direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meijepark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0569.bpNKPMeijepark-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Nieuwkoop heeft recentelijk het gebied waarop de voormalige camping Roerdomp gelegen was gesaneerd. Voor het gebied waarop de camping gelegen was is bestemmingsplan Zuidhoek opgesteld, waarmee woningbouw mogelijk wordt gemaakt. Het oostelijk deel (Meijepark) wordt ingericht als recreatief uitloopgebied met groen, een strandje met steiger en een roeivereniging. In het vigerende bestemmingsplan (Nieuwkoop: Landelijk Gebied) kent het gebied reeds een recreatieve bestemming met de aanduiding 'II'. De toevoeging van nieuwe elementen (nieuwe huisvesting voor roeivereniging De Meije op de bestaande locatie, de horecagelegenheid ten behoeve van het strandje en diverse steigers) zijn strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied Meijepark is gelegen ten zuiden van de kern Nieuwkoop aan de rand van de Zuideinderplas (Nieuwkoopse Plassen). In figuur 1.1 is het plangebied weergegeven. In de volgende figuren wordt vanuit de omgeving ingezoomd op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPMeijepark-va01_0001.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPMeijepark-va01_0002.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPMeijepark-va01_0003.jpg"

Figuur 1.1: Ligging en begrenzing van het plangebied.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de huidige situatie van het plangebied en omgeving beschreven. Hoofdstuk 3 geeft het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling weer. Vervolgens is in hoofdstuk 4 het voorgenomen plan beschreven. Hoofdstuk 5 beschrijft de randvoorwaarden ten aanzien van de verschillende relevante milieu- en gebiedsaspecten. De juridische aspecten staan beschreven in hoofdstuk 6. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied is gelegen aan de rand van de Nieuwkoopse Plassen. De plassen zijn vanaf de 16e eeuw ontstaan door vervening van het gebied. Men groef sloten vanaf het land. De sloten noemt men petgaten en de overgebleven stukken land legakkers. Het gedroogde veen (turf) werd gebruikt als brandstof voor kachels. Bij heftige stormen sloegen delen van de smalle stukken land weg. Zo ontstonden er twee grote plassen, de Noordereinder- en Zuidereinderplas.

Rond 1850 is de veenwinning gestopt, waarna natuurlijke processen weer meer invloed kregen. Verlanding, open water wordt land, is een belangrijk natuurlijk proces in de Nieuwkoopse Plassen. Het plangebied is gelegen op één van de oorspronkelijke legakkers. In figuur 2.1 is een historische afbeelding van de Nieuwkoopse plassen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPMeijepark-va01_0004.jpg"

Figuur 2.1: Historische afbeelding Nieuwkoopse Plassen

2.2 Gebiedsbeschrijving

Het onderhavige plangebied maakt onderdeel uit van het kleinschalige landschap rondom het natuurgebied de Nieuwkoopse Plassen. Het natuurgebied is een gevarieerd moerasgebied van circa 2.000 hectare in het Groene Hart van Holland. Naast enkele grotere en kleinere plassen geeft het gebied tevens een afwisselend beeld van rietlanden, hooilanden, bosjes en sloten. De afwisseling en rust zorgen voor een rijke flora en fauna binnen het gebied. In onderstaande figuur is een luchtfoto opgenomen van de Nieuwkoopse Plassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPMeijepark-va01_0005.jpg"

Figuur 2.2: Luchtfoto Nieuwkoopse Plassen

2.3 Beschrijving planlocatie

Het onderhavige plangebied is gelegen aan de Zuideinderplas, welke onderdeel is van het natuurgebied Nieuwkoopse Plassen.

Tot 2009 was ten zuidwesten van het plangebied een camping gesitueerd met een groot aantal staanplaatsen voor stacaravans. Voor het gebied van de voormalige camping is inmiddels bestemmingsplan Zuidhoek vastgesteld, waarmee in dat gebied woningbouw mogelijk is gemaakt. De planlocatie Meijepark, het gebied ten noordoosten van Zuidhoek, heeft en krijgt een recreatieve functie. In de nieuwe situatie worden er enkele elementen toegevoegd die niet passen binnen de huidige bestemming en vragen om een nieuw bestemmingsplan. In Figuur 2.3 is de globale ligging van Meijepark en Zuidhoek weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPMeijepark-va01_0006.png"

Figuur 2.3: Globale ligging Meijepark (rood omlijnd) en Zuidhoek (geel omlijnd).

2.4 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan voor het onderhavige plangebied is het Bestemmingsplan Landelijk Gebied (2005). In dit bestemmingsplan rust op het plangebied de bestemming Recreatieve Doeleinden met de aanduiding 'II' en op delen de aanduiding 'baggerdepot' en 'steiger/aanlegplaats'. Aangrenzend aan het plangebied is onlangs het bestemmingsplan Zuidhoek vastgesteld. In Figuur 2.4 is een uitsnede van de plankaart van het Bestemmingsplan Landelijk Gebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPMeijepark-va01_0007.png"

Figuur 2.4: Uitsnede Bestemmingsplan Landelijk Gebied met globale ligging plangebied Meijepark (rood omlijnd).

Onder de aanduiding 'II' in het vigerend bestemmingsplan is het plangebied bestemd als parkgebied, baggerdepot ten behoeve van de opslag van gebiedseigen bagger en is tevens botenberging ten behoeve van een roeivereniging, toiletgebouwen, parkeervoorzieningen, paden, water en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder steigers en aanlegplaatsen ten behoeve van recreatief medegebruik.

2.5 Vergelijking toekomstige situatie en vigerende regeling

In de toekomstige situatie zal een aantal ontwikkelingen plaatsvinden, waarop uitgebreider wordt ingegaan in hoofdstuk 4. In het zuiden van het plangebied wordt een strandje met steiger aangelegd. Daarbij wordt ook de mogelijkheid geboden een horecagelegenheid te ontwikkelen. In het noorden van het plangebied wordt een nieuw gebouw voor roeivereniging De Meije mogelijk gemaakt. Ook daar worden steigers aangelegd. Daarnaast worden twee bruggetjes aangelegd als verbinding met Zuidhoek.

De ontwikkeling wijkt door de toevoeging van deze nieuwe elementen in geringe mate af van het vigerende bestemmingsplan. De recreatieve bestemming blijft gehandhaafd, maar door de toevoeging van enkele nieuwe functies die niet onder de onder aanduiding 'II' genoemde functies vallen is een nieuw bestemmingsplan nodig.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees- en rijksbeleid

3.1.1 Verdrag van Valletta

Het Europese Verdrag van Valletta (ondertekend op 16 april 1992) beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologisch erfgoed al voordat het tot monument is verklaard, integrale bescherming nodig heeft en krijgt. Op het aspect archeologie wordt in paragraaf 5.2 nader ingegaan.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 22 november 2011 is onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) aangenomen. De SVIR is op 14 maart 2012 in werking getreden. De SVIR geeft een totaalbeeld van het huidig ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk richt zich met de Structuurvisie op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Daarbij horen ook waterveiligheid en milieukwaliteit, evenals de bescherming van het werelderfgoed.

