daarbij van belang.
Droogte
Om droogte tegen te gaan is het belangrijk om water zo veel mogelijk te laten infiltreren. In de concrete uitwerking van de bouwplannen is het belangrijk om hier extra aandacht aan te schenken, zodat infiltratie geborgd wordt.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
3.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 Holland-Rijnland
Op 24 juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. Op 28 maart 2012 is door het Algemeen Bestuur ingestemd met de eerste partiële herziening.
De structuurvisie van de regio Holland-Rijnland is de toekomstvisie op de ruimtelijke kwaliteit en ontwikkeling van de regio tot 2020, met een doorkijk naar 2030. De visie gaat in op het behouden en versterken van haar kwaliteiten, zoals de hoge landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van de regio en de ruimtelijke structuur gebaseerd op een compacte historische centrumstad, een stedelijke kern midden in het Groene Hart, de vele hechte dorpen en de groene omgeving. De structuurvisie kent zeven kernpunten, te weten:
- Holland-Rijnland als een topwoonregio;
- Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
- concentratie stedelijke ontwikkeling;
- groenblauwe kwaliteit staat centraal;
- het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open;
- twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports;
- verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Planspecifiek
Met de ontwikkeling wordt een integraal kindcentrum (IKC) gerealiseerd. Daarnaast voorziet de ontwikkeling ook in de ontwikkeling van een aantal nieuwe woningen, in de vorm van maximaal 20 appartementen. De ontwikkeling is voorzien aan het dorpslint van de Langeraarseweg in de kern van Langeraar en sluit daarmee aan bij de concentratie van het stedelijk gebied. Tevens wordt er aangesloten bij het kernpunt 'Holland-Rijnland als een topwoonregio', waarbij er met name veel aandacht is voor de kwaliteit van de leefomgeving die passend is in de omgeving. De topwoonregio wordt gestimuleerd door het ontwikkelen van een nieuw Integraal Kindcentrum dat plek moet bieden aan alle kinderen die wonen in de omgeving van de kernen Langeraar en Papenveer.
3.3.2 Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2017
In de Regionale Woon Agenda 2017 'Kwaliteit voor kwantiteit' voor de regio Holland Rijnland (vastgesteld op 14 maart 2018) is de kwalitatieve koers voor de woningmarkt op regionaal, subregionaal en lokaal niveau geschetst. De regionale woonagenda helpt gemeenten bij de afstemming van woningbouw op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio en vormt een onderbouwing voor plannen in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
In de regio Holland Rijnland is snel vraag naar meer woningen die kwalitatief aansluiten bij de veranderende bevolkingssamenstelling. Om aan deze ambitie te kunnen voldoen en tegelijkertijd de woonaantrekkelijkheid van de regio te behouden, in te kunnen blijven spelen op de behoefte en verdringing van kwetsbare groepen op de woningmarkt te voorkomen heeft de regio Holland Rijnland de volgende keuzes gemaakt:
- tempoversnelling noodzakelijk, zeker voor de korte termijn;
- groei vraagt goede ruimtelijke ordening, balans tussen inbreiding en uitbreiding met prioriteit voor inbreiding;
- een kwalitatief programma dat borgt dat verdringing beperkt is;
- bevorderen doorstroming voor een betere werking van de woningmarkt;
- een programma dat recht doet aan de behoefte aan verschillende woonmilieus, centrumstedelijk, suburbaan en dorps/landelijk;
- groeien met aandacht voor duurzaamheid en bodemdaling;
- langer zelfstandig wonen met zorg faciliteren;
- bereikbaar bouwen;
- solidariteit.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan heeft hoofdzakelijk een positieve invloed op de keuzes 1, 2 en 5. Het plan komt tegemoet aan de vraag naar nieuwe woningen. De beoogde ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een nieuw integraal kindcentrum (IKC) en maximaal 20 nieuwe woningen in de kern van Langeraar. Met de inbreiding wordt er op de planlocatie ruimte geboden aan een nieuw modern IKC en aan nieuwe woningen. Tevens wordt er ingezet op het concentreren van de bebouwing in het gebied ten opzichte van de huidige situatie, zodat er meer ruimte ontstaat voor groen in het plangebied waardoor er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
In de gemeente Nieuwkoop is in de periode 2017-2022 vraag naar 540 extra woningen. In de periode 2022-2030 bedraagt de behoefte 270 extra woningen. Er is dus in de periode 2017-2030 een behoefte aan 810 nieuwe woningen. Uit de woonagenda komt daarnaast naar voren dat de behoefte aan het type woonmilieu voor Nieuwkoop verdeeld is over de categorieën 'dorps' en 'landelijk'. Het voorliggende plan voorziet in woningen in het middenhuursegment in een dorps woonmilieu in de kern Langeraar.
Gezien het voorgaande past het plan binnen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte naar woningen in de gemeente Nieuwkoop.
3.4.1 Omgevingsvisie gemeente Nieuwkoop
De 'Omgevingsvisie gemeente Nieuwkoop' is de toekomstvisie voor de leefomgeving, waar de gemeente, inwoners, ondernemers en organisaties samen aan werken. De gemeente Nieuwkoop heeft gesprekken gevoerd over haar geschiedenis, karakter en identiteit. Hieruit is naar voren gekomen wat belangrijke waarden en kwaliteiten zijn voor het leven in de gemeente Nieuwkoop en voor de leefomgeving. Er zijn 'zeven Nieuwkoopse drijfveren' die de gemeente in de toekomst wil behouden en versterken:
- Rust en ruimte;
- Weids landschap;
- Bijzondere natuur;
- Centrale ligging;
- Dorps karakter;
- Levendige dorpen;
- Saamhorigheid.
De Omgevingsvisie helpt antwoord te geven op de belangrijkste opgaven waar de gemeente de komende jaren mee te maken krijgt. De opgaven zijn vertaald in drie ambities; 'gelukkige mensen', 'sterke dorpen' en 'groene toekomst'.
Voor het grondgebied van de gemeente geldt dat de betekenis van de visie per gebied anders zal zijn. De visie is dan ook uitgewerkt in drie gebieden, het noorden van de gemeente, het midden van de gemeente en het zuiden van de gemeente.
Planspecifiek
Het voorliggende plan draagt voornamelijk bij aan de ambities 'sterke dorpen'. Om de kracht van de dorpen te behouden zijn er tot 2030 ca. 1.900 woningen nodig en tot 2040 nog eens 400 woningen. De gemeente Nieuwkoop wil dat iedereen goed en betaalbaar kan wonen, zowel starters als (jonge) gezinnen. Hierdoor blijft de bevolkingsopbouw gezond en blijven de dorpen in de gemeente levendig. Allereerst dienen de nieuwe woningen binnen de bestaande dorpsgrenzen gebouwd te worden, waardoor het landschap open blijft en niet wordt aangetast.
