direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Teylerspark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Door het toegenomen aantal woningzoekenden die zijn aangewezen op de sociale sector moeten vraag en aanbod op de woningmarkt weer beter in balans worden gebracht. Er is een tekort aan sociale woningen ontstaan. Mede als gevolg van de verhoogde asielinstroom in Nederland is ook voor de gemeente Nieuwkoop de opgave ten aanzien van de huisvesting van statushouders verhoogd ten opzichte van de periode voor 2015. De provincie Zuid-Holland heeft de gemeenten op 2 december 2015 een brief gestuurd waarin de provincie benadrukt dat gemeenten moeten voorzien in voldoende sociale huisvesting.

De provincie heeft de gemeente Nieuwkoop in 2015 bij brief verzocht een plan van aanpak voor de huisvesting van statushouders op te stellen. De gemeente Nieuwkoop heeft hier bij besluit van 21 januari 2016 gehoor aan gegeven door de mogelijkheden te onderzoeken om extra sociale huurwoningen te realiseren voor zowel statushouders als regulier woningzoekenden. Op 21 april 2016 heeft de gemeenteraad het besluit genomen om extra sociale huurwoningen te bouwen ten behoeve van de doorstroom van woningzoekenden, zodat de achtergebleven huurwoningen voor andere urgente woningzoekenden (zoals statushouders) beschikbaar komen. In totaal worden op grond van dit besluit drie locaties ontwikkeld: Damstaete te Langeraar, Teylerspark te Nieuwveen en de Middelweg in Ter Aar.

Voorliggend document bevat de toelichting op de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan ten behoeve van de bouw van 20 sociale huurwoningen ter plaatse van het Teylerspark in Nieuwveen. De regels en verbeelding zijn juridisch bindend; de toelichting geeft een motivatie van de gemaakte keuzes in het bestemmingsplan en achtergrondinformatie van de locatie. Het bestemmingsplan als geheel biedt derhalve een actueel planologisch kader voor de realisatie van de gewenste ontwikkeling.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidkant van de kern Nieuwveen. Het bestaat nu uit agrarisch gebied. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan een watergang met daarboven een groenstrook en de woningen van het Gruttoveld en Weegbree. Aan de oostkant ligt het Teylersplein met het gezondheidscentrum en het gemeentehuis. Aan de zuid- en westzijde grenst het plangebied aan agrarische gronden.

Figuur 1: Luchtfoto projectlocatie (bron: Google Maps)

 afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0001.png"

1.3 Voorgaande planologische regeling

Ter plaatse van het plangebied gold het bestemmingsplan Kern Nieuwveen, vastgesteld op 3 oktober 2006. De gronden hadden in dat bestemmingsplan een agrarische bestemming met een wijzigingsbevoegdheid naar een maatschappelijke bestemming (zie onderstaande figuur). Dit bestemmingsplan Kern Nieuwveen is inmiddels geactualiseerd, waarbij de omliggende gronden in het actualisatiebestemmingsplan (bestemmingsplan Nieuwveen, Zevenhoven, Noordeinde) een groenbestemming hebben gekregen. Dit sluit beter aan op de woonbestemming.

Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Kern Nieuwveen (2006)

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0002.png"

Bovenstaande afbeelding bevat een uitsnede van de plankaart van het voorgaande bestemmingsplan 'Kern Nieuwveen' uit 2006. Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is aangeduid in het oranje.

Te zien is dat de bestemming 'Agrarisch' geldt. Daarnaast ligt op de locatie ook de aanduiding 'Wijzigingsbevoegdheid XI' naar een maatschappelijk bestemming.

1.4 Doel van het bestemmingsplan

Het voorgaande bestemmingsplan liet de bouw van 20 woningen en het beoogd gebruik op locatie Teylerspark niet toe, omdat de gronden een agrarische bestemming hadden. Hierdoor is het doorlopen van een planologische procedure vereist. De procedure wordt doorlopen aan de hand van een (postzegel)bestemmingsplan. Met onderhavig bestemmingsplan wordt, na inwerkingtreding, voor de beoogde functies een directe gebruiks- en bouwtitel geboden.

1.5 Crisis- en Herstelwet

Aangezien het bestemmingsplan het planologisch mogelijk maakt om meer dan 12 woningen in een aaneengesloten gebied te ontwikkelingen, is op het besluit tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan de Crisis- en Herstelwet van toepassing. Dit betekent onder andere dat belanghebbenden in het beroepschrift dienen aan te geven welke beroepsgronden zij aanvoeren tegen het besluit. Ingevolge artikel 1.6a van de wet kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.

1.6 Leeswijzer

In de navolgende hoofdstukken worden de volgende onderwerpen behandeld:

Hoofdstuk 2: beschrijving van de huidige en toekomstige situatie binnen het plangebied;

Hoofdstuk 3: toetsing van het project aan het beleid van rijk, provincie en gemeente;

Hoofdstuk 4: beoordeling ontwikkeling aan de hand van ruimtelijke en milieutechnische aspecten;

Hoofdstuk 5: toelichting op de planvorm en planregels;

Hoofdstuk 6: beschrijving van de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het initiatief

2.1 Visie gemeente Nieuwkoop

De gemeenteraad van Nieuwkoop wil graag doorstroming in de sociale huursector. Op 21 april 2016 heeft de raad het besluit genomen om extra sociale huurwoningen te bouwen, waar huidige bewoners uit de gemeente naartoe kunnen doorstromen. Zo komen er op verschillende plaatsen in de gemeente sociale huurwoningen beschikbaar, die betrokken kunnen worden door (onder meer) statushouders. Op die manier meent de gemeenteraad een goede spreiding van reguliere woningzoekenden en statushouders teweeg te brengen. De raad vindt het namelijk belangrijk dat de nieuwe inwoners goed integreren in de samenleving.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied is ongeveer 5.900 m2 groot en bestaat uit grasland dat in eigendom is van de gemeente.

2.3 Toekomstige situatie

2.3.1 Planconcept

Op 23 juni 2016 heeft de gemeenteraad middels een besluit ingestemd met de stedenbouwkundige ontwerpen voor de sociale huurwoningbouwlocaties Damstaete in Langeraar, Middelweg in Ter Aar en Teylerspark in Nieuwveen. In onderstaande afbeelding is de verkaveling van Teylerspark opgenomen.

Figuur 3: Verkaveling (en tijdelijke ontsluiting)

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0003.png" 

2.3.2 Stedenbouwkundig ontwerp

Het ontwerp voor de nieuwe woningen op Teylerspark is gebaseerd op de rationele rechthoekige verkaveling van de polder. De woningblokken staan haaks op de ontsluitingsweg. Door de rijen woningen op deze manier een kwartslag te draaien ten opzichte van de weg ontstaat voor alle woningen een gunstige bezonning. De woningen staan niet aan de ontsluitingsweg, maar aan een rustig pad met groen voor het huis. Vanuit het nieuwe plan, maar ook vanuit de bestaande woningen, is er meer zicht op het groen dat ten zuiden van de ontsluitingsweg aangelegd wordt. Op deze manier wordt er een rustige groene woonomgeving gecreëerd.

Figuur 4: Programmatische indeling plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0004.png"

Door de ligging in de noordoosthoek van het plangebied sluit de bebouwing aan bij de bestaande bebouwing. De verbindingen voor langzaamverkeer naar voorzieningen in Nieuwveen zijn op deze manier zo kort mogelijk.

2.3.3 Woningtypologie

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van sociale huurwoningen mogelijk. De maatvoering van de woningen betreft een breedtemaat van 5,4 meter voor de tussenwoningen en biedt ruimte voor mogelijk bredere woningen op de koppen. De woningen krijgen een bouwhoogte van maximaal 10 meter met een maximale goothoogte van 6 meter. Deze bouwregels maken woningen bestaande uit twee lagen met een kap mogelijk. De woningen zullen worden voorzien van een voor- en achtertuin. De kavels zijn gemiddeld 120 m2 groot.

Figuur 5: Indicatieve doorsnede

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0005.png"

2.3.4 Infrastructuur (ontsluiting en parkeren)

De hoofdontsluiting van het plangebied sluit vooralsnog uitsluitend aan op het Teylersplein. Fietsers en voetgangers maken gebruik van dezelfde ontsluiting. De verbinding met het Teylersplein wordt gemaakt door middel van een duiker. De ontsluitingsweg is 6 meter breed. Vanaf de ontsluitingsweg loopt een doodlopende weg naar de parkeerplaatsen achter de woningen. Na de realisering van Teylerspark 2 zal de ontsluiting voor het autoverkeer in de richting van de Laan der Verwondering verlopen.

Langs de weg en de parkeerplaatsen ligt een trottoir van 2,10 meter breed. De woningen zijn aan de voorzijde bereikbaar via een voetpad van 3 meter breed. Aan de noordzijde van de woningen komt een voetpad op de plaats waar nu een informeel 'olifantspaadje' door het veld loopt. Dit sluit met een bruggetje aan op de noordelijk gelegen woonwijk.

Parkeren vindt plaats in haaksparkeervakken (5 bij 2,5 meter) achter de woningen. Door het parkeren te centreren aan de achterzijde van de woningen blijft de voorzijde van de woningen vrij van auto's, terwijl er toch dicht bij de woningen geparkeerd kan worden. Ten behoeve van het woningbouwproject is een berekening gemaakt voor het aantal benodigde parkeerplaatsen. Daarbij zijn de parkeernormen van 'Parkeerbeleid gemeente Nieuwkoop 2015' gehanteerd voor het beoogde woningtypologie in het gebied. Voor een sociale huurwoning geldt een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen (waarvan 0,3 voor bezoekers). Er dienen derhalve 36 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. In de voorbeeldverkaveling in bovenstaand figuur zijn 36 parkeerplaatsen opgenomen. Het plan voldoet daarmee aan de gemeentelijke norm.

2.3.5 Openbare ruimte

Rondom de woningen van Teylerspark zijn meerdere groengebieden gelegen. De exacte invulling hiervan wordt later gemaakt. Het groen direct voor de woningen krijgt een inrichting passend bij de woonomgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in de AMvB Ruimte, die met de structuurvisie in procedure is gebracht.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.

Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlak met dit nationaal beleid. Toch kan geconcludeerd worden dat het onderhavige plan in overeenstemming is met de structuurvisie. De structuurvisie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de structuurvisie is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd die per 1 oktober 2012 als procesvereiste is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bevatte aanvankelijk drie treden die doorlopen dienden te worden in een ruimtelijke procedure. Genoemd artikel in het Besluit ruimtelijke ordening (en daarmee de ladder) is per 1 juli 2017 aanmerkelijk vereenvoudigd. Bij de opstelling van het voorliggende bestemmingsplan is nog de voorgaande uitgebreide ladder gehanteerd. Hierop wordt onderstaand in paragraaf 3.2.3 in het kader van de provinciale Verordening Ruimte verder ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Op 14 december 2016 is de geactualiseerde Visie ruimte en mobiliteit (VRM) vastgesteld door Provinciale Staten. Het hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent onder meer het zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving.

In de VRM zijn vier thema's te onderscheiden, te weten:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

In onderhavig project zijn met name het eerste en, wellicht in wat mindere mate, het derde thema van belang. Hieronder worden beide thema's nader toegelicht.

Thema 1: Beter benutten en opwaarderen van wat er is
De bestaande steden, dorpen, landschappen en infrastructuurnetwerken bieden goede kansen om de capaciteit van de netwerken beter te benutten en, in samenhang daarmee, het ruimtegebruik te intensiveren. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik. Een effect daarvan is dat functies en activiteiten beter met elkaar in verband worden gebracht.


Thema 3: Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit
De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

3.2.2 Programma Ruimte 2016

In de VRM is het Programma Ruimte opgenomen, die de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken beschrijft. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiemix uit het programma bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet. Het Programma Ruimte speelt in onderhavig project een belangrijke rol bij de motivatie van de regionale behoefte aan (extra) woningen.

De Woningmarktverkenning Zuid-Holland is voor de provincie uitgangspunt voor gesprek over de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte met de regio's. Dit woningbehoefte onderzoek wordt iedere drie jaar geactualiseerd. De Woningmarktverkenning is gebaseerd op het landelijke woningbehoefteonderzoek (het WoON) en de provinciale Bevolkingsprognose (BP). De Bevolkingsprognose geeft inzicht in de verwachte huishoudensgroei op (sub)regionaal niveau. In de Woningmarktverkenning wordt vanuit de BP een doorvertaling gemaakt naar kwalitatieve behoefte, onder andere woonmilieus en prijsklassen.

Naast de Bevolkingsprognose voert de provincie iedere drie jaar een onderzoek uit naar de woningbehoefte op basis van binnenlands migratiesaldo nul. Dit is de Woningbehoefteraming (WBR). De WBR kan als aanvulling worden gebruikt op de BP, om inzicht te geven in het aantal woningen dat gebouwd zou moeten worden voor de eigen bevolking van een gemeente (lokale behoefte).