Het voorliggende plan valt niet onder de genoemde nationale belangen in de SVIR en is niet strijdig met de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte.

In het Barro zijn opgenomen:

  • Het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Militaire terreinen en -objecten;
  • De Wadden;
  • De kust (inclusief primaire kering);
  • De grote rivieren;
  • De Werelderfgoederen.
  • reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
  • veiligheid vaarwegen;
  • het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
  • de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
  • bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
  • reservering voor rivierverruiming Maas;
  • de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

In het Barro worden bepaalde kernwaarden beschreven. Voor het nationale landschap het Groene Hart, zijn geen specifieke beschermingsregels opgenomen. Dit houdt in dat voor het vaststellen van het bestemmingsplan Meijepark geen beperkingen vanuit het Barro gelden.

3.1.4 Natuurbeschermingswet (1998)

De Natuurbeschermingswet geeft gebieden een beschermde status. Er wordt onderscheid gemaakt in NB-wet gebieden en Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (VHR-gebieden). Dat zijn de gebieden die door Nederland zijn aangemeld bij de Europese Unie in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn (Europese wetgeving). Deze gebieden worden samengebracht onder het beschermingsregime Natura 2000. De Nieuwkoopse Plassen zijn aangewezen als Natura-2000 gebied. In paragraaf 5.5 wordt hier nader op ingegaan.

3.1.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats in een gebied grenzend aan een woningbouwlocatie, en zal ten opzichte van de huidige recreatieve bestemming iets uitgebreider worden door de toevoeging van onder andere het strandje met steiger. Bij de (her)inrichting van het gebied worden de kernkwaliteiten van het gebied en de omgeving gewaarborgd en rekening gehouden met de aanwezige landschappelijke en ecologische waarden. De ontwikkeling past hiermee binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale structuurvisie

In verband met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (vanaf 1 juli 2008) zijn provincies, net als gemeenten en regio's, verplicht een structuurvisie voor hun grondgebied vast te stellen. In de provinciale structuurvisie Zuid-Holland (2 juli 2010, met een actualisering in 2012) is - naast een visie voor de lange termijn (2020-2040) - ook de strategie tot 2020 beschreven. Bij de uitvoering van provinciaal belang worden twee sporen onderscheiden: ontwikkeling en ordening. Beide zijn nodig voor de uitvoering van provinciale belang en kunnen niet los van elkaar gezien worden.

Recreatieve functies en groenstructuur

In de Structuurvisie geeft de provincie aan dat meer groen in de omgeving en een toegankelijk landschap van belang zijn. Er zijn te weinig gebieden waar mensen voor hun recreatie terecht kunnen. Ook het kwalitatieve aanbod aan recreatieve voorzieningen sluit nog niet aan bij de vraag van de toekomst. Het versterken van recreatieve functies en groenstructuur is dan ook opgenomen als één van de 'provinciale belangen'. Daarbij worden de volgende ambities genoemd:

  • ontwikkelen van een volledig en gevarieerd recreatieaanbod binnen en buiten de stad;
  • beschermen en ontwikkelen van gebiedseigen kwaliteiten in de landschappen nabij de stad;
  • verbeteren van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en zichtbaarheid van het landschap nabij de stad;
  • ontwikkelen en compleet maken van een aantrekkelijk en veilig recreatief netwerk (fiets- en wandelpaden, wegen, waterwegen, recreatietransferia) dat zowel stad en land als groengebieden onderling verbindt;
  • stimuleren van duurzame, op de stedelijke vraag gerichte (verbrede) landbouw;
  • tegengaan van versnippering en verrommeling van het landschap;
  • versterken van culturele en toeristische voorzieningen;
  • wateropvang in stadsranden als onderdeel van de groenstructuur.

Specifiek in het Groene Hart is behoud en ontwikkeling van de onderscheiden waardevolle landschappen gekoppeld aan verschillende opgaven. De economische waarde van deze kwaliteiten, zowel via toerisme en recreatie als via de kwaliteiten van woon- en werkmilieus in dit gebied, wordt hierbij genoemd als een van de aspecten die benut kan worden. Natura 2000 gebieden kunnen waar mogelijk beter benut worden voor recreatie. Op de provinciale functiekaart (zie Figuur 3.1) is het plangebied aangeduid als Natuurgebied (Natura 2000). Daarbij ligt het precies tussen de bebouwingscountour van de Zuidhoek (westzijde) en de 'groene ruggengraat' (oostzijde).

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPMeijepark-va01_0008.png"

Figuur 3.1: Uitsnede Functiekaart 2020 Provinciale Structuurvisie. De ligging van het plangebied is indicatief weergegeven met de rode cirkel. Plangebied is gelegen tussen bebouwingscontour en groene ruggengraat.

3.2.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling maakt een verbetering van de recreatieve mogelijkheden mogelijk. Recreatieve voorzieningen worden uitgebreid en/of verbeterd en het gebied wordt beter toegankelijk gemaakt. Daarbij wordt respectvol omgegaan met de in het gebied aanwezige natuurwaarden. Hiermee past de ontwikkeling binnen het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Rijn- en Veenstreek

De gemeenten Alphen aan den Rijn, Jacobswoude, Nieuwkoop, Rijnwoude en Alkemade hebben samen een Landschapsontwikkelingsplan opgesteld. Het landschapsontwikkelingsplan wordt kortweg 'LOP Rijn- en Veenstreek' genoemd. Het LOP is een integraal plan en besteedt aandacht aan alle aspecten van het landschap, uiteenlopend van de ontstaansgeschiedenis en haar cultuurhistorische waarden tot het huidige gebruik.

In het LOP wordt onder meer een visie gegeven op de ontwikkelingsmogelijkheden van de Nieuwkoopse Plassen en omgeving. De kern van de visie bestaat uit het behoud en herstel van het kleinschalige karakter van het landschap in het gebied.