Het realiseren van nieuwe woningen in de dorpskern is passend bij de ambitie om eerst nieuwe woningen binnen de bestaande dorpsgrenzen te bouwen. Op deze manier zorgt het voorliggende plan voor het versterken van de dorpen in de gemeente Nieuwkoop. Voor het plangebied geldt dat de bestaande (verouderde) bebouwing van de bestaande school gesloopt wordt. Hiervoor in de plaats worden een nieuw Integraal Kindcentrum en maximaal 20 woningen gebouwd. De nieuwe woningen dragen bij aan een diverse woningvoorraad in de gemeente. Het Integraal Kindcentrum zorgt voor een sterk dorp door het behouden en clusteren van maatschappelijke voorzieningen.
Gesteld kan worden dat het beoogde plan in lijn is met de Omgevingsvisie van de gemeente Nieuwkoop.
3.4.2 Integraal woningbouwprogramma Nieuwkoop
De gemeente Nieuwkoop heeft met het integraal woningbouwprogramma de focus op het bouwen voor diverse doelgroepen. Het nieuwe woningbouwprogramma legt de nadruk op het specifiek bouwen van betaalbare woningen voor de doelgroepen starters, ouderen en jonge gezinnen en op het bouwen voor doorstroming. Het programma ziet op minder grondgebonden woningen en meer tweekamer- en driekamerappartementen.
De startdatum van het woningbouwprogramma is 1 januari 2019. Volgens de provinciale woningbehoeftecijfers geldt voor de gemeente Nieuwkoop vanaf deze datum voor een periode van 10 jaar een woningbehoefte van 1.910 woningen.
Het Integraal woningbouwprogramma Nieuwkoop biedt een kader op basis waarvan tempo gemaakt kan worden met het bouwen van de juiste woningen op de juiste plek.
Planspecifiek
De bouw van maximaal 20 woningen levert een bijdrage aan de woningbehoefte van 1.910 nieuwe woningen voor de periode 2019-2029. De navolgende afbeelding toont de gewenste woningbouwprogrammering in deze periode.
Gewenste woningbouwprogrammering gemeente Nieuwkoop 2019-2029 (bron: Integraal woningbouwprogramma Nieuwkoop)
De maximaal 20 woningen vallen in de categorie 'Middenhuur, € 737,14 - € 975', waaruit 10% van het gemeentelijke woningbouwprogramma bestaat. Met de realisatie van het voorliggende plan kan hier voor een deel in voorzien worden. Er kan daarmee geconcludeerd worden dat het voorliggende initiatief past binnen het woningbouwprogramma en dat er woningen mogelijk worden gemaakt voor doelgroepen waar de focus op ligt.
In de gemeente Nieuwkoop is tevens de Verordening woonfonds van kracht. Deze verordening heeft als doel de toegankelijkheid van de woningmarkt te bevorderen. Bij nieuwe ontwikkelingen waarbij niet voldaan wordt aan het vastgestelde percentage sociale woningbouw uit het woningbouwprogramma is de ontwikkelende partij een storting aan het woonfonds verschuldigd. Mogelijk is er een storting aan het woonfonds verschuldigd voor deze ontwikkeling.
Ook geldt er de Beleidsregel Nieuwkoop anti-speculatiebeding en zelfbewoningsplicht. Op nieuwbouwwoningen met een vrij-op-naamprijs tot aan de NHG-grens past de gemeente Nieuwkoop het anti-speculatiebeding en de zelfbewoningsplicht toe. Deze bepalingen gelden gedurende de eerste vijf jaar vanaf de eerste bewoning. De beoogde woningen vallen mogelijk in deze categorie. In dit geval zullen privaatrechtelijk eisen worden gesteld aan anti-speculatie en zelfbewoning.
3.4.3 Verordening doelgroepen woningbouw Nieuwkoop 2020
In de Verordening doelgroepen woningbouw Nieuwkoop 2020 zijn voor de categorieën sociale huur (< ca. € 752 p/m), middenhuur (< ca. € 975 p/m) en goedkope koop (< ca. € 200.000) de maximum prijsgrenzen, de bijbehorende doelgroepen (op basis van inkomen) en instandhoudingstermijnen bepaald. Via de doelgroepenverordening kan in bestemmingsplannen worden aangegeven hoeveel procent van de woningen een bepaalde woningbouwcategorie moet zijn. Daarvoor gelden dan ook de overige bepalingen in de verordening zoals de instandhoudingstermijn.
Planspecifiek
De Verordening doelgroepen is in het onderhavige geval van toepassing. Het voorliggende bestemmingsplan maakt middenhuur appartementen (< ca. € 975 p/m) mogelijk.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.(-beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn voor de in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het plan voorziet in de realisatie van een IKC en van maximaal 20 woningen. Het besluit bevat zodoende een activiteit uit kolom 1 van categorie D11.2 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van een aangesloten gebied met een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 of meer woningen; een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Gelet op het voorgaande kan worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r opgesteld worden.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden opgesteld op basis van de drie criteria die te vinden zijn in bijlage III van de Europese Richtlijn 2011/92/EU. Op 16 mei 2017 is de Implementatiewet herziening m.e.r.-richtlijn in werking getreden. Deze wijziging heeft onder meer tot gevolg dat het bevoegd gezag ook bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling een expliciet besluit moet nemen, het m.e.r.-beoordelingsbesluit.
- Kenmerken van het project als omvang, cumulatie met andere projecten, gebruik natuurlijke hulpbronnen, productie afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico van ongevallen (i.v.m. stoffen/technologieën).
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt voorzien in de vervanging van een bestaande basisschool door een nieuwe onderwijsvoorziening met een aantal daaraan gerelateerde voorzieningen. Er wordt een Integraal Kindcentrum gerealiseerd. Daarnaast wordt er ook een beperkt aantal woningen op de vrijkomende grond gerealiseerd. De functiewijziging is daarmee beperkt. Zoals bovenstaand beschreven ligt de omvang ruim beneden de gestelde drempelwaarden van categorie D11.2. Daarnaast is geen sprake van cumulatie met een andere ontwikkelingen in de omgeving, is er geen sprake gebruik van natuurlijke hulpbronnen, noemenswaardige productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder of risico van ongevallen.