De provincie heeft op basis van de Huisvestingswet een wettelijke toezichthoudende taak op de huisvesting van vergunninghouders (veelal in de sociale woningbouw). Het Rijk stelt de taakstelling vast per gemeente. Vergunninghouders worden door het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) toegewezen aan gemeenten. De provincie ziet erop toe dat de gemeenten deze taak goed en adequaat uitvoeren. De taakstelling om vergunninghouders te huisvesten brengt een vraag naar goedkope woningen en woonruimten met zich mee. Deze maakt onderdeel uit van de woningbehoefte in een regio, waarover in regionaal verband afspraken worden gemaakt in het kader van de regionale woonvisie. De provincie faciliteert waar mogelijk bij knelpunten en voert overleg en maakt afspraken met de betrokken partijen, waaronder de ministeries van Binnenlandse Zaken en Veiligheid en Justitie en het COA.

Woningbehoefteraming 2016 (WBR2016)

De nieuwe Zuid-Hollandse woningbehoefteraming (WBR) en bevolkingsprognose (BP) zijn

gebaseerd op nationale inzichten met betrekking tot bevolkingsontwikkeling: de CBS-Prognose 2015. De Zuid-Hollandse Woningbehoefteraming 2016 (WBR2016) geeft voor elke regio inzicht in hoeveel extra woningen er nodig zijn, voor het huisvesten van nieuwe huishoudens. De WBR en de BP worden gebruikt in het kader van de regionale woonvisies.

De hogere asielmigratie leidt de komende jaren in Zuid-Holland tot een extra behoefte van

20.000-30.000 woningen. Het gaat daarbij specifiek om een vraag naar goedkope woningen

of woonruimten. In combinatie met alle andere woningzoekenden die zijn aangewezen op de sociale sector, resulteert dit in een grotere druk op de woningvoorraad onder de

liberalisatiegrens.

Gemeente Nieuwkoop valt binnen de regio Holland-Rijnland. In de WBR2016 wordt de volgende woningbehoefte aangegeven voor Holland-Rijnland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0006.png"

Tot en met 2040 is er binnen de regio nog steeds sprake van een woningbehoefte, waarbij na 2030 de behoefte ten opzichte van de periode daarvoor wel afneemt.

Meer specifiek voor de gemeente Nieuwkoop is in de WBR2016 de volgende woningbehoefte aangegeven:

tabel 1: woningbehoefte 2015-2029 (bron: WBR2016)

WBR 2016  
Periode   2015-2019   2020-2024   2025-2029  
woningbehoefte   982   291   106  

3.2.3 Verordening Ruimte 2016

In de Verordening Ruimte 2014 (actualisatie 2016) worden de beleidsdoelstellingen uit voornoemde beleidsstukken vertaald naar concrete regelgeving. Voor voorliggend plan zijn de volgende artikelen uit de verordening van toepassing:

  • artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking;
  • artikel 2.1.11 20 Ke-contour Schiphol;
  • artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit.

De toets aan deze artikelen vindt hieronder plaats.

Verordening Ruimte: Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Zoals eerder vermeld is het Besluit ruimtelijke ordening per 1 juli 2017 in zoverre herzien dat de ladder van duurzame verstedelijking aanmerkelijk is vereenvoudigd. Bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan is nog uitgegaan van de uitgebreide ladder. De desbetreffende drie treden worden onderstaand besproken.

Trede 1:

De voorgenomen ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte.

In de Woonvisie Nieuwkoop 2016-2025, vastgesteld op 22 september 2016, is de reguliere behoefte beschreven. De woonvisie vraagt in het specifiek aandacht voor veranderingen in de bevolkingssamenstelling (kleinere huishoudens), de sociale huur, jongeren en starters, (jonge) gezinnen, middeninkomens, spoedzoekers en ouderen. De Woningbehoefteraming 2016 laat zien dat in de gemeente Nieuwkoop tot en met 2025 behoefte is aan ongeveer 1.100 extra woningen om de autonome bevolkingsgroei op te vangen. Het huidige bouwprogramma in de gemeente heeft een omvang van ruim 800 woningen. De gemeente moet dit decennium op zoek naar nieuwe ontwikkellocaties voor nog eens circa 300 woningen. Voorliggend plan levert een (kleinschalige) bijdrage aan deze opgave. Bovendien is sprake van een bijdrage in een gewenste segment: de sociale huursector. In het goedkope huursegment is de behoefte het grootst. Deze behoefte is nader beschreven in de paragraaf Regionale Woonagenda Holland Rijnland (zie paragraaf 3.3). De beoogde woningen staan op de planlijst 2016 van de regiogemeenten in Holland Rijnland. Voor de plannen geldt dat de woningen passen binnen de woningbehoefte en dat ze kunnen worden beschouwd als regionaal afgestemd.

Naast de actuele behoefte spelen ook politieke belangen. De provincie Zuid-Holland heeft in december 2015 aangegeven dat er behoefte is aan toevoeging van extra woningen op de woningmarkt. De nationale behoefte aan extra woningen in de sociale huursector komt voort uit de nationale aanpak van de verhoogde asielinstroom. De gemeente is verplicht mogelijkheden te onderzoeken om extra sociale huurwoningen te realiseren voor zowel statushouders als reguliere woningzoekenden. Ook heeft de provincie in december 2015 aangegeven dat de gemeente Nieuwkoop moet voorzien in voldoende sociale huisvesting om vraag en aanbod op de woningmarkt beter in balans te krijgen. De reden achter deze actuele behoefte is dat de sociale woningvoorraad in woonruimte moet voorzien voor het toegenomen aantal vergunninghouders en alle andere woningzoekende die zijn aangewezen op de sociale sector.

De beoogde ontwikkeling voorziet in de actuele regionale behoefte. In voorliggend plan wordt een bijdrage geleverd aan het woningaanbod in de sociale huursector. Het plan past bij de uitgangspunten van het provinciaal beleid en de regionale en gemeentelijke woonvisie. Hiermee is de eerste trede van de ladder doorlopen.

Trede 2:

Indien uit de beschrijving van stap 1 blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Voorliggende ontwikkeling betreft een herstructurering buiten bebouwd dorpsgebied. De zone van het bebouwd stads- of dorpsgebied is niet de “nieuwe” rode contour. De rode contour was een lijn die een verbodsbepaling vorm gaf: nieuwe stedelijke ontwikkeling mocht niet buiten de contour. Het bebouwd stads- of dorpsgebied is een hulpmiddel bij het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking; de wettelijke motiveringsplicht voor omvang en locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dus ook buiten BSD is verstedelijking, onder de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), Bro en VRM (Visie Ruimte en mobiliteit, Programma ruimte en Verordening ruimte) aangegeven voorwaarden, mogelijk.

De mogelijkheden binnen het bebouwd dorpsgebied van Nieuwveen zijn (te) beperkt om te kunnen voorzien in de actuele regionale behoefte. De mogelijkheden binnen bestaand dorpsgebied zijn uitvoerig onderzocht. Op basis van een verkenning van mogelijkheden is voorliggende ontwikkeling, samen met twee andere ontwikkelingen, naar voren gekomen als het meest kansrijk. Bij de keuze van de locaties is gekozen voor grond met goede bodemgesteldheid die reeds in bezit is van de gemeente of van een corporatie. Indien andere gronden moeten worden aangekocht lopen de kosten nog verder op. Sociale huurwoningen zijn zowel voor de gemeente als voor de corporatie niet kostendekkende ontwikkelingen.

In dit kader is onderzocht welke aan het bebouwd dorpsgebied grenzende locaties zich lenen voor kleinschalige expansie van de kern Nieuwveen. Voorliggend plan zorgt in ruimtelijk perspectief niet voor het verleggen van een bebouwingsgrens.

Daarnaast dient te worden opgemerkt dat Teylerspark is gelegen in een gebied nabij enkele vliegroutes van luchthaven Schiphol. Daardoor is een behoorlijke geluidbelasting ten gevolge van vliegtuiglawaai te verwachten. Deze geluidbelasting wisselt sterk over het etmaal en gedurende het jaar, afhankelijk van het baangebruik op Schiphol. Het is niet uit te sluiten dat de geluidbelasting in de toekomst verandert, ofwel door veranderingen in baangebruik of wel door groei of krimp van de luchthaven. Bij het ontwerp van de woningen wordt daarom gestreefd naar een hoge geluidisolatie, zodat een zo laag mogelijk binnenniveau ontstaat en daarmee een acceptabel woon- en leefklimaat. In hoeverre het geluidniveau ook wordt beleefd als geluidhinder is een subjectieve ervaring, die sterk afhankelijk is van persoonlijke omstandigheden. De acceptatie van geluidhinder wordt in het algemeen vergroot indien (toekomstige) bewoners zich van tevoren bewust zijn van de te verwachten geluidbelasting. Gelet hierop zet de gemeente zich in om bewoners actief te informeren over dit onderwerp.

Trede 3:

Wanneer de ruimtevraag niet kan worden opgevangen binnen het bestaande stedelijk gebied, dient trede 3 doorlopen te worden.

De locatie is naar aard en eisen van de ontwikkeling adequaat ontsloten. De nieuwe woningen worden ontsloten op de bestaande verkeersnetwerken (na de realisering van Teylerspark 2 hoofdontsluiting in de richting van de Laan der Verwondering). De impact is, gezien de omvang van de nieuwbouw (en bijhorende toename aan vervoersbewegingen), zeer beperkt.

Verordening Ruimte: Artikel 2.1.11 20 Ke-contour Schiphol

Lid 1 Woningbouw uitsluitend binnen bestaand stads- en dorpsgebied

Voor de gronden binnen de 20 Ke-contour, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op 'Kaart 13 20 Ke-contour Schiphol', kan een bestemmingsplan voorzien in nieuwe woningen, uitsluitend binnen het bestaand stads- en dorpsgebied.

Lid 2 Uitzonderingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied

In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan in onderstaande gevallen voorzien in nieuwe woningen buiten bestaand stads- en dorpsgebied als het betreft:

  • a. woningbouw binnen de voormalige bebouwingscontour van de streekplannen uit 2003, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op 'Kaart 13 20 Ke-contour Schiphol';
  • b. ......................
  • c. ......................
  • d. ......................
  • e. ......................

Lid 3 Motivering met betrekking tot geluid

Voor zover een bestemmingsplan nieuwe woningen toestaat op de gronden binnen de 20 Ke-contour, wordt in de toelichting van dat plan rekenschap gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen.

De 20 Ke-contour is een planologische contour bedoeld om terughoudendheid te betrachten voor wat betreft woningbouw buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Deze terughoudendheid is enerzijds ingegeven vanuit het oogpunt van de bescherming van mensen tegen vliegtuiggeluid, en anderzijds om voldoende ruimte te laten voor (toekomstige) ontwikkelingen (zoals veranderingen in aanvliegroutes) van de mainport Schiphol.

Binnen de 20 Ke-contour wordt buiten bestaand stads- en dorpsgebied in principe geen grootschalige woningbouw toegestaan. Woningbouw in dat gebied wordt niet volledig uitgesloten om het buitengebied niet volledig op slot te zetten. Vanwege de continuïteit van overheidsbeleid blijven nog niet gerealiseerde woningbouwlocaties binnen de voormalige rode contour uit de streekplannen van 2003 wel mogelijk.

De locatie Teylerspark valt binnen de 20 Ke-contour van Schiphol. Woningbouw binnen de voormalige bebouwingscontour uit 2003 blijft mogelijk. De locatie Teylerspark valt binnen de voormalige rode contour van Streekplan Oost uit 2003, waardoor dit woningbouwproject in het kader van de 20-Ke zone mogelijk is.

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben bij besluit van 18 april 2017, nr. 910083/934755, de “Beleidsregel wonen en vliegen 20 Ke-contour Schiphol Noord-Holland” vastgesteld. Deze "Beleidsregel wonen en vliegen 20 Ke-contour Schiphol" is een verdere uitwerking van de regel (zoals die in de Verordening is opgenomen) om rekenschap te geven van bouwen in geluidbelast gebied. Tegelijkertijd vragen Gedeputeerde Staten aan de gemeenten binnen de 20 Ke-contour dat zij ook een eigen beleidsregel vaststellen waarin voornoemde afspraken zijn uitgewerkt.

De gemeenteraad heeft deze beleidsregel op 11 mei 2017 vastgesteld. De beleidsregel is met ingang van 26 mei 2017 in werking getreden. Met deze beleidsregel heeft de gemeente aangegeven op welke wijze rekenschap wordt gegeven in bestemmingsplannen over (bijvoorbeeld) de geluidsbelasting van nieuwe woningen en indien nodig maatregelen om het geluidsniveau binnen de woning te verminderen. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt extra aandacht besteed aan de afweging van de belangen die met de beoogde woningbouw binnen 20 Ke contour zijn gemoeid. Er wordt een afweging gemaakt waarbij de lokale leefbaarheid en vitaliteit een belangrijke rol spelen.