3.3.2 Conclusie

Het kleinschalige karakter van het gebied blijft bij de ontwikkeling gehandhaafd, het betreft het toevoegen van kleinschalige recreatieve functies aan een gebied dat reeds al recreatief is bestemd. Bij de (her)inrichting wordt zorg gedragen voor een goede landschappelijke inpassing. Hiermee past de ontwikkeling binnen het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Nieuwkoop 2040

De raad van de gemeente Nieuwkoop heeft op 16 juli 2009 de structuurvisie 2040 deel 1 vastgesteld. Met de structuurvisie 2040 wil de gemeente Nieuwkoop een stap richting de toekomst zetten. In de structuurvisie zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • Schets een Toekomstbeeld Nieuwkoop 2040 voor de lange termijn (2040) en werk een realiseringsstrategie uit in tussenstappen.
  • Denk integraal. Ga niet alleen uit van ontwikkeling op het gebied van woningbouw of infrastructuur, maar neem het complete veelkleurige palet mee van werkgelegenheid tot water, natuur en bijvoorbeeld recreatie. Zorg er bovendien voor dat voorgestelde ontwikkelingen altijd verschillende thema's tegelijkertijd bedienen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan water(berging) en woningbouw, recreatie en werkgelegenheid.
  • Ga uit van aanwezige gebiedskwaliteiten. Bescherm en versterk wat Nieuwkoop bijzonder maakt en houd rekening met landschap en cultuurhistorie wanneer er iets nieuws wordt ontwikkeld (lagenbenadering).
  • Ontwikkel een gevarieerde gemeente met daarbinnen verschillende accenten in verschillende deelgebieden.
  • Werk aan een duurzame gemeente. Dit betekent dat de visie robuust is en ook in de toekomst ruimte laat voor verschillende ontwikkelingsrichtingen en wensen van mensen. Duurzaam betekent ook dat er ruimte is voor economische ontwikkeling met oog voor het milieu en mogelijkheden van alternatieve energie.
  • Ontwikkel de toekomst van Nieuwkoop in aansluiting op en gezamenlijk met de omgeving (buurgemeentes, regio, provincie). Kijk 'van binnen naar buiten' en 'van buiten naar binnen'.

Deelgebied de Nieuwkoopse Plassen

In de structuurvisie wordt expliciet ingegaan op het deelgebied De Nieuwkoopse Plassen, waarin het plangebied ligt. Voor het gebied wordt een visie voor 2040 geschetst. Hierin wordt gesteld dat de natuur en de recreatieve en toeristische voorzieningen een trekpleister zullen zijn voor de eigen bevolking en die van daarbuiten. Voorwaarde is dat het gebruik de natuur niet verstoort en het gebied voor de recreatie passend ontsloten wordt en er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is. Het nog op te stellen beheerplan Nieuwkoopse Plassen (Natura 2000) kan een omslag bieden naar meer toerisme en recreatie in combinatie met natuurontwikkeling.

Ontwikkeling recreatie en toerisme

In de structuurvisie worden ontwikkelingsmogelijkheden voor recreatie en toerisme geschetst. Daarbij worden de volgende punten genoemd:

  • Benutten water en plattelandsontwikkeling;
  • Ontwikkelen van kunstroute rond Nieuwkoop;
  • Versterken recreatief wandel-, fiets- en pleziervaartnetwerk;
  • Verbeteren toeristische informatievoorziening en route aanduidingen;
  • Verbeteren verblijfsrecreatieve mogelijkheden.
3.4.2 Groenvisie

In 2009 heeft de gemeente Nieuwkoop een Groenvisie opgesteld. Deze visie heeft betrekking op de inrichting en onderhoud van openbaar groen in Nieuwkoop. Hierin zijn onder andere, afgeleid van de Perspectiefnota 2008 - 2011, de volgende doelstellingen opgenomen

  • de landschappelijke kwaliteit en de natuurwaarden binnen het gemeentelijk grondgebied verbeteren;
  • natuur en landschap erkennen en uitdragen als unieke kwaliteitskenmerken van de gemeente Nieuwkoop.

Met betrekking tot het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen geeft de Groenvisie aan dat er rekening gehouden dient te worden met effecten op natuurwaarden. Er dient onderzocht te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op de instandhoudingsdoelen met betrekking tot soorten en habitats voor het gebied. In paragraaf 5.5 van dit bestemmingsplan zal hier verder op ingegaan worden.

3.4.3 Externe veiligheid

Op 31 mei 2011 heeft de gemeenteraad de beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Basis voor de visie is een nulmeting (2008) van de actuele risico's op het vlak van externe veiligheid. Dit geldt zowel voor risicovolle inrichtingen (zoals een lpg-tankstation) als voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het water of via buisleidingen. Op basis van deze nulmeting is beleid geformuleerd. Concreet zijn door de gemeenteraad onder meer de volgende keuzes gemaakt:

  • 1. Integraal geldt dat wettelijke grenswaarden niet mogen worden overschreden.
  • 2. Keuzeverplichtingen zijn er in relatie tot het zogenaamde groepsrisico (GR).
  • 3. De kans op incidenten met meerdere slachtoffers wordt zoveel mogelijk beperkt.
  • 4. In woonkernen en lintbebouwing (woonlinten) dient een zo laag mogelijk risico te worden bereikt.
  • 5. In de woongebieden worden geen nieuwe risicobronnen als bedoeld in het Bevi toegestaan.
  • 6. Bestaande bronnen worden uitgeplaatst wanneer de maatschappelijke dynamiek daartoe mogelijkheden biedt of wanneer de wettelijke grenzen daartoe aanleiding geven.

In paragraaf 5.6 wordt beschreven of en in hoeverre het thema externe veiligheid een rol speelt in het kader van dit bestemmingsplan.

3.4.4 Conclusie

Het gemeentelijk beleid geeft aan dat recreatie, toerisme en natuur hand in hand kunnen gaan wanneer de natuurwaarden voldoende gerespecteerd worden. Daarnaast is er een groeiende behoefte aan recreatieve voorzieningen. Het plan beoogt de bestaande recreatieve bestemming van het plangebied te verbeteren. Daarmee past de ontwikkeling binnen het gemeentelijk beleid.

 

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Het plan

Ten behoeve van de ontwikkeling van Meijepark is, in samenhang met de ontwikkelingen in het naastgelegen gebied Zuidhoek, een stedenbouwkundig plan opgesteld.

In Zuidhoek wordt vooral woningbouw voorzien. Meijepark vormt een recreatief uitloopgebied. Daarbinnen worden de volgende functies voorzien:

  • zwemstrandje met steigers en horecagelegenheid (zuiden plangebied);
  • nieuwe huisvesting roeivereniging met steigers (noordwesten plangebied);
  • steiger in noorden plangebied;
  • (wandel)paden;
  • een tweetal bruggetjes als verbinding met Zuidhoek

In figuur 4.1 is een inrichtingsplan op hoofdlijnen van de toekomstige situatie weergegeven, met daarop de twee belangrijkste ontwikkelingen omcirkeld (zie bijlage 2 voor een afbeelding in groter formaat).