- Plaats van het project (kwetsbaarheid van het milieu in een gebied waarop het project effect kan hebben, bijvoorbeeld een natuurgebied).
Het plangebied is gelegen in de kern van Langeraar, in het stedelijk gebied, en ligt op ruime afstand van kwetsbare natuurgebieden. Tevens wordt verwezen naar
toelichting paragraaf 4.3 voor een nadere toelichting op de effecten van het project op natuur en milieu.
- Kenmerken van het potentiële effect (bereik, waarschijnlijkheid, duur frequentie en onomkeerbaarheid).
Het voorliggende plan voorziet in deels een andere functie ten opzichte van de huidige situatie, waarin er enkel een basisschool met aanverwante functies aanwezig is, door de toevoeging van woningen in het plangebied. Deze functiewijziging is van beperkte omvang, waardoor er geen significant negatieve effecten op het milieu te verwachten zijn. In
toelichting hoofdstuk 4 worden de diverse milieuthema's beschouwd waaruit blijkt dat er geen negatieve effecten zijn. Ook niet voor wat betreft het bereik, de waarschijnlijkheid, de duur en frequentie van de mogelijke effecten.
Er kan geconcludeerd worden dat belangrijke gevolgen voor het milieu uitgesloten kunnen worden en het voorliggende plan niet m.e.r.-plichtig is.
Het bevoegd gezag kan op basis van het bovenstaande besluiten of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een (vormvrij) m.e.r.-beoordelingsbesluit. Het bevoegd gezag zal het m.e.r.-beoordelingsbesluit voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan nemen. Er is geen sprake van een bezwaar- en beroepsprocedure bij het besluit over de m.e.r.-plicht zelf. Bezwaar en beroep is mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
4.2.1 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling vindt er deels een bestemmingswijziging plaats en worden er nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Bij een bestemmingswijziging dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen). Om deze reden is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Inventerra, 22-2239-R01ML, d.d. 5 december 2022, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 2).
Op grond van de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken wordt het volgende geconcludeerd:
- De matig baksteenhoudende kleiige ondergrond (0,5 – 0,7 m-mv, boring 110) is licht verontreinigd met minerale olie, kwik en lood.
- De zwak slibhoudende kleiige ondergrond t.p.v. een slootdemping (0,7 – 1,0 m-mv, boring 11) is licht verontreinigd met kwik en lood.
- De zwak baksteenhoudende zandige bovengrond (0,2 – 0,5 m-mv, MM01) is licht verontreinigd met zink, lood en PAK.
- De visuele onverdachte zandige bovengrond (0,0 – 0,56 m-mv) is licht verontreinigd met kwik, lood (MM02) en PCB (MM03).
- De zandige bovengrond met een zwakke bijmenging met baksteen en koolas (0,10 – 0,50 m-mv, MM04) is licht verontreinigd met minerale olie, diverse zware metalen en PAK.
- De visuele onverdachte zandige ondergrond (0,5 – 1,5 m-mv, MM05) is licht verontreinigd met enkele zware metalen en PAK.
- De visuele onverdachte kleiige ondergrond (0,4 – 1,5 m-mv, MM06) is licht verontreinigd met kwik.
- De sterk metselpuinhoudende zandige ondergrond bij boring 01D en 01E (0,4 – 1,2 m-mv) is na uitsplitsing van het mengmonster licht verontreinigd met enkele zware metalen en PAK.
- De zandige grond met een matige bijmenging van grind (0,3 – 1,5 m-mv, MM08) is licht verontreinigd met PAK.
- In het indicatieve asbestmonster is visueel en analytisch geen asbest aangetoond.
- Het grondwater op de onderzoekslocatie is bij peilbuis 06C licht verontreinigd met barium en bij peilbuis 08 matig verontreinigd met barium en licht verontreinigd met zink.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat op de locatie geen verontreinigingen met asbest zijn vastgesteld en het plangebied voor asbest kan worden vrij gegeven.
Wat betreft de overige onderzochte verontreinigingen zijn er licht verhoogde gehalten in d grond en in het grondwater aangetoond. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming.
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de voorliggende ontwikkeling.
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen’. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling van een IKC en maximaal 20 woningen is een ontwikkeling die 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de normen voor luchtkwaliteit is daarmee niet vereist.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&W en RIVM) echter wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) bedragen respectievelijk 15,9 µg/m³, 8,5 µg/m³ en 12,3 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.
Het voorliggende plan maakt gevoelige bestemmingen mogelijk. Het plangebied is niet gelegen binnen een afstand van 300 m van een rijksweg en ook niet binnen een afstand van 50 m van een provinciale weg. Tevens worden de grenswaarden PM10 en NO2 niet overschreden, zoals bovenstaand is weergegeven. Het plan is uitvoerbaar in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Woningen en onderwijsvoorzieningen zijn geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is vereist wanneer woningen binnen de wettelijke onderzoekszone van een weg, spoorweg en/of geluidgezoneerd industrieterrein liggen. Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszone van de Langeraarseweg. Echter is de geluidsbelasting op de nieuwe woningen en onderwijsvoorzieningen in het kader van een goed woon- en leefklimaat wel van belang. Derhalve is er een onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer uitgevoerd (Adviesburo Van der Boom, 22-233r1, d.d. 1 november 2022, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 3).
Onderzoek wegverkeerlawaai
Het onderzoek naar de geluidbelasting wordt uitgevoerd in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De ontwikkeling ligt binnen de bebouwde kom van Langeraar aan de Langeraarseweg op 30 m uit de as van de weg en op 45 m uit de as van de Van Wassenaerstraat. Alle wegen in de omgeving zijn niet gezoneerde 30 km wegen. Er liggen geen gezoneerde wegen in de omgeving van de locatie. Er hoeven voor de wegen in de omgeving daarom geen hogere waarden te worden aangevraagd voor de wet geluidhinder.
De geluidbelasting door wegverkeer op alle 30 km wegen samen bedraagt ten hoogste 45 dB na aftrek van 5 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt derhalve door geen van de 30 km wegen overschreden. De geluidbelasting door wegverkeer op elk van de overige wegen overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet.
De geluidbelasting op het IKC en de woningen overschrijdt de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh in geen van de rekenpunten. Alle gevels van alle geluidgevoelige bestemmingen zijn geluidluw. Voor het aspect geluid zal daarom sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
Voor de geluidluwe gevels van de woningen, met een geluidbelasting van ten hoogste 50 dB zonder aftrek bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor geluidluwe gevels zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Wonen en het integraal kindcentrum worden gezien als een gevoelige bestemming. De planlocatie ligt aan het dorpslint van de Langeraarseweg met verschillende functies, zoals wonen, maatschappelijke voorzieningen en bedrijvigheid. Volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' kan het de omgeving van het plangebied daarmee aangemerkt worden als een 'gemengd gebied'. De richtafstanden worden hierdoor verlaagd met één afstandstap. De volgende bedrijven en milieubelastende activiteiten zijn gevestigd rondom het plangebied.