Er kan op de volgende wijze rekenschap van de keuze van de onderhavige locatie voor de realisering van (sociale huur)woningen worden gegeven:

Er is sprake van een tekort aan woningen in sociale sector. Daar komt bij dat als gevolg van de toenmalige verhoogde asielinstroom in Nederland er ook voor de gemeente Nieuwkoop een opgave ligt ten aanzien van de huisvestiging van statushouders. De provincie Zuid-Holland heeft de gemeenten op 2 december 2015 een brief gestuurd waarin de provincie benadrukt dat gemeenten moeten voorzien in hun verantwoordelijke taak voor voldoende sociale huisvesting. De gemeente Nieuwkoop heeft hier destijds bij besluit van 21 januari 2016 gehoor aan gegeven door in te zetten op extra huisvesting van statushouders binnen de eigen gemeentegrenzen en de mogelijkheden te onderzoeken om extra sociale huurwoningen te realiseren voor zowel statushouders als regulier woningzoekenden. Op 21 april 2016 heeft de gemeenteraad het besluit genomen om extra sociale huurwoningen te bouwen (mede) ten behoeve van de doorstroom van woningzoekenden, zodat de achtergebleven huurwoning voor andere urgente woningzoekenden beschikbaar komt. Teylerspark is één van de daartoe aangewezen woningbouwlocaties.

Verder kan erop worden gewezen dat in Structuurvisie Nieuwkoop 2040 is vermeld dat een gericht woningbouwbeleid een evenwichtige bevolkingsopbouw moet stimuleren om aldus het draagvlak voor voorzieningen te ondersteunen. Dit betreft met name de grotere kernen waar binnen de contouren nog de meeste ruimte voor de realisering van woningen resteert.

De gemeente zal in de informatievoorziening bij de nieuw bewoners benadrukken dat het plangebied zich geheel bevindt op een door vliegtuiggeluid belaste locatie. In dat verband kan erop worden gewezen dat de Omgevingsdienst West-Holland (ODHW) de cumulatieve geluidbelasting van de beoogde woningen heeft berekend. Dit betreft het totale geluidniveau op de woningen als gevolg van het wegverkeerslawaai, het industrielawaai en het luchtvaartlawaai (zie berekening ODWH dd. 20 juni 2017). Er is een cumulatief geluidniveau (Lden) berekend van 59 dB. Dit heeft tot gevolg dat extra aandacht besteed zal moeten worden aan de geluidwering van de gevels.

Verordening Ruimte: Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheidt maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie.

De realisatie van de woningen in Teylerspark vallen onder transformeren. Om te bezien of het plan voldoet aan de doelstellingen en richtpunten van het provinciaal beleid, wordt ingezoomd op de kwaliteitskaart. Volgens de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit (zie onderstaand figuur) valt de projectlocatie binnen het veencomplex, het droogmakerijenlandschap en stads- en dorpsranden. De locatie is globaal aangegeven met het rode ovaal.

Binnen deze gebieden gelden de volgende richtlijnen:

  • Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn gericht op het beperken van de bodemdaling;
  • Ontwikkelingen in droogmakerijen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding;
  • Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten.
  • Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

Figuur 6: Uitsnede Kwaliteitskaart met planlocatie in rood (bron: www.zuid-holland.nl)

 afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0007.png"

 
De ontwikkeling komt op de volgende wijze tegemoet aan bovenstaande richtlijnen:

  • In voorliggend plan is geen sprake van bodemdaling;
  • Er zijn specifieke maatregelen getroffen t.a.v. duurzame waterhuishouding (d.m.v. watercompensatie);
  • De beoogde ontwikkeling past qua schaal en patroon bij de omliggende verkaveling. De aansluiting is onderbouwd in paragraaf 2.3 van de toelichting. Er is sprake van behoud van doorzichten. De woningen worden zo dicht mogelijk bij het bebouwd dorpsgebied gerealiseerd en zijn daarnaast gelegen in een 'inkeping' van twee zones met bebouwing, waardoor geen verrommeling van het landschap plaatsvindt;
  • De ontwikkeling levert een passende overgangskwaliteit: er is zowel sprake van 'front' als 'contact', door het creëren van zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals een wandelroute achter de woningen richting Gruttoveld. Daarnaast zorgt de kleinschalige, landschappelijk ingepaste bebouwing voor een geleidelijke overgang tussen bebouwd gebied en landschap.

De planlocatie is dus weliswaar gelegen buiten het bestaand dorpsgebied, maar er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De projectlocatie is niet gelegen binnen een beschermingszone. Het plan volgt daarmee de provinciale richtlijnen.

3.3 Regionaal beleid

Regionale woonagenda Holland Rijnland (december 2014)

Om goed in te kunnen spelen op de nieuwe omstandigheden hebben de gemeenten in Holland Rijnland deze Regionale Woonagenda opgesteld. Met de woonagenda willen de gemeenten de woningmarkt versterken. Ook is er een belangrijke koppeling met het ruimtelijk beleid, zoals dat is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit en (inter)gemeentelijke structuurvisies.

Deze woonagenda richt zich op een beperkt aantal thema's die regionaal van belang zijn. De gewenste ontwikkelingsrichting wordt op hoofdlijnen aangegeven. Het is een leidraad zodat de gemeenten binnen Holland Rijnland optimaal kunnen werken aan de versterking van de regionale woningmarkt. Ook is deze agenda de basis voor verantwoording van bestemmingsplannen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen. Gemeenten hoeven plannen die zijn afgestemd binnen deze agenda niet afzonderlijk te rechtvaardigen aan de provincie, regio of buurgemeenten. Nut en noodzaak zijn dan al aangetoond.

Voorzien in de kwantitatieve behoefte

De regio Holland Rijnland kent de komende jaren een groei van de woningbehoefte door toename van het aantal huishoudens en inwoners. In paragraaf 3.2.2 is de woningbehoefte voor de regio en voor gemeente Nieuwkoop reeds aangegeven. In de periode van 2015 tot 2029 betreft het in de gemeente Nieuwkoop 1.379 woningen extra.

Voorzien in de kwalitatieve behoefte

Het aanbod in kwalitatief opzicht moet zo goed mogelijk aangesloten worden op de toekomstige behoefte: de juiste typen woningen op de juiste plaats. Hierbij gaat het om marktkansen per subregio, behoefte aan woonmilieus en bovenregionale opgaven. Voor de subregio Oost (waarbinnen Nieuwkoop ligt) geldt dat de marktkansen voor huurwoningen neutraal tot kansrijk zijn.

tabel 2: Marktkansen in subregio

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0008.png"

Binnen de regio moet voorzien worden in voldoende sociale huurwoningen voor de behoefte van de sociale doelgroep. Hierbij moet de daadwerkelijke beschikbaarheid van sociale huurwoningen vergroot worden (tegengaan scheefhuur). Er is in de subregio Oost een behoefte aan sociale huurwoningen. Deze behoefte is door recente migratieontwikkelingen enkel sterker geworden.

Klaar maken voor scheiding wonen en zorg

Er dienen voldoende passende woningen (bestaand en nieuw) te zijn voor zorgbehoevenden waaronder ouderen en gehandicapten. Er is een forse toename van ouderen te verwachten (vergrijzing) en daarmee groeit de behoefte aan zorgproof woningen. Er zal een verschuiving plaatsvinden van intramurale naar extramurale zorg. Op dit moment is er een groot tekort aan zorggeschikte woningen.

Voldoende sociale huurwoningen voor de behoefte

Binnen de regio moet voorzien worden in voldoende sociale huurwoningen voor de behoefte van de sociale doelgroep. Hierbij moet de daadwerkelijke beschikbaarheid van sociale huurwoningen vergroot worden (tegengaan scheefhuur). Er is in de subregio Oost een behoefte aan sociale huurwoningen. Deze behoefte is door recente migratieontwikkelingen enkel sterker geworden.

Regionaal afwegingskader woningbouwplannen (RAW)

Het regionaal afwegingskader woningbouwplannen (RAW) is het model waarmee regiogemeenten bepalen of een bestemmingsplan sub- of bovenregionale afstemming behoeft en waarmee het plan wordt verantwoord bij de provincie. Gemeenten toetsen hun woningbouwplannen aan het RAW als voor het plan een nieuw bestemmingsplan of een wijziging of herziening van het bestemmingsplan nodig is. Het gaat om zowel plannen uit de (actuele) lijst projecten als om reserveplannen en nieuwe initiatieven.

Het resultaat is een dynamische lijst van woningbouwplannen met een realistische planning die jaarlijks wordt gemonitord en besproken. De afstemming is subregionaal of bovenregionaal, de terugkoppeling vindt plaats in het regionale portefeuillehoudersoverleg Ruimte. De grenzen van de subregio's zijn indicatief. Een regiogemeente schat zelf in met welke buurgemeenten in overleg moet worden getreden over een specifiek plan. Jaarlijks biedt het dagelijks bestuur van de regio na advies van het portefeuillehoudersoverleg Ruimte de actuele planlijst aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aan ter verantwoording van bestemmingsplannen.

Planlijst

De lijst is ingedeeld in verschillende categorieën die bepalen of en in welk verband afstemming noodzakelijk is. Bij de actualisatie van de planlijst is voorliggend plan genoemd in categorie 2b: plannen die passen binnen de woningbehoefte zoals aangegeven in de WBR2016.

Conclusie

Met voorliggend woningbouwplan wordt ingespeeld op de actiepunten vanuit de regionale woonvisie. Er wordt voorzien in de kwantitatieve woningbehoefte door in totaal twintig huurwoningen die levensloopgeschikt zijn, ofwel geschikt voor ouderen maar ook door kleine gezinnen of starters, te realiseren. Hiermee wordt direct ook voorzien in de kwalitatieve woningbehoefte, omdat voornamelijk behoefte is aan woningen in het goedkopere huursegment.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Nieuwkoop 2040

Op 16 juli 2009 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 'Nieuwkoop 2040: ondernemend, groen en duurzaam' vastgesteld. De structuurvisie kenschetst een gemeente, bestaande uit dertien kernen met pit. De basis van het woningbouwbeleid is het streven naar een evenwichtige bevolkingssamenstelling van rond de 27.000 inwoners. De kernen huisvesten gemeenschappen met een eigen identiteit. Er is onderscheid tussen deelgebieden en grotere en kleinere kernen met hun eigen voorzieningenniveau. Het noordwesten is dynamisch, zodat daar ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Maar iedere kern moet wel een zodanige bevolkingssamenstelling hebben, dat het voorzieningenniveau, dat bij die kern hoort, in stand kan blijven. Daarmee wordt ook de leefbaarheid in stand gehouden. Gekoppeld aan de karakteristiek van de kernen zal de groei voornamelijk bij de grotere kernen plaatsvinden, waar nog de meeste ruimte binnen de contouren resteert.

De structuurvisie geeft de volgende speerpunten voor de woningbouw:

  • bouwen voor de eigen behoefte, gericht op starters en ouderen met het oog op een evenwichtige bevolkingssamenstelling;
  • realiseren van woningbouw aan de kernen;
  • gebruikmaken van verevening voor ontwikkeling elders.

De projectlocatie wordt in de structuurvisie gecategoriseerd als een A-kern. Het realiseren van deze woningen met name bij de A-kernen is nodig om deze dorpskernen levendig en vitaal te houden. Met vitale dorpen worden dorpen bedoeld die voldoende draagvlak hebben op het gebied van voorzieningen zoals scholen, winkels en zorg. In de kleinere kernen vindt ook uitbreiding plaats, maar in kleinere aantallen. Herstructurering door middel van gerichte ingrepen kan de doorstroming in de kernen op gang brengen.

De structuurvisie stelt dat dorpskernen in Nieuwkoop te maken hebben met migratieverlies omdat de woningbouw binnen de toegestane contouren trager verloopt vanwege de complexe herstructureringsproblematiek, proceduredruk en door de afname van de woningbezetting. Dit migratieverlies zal worden omgebogen door een grotere en gedifferentieerde woningbouwinspanning rond enkele kernen, die aansluit op de woningbehoefte van kernen waar dat zinvol kan zijn. Te strak vasthouden aan contouren heeft merkbaar negatieve effecten. Om het landschap kwalitatief op peil te houden is economisch draagvlak nodig. De structuurvisie benadrukt hierbij het belang van de woningvoorraad in relatie tot de rode contour.

Op 23 juni 2016 heeft een herijking plaatsgevonden van de Structuurvisie. Hierin wordt teruggekeken op zeven jaar Structuurvisie en wordt beoordeeld of de pijlers eventueel bijgesteld moeten worden. Geconcludeerd wordt dat de speerpunten voor woningbouw deels uitgevoerd zijn en niet nader bijgesteld hoeven te worden.

Conclusie

Het voorliggende plan behelst de ontwikkeling van woningbouw in een A-kern. In dit type kern krijgen woningbouw en bedrijvigheid voorrang. Bij de beoogde ontwikkeling is bovendien sprake van gericht woningbouwbeleid, aangezien de doorstroming vanuit bestaande huurwoningen wordt bevorderd door de bouw van deze nieuwe woningen, waarmee bestaande huurwoningen vrij komen voor de te huisvesten statushouders en leveren de nieuwe woningen een bijdrage aan een evenwichtige bevolkingsopbouw. Hiermee voldoet het plan aan meerdere van de speerpunten van de structuurvisie.

3.4.2 Woonvisie Nieuwkoop 2016-2025

In de Woonvisie Nieuwkoop (vastgesteld 6 oktober 2016) wordt het wensbeeld van de gemeente Nieuwkoop anno 2025 beschreven als een hoogwaardig woon- en leefklimaat, dat door het groen, water, ruimte en geografische ligging in de Randstad een aantrekkelijke gemeente is om te wonen. Om de doelstelling van de visie te realiseren, zijn de opgaven thematisch onderverdeeld in;

    • a. Een aantrekkelijke gemeente door een vitale dorpenstructuur met divers aanbod aan voorzieningen en gemengde bevolkingssamenstelling door het behouden aantrekken van jongeren en gezinnen;
    • b. Een betaalbare en beschikbare voorraad door het focussen op de realisatie van sociale huurwoningen en woningen voor middeninkomens;
    • c. Wonen met zorg en welzijn door meer aandacht te besteden langer thuis wonen, beschikbare ondersteuning en levensloopbestendige woningen, zodat langer thuis blijven wonen mogelijk is.