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPMeijepark-va01_0009.png"

Figuur 4.1: Toekomstige situatie. De globale begrenzing van het plangebied is weergeven met de rode lijnen. De locatie van de roeivereniging (noordwesten plangebied) en de locatie van het strandje met steiger en horecagelegenheid (zuiden plangebied) zijn aangeduid met gele cirkels.

Openbare ruimte

Bij het ontwerp van de openbare ruimte is gezocht naar een inrichting en materialisatie die aansluit bij het landschap. Kenmerkend voor het plangebied en de wijdere omgeving is de grote hoeveelheid groen en water. Het groen bestaat uit gebiedseigen beplanting, zoals elzen, wilgen, gras en riet. De te gebruiken materialen bestaan uit hout, riet en waar nodig staal. De kleurstelling in het landschap is wisselend per seizoen. In de winter zijn het veelal goudgele rietpluimen in combinatie met donkere elzenstammen en in de zomer het groene gras, de bladeren en waterlelies.

4.2 Verkeer en parkeren

4.2.1 Verkeer

Met voorliggend bestemmingsplan worden recreatiemogelijkheden meer ontwikkeld dan in de huidige situatie, en zal naar verwachting meer bezoekers vanuit de omgeving trekken. Er zijn geen kencijfers voor recreatieplassen/gebieden beschikbaar. Een openluchtzwembad is een voorziening die er het dichtste bij in de buurt komt. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie zijn de kencijfers voor een openluchtzwembad dan ook toegepast (CROW 272, tabel 28).

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPMeijepark-va01_0010.png"

Figuur 4.2: Verkeersgeneratie openluchtzwembaden.

Met een bvo van bij benadering 3.300 m2 resulteert de verkeersgeneratie in 33 x 0,8 = 27 motorvoertuigbewegingen. De verkeersgeneratie per weekdag is in het hoogseizoen een factor 2,4 hoger dan het jaargemiddelde van de verkeersgeneratie per weekdag. In het hoofdseizoen kan dan ook uitgegaan worden van 27 x 2,4 = 65 motorvoertuigbewegingen. De omrekeningsfactor voor een gemiddelde weekdag naar gemiddelde werkdag in het hoofdseizoen is 0.8. Dit resulteert in 65 x 0.8 = 52 motorvoertuigbewegingen.

De horecagelegenheid bij het strandje zal alleen gebruikt worden in combinatie met een bezoek aan het strandje, het is op zichzelf geen verkeersaantrekkende functie. Alleen de huisvesting van de roeivereniging kan op zichzelf nog een verkeersaantrekkende werking hebben, maar deze zal beperkt van omvang zijn, daarnaast betreft dit een bestaande functie.

De voorgenomen ontwikkeling resulteert daarmee in een beperkte toename in verkeer, die voor de verkeersafwikkeling via het gebied Zuideinde geen problemen zal opleveren. In het kader van de woningbouwontwikkeling in Zuideinde is voor dat gebied in een eerder stadium de verkeersgeneratie reeds in beeld gebracht. Daarbij is geconcludeerd dat ten opzichte van de voormalige situatie, toen het terrein was ingericht met stacaravans, de verkeersintensiteit afneemt met meer dan 200 motorvoertuigbewegingen (750 om 960 motorvoertuigbewegingen per etmaal). Met de toename als gevolg van de aanleg van het strandje is per saldo dus nog altijd sprake van een afname van de verkeersintensiteit ten opzichte van de voormalige situatie.

4.2.2 Parkeren

Door de gemeente Nieuwkoop is in beeld gebracht of de voorgenomen ontwikkeling voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Voor het berekenen van de parkeervraag is uitgegaan van de parkeernormen als opgenomen in de gemeentelijke parkeernotitie. Omdat de ontwikkelingen in Meijepark in samenhang gezien moeten worden met de ontwikkelingen in het naastgelegen gebied Zuidhoek (bezoekers van Meijepark zullen immers in Zuidhoek moeten parkeren), zijn in de parkeerberekeningen de volgende ontwikkelingen in samenhang beschouwd:

  • nieuwbouw 92 woningen (Zuidhoek);
  • ontwikkeling restaurant met 226 m2 BVO (Zuidhoek);
  • ontwikkeling 3.300 m2 recreatiefunctie (Meijepark).

Op basis van de gemeentelijke parkeernotitie is de theoretische parkeervraag voor de 92 woningen bepaald op 193 parkeerplaatsen (2,1 parkeerplaats per woning). Voor een restaurantfunctie geldt een norm van 15 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO, wat in onderhavig geval neerkomt op 34 parkeerplaatsen. Voor de recreatiefunctie is uitgegaan van de verkeersaantrekkende werking in het hoofdseizoen: 65 motorvoertuigen per etmaal. De gemeente gaat daarbij uit van een turnover van 1,5 (gemiddeld aantal geparkeerde auto's per parkeerplaats). Dat betekent dat de theoretische parkeervraag van bezoekers van Meijepark in het hoofdseizoen 43 parkeerplaatsen (65/1.5) bedraagt.

Bij een groot aantal woningen zullen parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden. Daarbij bestaat een verschil tussen het aantal parkeerplaatsen dat theoretisch op eigen erf aanwezig is en de praktische parkeercapaciteit die dat oplevert, bijvoorbeeld omdat garages voor andere doeleinden gebruikt kunnen worden. Voor de woningen in het plangebied Zuidhoek is in onderstaande tabel aangegeven hoeveel praktische parkeercapaciteit op eigen terrein wordt gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPMeijepark-va01_0011.png"

Figuur 4.3: Berekening aantal parkeerplaatsen op eigen terrein.

In totaal komt het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein dat meegeteld kan worden in de parkeerbalans uit op 111. Uitgangspunt is dat de 111 parkeerplaatsen op eigen terrein uitsluitend door bewoners (en eventuele bezoekers van deze bewoners) gebruikt worden, en dus niet door bezoekers van de recreatiefunctie of het restaurant. Daarnaast zullen 92 openbare langsparkeerplaatsen en 43 openbare parkeerplaatsen op parkeerterrein Zuidhoek worden gerealiseerd, wat het totaal op 246 parkeerplaatsen brengt.

Met behulp van aanwezigheidspercentages voor gecombineerd gebruik en de theoretische parkeervraag kan de parkeervraag per periode bepaald worden. Daarbij zijn op basis van CROW-normeringen de volgende aanwezigheidspercentages gehanteerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPMeijepark-va01_0012.png"

Figuur 4.4: Aanwezigheidspercentages van verschillende functies.

Door de aanwezigheidspercentages in combinatie met de theoretische parkeervraag per functie af te zetten tegen de totaal te realiseren parkeercapaciteit (246 parkeerplaatsen), kan een parkeerbalans opgesteld worden voor de verschillende momenten binnen de werkweek en het weekend. Deze parkeerbalans is in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPMeijepark-va01_0013.png"

Figuur 4.5: Parkeerbalans voor de verschillende functies binnen Zuidhoek en Meijepark.