Bedrijven en milieubelastende activiteiten in de omgeving
Direct aan de westzijde van het plangebied is de Heilige Adrianuskerk gelegen. Kerken vallen in categorie 2 met een richtafstand in gemengd gebied van 10 m. De afstand van de kerk tot de nieuwe bebouwing is minimaal 15 m, waarmee wordt voldaan aan de richtafstand.
Ondanks dat aan de richtafstand wordt voldaan, is in het kader van een goede ruimtelijke ordening een nadere beschouwing benodigd. Een kerkgebouw veroorzaakt geluid vanwege de kerkklokken, de kerkdienst, de voertuigbewegingen en het parkeren. De kerkdiensten vinden hoofdzakelijk in het weekend plaats. Op de momenten van de kerkdiensten zal er mogelijk sprake zijn van een lichte geluidhinder, met name als gevolg van de voertuigbewegingen en het parkeren. De bijeenkomsten zijn relatief kleinschalig en van korte duur. Het geluid van de kerkklokken ten behoeve van de kerkdiensten is op basis van artikel 2.18 lid 1 onder c van het Activiteitenbesluit milieubeheer uitgesloten van toetsing. Voor het geluid van de kerklokken voor niet-religieuze doeleinden zijn de geluidnormen van het Activiteitenbesluit wel van toepassing. Echter wordt het nieuwe IKC niet dichter bij de kerk gebouwd ten opzichte van het huidige schoolgebouw, die beide geluidgevoelige gebouwen zijn. Er kan dan ook gesteld worden dat er in de huidige situatie ook al voldaan moet worden aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit. Daarvan uitgaande is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Tevens kan gesteld worden dat er slechts sprake zal zijn van minimale geluidhinder. Deze minimale geluidhinder wordt als passend beschouwd in een dorpse omgeving in een dorpscentrum. Een goed woon- en leefklimaat is hierbij niet het geding.
Aan de Langeraarseweg 86a is peuterspeelzaal 't Rakkertje gevestigd. Dergelijke activiteiten behoren tot milieucategorie 2, waarvoor in een gemengd gebied een richtafstand van 10 m geldt. De afstand van de peuterspeelzaal tot de nieuwe bebouwing is minimaal 15 m, waarmee wordt voldaan aan de richtafstand.
Aan de Langeraarseweg 37 is een partycentrum gevestigd. Volgens het bestemmingsplan mag hier horeca tot en met categorie 3 gevestigd zijn. Dit staat gelijk aan discotheken waarvoor categorie 2 uit de VNG-publicatie geldt, met een richtafstand van 10 m. De afstand van het plangebied tot aan deze locatie is minimaal 35 m, waarmee wordt voldaan aan de richtafstand.
De overige bedrijven en milieubelastende activiteiten in de omgeving behoren tot milieucategorie 1 of 2 en bevinden zich op een afstand van minimaal 50 m. Daarmee wordt er ruimschoots aan de richtafstand voldaan.
Integraal kindcentrum
Met het voorliggende plan worden zowel woningen toegevoegd als een integraal kindcentrum. Om de effecten hiervan op de gevoelige bestemmingen (woningen) in het plangebied en in de omgeving inzichtelijk te maken is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Een onderwijsvoorziening is daarnaast een inrichting die geluid produceert, door buitenspelende kinderen. Het is daarom belangrijk om aan te tonen dat er geen overlast optreedt door deze voorziening. Hiertoe is een onderzoek industrielawaai uitgevoerd (Adviesburo Van der Boom, 22-234r2, d.d. 1 november 2022, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 4).
De afstand van de rand van het gebouw/schoolplein van de school tot de meest nabijgelegen nieuwe woning bedraagt 15 m. Er wordt daarmee wel voldaan aan de richtafstand van 10 meter voor een gemengd gebied. Desondanks is onderzocht welke geluidbelasting te verwachten is op de omgeving.
Het onderzoek is uitgevoerd conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (VROM, 1999, methode II.2, II.3, II.7 en II.8). Om de geluidbelasting op de omgeving te bepalen is een rekenmodel opgesteld waarin de activiteiten bij het IKC zijn opgenomen.
- Resultaten en toetsing
Volgens stap 2 van het toetsingskader voor geluid is inpassing mogelijk indien het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet hoger is dan de richtwaarde van 50 dB(A) in de dagperiode. Deze richtwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau wordt onder de gebruikte uitgangspunten in de punten 3- 7 bij bestaande en nieuwe woningen overschreden. De richtwaarde voor het maximale geluidniveau van 70 dB(A) wordt in geen enkel punt overschreden.
De geluidbelasting door spelende kinderen en verkeer op het terrein op de woningen is onvoldoende laag om voor de meeste woningen een goed (aanvaardbaar) woon- en leefklimaat te garanderen. Het IKC zal niet worden belemmerd in haar bedrijfsvoering aangezien stemgeluid bij toetsing aan het Activiteitenbesluit is uitgezonderd van toetsing aan de grenswaarden.
In stap 3 kan een 5 dB(A) hogere richtwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau worden gehanteerd (dus tot 55 dB(A) overdag). In dat geval kan in alle punten aan de richtwaarden worden voldaan. Bij toetsing dient dan wel de gecumuleerde geluidbelasting te worden beschouwd.
- Maatregelen en binnenniveaus
Bij hoge gemiddelde en maximale geluidniveaus buiten op de gevel kunnen de binnenniveaus worden gegarandeerd. Conform het Activiteitenbesluit mogen de (maatgevende) gemiddelde geluidniveaus binnen overdag niet hoger zijn dan 35 dB(A) overdag; dat vergt dus een geluidwering van de hoogst belaste gevel (punt 6) van minimaal 54 – 35 = 19 dB(A), hetgeen zonder bijzondere voorzieningen haalbaar is (goede beglazing en kierdichting). Uitgaande van een goede geluidwering zal dan sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
In de Omgevingswet (verwachte inwerkingtreding begin 2024) zullen (ook voor piekgeluiden) nieuwe grenswaarden gelden. Voor piekgeluiden ‘veroorzaakt door aanrijgeluid van transportmiddelen’ gelden dan grenswaarden in de avond en nacht van 70 dB(A). Voor ‘andere geluiden’ gelden 5 dB(A) lagere grenswaarden (65 dB(A)). Er geldt geen standaardwaarde meer voor piekgeluiden in de dagperiode.