De woonvisie vraagt in het specifiek aandacht voor veranderingen in de bevolkingssamenstelling (kleinere huishoudens), de sociale huur, jongeren en starters, (jonge) gezinnen, middeninkomens, spoedzoekers en ouderen.

De Woningbehoefteraming (WBR) 2016, opgesteld door de Provincie Zuid-Holland, laat zien dat in onze gemeente tot en met 2025 behoefte is aan ongeveer 1.100 extra woningen. Deze toevoeging is nodig om de autonome bevolkingsgroei op te vangen. Het huidige bouwprogramma in de gemeente is 800 woningen. Hiermee is de behoefte aan en de ruimte voor nieuwe plannen aangetoond. Daarbij ligt de voorkeur om nieuwbouw te realiseren in de grotere kernen en binnen het bestaande stads- en dorpsgebied. Daarnaast zorgt de (boven)regionale behoefte voor een aanvullende vraag van 430 woningen, waarvan een deel al is gerealiseerd.

Conclusie

In voorliggend plan wordt een bijdrage geleverd aan het woningaanbod in de sociale huursector. Het plan past binnen de uitgangspunten van de woonvisie.

3.4.3 Duurzaamheidsagenda 2015-2018

De Duurzaamheidsagenda is de nota van de gemeente Nieuwkoop, waarin op een gestructureerde manier inzicht wordt gegeven in de stand van zaken op het gebied van duurzaamheid. Daarnaast is deze agenda bedoeld om bewustwording te creëren, partijen bij elkaar te brengen en elkaar te inspireren. De duurzaamheidsagenda is opgesteld aan de hand van de vier thema's: energie, mobiliteit, afval en inkoop. Dit beleid is op het gebied van ruimtelijke ordening voornamelijk gericht op duurzame (steden-)bouw, klimaat en energiebesparing.

De ambities zijn in het Actieprogramma Duurzaamheid 2016-2018 vertaald naar acties. Het actieprogramma is opgebouwd rondom een aantal inhoudelijke speerpunten: duurzaam vastgoed, duurzaam werken, duurzame mobiliteit, afvalbeleid en intern beleid. In het actieprogramma is daarnaast een belangrijke plaats ingeruimd voor communicatie rondom duurzaamheid en de speerpunten. In het actieprogramma wordt specifiek ingegaan op duurzaamheidsmaatregelen bij nieuwbouw, waaronder het principe van nul-op-de-meter-woningen.

De duurzaamheidsagenda en het actieprogramma gaan niet specifiek in op de projectlocatie, maar duurzaam onderhoud en beheer behoort wel tot één van de doelen. Bij alle nieuwbouwprojecten wordt ingezet op zo veel mogelijk duurzame ontwikkeling en duurzaam bouwen.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komt een aantal milieu- en omgevingsaspecten aan de orde die van belang (kunnen) zijn voor het bestemmingsplan. Regelgeving en beleid wordt aangehaald en de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door dit bestemmingsplan wordt getoetst aan deze kaders.

4.2 Luchthavenhavenindelingbesluit (LIB)

Wetgeving

Op 1 november 2002 heeft het kabinet de milieu- en veiligheidsregels voor het vijfbanenstelsel op Schiphol vastgesteld. De regels zijn opgenomen in het Luchthavenindelingbesluit, waarin beperkingen worden gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven en het luchthavenverkeerbesluit (LVB), dat is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchtverkeer. De regels zijn in 2003 in werking getreden, op het moment dat Schiphol de vijfde baan (Polderbaan) in gebruik had genomen. Deze regels moeten door gemeenten in acht worden genomen bij bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen (o.a. de voormalige bouw- of aanlegvergunningen).

In het Luchthavenindelingbesluit zijn twee gebieden vastgesteld: het luchthavengebied en het beperkingengebied. Het plangebied valt deels binnen het beperkingengebied als bedoeld in kaartbijlage 3B van het LIB. Binnen het beperkingengebied worden weer verschillende deelgebieden (zones) onderscheiden met specifieke regels, te weten LIB 1 t/m 4 en 20Ke.

Overigens wordt op dit moment gewerkt aan een herziening van het Luchthavenindelingbesluit van Schiphol. Er wordt een vijfde deelgebied aan toegevoegd: het afwegingsgebied voor externe veiligheid en geluid (het gebied dat nu bekend staat als ''20 Ke-gebied'') . Bedoeling van het afwegingsgebied is om enerzijds op Rijksniveau het rijkskader (geen nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stedelijk gebied) in het LIB te verankeren, en anderzijds de provincies de mogelijkheid te geven om daarbinnen (middels de provinciale Verordeningen) verdere regels te stellen om beperkt en onder voorwaarden woningen toe te staan conform de Kamerbrief van 1 april 2016.

Risicoprofiel

De Veiligheidsregio Hollands Midden is wettelijk verplicht eenmaal in de vier jaar een risicoprofiel vast te stellen. Een van de risico's waar de veiligheidsregio (en dus ook de gemeente Nieuwkoop) mee geconfronteerd kan worden is een vliegtuigongeval op haar grondgebied. De veiligheidsregio geeft aan dat er voor vliegtuigongevallen afspraken zijn gemaakt met de veiligheidsregio Kennemerland waar Schiphol onder valt. De gevolgen van een vliegtuigongeval kunnen binnen het beschikbare potentieel van de Veiligheidsregio Hollands Midden samen met de Veiligheidsregio Kennemerland worden opgevangen. De raad van de gemeente Nieuwkoop heeft in zijn vergadering van 9 juli 2015 besloten het bestuur van de veiligheidsregio te verzoeken zich met name te focussen op het risico van luchtvaartongevallen.

Provinciaal kader

Op 14 december 2016 is de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland geactualiseerd. In artikel 2.1.11 is vastgelegd onder welke voorwaarden er woningbouw mag plaatsvinden binnen en rond de 20Ke contour. De VR sluit hiermee aan op het (beoogde) Rijksbeleid en loopt in feite vooruit op de actualisering van het Luchthavenindelingbesluit (LIB) .

De voorwaarden houden samengevat in dat woningbouw binnen de 20Ke contour is toegestaan binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Buiten BSD-gebied zijn een aantal uitzonderingsregels van kracht, o.a. voor kleinschalige bouwlocaties en tevens indien de bouwlocatie valt binnen de grenzen van de voormalige bebouwingscontouren uit het Streekplan Oost van 2003 (de “rode contouren”). De locatie Teylerspark voldoet aan dit laatste criterium (art. 2.1.11, lid 2a), zodat er geen belemmering is voor woningbouw. De Provincie stelt als voorwaarde dat een goede motivering in het bestemmingsplan is opgenomen (beleidsregel "Wonen en Vliegen"). Voor deze motivering wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3 van deze toelichting.

Relatie met het plangebied

Beperkingengebied Schiphol

Het plangebied ligt niet binnen een sloopzone of beperkingengebied voor kwetsbare en geluidgevoelige objecten.

Figuur 7: Uitsnede Lib

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0009.png"

Contour Schiphol

Binnen de aangeduide 20-Ke contour van Schiphol mag buiten bestaand bebouwd / stedelijk gebied niet worden gebouwd. Deze 20-Ke contour is ook opgenomen in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland (zie paragraaf 3.2.3). Uitzondering hierop vormt o.a. kleinschalige woningbouw in aansluiting op en ter afronding van bestaand stads- en dorpsgebied, de toevoeging van ten hoogste enkele woningen in reeds aanwezige lintbebouwing en woningen volgens het principe ruimte voor ruimte, waarbij de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd door de sloop van overtollige bebouwing en kassen. Herstructurering en intensivering in bestaand bebouwd / stedelijk gebied zijn binnen de 20 Ke contour dus wel mogelijk.

Het voorliggende woningbouwplan neemt in dit kader een bijzondere positie in. In beginsel mag niet gebouwd worden buiten het bestaand stedelijk gebied van deze 20-Ke contour. Echter, zoals in paragraaf 3.2.3 al geconcludeerd, vormen locaties die onder het Streekplan 2003 aangewezen zijn als bouwlocatie een uitzondering. De woningbouw op Teylerspark is in het Streekplan 2003 aangegeven als bebouwingslocatie en valt hiermee onder deze uitzondering.

Nu dit het geval is, heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu aangegeven dat de woninguitbreiding binnen de afspraken valt zoals die is gemaakt bij het opnemen van de 20-Ke in de Nota Ruimte en het plan doorgezet kan worden. Met andere woorden, over deze locatie zijn met hogere overheden afspraken gemaakt. Hoewel ook de 20 Ke-contour geen belemmering vormt voor de ontwikkelingsgebieden in het plangebied, is ook deze zone middels een gebiedsaanduiding ('luchtvaartverkeerzone – 20-Ke/afwegingsgebied externe veiligheid en geluid ') in het plan opgenomen. Tegelijkertijd wordt wel opgemerkt dat toekomstige bewoners van de woningbouwontwikkeling rekening moeten houden met mogelijke geluidsoverlast in verband met de ligging binnen die 20Ke-ontour/afwegingsgebied van Schiphol.

Provinciaal beleid

Op basis van het in 2016 vastgestelde provinciale beleid is de locatie geschikt voor woningbouw.

Conclusie

Het plangebied is geschikt voor de beoogde woningbouw.

4.3 Geluid

In het kader van de planontwikkeling dient bekeken te worden of er geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zullen geluidsgevoelige objecten van gezoneerde wegen (50 km/u-zones of meer) onderzocht moeten worden. Woningen zijn geluidsgevoelige objecten. Voor woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels. De maximaal te ontheffen waarde bedraagt 63 dB als gevolg van wegverkeerslawaai in een binnenstedelijke situatie en 53 dB bij een buitenstedelijke situatie.

Op grond van artikel 110g van de Wgh is het verder toegestaan om de berekende geluidbelasting te reduceren met 5 dB. Op die manier wordt rekening gehouden met de toepassing van materialen die tot gevolg hebben dat wegen in de toekomst steeds stiller worden.

Motivering met betrekking tot geluid

Voor zover een bestemmingsplan nieuwe woningen toestaat op de gronden binnen de 20 Ke-contour, wordt in de toelichting van dat plan rekenschap gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen. In paragraaf 3.2.3 worden de redenen nader gemotiveerd.

Relatie tot het plan

Ten behoeve van de bouw van 20 woningen is akoestisch onderzoek uitgevoerd door akoestisch onderzoeksbureau Vobru. De bevindingen zijn opgenomen in de rapportage van 19 oktober 2016. Het onderzoek is opgenomen in de bijlagen bij voorliggende toelichting op het bestemmingsplan (zie bijlage 1).

De navolgende verkeerswegen zijn opgenomen in het onderzoek:

  • N231, 80 km/u;
  • Nieuweveenseweg, 80 km/u;
  • N462 Schilkerweg, 80 km/u;
  • Schoterweg, 50 km/u
  • Teylersplein, 30 km/u;
  • Tochtpad, 60 km/u;
  • W.P. Speelmanweg, 50 km/u.

Het 'Teylersplein' heeft een snelheidsregime van 30 km/u en valt derhalve buiten het toetsingskader van de Wet geluidhinder, maar in kader van een goede ruimtelijke ordening is de verkeersweg nader onderzocht. Het snelheidsregiem op de overige verkeerswegen bedraagt respectievelijk 50, 60 en 80 km/u en zijn maatgevend voor toetsing aan de in de Wet geluidhinder gestelde normering.

Uit de resultaten van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd.

In tabel 4.1 zoals opgenomen op pagina 10 van het onderzoek is aangegeven dat op de rekenpunten de geluidbelasting (inclusief aftrek art. 110g Wgh) voor alle wegen gelijk aan of lager dan de voorkeurswaarde van Lden 48 dB is. Bij de voorkeurswaarde worden geen nadere eisen gesteld aan de gevel(s) van de woning. In kader van de Wet geluidhinder is voor de nieuwbouw van de woningen geen akoestische belemmering aanwezig.

Cumulatie geluid Akoestisch woon- en leefklimaat

De bepaalde cumulatieve geluidbelasting (exclusief aftrek 110g Wgh), zoals aangegeven in tabel 4.2 van het onderzoek bedraagt maximaal Lden 52 dB (rekenpunt 09) en is daarmee lager dan de voorkeurswaarde. De planvorming betreft nieuwbouw woningen, waarbij zonder aanvullende geluidreducerende maatregelen een voldoende lage binnenwaarde kan worden gehaald. In kader van een goede ruimtelijke ordening is voor de buitenruimten derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat. De per rekenpunt berekende cumulatieve geluidbelasting exclusief artikel 110g Wgh is opgenomen in bijlage 3 van het onderzoek.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

Kader

Op 15 november 2007 is de paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Staatsblad 2007, 414) en zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer vernieuwde luchtkwaliteitseisen opgenomen. Gelijktijdig zijn de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Staatscourant 2007, 220), het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (lucht-kwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM) in werking getreden. Een belangrijk element uit deze wetswijziging is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM).