Uit de parkeerbalans blijkt dat op alle momenten voldoende parkeercapaciteit voorhanden is. Op werkdagavonden is er een overschot van 4 parkeerplaatsen. Op andere momenten valt de parkeerbalans ruimer uit. Daarmee zijn voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van de verschillende functies (woningbouw, restaurant, recreatie) in Meijepark en Zuidhoek.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Akoestiek

Op basis van de Wet geluidhinder dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect akoestiek. In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat geluidseisen worden gesteld aan belastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd daar waar geluidgevoelige functies gerealiseerd worden. Daar mag de geluidbelasting niet hoger zijn dan de maximaal toelaatbare waarde, dan wel een nader bepaalde waarde (hogere waarde).

De ontwikkeling van Meijepark voorziet in een verbetering van de recreatieve functie van het gebied. Bij de ontwikkeling worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk

Conclusie

De ontwikkeling van Meijepark maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk. Nader onderzoek kan achterwege blijven. Het aspect akoestiek vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.2 Archeologie

Op basis van de provinciale kaart 'Cultuurhistorische Atlas' is nagegaan welke archeologische trefkans het plangebied heeft. Met als doel na te gaan of nader onderzoek uitgevoerd dient te worden naar het aspect archeologie. In figuur 5.1 is een uitsnede van de Cultuurhistorische Atlas weergegeven. Voor het onderhavige plangebied geldt een kleine kans op archeologische sporen.

Op grond van de provinciale Nota Archeologie is in gebieden van lage waarde het verrichten van archeologisch onderzoek niet verplicht. Mocht tijdens het uitvoeren van grondroerende werkzaamheden op de betreffende locatie toch archeologische waarden aan het licht komen, dan is men op grond van de huidige Monumentenwet verplicht dit te melden aan het bevoegd gezag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPMeijepark-va01_0014.png"

Figuur 5.1: Uitsnede Cultuurhistorische Atlas provincie Zuid-Holland

5.3 Bedrijven en milieuzonering

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.

In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

  • Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
  • Categorie 2 grootste afstand 30 meter;
  • Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
  • Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
  • Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning.

De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijfsactiviteiten gevestigd. De activiteiten die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt liggen op voldoende afstand van de woningen in Zuidhoek. Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen beperkingen stelt aan de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Bodem

Voor het plangebied zijn recent en in het verleden verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Op basis van de onderzoeken is geconstateerd dat ter plaatste van de voormalige stortplaats 'Zuideinde' een ernstige verontreiniging bestaat.

In de beschikking van 10 december 2000, kenmerk DWM.175340 is vastgesteld dat sprake is van een geval van ernstige verontreiniging in de bodem. De sanering van deze verontreiniging wordt in de beschikking als urgent beschouwd op grond van humane en ecologische risico's.

In het verleden is op deze locatie zand, grond, hout, puin en plantenresten gestort. Verder zijn in het stortmateriaal koolas, sintels en metaalresten aangetroffen. De stortplaats is in gebruik geweest van 1993 tot 1959. De stortlaag varieert in dikte van 1 tot 4,5 meter. Rond 2000 is het grootste deel van Meijepark ingericht als baggerdepot.

Voor de sanering zijn reeds twee saneringsplannen opgesteld waarop is beschikt in het kader van de Wet bodembescherming door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland:

  • Saneringsplan De Roerdomp te Nieuwkoop, projectnummer 179392, rev 3, 14 maart 2008, Oranjewoud;
  • Deelsaneringsplan Voorwetering en voormalige stortplaats Zuideinde (deellocatie Meijepark) te Nieuwkoop, 27 april 2001, projectnummer 55480, Oranjewoud.

De sanering die uitgevoerd wordt, bestaat uit het aanbrengen van een leeflaag, waardoor contact met de verontreinigde stortplaats wordt voorkomen. De leeflaag bestaat uit zand, klei of teelaarde. Hiermee wordt het plangebied geschikt gemaakt voor de nieuwe functies.

Conclusie

Met de uitvoering van het saneringsplan wordt het plangebied geschikt gemaakt voor de nieuwe functies. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Deze wetten kunnen worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Er kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.

Gebiedsbescherming

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is een gemeente verplicht om te onderzoeken of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast.

Soortbescherming

De "Flora- en faunawet" heeft tot doel om beschermde flora- en faunasoorten te beschermen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het geding komen. Indien dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.

Beoordeling

Door Ecologisch Onderzoeks- en Adviesbureau Van der Goes en Groot is in 2010 ecologisch onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna op de locatie Meijepark. De volledige onderzoeksresultaten zijn opgenomen in een onderzoeksrapport dat als bijlage 1 is opgenomen bij dit bestemmingsplan. Hieronder zijn de belangrijkste resultaten beschreven.

In 2009 is reeds een quick scan uitgevoerd naar de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde flora en fauna in het plangebied. Hieruit is gebleken dat het Meijepark mogelijk leefgebied biedt aan beschermde vissen (met name Bittervoorn en Kleine modderkruiper), zoogdieren (Noordse woelmuis), Rugstreeppad, Ringslang en vogels waarvan de verblijfplaatsen jaarrond zijn beschermd. Het in 2010 uitgevoerde onderzoek had daarom als doel inzicht te verkrijgen in het voorkomen en de verspreiding van de genoemde soorten. In figuur 5.2 is het onderzoeksgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPMeijepark-va01_0015.png"

Figuur 5.2: Onderzoeksgebied Meijepark, zwart omlijnd.

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Natura-2000 gebied Nieuwkoopse Plassen. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling aan het Meijepark is daarom een Nb-wet vergunning aangevraagd. De Nb-vergunning is op 2 december 2013 verleend door de omgevingsdienst Haaglanden.

Soortbescherming

Tijdens de inventarisatie is in het plangebied de aanwezigheid van beschermde soorten vissen, amfibieën, vogels en (kleine) zoogdieren vastgesteld. De aangetroffen soorten amfibieën en kleine zoogdieren behoren tot de beschermde algemene soorten. Voor deze soorten gelden geen verbodsbepalingen als werkzaamheden worden verricht in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals bij de sanering en herinrichting van het Meijepark. Een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is daarvoor niet benodigd. Daarnaast zijn beschermde vissen aangetroffen die vallen onder Tabel 2 van de Flora- en faunawet. Het gaat om Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad. Omdat werkzaamheden in het plangebied worden uitgevoerd volgens de gemeentelijke gedragscode, hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd voor het uitvoeren van de werkzaamheden.