- Verkeersaantrekkende werking
De 50-dB(A)-contour ligt dan op minder dan 2 m van de wegas. Daarmee ligt de geluidbelasting t.g.v. de verkeersaantrekkende werking op de woningen langs de route lager dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) en kan (dus) aan het vereiste binnenniveau worden voldaan.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omkaderd (bron: atlasleefomgeving.nl)
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen buisleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Tevens zijn er in de omgeving in een straal van 1,3 km geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Gezien deze ruime afstand en aard van de risicovolle inrichtingen zijn er geen beperkingen voor het plangebied.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingsdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in het kader van gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
- strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplanten) toegevoegd.
Planspecifiek
Het voorliggende plan maakt de ontwikkeling van een nieuw Integraal Kindcentrum (IKC) en nieuwe woningen en de herinrichting van de planlocatie mogelijk. De in de huidige situatie aanwezige bebouwing wordt gesloopt ten behoeven van de ontwikkeling. Het is mogelijk dat er met het voorliggende plan gevolgen zijn voor beschermde flora en fauna en beschermde natuurgebieden. Om deze reden is er een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (Blom Ecologie, 2022-0926, d.d. 15 september 2022, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 5).
Soortenbescherming
De planlocatie heeft mogelijk een essentiële betekenis voor beschermde soorten. Er dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de volgende soorten of soortgroepen: huismus en gebouwbewonende vleermuizen. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart - 15 juli).
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of provinciaal aangewezen beschermde gebieden. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Hiertoe is een stikstofberekening uitgevoerd.
Stikstofdepositie
Voor de beoogde ontwikkeling is ten behoeve van de Wet natuurbescherming een AERIUS-berekening (Buro SRO, SR220176, d.d. 17 februari 2023, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 6) uitgevoerd, gebruik makend van AERIUS-Calculator versie 2022. Er zijn twee berekeningen uitgevoerd: een berekening voor de bouwfase en een berekening voor de gebruiksfase.
Met de berekening voor de gebruiksfase is de toekomstige situatie in beeld gebracht. Met de beoogde situatie is er sprake van een verkeersgeneratie van 906 voertuigbewegingen in licht verkeer en 0,4 voertuigbewegingen in zwaar verkeer per etmaal. Het nieuwe kindcentrum en de nieuwe woningen worden gasloos uitgevoerd. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er in totaal sprake is van NOx-emissie van 53,2 kg/j en een NH3emissie van 346 kg/j. Uit de berekening blijkt dat er in de gebruiksfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn.
De berekening van de bouwfase is uitgevoerd op basis van de uitstoot van de mobiele werktuigen en voertuigbewegingen die tijdens de bouwfase plaatsvinden. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er in totaal sprake is van NOx-emissie van 200,2 kg/j en een NH3-emissie van 7,2 kg/j. Uit de berekening blijkt dat er in de bouwfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn.
Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden.
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
Conclusie en uitvoerbaarheid
De beoogde sloop en realisatie van een nieuw integraal kindcentrum en appartementencomplex aan de Langeraarseweg 86 te Ter Aar is uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro). De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Er dienen enkele algemene maatregelen te worden getroffen ten aanzien van de algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels.
Voorafgaand aan de werkzaamheden dient met aanvullend onderzoek te worden vastgesteld of de te slopen bebouwing een relevante functie heeft voor huismussen en gebouwbewonende vleermuizen (soortenbescherming). Dit onderzoek zal gereed zijn voordat het bestemmingsplan wordt.
Indien er sprake is van overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming kan bevoegd gezag onder voorwaarden een ontheffing verlenen. De voorwaarden betreffen: er is geen andere bevredigende oplossing, er is sprake van een wettelijk belang (vleermuizen: er is sprake van een reden van sociale of economische aard, huismus: er zijn belangen vanuit volksgezondheid -klimaatsverandering- aan te voeren) en er wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort (een robuust en ruim maatregelenpakket van tijdelijke en permanente voorzieningen wordt hiertoe voorgesteld en uitgevoerd). Wegens het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen, mits de juiste maatregelen worden getroffen, er sprake is van een gedegen alternatievenafweging en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden.
4.4 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
De gronden van het plangebied beschikken in het geldende bestemmingsplan over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen voor het behoud en bescherming van archeologische waarden. Bij het oprichten van een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 2.500 m² en dieper dan 50 cm een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Tevens is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen, waarvoor bij het oprichten van een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 10.000 m² en dieper dan 50 cm een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
In het kader van het voorliggende plan wordt de oppervlakte mogelijk overschreden en wordt er een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Transect, 22080037, d.d. 24 november 2022, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 7).
Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat het plangebied deel uitmaakt van een getijdegebied. Door de alsmaar toenemende zeespiegelstijging is het plangebied begroeid geraakt met veen en heeft het tot in de Middeleeuwen onderdeel uitgemaakt van een omvangrijk veengebied. In het plangebied geldt een lage verwachting op het aantreffen van oeverwallen die zich langs getijdekreken gevormd hebben. Deze oeverwallen vormden vanaf het Neolithicum bewoonbare plekken in het anders natte landschap. Op basis van geraadpleegd kaartmateriaal worden dergelijke oeverwalafzettingen echter niet binnen het plangebied verwacht, waardoor een lage verwachting op resten uit de periodes Neolithicum tot en met Vroege Middeleeuwen is vastgesteld. Tegen het einde van de 11e eeuw werd het veen systematisch ontgonnen en vanaf de 12e eeuw vormden zich in dergelijke gebieden (agrarische) nederzettingen die tot dorpen uitgroeiden. Op basis van de ligging van het plangebied op een bovenlandstrook is door de cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland een hoge archeologische verwachting toegekend aan het terrein. Met name resten uit de periode waarin het veengebied ontgonnen is (Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd) kunnen aanwezig zijn in de top van het veen. Op historisch kaartmateriaal blijkt daarnaast dat in of nabij het plangebied omstreeks 1615 bebouwing gestaan heeft. Deze bebouwing heeft in ieder geval sinds 1811 in het zuiden van het plangebied gestaan. Derhalve geldt in het plangebied een hoge verwachting op resten en sporen uit de periode Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. In het zuiden geldt deze verwachting voor resten van bewoning. In het overige deel worden voornamelijk grondsporen en sporen van terreininrichting verwacht. Resten van oudere periodes, het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum, worden op circa 9 m -Mv verwacht en zijn vanwege deze grote diepte buiten beschouwing gelaten.
Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat de ondergrond bestaat uit zandige kleiafzettingen die geïnterpreteerd zijn als wadafzettingen. Deze afzettingen behoren toe aan het Wormer Laagpakket. In het westen en zuiden van het plangebied, waar het maaiveld circa 60-100 cm hoger dan in het oosten van het plangebied ligt, is op de wadafzettingen een laag rietveen waargenomen. De top van dit veen is samengedrukt en bevat zandbrokken, wat duidt op een verstoorde top. Bovenop het veen is een laag ophoogmateriaal aangebracht. Op grond van deze resultaten valt de archeologische verwachting, zoals deze is gespecifieerd in het bureauonderzoek, aan te scherpen. Door het ontbreken van oeverwallen, de verstoorde top van het veen en de aanwezigheid van vervuilde grond is de archeologische periode voor de periodes Neolithicum - Nieuwe Tijd vast te stellen op laag. Eventuele resten van de vroegere bebouwing en van de parochiale school St. Johan Baptist de la Salle worden niet meer intact in het plangebied verwacht. Het huidige schoolgebouw en de ten zuiden gelegen parkeerplaatsen overlappen met de locatie van de parochiale school, waardoor resten en sporen tijdens de sloop en bouw van het huidige schoolgebouw verstoord zullen zijn geraakt.
Advies
In het plangebied is op basis van het archeologisch vooronderzoek een lage verwachting op archeologische resten en sporen vastgesteld. Eventuele resten van de parochieschool St. Johan Baptist de la Salle worden in het plangebied niet verwacht, doordat het bouwvlak van het huidige schoolgebouw overlapt met het bouwvlak van het voormalige schoolgebouw en in het overige deel van het plangebied een verstoorde bodem is aangetroffen. In het kader van de toekomstige ontwikkeling in het plangebied wordt derhalve geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied qua archeologie vrij te geven. Op het moment dat onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 en 5.11, deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Nieuwkoop).
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kunnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3', zoals die toegekend zijn met het geldende bestemmingsplan, komen te vervallen.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Binnen het plangebied zijn geen gemeentelijke en/of rijksmonumenten aanwezig. Daarnaast maakt het plangebied geen onderdeel uit van een beschermd stads- of dorpsgezicht. Ook andere cultuurhistorisch waardevolle elementen zijn niet aanwezig binnen het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied, aan de westzijde, is wel een rijksmonument gesitueerd, de Heilige Adrianuskerk. Het voorliggende plan voorziet niet in wijzigingen die van invloed zijn op de kerk of anderszins de cultuurhistorische waarden van dit rijksmonument aantasten.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.6.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet, het Nationaal Water Programma en de Wet gemeentelijke watertaken.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.6.2 Hoogheemraadschap van Rijnland
Keur en beleidsregels
De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De meest actuele versies betreffen de Keur Rijnland 2020 en de Uitvoeringsregels Keur 2020.
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15% moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
4.6.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Watercompensatie
Op de planlocatie is in de huidige situatie bebouwing aanwezig en bestaat een deel van het plangebied uit verharding. Met de beoogde ontwikkeling worden een nieuw IKC en nieuwe woningen gebouwd. Ook wordt verharding aangebracht ten behoeve van het parkeren en de ontsluiting. In de navolgende tabel is de verhardingsbalans weergegeven, die tevens gevisualiseerd is met tekeningen (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 8).
| Oude situatie | Nieuwe situatie |
Bebouwing | 2.986 m² | 2.436 m² |
Verharding | 3.782 m² | 2.028 m² |
Halfverharding (grasbetonstenen, 50% verhard) | - | 610 m² |
Totaal verhard | 6.768 m² | 5.074 |
Water/wadi | 0 m² | 72 m² |
Groen | 5.184 m² | 6.197 m² |
Halfverharding (grasbetonstenen, 50% onverhard | - | 610 m² |
Totaal | 11.952 m² | 11.953 m² |
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de verhardingsafname 5.074 - 6.768 = 1.694 m² bedraagt. Hiermee is watercompensatie in de vorm van oppervlaktewater niet noodzakelijk.
Riolering en afkoppeling
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
- de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
- de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
- schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
Voor de nieuwbouw van het IKC en de woningen geldt dat het hemelwater gescheiden afgevoerd wordt. De afvoer van het afvalwater wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland.
Waterkeringen
Uit het raadplegen van de legger van het hoogheemraadschap van Rijnland blijkt dat het plangebied deels gelegen is binnen een regionale waterkering. Het voorliggende plan voorziet echter niet in de realisatie van nieuwe gebouwen binnen de beschermingszone van de waterkering. Wel wordt voor het deel van het plangebied waar de beschermingszone van de waterkering gelegen is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.7 Duurzaamheid
Het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente Nieuwkoop is vastgelegd in de Duurzaamheidagenda 'Samenwerken en Verbinden'. Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing. Voor kleinere projecten (minder dan 10 woningen) geldt dat de gemeente initiatiefnemers informeert over duurzaam bouwen via de Infobladen Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen.
Planspecifiek
Op het gebied van duurzaamheid heeft het voorliggende plan als doel een positieve bijdrage te leveren aan de doelstelling van de gemeente om in 2050 een vrijwel energieneutrale gemeente te zijn. De nieuwe woningen zullen voldoen aan de BENG-normen. Dit houdt in dat er zeer energiezuinige woningen met een geringe warmtebehoefte worden gerealiseerd.
Qua duurzaamheid van het gebouw waarin het IKC wordt gehuisvest wordt aansluiting gezocht bij de ambities uit het geactualiseerde strategisch plan onderwijs en huisvesting. Dit betekent dat gestreefd wordt naar een duurzaam gebouw volgens de norm ‘BREEAM very good’, dat minimaal ‘BENG’ (bijna energieneutraal) is en goed scoort op gezondheid/binnenklimaat en duurzaam onderhoud. Waar mogelijk wordt circulair gesloopt en gebouwd. Ten aanzien van de buitenruimte wordt gedacht aan een groen schoolplein met in het bijzonder aandacht voor klimaatadaptie en biodiversiteit.
4.8 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.8.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Om de verkeersgeneratie die de ontwikkeling van de nieuwe woningen met zich meebrengt in kaart te brengen is CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' geraadpleegd. Voor de stedelijkheidsgraad is uitgegaan van 'niet stedelijk' en 'centrum'. In de navolgende tabel is de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling uiteengezet.