Luchtkwaliteitseisen vormen nu geen belemmering voor ontwikkelingen als:

  • geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

AMvB 'niet in betekenende mate'

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Zo draagt een project niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit indien de bijdrage van een project niet meer dan 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 bedraagt. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3) voor zowel PM10 als NO2.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

Voorliggend plan betreft realisatie van 20 woningen. Gelet op bovenstaande voorbeelden overschrijdt dit project daarom de 3%-grens niet. Hierdoor draagt dit project niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Goed woon- en leefklimaat
Met behulp van de NSL-monitoringtool van de Rijksoverheid is op 22 december 2016 vastgesteld wat de huidige achtergrondconcentraties zijn ter plaatse van het plangebied. Dit om te bepalen of het realiseren van deze functie op deze specifieke plek in het kader van een goed leefklimaat te motiveren is.

Uit de resultaten van de NSL-monitoringtool van de Rijksoverheid blijkt dat de achtergrondconcentraties onder de grenswaarden, namelijk 40 µg/m3 voorNO2, 40 µg/m3 voor PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5 blijven. Het aantal vervoersbewegingen zullen deze concentraties niet dusdanig verhogen dat de grenswaarden worden overschreden. Een goed woon- en leefklimaat is daarom gewaarborgd.

tabel 3: achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van het plangebied

 

Jaar   GCN-achtergrondconcentratie    
  NO2 (µg/m3)   PM10 (µg/m3)   PM2,5 (µg/m3)  
2015   19,8   18,0   10,8  

Conclusie

Het project draagt niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Gelet op de achtergrondconcentraties en het aandeel extra verkeer als gevolg van 20 nieuwe woningen wordt tevens een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn drie begrippen van belang:

Plaatsgebonden risico (PR)

Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.

Groepsrisico (GR)

Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een verantwoordingsplicht, kan afwijken. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.

Verantwoording groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de ontwikkelingen in het plangebied. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. Deze getallen gelden voor de oriëntatiewaarde in de omgeving van inrichtingen. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en via buisleidingen ligt de oriëntatiewaarde een factor 10 lager. In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico. Behalve de hoogte van het groepsrisico zijn dat de noodzaak van de ruimtelijke ontwikkeling, risicoreducerende maatregelen en mogelijkheden tot rampenbestrijding.

Provinciaal beleid

De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het uitgangspunt is dat voldaan wordt aan de oriëntatiewaarde.

Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Nieuwkoop

De Raad van de gemeente Nieuwkoop heeft in de vergadering van 31 maart 2011 de gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Toetsing van het aspect externe veiligheid vindt plaats aan de hand van deze beleidsvisie.

Rampenbestrijding

Bij de woningen moet een primaire bluswatervoorziening aanwezig zijn. Binnen 40 meter van de woningen dient een brandkraan geplaatst te worden, zodat wordt voldaan aan Artikel 6.38 van het Bouwbesluit. In de latere planuitwerking moet hieraan aandacht worden besteed.

Risico-inventarisatie

Met behulp van de risicokaart Nederland is in eerste instantie getoetst of het plangebied binnen een risicocontour van Bevi-inrichtingen, transportroutes gevaarlijke stoffen of buisleidingen ligt. Op basis van de risicokaart kan geconcludeerd worden dat het plangebied niet binnen de risicocontour of invloedsgebied van een Bevi-inrichting ligt. De dichtstbijzijnde gelegen inrichting, die overigens onder het Activiteitenbesluit valt, en geen Bevi-inrichting is, is een propaantank aan de Hogendijk op ruim 750 meter afstand van het plangebied. Over de provinciale wegen N231 en N462 kan wel transport gevaarlijke stoffen plaatsvinden en aan de zuidkant van het plangebied loopt een hogedrukaardgasleiding. In het kader van het ontwerpbestemmingsplan Kern Nieuwveen & Zevenhoven & Noordeinde (mei 2016), waar de planlocatie geografisch in ligt, is een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de hogedrukaardgasleiding en transportroutes gevaarlijke stoffen. Dit is gebruikt om deze planontwikkeling te toetsen.

Figuur 8: uitsnede risicokaart Nederland

 afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0010.png"

Hogedrukaardgasleiding 

In de nabijheid van het plangebied ligt een ondergrondse hogedrukaardgasleiding. In de onderstaande tabel is een aantal belangrijke gegevens van deze leiding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0011.png"

De locatie ligt op een afstand van ruim 120 meter tot de ondergrondse hogedrukaardgasleiding langs de Schilkerweg. De locatie ligt binnen het invloedsgebied (140 m) van deze leiding, maar buiten het 100%-letaliteitsgebied (70 m). De gemeente Nieuwkoop heeft 14 juli 2016 een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd. Deze rapportage is toegevoegd aan de bijlagen.

In de Kwantitatieve risicoanalyse hogedrukaardgasleiding W-529 BP Kern Nieuwveen, Zevenhoven, Noordeinde met kenmerk 2016070062 zijn risicoberekeningen beschreven voor het Teylerspark. In de berekening is uitgegaan van 20 woningen (48 personen) op de locatie van het Teylerspark. Deze berekening is derhalve van toepassing op dit bestemmingsplan.

Plaatsgebonden risico

Uit de uitgevoerde risicoberekeningen blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 op de leiding ligt en niet over het plangebied reikt.

Groepsrisico

Op basis van de uitgevoerde risicoberekeningen is het maximale groepsrisico van de relevante leiding W-529-17 voor de afzonderlijke kernen bepaald. Voor de kern Nieuwveen is geen sprake van een groepsrisico.

Op grond van art. 8, lid a van het Regeling externe veiligheid buisleidingen jo art. 12, 3e lid van het Bevb, is in dat geval een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico niet nodig.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

De provincie Zuid-Holland heeft alle provinciale wegen vrijgegeven voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze wegen. De gemeente Nieuwkoop heeft geen besluit genomen waarin wegen binnen de gemeente aangewezen worden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Vervoer van gevaarlijke stoffen over zowel de N231 als de N462 is mogelijk. Beide wegen zijn niet opgenomen op de risicokaart. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het aantal

transporten met gevaarlijke stoffen dat over deze wegen rijdt beperkt is. Het vervoer van gevaarlijke stoffen bestaat voornamelijk uit lokaal bestemmingsverkeer. Doorgaand vervoer van gevaarlijke stoffen zal niet plaatsvinden. Om een schatting te maken van de hoogte van de risico's is gebruik gemaakt van de vuistregels van de Handleiding Risicoanalyse transport (HART).

Plaatsgebonden risico

Volgens de vuistregels van HART hebben de wegen geen plaatsgebonden risicocontour PR=10-6.

Groepsrisico

Het groepsrisico ligt op basis van de vuistregels van HART lager dan 0,01 * OW. Op grond van artikel 8, 2e lid van het Bevt is een uitgebreide groepsrisicoverantwoording niet nodig.

Uitwerking groepsrisicoverantwoording

Algemeen

Bij een beperkte verantwoording moet ingegaan worden op de aspecten hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Het maatgevend scenario speelt hierbij een belangrijke rol.

Maatgevend scenario

Het maatgevend scenario is het ongevalscenario dat bepalend is voor het aantal slachtoffers van een calamiteit. Bij een hogedrukaardgasleiding wordt het maatgevend scenario veroorzaakt door leidingbreuk en ontsteking van het uitstromende gas met een fakkelbrandscenario tot gevolg. Voor dit scenario geldt dat er directe ontsteking plaatsvindt, waardoor er sprake is van een snel scenario. Vluchten is vrijwel niet mogelijk, waardoor het aantal dodelijke slachtoffers groot kan zijn. De tijdsduur van dit scenario is afhankelijk van de snelheid waarmee de gastoevoer van de leiding kan worden afgesloten. Het maatgevend scenario vanwege transport van gevaarlijke stoffen over de weg zijn het ontstaan van een Bleve en het bij een calamiteit vrijkomen van toxische stoffen.

Bleve

Bij een Bleve komt de in een tankwagen aanwezige, onder druk tot vloeistof samengeperste LPG met veel kracht vrij. De effecten van een Bleve met gevolgen voor personen zijn de druk- en de hittebelasting. Bij een Bleve is sprake van een snel scenario, waardoor vluchten niet mogelijk is. Binnen een straal van 150 meter zullen de in dat gebied aanwezige personen overlijden aan de gevolgen van een Bleve. Ook buiten dit gebied kunnen nog dodelijke slachtoffers vallen. Daarnaast zullen er gewonden zijn met o.a. brandwonden.

Vrijkomen van toxische stoffen

De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van deze toxische wolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment. Personen dienen zoveel mogelijk binnen te schuilen en ramen en deuren te sluiten. Als dit gebeurt, dan kan enkele uren veilig in een gebouw verbleven worden. In veel gevallen zal een toxische wolk zodanig verdund zijn dat de risico's van de wolk beperkt zijn.

Rampenbestrijding

Bij een eventuele calamiteit moeten hulpdiensten adequaat kunnen ingrijpen. Hiervoor zijn zowel de bereikbaarheid als de bestrijdbaarheid belangrijke elementen. Voor de bereikbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:

  • het plangebied moet goed bereikbaar en toegankelijk zijn voor hulpdiensten. Dit geldt ook voor de risicobronnen;
  • de wegen waarover de hulpdiensten aan moeten rijden, moeten minimaal 3 meter breed zijn en moeten een gewicht kunnen dragen van 10.000 kg asdruk.

Voor de bestrijdbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:

  • de aanrijtijd van de hulpdiensten;
  • de maximale afstand tussen een bluswatervoorziening en de inzetlocatie bedraagt 160 meter;
  • brandkranen moeten op 15 meter benaderbaar zijn;
  • om de 80 meter moeten brandkranen beschikbaar zijn (primaire bluswatervoorziening);eventueel open water, dat benut kan worden als secundaire bluswatervoorziening.

Een uitgebreide beschrijving van aandachtspunten staat in de praktijkrichtlijnen Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening van de regionale Brandweer Hollands Midden. De Brandweer Hollands Midden heeft aangegeven dat één ontsluitingsweg afdoende is.

Om een calamiteit goed en snel te kunnen bestrijden is van belang dat de hulpdiensten snel ter plaatse zijn met de juiste hulpmiddelen en blusmiddelen. De wijze en de snelheid van alarmering en de bereikbaarheid van de locatie van een calamiteit spelen hierbij een essentiële rol. Bij de realisatie van woningbouwontwikkelingen zoals hier bij Teylerspark, wordt met deze aandachtspunten rekening gehouden.

Zelfredzaamheid

Algemeen

Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: de mogelijkheid van personen om zichzelf, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten, in veiligheid te brengen. De fysieke eigenschappen van personen, gebouwen en omgeving zijn van invloed op de zelfredzaamheid. Het zelfredzame vermogen van personen in de omgeving van een risicobron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. Binnen het plangebied is niet specifiek bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Hieronder is de zelfredzaamheid bij twee mogelijke calamiteitscenario's, het vrijkomen van een giftige gaswolk en een calamiteit bij de gasleiding beschreven.

Giftige gaswolk

Bij een incident waarbij giftige stoffen of giftige verbrandingsproducten vrijkomen, zit enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het ontstaan van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. In geval van een toxische wolk dienen personen in een gebouw te blijven en ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten en de eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallatie(s) uit te schakelen. Mensen zijn in gebouwen enkele uren beschermd tegen de effecten van toxische dampen. Normaal gesproken is het gevaar van toxische dampen na die tijd verdwenen.

Calamiteit vervoer van gevaarlijke stoffen

Maatregelen zoals het toepassen van brandwerende gevels en splintervrij of gelaagd glas, bieden bescherming bij een calamiteit van geringere omvang of op grotere afstand. De effecten van een calamiteit worden door deze maatregelen beperkt en de kans op overlijden als een direct gevolg van de calamiteit wordt verkleind. Echter, de kosten van deze maatregelen verhouden zich niet tot de hoogte van het groepsrisico. Het uitvoeren van deze maatregelen is niet verplicht.

Calamiteit gasleiding

Bij dit calamiteitscenario is het van belang om zo snel mogelijk te vluchten. Binnen het plangebied en in de omgeving daarvan zijn voldoende geschikte vluchtroutes aanwezig die van de leiding af lopen. De vluchtmogelijkheden zijn voldoende.

Overige aspecten van invloed op zelfredzaamheid

Om het vluchten mogelijk te maken is het ook van belang dat er korte, goed begaanbare routes zonder obstakels zijn die van de risicobronnen af gericht zijn. Wel moet voorkomen worden dat deze routes gelijk zijn aan de aanrijroutes van de hulpdiensten, of deze kruisen. Dit om belemmeringen voor beide partijen te voorkomen.

Communicatie
Bij een eventuele calamiteit is van belang dat aanwezige personen weten wat hen te doen staat. Hierbij speelt een goede risicocommunicatie een belangrijke rol. Juist omdat de tijd tussen alarmering en gevaarszetting zo kort kan zijn, is het van het grootste belang dat na alarmering direct actie ondernomen wordt. Een snelle alarmering is hierbij essentieel. De gemeente zal periodiek aandacht besteden aan de risico's en wat te doen in geval van een calamiteit.