In het plangebied is tevens de aanwezigheid van broedvogels vastgesteld. Voor de vastgestelde en verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten verstoord of vernield kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor deze broedvogels dan niet nodig. Het broed-seizoen loopt ruwweg van maart tot en met juli. In het gebied zijn geen nesten aanwezig van broedvogels waarvan de verblijfplaatsen jaarrond zijn beschermd. Van deze soorten zijn de nesten beschermd én de leefomgeving die nodig is om broeden succesvol te maken (de functionele leefomgeving). Het Meijepark maakt deel uit van de functionele leefomgeving van Sperwer, Buizerd en mogelijk Ransuil. Gezien de directe omgeving van het Meijepark en de ruime schaal waarop vergelijkbaar biotoop daar aanwezig is, wordt niet verwacht dat het Meijepark van essentieel belang is voor het broedsucces van deze soorten, zij zullen kunnen uitwijken.

Voor alle beschermde soorten geldt de zorgplicht. Teneinde de zorgplicht na te leven kunnen voorafgaand aan de werkzaamheden de volgende praktische richtlijnen gehanteerd worden:

  • Verstorende werkzaamheden (zoals het kappen van bomen en struiken) dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden om verstoring van broedvogels te voorkomen. Het broedseizoen loopt ruwweg van maart tot en met juli
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) kan gefaseerd verwijderd worden. Dit geeft bodembewonende dieren de kans om in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten;
  • Om schade aan vissen en amfibieën te beperken moeten de werkzaamheden aan wateren en oevers zoveel mogelijk worden uitgevoerd in de periode augustus tot en met oktober in verband met de perioden van voortplanting en overwintering;
  • Nieuwe wateren moeten zoveel mogelijk worden aangelegd voorafgaand aan het dempen van bestaande. Uit de te dempen wateren kunnen beschermde amfibieën (alle stadia) of vissen weggevangen worden door de wateren af te dammen en het waterniveau te verlagen. Deze dieren kunnen vervolgens worden overgebracht naar een geschikt water in de nabije omgeving.

Conclusie

Op basis van de resultaten uit beide onderzoeken vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6 Externe Veiligheid

Op basis van de risicokaart (www.risicokaart.nl) is een analyse gemaakt voor het aspect externe veiligheid. In deze analyse is gekeken naar mogelijke risico's ten aanzien van:

  • 1. Inrichtingen, welke onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen;
  • 2. Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water;
  • 3. Hogedruk aardgasleidingen en K1,K2,K3-vloeistofleidingen.

In figuur 5.3 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. Hierop is te zien dat er geen risicobronnen in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPMeijepark-va01_0016.png"

Figuur 5.3: Uitsnede van de risicokaart met plangebied rood gemarkeerd.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Waterparagraaf

Om het gebied Meijepark te ontwikkelen tot een gebied voor dagrecreatie is een ruimtelijke procedure noodzakelijk. Verplicht onderdeel hiervan vormt de watertoets. Het Hoogheemraadschap Rijnland heeft voor het watertoetsproces een handreiking geschreven. Het voor deze watertoets relevante beleid is hieronder weergegeven. Vervolgens wordt een beoordeling gegeven van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied.

5.7.1 Beleid

Waterbeheerplan 2010 - 2015

In het waterbeheerplan geeft Rijnland aan wat zijn ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De ambities en maatregelen richten zich op het waarborgen van de veiligheid, het verder verbeteren van het beheer en de inrichting van het waterhuishoudkundig systeem en het verbeteren van de waterkwaliteit. De verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. De maatregelen uit het waterbeheerplan bereiden het beheergebied de komende jaren voor op deze ontwikkelingen. Rijnland is op meerdere manieren bezig om bovenstaande ambities te verwezenlijken. Enerzijds wordt bekeken of het huidige watersysteem aan de eisen voldoet en rekening houdend met klimaatverandering, zeespiegelstijging en bodemdaling ook blijft voldoen. Zo nodig worden maatregelen uitgevoerd als dat niet het geval is (op orde krijgen). Anderzijds wordt er voor gezorgd dat bij veranderingen in het watersysteem als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen het watersysteem blijft voldoen (op orde houden).

Keur en Beleidsregels 2009

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.

De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De meest actuele versie van de “Beleids- en Algemene Regels inrichting watersysteem Keur 2011” is in werking getreden op 2 september 2011.

Dempen

Dempingen in primaire oppervlaktewateren (hoofdwatergangen) zijn niet toegestaan. Het dempen van overige wateren is in principe slechts toegestaan als (bij voorkeur in de directe nabijheid) in hetzelfde peilgebied 100% wordt gecompenseerd. Het is hierbij van belang dat er geen waterbergingstekort ontstaat. Daarom moet de compensatie gerealiseerd zijn voordat gedempt wordt.

Natuurvriendelijke oevers (nvo)

Bij de aanleg van oppervlaktewateren en de herinrichting van bestaande oevers dienen de oevers natuurvriendelijk te worden ingericht. Als randvoorwaarde wordt geëist dat indien mogelijk taluds, zowel boven als onder water, minimaal 1:3 dienen te bedragen. De overige inrichtingseisen verschillen per watertype en de factoren die de inrichting bepalen zijn per gebied verschillend. De keuze voor de inrichting van natuurvriendelijke oevers zal daarom in overleg met Rijnland moeten worden bepaald. Als basis hiervoor dient de “Handreiking natuurvriendelijke oevers”.

Overkluizingen

Volledige overkluizingen (bruggen, duikerbruggen etc.) waarbij het oppervlaktewater over de gehele breedte wordt afgedekt, worden alleen toegestaan indien deze haaks op de waterlijn geplaatst zijn en een duidelijke verkeersfunctie hebben. De afmetingen waaraan moet worden voldaan dienen in onderling overleg met Rijnland te worden bepaald.

Waterberging

Toename van het verharde oppervlak leidt ertoe dat het regenwater sneller dan in de huidige situatie naar het oppervlaktewater zal afstromen. Om problemen niet op de omgeving af te wentelen, is voldoende bergingscapaciteit binnen het watersysteem nodig. Uitgangspunt hierbij is: geen verslechtering van de huidige situatie. Dit betekent dat de toename van verharding moet worden gecompenseerd door extra open water te graven. De toename van verharding is vergunningplichtig. In Rijnlands beleid is vastgelegd dat 15% van de toename van verharding als 'functioneel' open water moet worden gerealiseerd. De compensatie moet in hetzelfde peilgebied plaatsvinden. Functioneel houdt in dat het open water in open verbinding staat met het overige oppervlakte water binnen het watersysteem. Siervijvers zonder verbinding met het oppervlakte water vallen hier niet onder. Het open water dient bij voorkeur zonder duikerverbindingen te worden gerealiseerd. Wij zien het liefst dat een watergang in de directe nabijheid van het plangebied wordt verbreedt. Voorwaarde is dat de waterberging is gerealiseerd voordat er sprake is van een toename van de verharding, zodat het watersysteem altijd op orde is (eerst open water graven dan verharden). Bij hevige regen kan het water in de watergangen tijdelijk stijgen. Bij ontwikkelingen moet men hiermee rekening houden. De peilstijging in het watersysteem mag na de 'ingreep' in het gebied niet toenemen ten opzichte van de oorspronkelijke situatie.