Soort woning | Aantal woningen | CROW-verkeersgeneratie | Totale verkeersgeneratie |
Huur, appartement, midden/ goedkoop | 20 | 4,5 | 90 |
Totaal | | - | 90 |
De totale verkeersgeneratie van de nieuwe woningen bedraagt circa 90 voertuigbewegingen per etmaal. Het nieuwe kindcentrum vervangt de bestaande school en wordt slecht beperkt uitgebreid. Het is de verwachting dat de verkeersgeneratie niet toeneemt. De totale verkeersgeneratie van het plan is gering. Het is de verwachting dat de huidige wegen dit extra verkeer goed kunnen verwerken.
Het plangebied wordt voor auto's ontsloten via de Langeraarseweg. De Langeraarseweg is van oorsprong een weg te midden van lintbebouwing. Er is een zuidelijke ontsluiting richting Ter Aar en Alphen aan den Rijn en een noordelijke ontsluiting richting Bilderdam, Nieuwveen en Leimuiden (N207). De verkeersintensiteit richting het zuiden ligt rond 3.500 motorvoertuigen per dag en richting het noorden rond 2.900 motorvoertuigen per dag. De capaciteit van de Langeraarseweg ligt rond de 4.500 motorvoertuigen per dag. Dit zou theoretisch moeten passen zonder rekening te houden met andere bouwontwikkelingen. De Langeraarseweg ter hoogte van de huidige school is nu een woonerf met een maximumsnelheid van 15 km/uur. Ter hoogte van De Strooplikker is een voetgangersoversteek (zebrapad). Het is relatief veilig om van en naar school te komen.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor het voorliggende plan.
4.8.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Op 8 juli 2021 is de Nota parkeernormen gemeente Nieuwkoop 2021 vastgesteld. De gemeente Nieuwkoop zet met deze nota in op meer flexibiliteit in de toepassing van parkeernormen door meer doelgroep specifieke normen toe te passen voor zowel de auto als de fiets. Verder is er de mogelijkheid om deelauto’s in te zetten om de parkeernorm te verlagen.
Planspecifiek
Parkeerbehoefte
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is uitgegaan van de parkeernormen uit de Nota parkeernormen gemeente Nieuwkoop 2021. In de navolgende tabel staat de parkeerbehoefte weergegeven.
Soort woning / functie | Aantal woningen / eenheden / oppervlakte m² bvo | Parkeernorm per woning / lokaal / 100 m² bvo | Aantal parkeerplaatsen |
Gestapelde woning, 50 - 80 m² | 20 | 1,8 | 36,0 |
Basisonderwijs (per lokaal) | 13 | 0,9 | 11,7 |
Kinderdagverblijf (100 m²) | 490 m² | 1,5 | 7,4 |
Gymzaal (100 m²) | 538 m² | | 16,1 |
Totaal | | | 71,2 |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat er 72 parkeerplaatsen nodig zijn om te voldoen aan de ongewogen parkeerbehoefte. Op het parkeerterrein aan de Langeraarseweg zijn 50 parkeerplaatsen voorzien. In de basis is het parkeerterrein binnen het plangebied bedoeld voor het parkeren bij de nieuwe woningen.
Kiss & Ride
Bij scholen is er sprake van het brengen en halen van kinderen. Op basis van de locatie van de school in het dorp en de bereikbaarheid van de school per fiets en voet kan een lager percentage kinderen dat gebracht wordt per auto worden gehanteerd. Dit wordt gedaan aan de hand van de onderstaande tabel.
Doelgroep | Aantal leerlingen | Berekening | Aantal parkeerplaatsen |
groep 1-3 (onderbouw) | 124 | 124 * 0,3 * 0,5 * 0,75 | 13,95 |
groep 4-8 (bovenbouw) | 186 | 186 * 0,2 * 0,25 * 0,85 | 7,11 |
kinderdagverblijf | 67 | 67 * 0,65 * 0,25 * 0,75 | 8,17 |
Totaal | | | 29,23 |
Op het drukste moment, tijdens het brengen van de kinderen, is de parkeervraag 30 parkeerplaatsen.
Parkeervraag auto's
Voor een goede berekening van de totale parkeervraag kan er gekeken te worden naar de mogelijkheid van dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Daarvoor zijn de aanwezigheidspercentages aangehouden van het CROW. Er wordt ervan uitgegaan dat sportfuncties alleen beschikbaar zijn buiten schooltijden. Door het dorpse karakter van de kern Langeraar wordt ervan uitgegaan dat 75% van de bezoekers van de buurt-, sport-, en andere verenigingen die gebruik gaan maken van de gymzaal lopend of met de fiets komen. De andere 25% komt met de auto omdat deze van buiten de kern Langeraar komen. Onderstaande tabel toont de aanwezigheidspercentages per dagmoment.
Onderstaande tabel geeft het benodigde aantal parkeerplaatsen op basis van de aanwezigheidspercentages weer.
Het drukste moment is de werkdagmiddag. Er zijn dan 19,05 parkeerplaatsen benodigd voor personeel (100% aanwezig). Daarnaast zijn er 16,2 parkeerplaatsen benodigd voor bewoners en bezoekers (50% aanwezig). Voor de Kiss & Ride zijn 29,23 parkeerplaatsen benodigd (piek voor het in- en uitgaan van de school).
Op basis van dubbelgebruik van parkeerplaatsen tussen de verschillende functies op de planlocatie voldoen de getekende openbare parkeerplaatsen die nu zijn ingetekend niet aan de parkeervraag. Echter wordt er in de praktijk geparkeerd door ouders op het plein voor de kerk. Dit terrein is openbaar toegankelijk, maar niet in eigendom van de gemeente. Toch wordt het plein al decennia lang gebruikt als openbaar parkeerterrein. In overleg met de kerk is besproken dat het plein voor de kerk in beginsel ook in de toekomst beschikbaar zal zijn voor halen en brengen.
In het meest ongunstigste geval zou de kerk een hek kunnen neerzetten voor het plein, zodat het terrein niet meer toegankelijk vanaf de Langeraarseweg voor ouders van de school. Deze zullen dan toch ergens moeten parkeren. Als het kerkplein in de toekomst wel wijzigt waardoor parkeercapaciteit verplaatst of verdwijnt, dan moet dit opgevangen worden. Een optie is om haakse parkeervakken te maken ter hoogte van het kerkplein aan de Langeraarseweg.
Fietsparkeren
Tevens dient ook naar de parkeervraag voor fietsen gekeken te worden. Onderstaande tabel geeft de parkeernorm voor fietsen weer. De parkeernorm voor het kinderdagverblijf is indicatief, hier is geen officiële norm voor.