Advies Veiligheidsregio Hollands Midden

In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft overleg plaatsgevonden met de Veiligheidsregio Hollands Midden (VHM). Op 20 december 2016 heeft de VHM een reactie toegestuurd. Volgens de VHM zijn voor het plangebied de volgende risicobronnen relevant:

  • N 231 en N462, transport gevaarlijke stoffen
  • Hogedruk aardgasleiding W-529-17

Het transport van gevaarlijke stoffen over de N231 en de N462 is zodanig laag dat beide wegen niet opgenomen zijn op de risicokaart. Plaatsgebonden risico en het groepsrisico spelen geen rol voor het plangebied. Voor de hogedruk aardgasleiding geldt dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico op de leiding ligt en derhalve geen rol speelt voor het plangebied. Het groepsrisico voor de gasleiding is lager dan 0,01 x de oriëntatiewaarde en is derhalve geen belemmering voor het plangebied.

De VHM adviseert ten behoeve van een adequate hulpverlening bij incidenten de bereikbaarheid verder op orde te brengen. In het plan moet ekening worden gehouden adequate toegangen. De wegen binnen het plangebied moeten minimaal 4,5 meter breed zijn (minimale verharding breed 3,25 meter) met een vrije hoogte van 4,2 meter.

Daarnaast adviseert VHM de primaire bluswatervoorziening, zoals dit wordt weergegeven in Artikel 6.38 van het Bouwbesluit en in de volgende fase een projecttekening ter advies aan te bieden aan de brandweer.

Toetsing gemeentelijk en provinciaal beleid

Toetsing gemeentelijk beleid

In paragraaf 4.2.1 van de gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid zijn de volgende voor dit plan relevante uitgangspunten opgenomen:

geen nieuwe risicobronnen in woongebieden;

het groepsrisico is gemaximaliseerd op de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico;

woon- en verblijfsgebouwen voor beperkt zelfredzame personen worden in woongebieden geplaatst en buiten de invloedsgebieden van activiteiten met gevaarlijke stoffen.

Het plan voldoet aan deze uitgangspunten.

Toetsing provinciaal beleid

De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden. Gelet op de omgeving is een overschrijding voor de toekomst niet te verwachten. Er wordt voldaan aan het provinciaal beleid.

Conclusie

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de aardgasleiding geen groepsrisico kent en dat het transport gevaarlijke stoffen ook niet voor een belemmering zorgt. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van de woningen.

4.6 Bodem

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.

Relatie tot het plan

Door Sigma Bouw & Milieu is in opdracht van gemeente Nieuwkoop in mei 2012 een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting. De resultaten worden hieronder integraal weergegeven.

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt de bodem, in afwijking van de hypothese onverdacht, niet geheel vrij van bodemverontreiniging. De bovengrond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat plaatselijk verontreinigingen ten opzichte van de achtergrondwaarde respectievelijk de streefwaarde. De plaatselijk verhoogd gemeten verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde niet en geven daardoor geen aanleiding tot het instellen van nader onderzoek.

De vooraf gehanteerde hypothese is gezien de doelstelling van het onderzoek alsmede de bekende onderzoeksresultaten voldoende om conclusies te verbinden betreffende de kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie.

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt in relatie tot de bodemkwaliteit, geen belemmeringen ten aanzien van de geplande nieuwbouw/ontwikkeling op de onderzoekslocatie.

4.7 Bedrijven en milieuzonering (omgevingsanalyse)

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het voor bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Voor het bepalen van de milieuzonering is gebruikgemaakt van de geactualiseerde handreiking (maart 2009): Bedrijven en milieuzonering (het zogenoemde groene boekje) van de VNG.

tabel 4: Richtafstanden per milieucategorie

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0012.png"

Situatie plangebied

De gewenste activiteit op de planlocatie is wonen. De projectlocatie is gelegen in de weilanden van Teylerspark en ligt in de buurt van de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) van Nieuwveen. In de beoordeling van het aspect geur wordt hier nader op ingegaan.

Geluid

De naastgelegen percelen hebben naast 'wonen' de bestemmingen 'maatschappelijk', 'gemengd' en 'bedrijventerrein'. De inrichtingen en bedrijven zijn in tabel 5 inzichtelijk gemaakt. Ten aanzien van de toegestane milieucategorie gelden weergegeven richtafstanden zols weergegeven in tabel 2. De omgeving van Teylerspark wordt aangemerkt als een omgevingstype 'gemengd gebied'.

tabel 5: Inrichtingen en bedrijven in de omgeving van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0013.png"

Uit de tabel blijkt dat wordt voldaan aan de richtafstanden conform de VNG-publicatie. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

AWZI

Het plangebied is gelegen op162 meter van een afvalwaterzuiveringsinstallaties (AWZI) aan de Schoterweg 3 te Nieuwveen. Het plangebied is gelegen tussen de AWZI en de bestaande dorpskern Nieuwveen. In de milieuvergunning van de AWZI is een beoordelingspunt opgenomen ter hoogte van Gruttoveld 10-30. Op dit beoordelingspunt is een maximaal geluidniveau van 32 dB(A) in de nachtperiode berekend en deze is overgenomen als grenswaarde voor de betreffende woningen in de vergunningsvoorschriften.

De Omgevingsdienst heeft met behulp van de beschikbare gegevens uit het rapport van Peutz, d.d. 18 mei 2011, met kenmerk FA 1924-2-RA-BY2, en die onderdeel uitmaakt van de veranderingsvergunning van 25 januari 2012, een rekenmodel gemaakt ten einde op indicatieve wijze de optredende geluidniveaus ter plaatse van de nieuwbouw te kunnen inschatten. Dit rekenmodel is gemaakt met behulp van het programma Geomilieu van DGMR. Tussen het rekenmodel dat Peutz heeft gehanteerd en het rekenmodel van de Omgevingsdienst zitten modeleringsverschillen, bijvoorbeeld hoe de bronnen gemodelleerd zijn, maar ook de exacte ligging van de vergunningspunten. Uit controle berekeningen volgt dat de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus in het rekenmodel van de Omgevingsdienst afwijken van de berekeningen door Peutz ter hoogte van vergunningspunt 2

tabel 6: Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau zonder maatregelen ter hoogte van vergunningspunt 2 [dB(A)]

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0014.png"

tabel 7: Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau met maatregelen ter plaatse van de blowers ter hoogte van vergunningspunt 2 [dB(A)]

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0015.png"

De maatregelen betreffen omkastingen om de blowers. Conform de rapportage van Peutz leveren de omkastingen een reductie van 13 dB in alle frequentiebanden. De reductie van 13 dB is van toepassing op de puntbronnen 23 t/m 34 met de omschrijving Compress1 of Compress2.

Gezien het marginale verschil, zijn de rekenmodellen van de Omgevingsdienst een goede indicatie om langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ter hoogte van een nieuw vergunningspunt op de rand van het projectgebied te berekenen. In onderstaande tabellen zijn de berekende beoordelingsniveaus uit het rekenmodel van de Omgevingsdienst opgenomen.

tabel 8: Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau zonder maatregelen [dB(A)]

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0016.png"

tabel 9: Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau met maatregelen ter plaatse van de blowers [dB(A)]

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0017.png"

De vergunning is verleend voor een geluidniveau van 32 dB(A).

Uit de twee modellen volgt aan de hand van het 'model zonder maatregelen' dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ca. 35 dB(A) zal bedragen bij de nieuwbouw (32 dB(A) vergund op vergunningspunt 2 inclusief toename van 3 dB(A) als gevolg van de woningbouw dichter bij de AWZI uit tabel 8). Als we de berekeningsresultaten inclusief maatregelen beschouwen, dan is het langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ca. 36 dB(A) (32 dB(A) vergund op vergunningspunt 2 inclusief toename van 4 dB(A) als gevolg van de woningbouw dichter bij de AWZI uit tabel 9). Een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van ca. 35-36 dB(A) is een acceptabel geluidniveau voor een goed woon- en leefklimaat. Ten behoeve van het aanpassen van de vergunning moet een geactualiseerd akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Het kan zijn dat het berekende beoordelingsniveau door de inrichting hoger is dan de nu ingeschatte waarde, dit in verband met de modeleringsverschillen en mogelijke nieuwe aanwezige installaties. Echter, de verwachting is dat deze niet hoger zal zijn dan 40 dB(A) in de nachtperiode, waardoor tevens bij een hogere waarde er geen sprake is van een onacceptabel geluidniveau ten gevolge van de AWZI. Indien de vergunning aangepast wordt, is het verstandig om tevens referentiepunten dichterbij de inrichtingsgrens op te nemen, waarmee de inrichting gecontroleerd kan worden.

Hoewel uit de berekeningen blijkt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen, en er vooralsnog geen sprake is van een planologische belemmeringen, zal de vergunning moeten worden geactualiseerd. De gemeente heeft daarom contact opgenomen met het Hoogheemraadschap om voorliggende ontwikkeling voor te leggen en de aanpassing van de vergunning (inclusief het uitvoeren van een akoestisch onderzoek) in gang te zetten. Uit dit overleg moet blijken of AWZI mogelijk wordt belemmerd in toekomstige uitbreidingsactiviteiten. De AWZI geldt niet als belemmering voor realisatie van het initiatief.

Geur

Het aspect geurhinder kan betrekking hebben op geurhinder van de industrie of agrarische geurhinder. Bij voorliggende ontwikkeling speelt de geurcontour van de AWZI Nieuwveen een rol. Op 25 januari 2012 is door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland een veranderingsvergunning verleend aan de AWZI Nieuwveen. Het geuronderzoek AWZI Nieuwveen, d.d.13 mei 2011 van Witteveen + Bos, is destijds als bijlage bij de vergunningaanvraag gevoegd. Onderstaande figuur is afkomstig uit dit rapport. Het plangebied is globaal weergegeven in het rood.

Figuur 9: Geurcontour AWZI

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0018.png"

De geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten mag maximaal 0,5 ouE/m3 (dit is gelijk aan 1 ge/m3) als 98-percentiel bedragen (buitenste contour). De aangegeven locatie valt volledig buiten de contour, waarmee een woonfunctie binnen de bebouwde kom is toegestaan. De planlocatie is ten aanzien van het aspect geur geschikt voor woningbouw.

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Drift van gewasbeschermingsmiddelen

Het plangebied wordt aan de zuid- en westzijde begrensd door landbouwgrond met agrarische bestemming. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen hebben een nadelig effect op bewoners. De gronden zijn op dit moment nog in agrarisch gebruik, maar er wordt op deze gronden geen gebruik gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. De betreffende gronden zijn in het vastgestelde bestemmingsplan 'Kern Nieuwveen & Zevenhoven & Noordeinde' bestemd als 'Groen', waardoor agrarisch gebruik en/of drift van gewasbeschermingsmiddelen niet langer een rol speelt.

Conclusie

Aan alle richtafstanden wordt voldaan. Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering is er geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.8 Water

Sinds 2003 is het doorlopen van de watertoets wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt. Hierbij wordt gekeken naar waterkwantiteit, waterkwaliteit, riolering en beschermde zones.

Waterkwantiteit

Wanneer extra verharding van meer dan 500 m2 plaatsvindt ten opzichte van de huidige planologische situatie, dient watercompensatie plaats te vinden. Dit op grond van de Keur van Hoogheemraadschap van Rijnland.

Volgens de regels van het Hoogheemraadschap moet de toegevoegde verharding gecompenseerd worden. Hierbij moet 100% van het oppervlak aan weggehaald water en 15% van het oppervlak aan toegevoegde verharding gecompenseerd worden. In het plangebied van bestemmingsplan 'Teylerspark' wordt in totaal circa 749 m2 gecompenseerd. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk oplossingen te zoeken voor watercompensatie binnen de bestemming 'Groen'.

Waterkwaliteit

Realisatie van de woningen heeft geen invloed op de waterkwaliteit. De projectlocatie is gelegen nabij oppervlaktewater, maar er worden geen uitlogende materialen gebruikt die met het hemelwater in aanraking kunnen komen, waardoor het project eveneens geen negatieve invloed heeft op de grondwaterkwaliteit.

Riolering

Bij realisatie van de woningen wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd om het vuilwaterriool niet te belasten met schoon hemelwater.

Beschermde zones

De projectlocatie ligt niet in de nabijheid van een primaire of regionale waterkering, waardoor geen belemmeringen optreden voor het project.

Conclusie

In het plan moet 15 % compensatie moet worden aangelegd. De realisatie van de beoogde ontwikkeling kent verder geen negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie.

Tot slot

Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft voor wat betreft het deelproject Teylerspark bij besluit van 6 november 2017 vergunning verleend voor onder meer:

  • a. het in totaal aanbrengen en hebben van circa 5000 m2 extra nieuwe dak- en oppervlakteverharding;
  • b. het aanbrengen en hebben van een nader te bepalen aantal hemelwateruitlaten op een primaire watergang;
  • c. het graven en hebben van in totaal 4593 m2 nieuw compenserend oppervlaktewater;
  • d. het aanbrengen en hebben van een dam met duiker.

4.9 Ecologie

Wettelijk kader

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming (Wnb). De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

In de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten.

Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan de provincie ervoor kiezen om een gebied aan te wijzen als bijzonder nationaal natuurgebied- of landschap of als onderdeel van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN). Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen die ruimtelijke ingrepen hebben voor instandhouding van de beschermde soorten.

Relatie tot het plan

Ten behoeve van de ontwikkeling is door Dresmé&vanderValk een ecologische quickscan uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in de rapportage van 4 november 2016 zoals opgenomen in de bijlagen bij voorliggende toelichting. De resultaten worden hieronder (verkort) weergegeven.

Gebiedsbescherming

Het projectgebied is niet gelegen in of nabij het Natuurnetwerk Nederland, zie onderstaand figuur. Het meest nabijgelegen Natuurnetwerk Nederland is op circa 500 meter gelegen, ten zuiden van het Bilderdam.

Figuur 10: Natuurnetwerk Nederland (NNN) nabij Teylerspark (projectgebied in rood, bron: provincie Zuid-Holland, visie ruimte & mobiliteit)

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0019.png"

Onderstaand figuur laat de ligging van het projectgebied zien ten opzichte van de Natura 2000-gebieden. Het meest dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Geerpolder Plas op een afstand van ongeveer 2 kilometer. Verder weg gelegen gebieden zijn Oeverlanden Braassemermeer (6 km), Schraallanden Utrecht-West (8 km) en Kamerikse Nessen (10 km). Als gevolg van het project worden geen effecten op beschermde natuurgebieden verwacht.

Figuur 11: Natura 2000-gebieden rond Nieuwveen (bron: Ministerie van Economische Zaken)

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0020.png"

Soortenbescherming

Ten behoeve van de ontwikkeling is door Dresmé&vanderValk een ecologische quickscan uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in de rapportage van 4 november 2016 zoals opgenomen in de bijlagen bij voorliggende toelichting.

Ten aanzien van de beschermde soorten worden geen beschermde soorten verwacht. Indien gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode Wet natuurbescherming is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig.

Volledigheidshalve kan nog worden toegevoegd dat in de quickscan is getoetst aan de Flora- en faunawet, maar dat deze wet per 1 januari 2017 is komen te vervallen en is vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Voor wat betreft de toetsing aan soorten uit de Vogelrichtlijn en soorten uit de Habitatrichtlijn is de quickscan correct uitgevoerd en onderbouwd. Uit de quickscan blijkt dat in en rondom het plangebied beschermde soorten van de ‘nationale lijst’ zijn te verwachten, zoals bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander. Er zijn in het plangebied ook beschermde soorten zoogdieren van de ‘nationale lijst’ te verwachten, zoals de haas, veldmuis, huisspitsmuis en bosspitsmuis). Zoogdieren van de Habitatrichtlijn worden niet verwacht. In de ‘Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland’ zijn deze soorten vrijgesteld van de ontheffingsplicht (bij werkzaamheden gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling). De ecologische quickscan hoeft hierop niet te worden aangepast. Wel blijft de zorgplicht voor in het wild levende dieren altijd van kracht.

Stikstofdepositie

Uit een door de Omgevingsdienst West-Holland d.d. 22 september 2017 gemaakte berekening is gebleken dat de realisering van de 20 woningen niet leidt tot een noemenswaardige stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied (AERIUS calculatie RQPBm1AKxDvv).

Conclusie

Het aspect ecologie staat vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

In het proces van ruimtelijke ordening moet tijdig rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke plannen. Tijdens de voorbereiding van deze plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk.

De keuze voor een andere bouwlocatie voorkomt de verstoring van belangrijke bodemvondsten. Als dit geen optie is, bestaat de mogelijkheid om binnen de bouwlocatie zelf naar een archeologievriendelijke aanpak te streven. In het uiterste geval wordt een archeologische opgraving uitgevoerd.

Situatie plangebied archeologie

Op basis van de cultuurhistorische atlas van Provincie Zuid-Holland, blijkt het plangebied een gebied met een redelijke tot grote kans op archeologische sporen, waarbij geulafzettingen en stroomgordels worden verwacht (zie figuur 12).

Figuur 12: Uitsnede cultuurhistorische atlas Provincie Zuid-Holland (bron: pzh.b3p.nl/viewer/)

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0021.png"

In 2012 is door Oranjewoud archeologisch onderzoek uitgevoerd op nabijgelegen kavels met hoge verwachtingswaarde. Ter plaatse van dit onderzoeksgebied zijn gronden geschikt bevonden. De resultaten uit het archeologisch onderzoek kunnen daarmee echter niet zonder meer worden geëxtrapoleerd naar het voorliggende plangebied. Het uitvoeren van onderzoek is uitsluitend noodzakelijk voor bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm.

Situatie plangebied cultuurhistorie

In het gebied zijn geen gebouwen (met cultuurhistorische waarde) aanwezig. De gronden van het plangebied worden beschouwd als gronden met een redelijke tot grote kans op archeologische sporen. Indien bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm worden uitgevoerd, is archeologisch onderzoek noodzakelijk. De gronden in het plangebied verkrijgen de dubbelbestemming 'waarde – archeologie 2'.

4.11 Kabels en leidingen

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken of er in het plangebied kabels en/of leidingen aanwezig zijn, die een specifieke bescherming verdienen in het bestemmingsplan.

Relatie met het plangebied

Op 15 augustus 2016 is een Klicmelding uitgevoerd. Een uitsnede van de melding is opgenomen in onderstaande figuur, waarop de planlocatie globaal is weergegeven in het rood.

Uit de melding blijkt dat in het gebied geen kabels en/of leidingen zijn gelegen, met uitzondering van een verlaten persleiding die langs de noordzijde van het plangebied loopt. Van eventuele graafschade of het omleggen van kabels en/of leidingen is daarom geen sprake.

Figuur 13: Klicmelding d.d. 15 augustus 2016

 

 afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVTeylerspark-va01_0022.png"

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering.

4.12 Duurzaamheid

Uitwerking (regionaal) beleid

Zoals in paragraaf 3.4.3 is aangegeven wordt het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente Nieuwkoop vastgelegd in de Duurzaamheidagenda 2015-2018. Verder vindt er op verschillende schaalniveaus een nadere uitwerking van de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden-)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing plaats.

Duurzame stedelijke ontwikkeling

De gemeente Nieuwkoop vindt het duurzaam ontwikkelen van het stedelijke gebied belangrijk. De gemeente Nieuwkoop streeft er naar bij elke ruimtelijke ontwikkeling de schade aan het milieu en de menselijke gezondheid op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de stedelijke ontwikkeling op een zo hoog mogelijk niveau brengen.

Duurzame stedenbouw 

Duurzame stedenbouw is vooral het inspelen op de kansen van de nieuwe bouwlocatie. Juist door in een vroegtijdig stadium aandacht te besteden aan de specifieke kenmerken en mogelijkheden van de bouwlocatie kan er voor gezorgd worden dat een aantrekkelijke woon- en voorzieningenomgeving ontstaat. De gemeente Nieuwkoop hanteert hiertoe het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS). In het RBDS staat het beleid van de gemeente Nieuwkoop voor duurzame stedenbouw. Dit instrument is bedoeld om de milieuambities en andere duurzaamheidaspecten een volwaardige plaats te geven in de ontwikkeling van ruimtelijke plannen voor gebieden groter dan 1 hectare. Duurzaamheid is hierbij ruim gedefinieerd als 'People, Planet, Profit' (PPP). Dit betekent dat naast ambities op het gebied van milieu ook maatschappelijke/sociale en economische ambities een plek hebben gekregen in het beleid. Een ambitietabel maakt deel uit van het RBDS. Voor (her) te ontwikkelen gebieden groter dan 1 hectare wordt een ambitietabel ingevuld.

DuBoPlus-Richtlijn 

De gemeente Nieuwkoop hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten (woningbouw, utiliteitsbouw en de grond-, wegen waterbouw voor zowel nieuwbouw als renovatie) de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als duurzaam bouwen-maatlat. De nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van het project kunnen op basis van een overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar geborgd te worden. Voor de woningen utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw13 en de resultaten gepresenteerd in een schoolcijfer (1 -10). Een 7 is de regionale norm. De ontwikkelaar informeert de gemeente met een GPR-Gebouw berekening (meest recente versie) of gelijkwaardig of aan de regionale ambitie wordt voldaan. Hiertoe ontvangt de ontwikkelaar van de gemeente een gratis sublicentie GPR-Gebouw. Voor de grond-, wegen waterbouw geldt een maatregelenchecklist met vaste(altijd doen) en keuzemaatregelen. Aan de hand van deze maatregelenchecklist wordt de projectambitie samengesteld, geconcretiseerd en getoetst.

Klimaatprogramma

In 2008 heeft de gemeente Nieuwkoop in samenwerking met de Omgevingsdienst West-Holland het Plan van aanpak regionaal Klimaatprogramma 2008-2012 Holland Rijnland en Rijnstreek vastgesteld. Voor het Klimaatprogramma Holland Rijnland en Rijnstreek wordt de klimaatambitie van het kabinet als uitgangspunt genomen. In een CO2 - kansenkaart is berekend dat de kabinetsambitie een concrete CO2- reductiedoelstelling van 600 kiloton in 2030 voor onze regio betekent. Dit klimaatbeleid is breed opgezet en bestrijkt onder meer de volgende doelgroepen: 'Woningen'; 'Bedrijven'; 'Duurzame energieproductie'; 'Bouwers en projectontwikkelaars' en 'Mobiliteit' (zie ook de website van de Omgevingsdienst voor meer informatie).

4.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieube-heer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

De realisatie van woningen is vermeld in de bijlagen van het Besluit m.e.r. In dit besluit wordt echter een drempelwaarde gegeven van 2000 woningen en in voorliggend plan gaat het om slechts 20 woningen. Voorliggend project valt ruim onder de richtwaarden. In deze paragraaf wordt wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling gegeven.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is het gevolg van de uitspraak van het Europese hof van 15 oktober 2009 (zaak C-255/08) over de manier waarop de EU-richtlijn in de Nederlandse regelgeving was geïmplementeerd, één van de aanleidingen voor de aanpassing van het Besluit m.e.r. De essentie van die uitspraak is dat altijd m.e.r. noodzakelijk is als belangrijke nadelige milieugevolgen niet kunnen worden uitgesloten.

De vorm van een vorm-vrije m.e.r. is niet bepaald, maar de inhoud waar een m.e.r.-beoordeling aan dient te voldoen is wel bepaald (Bijlage III van de Europese richtlijn 2011/92/EU). In de vormvrije m.e.r. dient de volgende inhoud zijn vermeld:

1. Kenmerken van de projecten

2. Plaats van de projecten

3. Kenmerken van het potentiële effect

1. Kenmerken van de projecten

Het betreft hier de bouw van 20 woningen op het kavel achter het gemeentehuis van Nieuwkoop. Daartoe wordt (een deel van) de agrarische functie ter plaatse gewijzigd in een woonfunctie. Toegangswegen en trottoirs worden aangelegd.

2. Plaats van de projecten

Het project ligt niet in de nabijheid van een beschermd natuurgebied of het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied ligt aan de rand van het landelijk gebied dat zich in hoofdzaak kenmerkt door de woonfunctie en de agrarische functie.

3. Kenmerken van het potentiële effect

Een effect van woningen is de te verwachten verkeersaantrekkende werking. In voorliggend geval is er sprake van de realisatie van 20 woningen. Het te verwachten effect is nihil. Uit paragraaf 5.4 met betrekking tot luchtkwaliteit is reeds gebleken dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.

Conclusie

Er zijn als gevolg van de ontwikkeling die mogelijk wordt krachtens dit bestemmingsplan geen significant negatieve effecten voor het milieu te verwachten. Er is derhalve geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

Na een recente wijziging van het Besluit m.e.r., per 16 mei 2017 (van kracht per 7 juli 2017) kan niet langer meer niet meer volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling door middel van een verwijzing naar de diverse milieuonderzoeken. Omdat hier sprake is van een bestemmingsplan dat valt onder kolom 4 van lijst D uit de bijlage van het Besluit m.e.r., en de gemeente de initiatiefnemer is, behoeft er in dit geval geen aparte aanmeldnotitie te worden opgesteld. Er zou door het bevoegd gezag wel een zelfstandig gedragen besluit worden genomen op de vraag of voor het plan een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Dit besluit had moeten worden genomen vóór de ter inzagelegging van het ontwerp van het voorliggende bestemmingsplan. Het ontwerp van het voorliggende plan heeft evenwel ruim voor de inwerkingtreding van de bovenbedoelde wijziging van het Besluit m.e.r. ter inzage gelegen. Daarom zal voor wat betreft het voorliggende bestemmingsplan nog kunnen worden volstaan met de in het voorgaande weergegeven uitvoerige beoordeling van de milieuaspecten waaruit blijkt dat het bestemmingsplan in dit opzicht aanvaardbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

5.2 Systematiek

De opbouw van het bestemmingsplan is conform SVBP 2012. De planregels van het bestemmingsplan 'Teylerspark' bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. In het onderstaande wordt allereerst de indeling van de regels toegelicht. Vervolgens komen de verschillende bestemmingen aan de orde.