NB. Gedraineerde onverharde oppervlakken worden niet gezien als verhard oppervlak.

Het nemen van compenserende maatregelen bij uitbreiding van het verhard oppervlak is verplicht. Maatregelen dienen met name gericht te zijn op het creëren van voldoende bergend vermogen en afvoercapaciteit van het watersysteem. De maatregelen, zoals vasthouden en bergen, mogen in principe geen negatieve invloed hebben op de waterkwaliteit. Concreet dienen de volgende compenserende maatregelen te worden genomen:

Voor afzonderlijke projecten met een te verharden oppervlak kleiner dan 500 m2 is geen compensatie vereist, tenzij:

  • sprake is van meerdere te ontwikkelen min of meer aaneengesloten bouwplannen die bij elkaar groter zijn dan 500 m2;
  • het nieuw aan te leggen verhard oppervlak meer dan 10% van het oppervlak van het peilvak (waarin betreffend verhard oppervlak wordt aangelegd) beslaat; het betreffende watersysteem de toename van de piekafvoer a.g.v. uitbreidingen van het verhard oppervlak met minder dan 500 m2 niet kan verwerken.

Vanwege de ondergrens van 500 m2 bestaat de kans dat het verhard oppervlak sluipenderwijs toeneemt zonder dat er gecompenseerd wordt. Om dit te voorkomen zal worden beoordeeld of er sprake is van een individueel project of van meerdere te ontwikkelen min of meer aaneengesloten bouwplannen cq. projecten.

Voor zeer kleine watersystemen (< 5.000 m2), maar ook voor slecht functionerende watersystemen, kan elke uitbreiding van verhard oppervlak al te veel zijn. In deze situaties dient per geval beoordeeld te worden wat mogelijk is, conform het waterneutraal bouwen principe.

Riolering

In het algemeen geldt ten aanzien van riolering dat afstemming met het Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP) noodzakelijk is. In dat plan staat de gemeentelijke strategie en het beleid voor riolering. Rijnland stimuleert het afkoppelen van verharde oppervlakken. Dit draagt bij aan de doelstellingen zoals die zijn gesteld in het Waterbeheer 21ste eeuw (vasthouden – bergen – afvoeren). Uitgangspunt bij de aanleg van een nieuw rioolstelsel is een verbeterd gescheiden stelsel, waarbij tenminste 60% van het verhard oppervlak op verantwoorde wijze wordt afgekoppeld. Om de kans op foutieve aansluitingen van afvalwaterstromen te voorkomen, moet bij de afkoppeling van verhard oppervlak worden gestreefd naar het zichtbaar houden van de regenwaterstromen, bijvoorbeeld door toepassing van goten op maaiveldniveau. Bij bestaande rioolstelsels dient tenminste 25% te worden afgekoppeld. Voor het afkoppelen van verharding geldt de “Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken” (2003) van de Werkgroep Riolering West-Nederland als beleidsuitgangspunt.

Duurzaam bouwen

  • Beperking diffuse bronnen/lozingen: Volgens de uitgangspunten zoals onder andere vastgelegd in de Nationale Pakketten Duurzame Stedenbouw en Duurzaam Bouwen moet het gebruik van duurzame bouwmaterialen bij nieuwbouw- en verbouwactiviteiten worden gestimuleerd, teneinde een duurzame stedelijke ontwikkeling te kunnen waarborgen. In relatie tot de waterkwaliteit moet de toepassing van uitloogbare bouwmetalen - zoals koper, zink en lood - voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair worden vermeden.
  • Het gebruik van bestrijdingsmiddelen en bemesting bij het beheer en onderhoud van (openbare)groenvoorzieningen moet worden voorkomen.
  • Het gebruik van geïmpregneerd hout in oppervlaktewater zien wij als een lozing waarvoor een vergunning is vereist.
  • Indien gebruik wordt gemaakt van tropisch hardhout adviseren wij u het gebruik van duurzaam geteeld hout met het FSC-keurmerk.

5.7.2 Beoordeling

Huidige situatie

In de huidige situatie is het plangebied een open en groen gebied met een recreatieve bestemming. Het plangebied is momenteel onontwikkeld en wordt omringd door watergangen welke in open verbinding staan met de Zuiderplas. Behoudens het bestaande gebouw van de roeivereniging is in het plangebied geen verharding. De oppervlakte van dit gebouw beslaat circa 250 m2 (zie figuur 5.1).

Onbekend is wat voor een rioolstelsel aanwezig is binnen het plangebied. Naar verwachting is een gemengd stelsel aanwezig, waarop het gebouw van de roeivereniging is aangesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPMeijepark-va01_0017.png"

Figuur 5.4: Huidig gebouw roeivereniging, met oppervlakteberekening.

Toekomstige situatie

Het voornemen is om op Meijepark dagrecreatieve functies te ontwikkelen. Er wordt groen aangelegd, er komt een zwemstrandje omsloten door steigers, een horecagelegenheid en diverse paden die het gebied doorkruisen. Ook biedt Meijepark ruimte voor nieuwe huisvesting ten behoeve van de plaatselijke roeivereniging, op de huidige locatie. Het plangebied zal door middel van twee bruggen ontsloten worden met het naastgelegen Zuidhoek.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt op de locatie van het strandje bestaand water gedempt. Aan de westzijde van het Meijepark wordt nieuw water aangegraven. Per saldo zal het aandeel oppervlaktewater daarmee niet achteruitgaan. Met de nieuwbouw voor de roeivereniging wordt aan het bestaande gebouw circa 115 m2 toegevoegd. Daarnaast wordt nabij het strandje een horecagelegenheid gerealiseerd die beperkt van omvang zal zijn. De nieuw aan te leggen verharding binnen het plangebied blijft daarmee onder de 500 m2. Compensatie is in dat geval geen vereiste.