Functie | Parkeernorm | Programma | Aantal parkeerplaatsen |
basisonderwijs leerlingen | 5 per 10 leerlingen | 310 leerlingen | 155 |
basisonderwijs medewerkers | 0,4 per 10 leerlingen | 310 leerlingen | 7,4 |
kinderdagverblijf | 1,5 per 100 m² bvo | 490 m² bvo | 7,35 |
Totaal | | | 169,75 |
De benodigde hoeveelheid parkeerplaatsen voor fietsen kan in de buitenruimte bij het nieuwe schoolgebouw worden gerealiseerd.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan er geconcludeerd worden dat er voldoende mogelijkheden zijn om te voorzien in het benodigde aantal (fiets)parkeerplaatsen. Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
5.2 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.3 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.4 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.5 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende (dubbel)bestemmingen:
Groen
De gronden met de bestemming 'Groen' zijn primair aangewezen voor de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen. Op deze manier wordt de groene ruimte en de daarbij behorende ruimtelijke kwaliteit rondom het woongebouw geborgd. Het is binnen deze bestemming niet toegestaan om bouwwerken op te richten anders dan voorzieningen ten behoeven van het algemeen nut.
Maatschappelijk
De gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn primair aangewezen voor educatieve voorzieningen met bijbehorende onderwijs en opvoeding gerelateerde voorzieningen (inclusief voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang), zorggerelateerde voorzieningen, een bibliotheek, alsmede ondergeschikt sociale en verenigingsactiviteiten. Voorts zijn de gronden aangewezen voor bijkomende voorzieningen ten behoeve van de ontsluiting, de inpassing, het parkeren, het spelen, etc.
Binnen deze bestemming is een bouwvlak aangegeven waarbinnen het hoofdgebouw moet worden gerealiseerd. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd (deels twee bouwlagen en deels één bouwlaag). De maximale bouw- en goothoogtes zijn (gedifferentieerd door middel van maatvoeringsvlakken) aangegeven op de verbeelding. Buiten het bouwvlak mogen tevens overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale hoogte van 3 m (behalve voor vlaggenmasten en lichtmasten die 8 meter hoog mogen zijn en terreinafscheidingen die niet hoger mogen zijn dan 1 of 2 m). Ook is bepaald dat moet worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing onder meer ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken, ter waarborging van de verkeersveiligheid en de parkeergelegenheid en ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
Verkeer - Verblijfsgebied
Het parkeerterrein en de centrale ontsluitingsweg zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De gronden zijn bestemd ten behoeve van parkeren voor het IKC en de woningen en voor de ontsluiting van het plangebied. Daarnaast zijn de gronden onder andere bestemd voor voet- en fietspaden en groenvoorzieningen.
Water
Het in het reeds aanwezig plangebied oppervlaktewater is als zodanig bestemd. Binnen de bestemming 'Water' is het niet toegestaan om te bouwen, behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor het wonen, met de mogelijkheid van de uitoefening van beroepen aan huis. Daarnaast zijn de gronden onder andere bestemd voor wandel- en fietspaden, erven, tuinen, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
Hoofdgebouwen (woningen) mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximale bouwhoogten (respectievelijk 8 en 13 m) en het maximum aantal woningen (20) zijn aangegeven op de verbeelding. Naast de hoofdgebouwen zijn bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Waterstaat - Waterkering
Ter plaatse van waterstaatkundige werken die een functie als waterkering hebben is de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ opgenomen. Deze dubbelbestemming heeft tot doel de waterkering te beschermen. De dubbelbestemming heeft voorrang boven de andere geldende bestemmingen en legt beperkingen op aan deze onderliggende bestemmingen.
Ten eerste mag binnen de dubbelbestemming niet worden gebouwd. Onder voorwaarden kan van het bouwverbod afgeweken worden. Daarnaast is het niet mogelijk om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werken of werkzaamheden uit te voeren.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
In het onderhavige geval zijn de gronden waarvoor de bestemmingswijziging plaatsvindt in eigendom van de gemeente Nieuwkoop. De gemeentelijke kosten worden verdisconteerd in de verkoopprijs van een deel van de gronden dan wel vanuit de gemeentelijke begroting gedragen. Het verhaal van kosten is daarmee ‘anderszins verzekerd’. Er kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Bro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de raad wordt het vaststellingsbesluit bekendgemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
De gemeente Nieuwkoop heeft ten aanzien van de planvorming op verschillende momenten de omgeving - in brede zin - betrokken middels participatie. Dit is gedaan tijdens de locatiekeuze en de totstandkoming van het stedenbouwkundig kader. Met vertegenwoordigers van de kerk, de dorpsraad en ondernemers uit het dorp vindt periodiek overleg plaats. Voor bewoners en omwonenden is op 17 februari 2021 een bijeenkomst georganiseerd. Daarnaast is het project gepresenteerd op de website 'Denk mee Nieuwkoop'.
Uit de participatie zijn de volgende aandachtspunten en suggesties naar voren gekomen:
- aandacht voor de verbinding van het kindcentrum met het centrale gebied van het dorp;
- goede mogelijkheden om veilig lopend en met de fiets het kindcentrum te bereiken;
- toegankelijkheid van het gebouw en de omliggende ruimte voor mensen met een beperking, en mensen met kleine kinderen;
- voldoende oplossingen voor parkeren, zowel parkeren voor langere tijd als halen en brengen bij het kindcentrum; kiss & ride;
- aandacht voor verkeersveiligheid en duidelijke verkeersstromen in het gebied;
- het gebouw in twee lagen bouwen biedt kansen op het gebied van ruimte creëren en duurzaamheid;
- het gebouw moet ruimte bieden voor zowel rustige activiteiten als spelen en bewegen;
- voldoende (groene) buitenruimte die kinderen uitnodigt om te bewegen;
- het uitzicht vanuit het gebouw 'plan 66' wordt zeer gewaardeerd; graag behouden;
- suggestie om te voorzien in ruimte voor mensen om elkaar te ontmoeten onder het genot van een kop koffie;
- suggestie om (meer) ruimte te maken voor centrumvoorzieningen, waaronder een supermarkt;
- aandacht voor onderwijs en veiligheid tijdens de bouw.
De aandachtspunten zijn of worden zoveel mogelijk meegenomen in de planvorming.
7.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
In deze paragraaf of in een separate bijlage worden te zijner tijd de resultaten van het wettelijk vooroverleg opgenomen.
7.3 Verslag zienswijzen
In deze paragraaf of in een separate bijlage worden te zijner tijd de eventuele zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.