5.2.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

De wijze van meten bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, diepen, breedtes en dergelijke waarmee op een eenduidige manier uitleg wordt gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

5.2.2 Bestemmingsregels

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft verleend. Een dergelijke omgevingsvergunning wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.

 

Bestemmingen

Allereerst komen alle (enkel)bestemmingen aan de orde. Het betreft een indeling van bestemmingen in hoofdgroepen waarin de meest voorkomende functies kunnen worden ondergebracht. De indeling in hoofdgroepen maakt het raadplegen van een bestemmingsplan en het zoeken naar bepaalde functies eenvoudiger.

De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Hieronder volgt per bestemmingsonderdeel een korte toelichting:

Bestemmingsomschrijving: De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende bestemming. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels: In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen (eventueel gesplitst in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Nadere eisen: Nadere eisen zijn gesteld ten behoeve van bepaalde kwalitatief omschreven criteria, zoals woonsituatie, straat- en bebouwingsbeeld en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden.

Afwijken van de bouwregels: Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze worden niet opgenomen voor afwijkingen van de bouwregels waarvan de verwachting is dat ze in (bijna) alle gevallen worden verleend. Dan dienen de bouwregels hierop te voorzien. Voor elke afwijking van de bouwregels wordt aangegeven waarvan afgeweken wordt, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en eventueel de situaties of voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meer bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, worden ze geplaatst in hoofdstuk 3 (de algemene regels).

Specifieke gebruiksregels: In dit onderdeel wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Hier worden niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de bestemmingsomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels: Het afwijken van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat uitsluitend een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregel kan worden verleend ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Met andere woorden: afwijkingsregeling is opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: In het bestemmingsplan wordt bepaald dat het verboden is in of op de gronden bepaalde zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (omgevingsvergunning) voor bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren. Hiermee wordt voorkomen dat een terrein minder geschikt wordt voor de realisering van de desbetreffende bestemming of ter handhaving van die bestemming.

5.2.3 Algemene regels

Algemene regels zijn regels die gelden voor meer bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben. Het betreft: de anti-dubbeltelregel, algemene bouw-, gebruiks-, aanduidings-, afwijkings-, wijzigings- en procedureregels en overige regels.

Anti-dubbeltelregel (artikel 8)

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels (artikel 9)

In deze regels zijn algemene regels ten aanzien van het ondergronds bouwen opgenomen met bijbehorende maatvoering. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande afstanden en andere maten ingeval van strijdigheid met de nieuwe bestemmingsregels. Ook is hierin geregeld wanneer overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen door ondergeschikte bouwdelen is toegestaan.

Algemene gebruiksregel (artikel 10)

Hierin is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval worden aangemerkt als gebruik in strijd met de bestemming.

Algemene aanduidingsregels (artikel 11)

Hier zijn de aanduidingen aangegeven die meer dan één bestemming bestrijken. In dit geval betreft het de luchtvaartverkeerszone 20-Ke.

Algemene afwijkingsregels (artikel 12)

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Algemene wijzigingsregels (artikel 13)

In deze bepaling wordt aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

De overgangs- en slotregels zijn algemeen van aard en gelden voor alle bestemmingen. De volgende slotbepalingen zijn opgenomen in dit laatste hoofdstuk.

Overgangsrecht (artikel 14)

In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Aangesloten is bij het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel (artikel 15)

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.

5.3 Beschrijving per bestemming

5.3.1 Groen (artikel 3)

Ter bescherming en behoud van het openbaar groen wordt het aanwezige groen bestemd als 'Groen'. Binnen de bestemming is het mogelijk om zaken als speelplaatsen, waterlopen en in-/uitritten te realiseren. Binnen de bestemming mag er niet worden gebouwd behoudens voorzieningen voor algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.3.2 Tuin (artikel 4)

De bestemming 'Tuin' is opgenomen voor de tuinen voor de voorgevel van de woning. Door het hanteren van een afzonderlijke bestemming 'Tuin' wordt een duidelijk en "groen" beeld gecreëerd. In de tuin zijn geen woningen of bijgebouwen toegestaan (uitsluitend erkers). Deze moeten worden gebouwd binnen de bestemming 'Wonen'. Op deze manier ontstaat een duidelijke tweedeling: de woonbestemming waarbinnen de woning en de bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd en de tuin waar slechts andere bouwwerken (zoals schuttingen, speeltoestellen en tuinmeubilair) mogen worden gebouwd.

5.3.3 Verkeer - Verblijfsdoeleinden (artikel 5)

De bestemming 'Verkeer – Verblijfsgebied' betreft wegen met een functie voor verkeer en verblijf c.a. De bestemming 'Verkeer – Verblijfsgebied' is ruim van opzet, zodat aanpassingen in de wegprofielen mogelijk zijn zonder aanpassing van het bestemmingsplan. Daarnaast maakt het artikel ook o.a. de realisatie van groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen en speelruimten mogelijk. De bestemming voorziet in de doortrekking van de ontsluitingsweg in de richting van de Laan der Verwondering.

5.3.4 Wonen (artikel 6)

De woningen hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Naast wonen is het toegestaan

om, onder voorwaarden, beroepen aan huis uit te oefenen. Ook mantelzorg is toegestaan binnen de bestemming wonen. Binnen de regels van de bestemming zijn diverse bouwregels opgenomen ten aanzien van het bouwen van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken. Ook ten aanzien van overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen.

5.3.5 Waarde - Archeologie 2 (artikel 7)

Met deze dubbelbestemming is beoogd om de archeologische verwachtingswaarde van de gronden te beschermen. Hier gaat het om een middelhoge verwachtingswaarde. Er geldt een vergunningplicht voor de uitvoering van bepaalde werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 

cm. Als bij het onderzoek archeologische waarden worden aangetroffen dienen maatregelen te worden genomen om deze afdoende te beschermen.

5.4 Verbeelding

De verbeelding is een plankaart met bestemmingen. Het bestemmingsplan betreft aangaande de verbeelding de volgende bestemmingen:

  • Groen;
  • Tuin;
  • Verkeer – Verblijfsdoeleinden;
  • Wonen;

en de dubbelbestemming:

  • Waarde – Archeologie 2.

Tevens zijn bouwvlakken aangeduid, zijn maatvoeringsaanduidingen opgenomen (betreffende de maximale goot-/bouwhoogte) en is gebiedsaanduiding "luchtvaartverkkerszone - 20 ke" aangegeven.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Omdat het bestemmingsplan 'Teylerspark' voorziet in de realisatie een bouwplan van 20 woningen, moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

In artikel 6.12 lid 1 Wro wordt gesteld dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt de definitie gegeven van een bouwplan. In artikel 6.12 lid 2 van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening wordt vermeld dat "in afwijking van het eerste lid de gemeenteraad, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, een projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, niet noodzakelijk is, en;
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid niet noodzakelijk is.

De gronden binnen het bestemmingsplan 'Teylerspark' zijn eigendom van de gemeente. De gemeente bepaalt de fasering en verdere uitwerking van het bouwplan, maakt de gronden bouwrijp en geeft de gronden uit voor realisatie van sociale woningbouw. De dekking van de kosten vindt plaats door de uitgifte van gronden aan de Woningcorporatie nadat er een omgevingsvergunning is verleend. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarmee niet vereist. Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inleiding

Omwonenden zijn betrokken in het voortraject. Omwonenden zijn geïnformeerd via (digitale) nieuwsbrieven en informatiebijeenkomsten. In het kader van het onderzoek naar de mogelijke locaties voor additionele huisvesting zijn in november 2015 en in maart 2016 bijeenkomsten geweest in de diverse kernen. Op 9 mei 2016 is een inloopbijeenkomst geweest voor deze drie locaties waar de drie stedenbouwkundige ontwerpen zijn gepresenteerd (waaronder voor het onderhavig plangebied). Op 4 oktober 2017 heeft een inloopavond plaatsgevonden over de woningbouwplannen Teylerspark en De Verwondering.

6.2.2 Wettelijk (voor)overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De Provincie Zuid-Holland heeft d.d. 28 november 2016 gereageerd op het conceptontwerpbestemmingsplan. De provincie geeft onder andere aan dat de ontwikkeling past binnen de regionale woonvisie en gaat akkoord met de motivering van de actuele behoefte. De provincie ziet geen belemmeringen bij de ontwikkeling van het beoogde plan. De reactie leidt niet tot aanpassingen aan het plan.

In een navolgende reactie (29 november 2016) meldt de provincie dat met de Actualisering 2016 een nieuw artikel wordt ingevoegd in de Verordening ruimte 2014 over de 20 Ke-contour Schiphol. De toelichting is op dit onderdeel aangepast.

Veiligheidsregio Hollands Midden heeft op 20 december 2016 gereageerd op het conceptontwerpbestemmingsplan. In de reactie geeft Veiligheidsregio Hollands Midden advies ten aanzien van de bereikbaarheid van het plangebied en de primaire bluswatervoorzieningen. In paragraaf 4.5 is een alinea rampenbestrijding opgenomen. Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheden tot een door de Veiligheidsregio Hollands Midden gewenst wegprofiel.

De Veiligheidsregio heeft ook nog bij brief van 6 maart 2017 gereageerd. Vermeld wordt dat de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico van de relevante risicobronnen (in casu de hogedruk aardgasleiding W-529-17 en het vervoer van gevaarlijke stoffen over de 231 en de N462) een invloed op het plangebied heeft. Voor beide risicobronnen geldt ook dat er geen sprake is van een groepsrisico. Bluswatervoorziening en bereikbaarheid zijn - in overleg met de brandweer - voorzien in het bestemmingsplangebied. De aanrijtijd van de brandweer ten opzichte van het plangebied valt binnen de norm. De aanwezige installatie is volgens de Veiligheidsregio voldoende om de aanwezige personen binnen het plangebied tijdig te waarschuwen.

Hoogheemraadschap van Rijnland heeft d.d. 20 december 2016 een reactie toegestuurd. Het hoogheemraadschap stelt dat het noodzakelijk is om in het plan langs de twee primaire watergangen een beschermingszone van 5 meter breedte vrij te houden van bebouwing omwille van het uitvoeren van inspectie, onderhoud en het wegplaatsen van bagger en slootmaaisel. Het hoogheemraadschap doet de aanbeveling van in ieder geval één oever in te richten als groene oever met een talud tot de waterlijn van 1:3. Daarnaast is een nieuwe oversteek voorzien aan de noordzijde van dit plan naar het Gruttoveld. Het hoogheemraadschap geeft aan dat het een primaire watergang betreft, waarbij duikers zoveel mogelijk geweerd. Het hoogheemraadschap stelt voor een brug te plaatsen met een vrije hoogte ten opzichte van waterpeil van minimaal 1,00 meter en de duiker in de noordwesthoek te vervangen door een brug. Ten aanzien van watercompensatie moet in het bestemmingsplan 15% compensatie worden aangelegd. Dit kan in hetzelfde peilgebied gerealiseerd worden. Bovendien is het binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer – Verblijfsgebied' mogelijk oplossingen te zoeken voor de watercompensatie. Het bestemmingsplan behoeft geen aanpassing naar aanleiding van de reactie van het hoogheemraadschap.

Hoogheemraadschp van Rijnland heeft ook bij brief van 22 maart 2017 nog gereageerd. Vermeld wordt dat om de woningen in het plangebied te kunnen bereiken een hoofdwatergang gekruist worden. Dit kan door middel van een brug of dam met duiker. De onderkant vn de brug moet een hoogte van minimaal -4,92 m NAP hebben. Wanneer het door het Hoogheemraadschap van Rijnland uitgevoerde

onderhoud niet belemmerd wordt, kan hiervan worden afgeweken. Als de ondersteunende constructie van de brug binnen het profiel van de hoofdwatergang geplaatst wordt, word dit gezien als demping. Een dergelijke demping dient gecompenseerd te worden. Aanleg van een dam met duiker dient eveneens te worden gecompenseerd. Het Hoogheemraadschap wijst erop dat ten gevolge van de toename van de oppervlakteverharding een versnelde afvoer van hemelwater door het gescheiden rioolstelsel zal optreden. Om het effect hiervan ongedaan te maken dient 15% van de totale toename van verharding gecompenseerd te worden in de vorm van oppervlaktewater binnenhetzelfde peilvak als waarin de verharding wordt aangebracht. Het voorliggende bestemmingsplan staat niet in de weg aan de uitvoering van de in het voorstaande genoemde werken/werkzaamheden.

6.3 Zienswijzen ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan 'Teylerspark' heeft op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening met ingang van 9 februari 2017 tot en met 22 maart 2017 (zes weken) ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon een ieder een zienswijze naar voren brengen bij de gemeenteraad. Er zijn door 11 instanties danwel personen zienswijzen ingediend. Alle zienswijzen zijn ingediend binnen de termijn en voldoen ook verder aan de daarvoor geldende eisen.

Voorts is er op 11 april 2017 een hoorzitting gehouden, waarbij indieners van zienswijzen in de gelegenheid zijn gesteld om hun zienswijze toe te lichten. In totaal hebben drie indieners daarvan gebruik gemaakt.

De zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijk antwoord in een aparte ‘Nota van zienswijzen’ die als bijlage 5 bij deze toelichting is opgenomen. Voor de samenvatting en beantwoording van de zienswijzen wordt verwezen naar deze nota.