Ter verbinding met Zuidhoek wordt een tweetal bruggetjes aangelegd. Het ontwerp en de aanleg van deze bruggetjes dienen met Rijnland te worden afgestemd. Datzelfde geldt voor de aan te leggen steigers. Voor beide vormen van overkluizing is een vergunning vereist op grond van de Keur. Het Hoogheemraadschap heeft in het kader van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan aangegeven dat niet alle steigers (overkluizingen) zonder meer vergund worden. Een eventuele aanvraag wordt op zijn merites beoordeeld. De onderkant van de bruggen dient minimaal 0,25m boven het waterpeil te blijven, maar gezien de situatie ter plaatse wordt een grotere hoogte geadviseerd (zo mogelijk tot 1,25 m boven het waterpeil). Voor nieuw aan te leggen oevers dient de aanleg van natuurvriendelijke oevers overwogen te worden.

Voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen twee meter van de watergangen moet een watervergunning worden aangevraagd.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Algemeen

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen door middel van de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende planregels. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden.


In dit hoofdstuk wordt nadere uitleg gegeven over de planregels. De planregels bestaan uit vier hoofdstukken waarop in de volgende paragrafen respectievelijk wordt ingegaan:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

6.2 De regels

Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

  • Begrippen

In dit eerste artikel is een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen welke worden gebruikt in de planregels. Het bevat definities teneinde misverstanden te voorkomen.

  • Wijze van meten

Het tweede artikel regelt hoe gemeten wordt.


Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen. Deze kennen per bestemming globaal de volgende opzet:

  • bestemmingsomschrijving (in ieder geval);
  • bouwregels (in ieder geval);
  • nadere eisen (indien van toepassing);
  • afwijken van de bouwregels (indien van toepassing);
  • specifieke gebruiksregels (indien van toepassing);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing).


In paragraaf 6.3 wordt nader op de bestemmingsregels ingegaan.

Algemene regels

Dit hoofdstuk regelt de volgende onderwerpen:

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Algemene procedureregels.


Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat de volgende twee artikelen:

  • Overgangsrecht

Het overgangsrecht betreft regels ten aanzien van bouwwerken en gebruik die niet (geheel) passen in dit nieuwe bestemmingsplan.

  • Slotregel

In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan aangehaald kan worden (titel van het bestemmingsplan).

6.3 Nadere toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt uitleg gegeven over de bestemmingsregels die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen.

Recreatie - Dagrecreatie

De bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' is toegekend aan die delen van het plangebied die ingericht en in gebruik worden genomen worden als recreatief uitloopgebied ten behoeve van het aangrenzende (nog te ontwikkelen) woongebied Zuidhoek en meer algemeen ten behoeve van kern Nieuwkoop. De bestemming maakt uiteenlopende gebruiksvormen mogelijk waaronder dagrecreatief gebruik, gebruik als lig- zonneweide en in algemene zin speelterreinen. Daarnaast is op de verbeelding middels aanduidingen bijzonder gebruik bestemd, zoals het strandje, een horecagelegenheid (lichte horeca, categorie 1), de roeivereniging. Er is voor gekozen dit gebruik vast te leggen, mede in verband met de ligging in Natura 2000 gebied. Deze gebiedskarakteristiek vereist dat het gebruiks- en bouwmogelijkheden nauwkeuriger worden vastgelegd. Het bouwen van gebouwen ten behoeve van de bestemming is in dat licht alleen toegestaan binnen bouwvlakken. Daarbij is op de verbeelding tevens de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven.

Water

Die delen van het plangebied waar reeds water aanwezig is, of waar water wordt aangelegd, zijn voorzien van de bestemming 'Water'. Op de verbeelding is daarbij aangegeven waar bruggen en steigers zijn toegestaan. Voor de steigers nabij het strandje is tevens een maximale oppervlaktemaat opgenomen in de bouwregels. Dit artikel bevat tevens een nadere eisen-regeling, een afwijkingsbevoegdheid van de bouwregels en specifieke gebruiksregels.

Hoofdstuk 7 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling en -uitvoering is een initiatief van de gemeente Nieuwkoop. De gemeente heeft een sluitende exploitatie, waarbij tevens een geldbedrag gereserveerd is voor eventuele planschade.

In de 'Grondexploitatiewet', welke onderdeel uitmaakt van de Wet ruimtelijke ordening, staat aangegeven dat de kosten van openbare voorzieningen door de gemeente verhaald dienen te worden bij de uitgifte van grond. De gemeente Nieuwkoop geeft de grond zelf uit en zorgt dan ook voor de kosten verevening voor de openbare voorzieningen en de sanering van de grond. Er is daarom geen exploitatieplan nodig.

Geconcludeerd wordt dat het plan economisch uitvoerbaar wordt geacht.

7.2 Voorbereiding

Het stedenbouwkundig ontwerp voor de gebieden Zuidhoek en Meijepark is mede tot stand gekomen middels een participatietraject waarbij meerdere varianten aan inwoners zijn getoond.

7.3 Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro is het voorontwerp toegezonden aan de volgende instanties:

  • Provincie Zuid-Holland;
  • Hoogheemraadschap van Rijnland;

7.4 Ontwerpbestemmingsplan

7.4.1 Zienswijzen

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht.

Het ontwerp bestemmingsplan 'Meijepark' heeft met ingang van donderdag 13 februari 2014 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn drie zienswijzen ingediend, namelijk door:

  • 1. Gemeente Kaag en Braassem
  • 2. Hoogheemraadschap van Rijnland
  • 3. RV De Meije

In het vervolg van deze paragraaf worden de zienswijzen samengevat en beantwoord (cursieve tekst).

Ad 1. Gemeente Kaag en Braassem

Aangegeven wordt dat men geen op- of aanmerkingen heeft.

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Ad 2. Hoogheemraadschap van Rijnland

Het Hoogheemraadschap vraagt aandacht voor het aantal m2 aan steigers dat het bestemmingsplan mogelijk maakt. Verzocht wordt in de toelichting een voorbehoud op te nemen omtrent de vergunbaarheid van steigers en andere bouwwerken die het water overkluizen. Achtergrond hiervan is dat overkluizingen mogelijk een nadelig effect hebben op de lokale waterkwaliteit.

De wens kan worden gehonoreerd. Het voorbehoud wordt opgenomen in de toelichting (waterparagraaf).

Ad 3. RV De Meije

Verzocht wordt de koppeling met het beeldkwaliteitplan te schrappen. Met toepassing van de regels van het beeldkwaliteitplan ontstaat een sterk contrasterend beeld met de bestaande bebouwing. Dit is niet gewenst. Daarnaast ligt het terrein totaal geïsoleerd van het nieuwe woongebied Zuidhoek. Op de tweede plaats wordt verzocht de bouwvlakken uit te breiden. Het nieuwe bouwplan past hier niet binnen.

Om regeldruk te verminderen zal het beeldkwaliteitsplan worden geschrapt. De koppeling met de bouwregels komt hiermee te vervallen. De wens van reclamant wordt gehonoreerd Het bouwvlak zal op de verbeelding worden aangepast (vergroot). De wens van reclamant wordt gehonoreerd.