Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: WP Ruigekade 16, Vrouwenakker
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0569.WPRuigekade16-VA01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens invulling te geven aan de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Glastuinbouw', vastgesteld op 28 maart 2013. De glastuinbouwrechten voor het perceel achter de Ruigekade 15 en 16 te Vrouwenakker zijn verkocht en het overgrote deel van de kassen zijn al enige tijd geleden verwijderd. Om te voorkomen dat op grond van het nu geldende bestemmingsplan 'Glastuinbouw' opnieuw kassen worden opgericht dient de bestemming van de gronden gewijzigd te worden naar een reguliere agrarische bestemming.
 
Tevens hebben de bewoners van de Ruigekade 15 en 16 geen functionele binding meer met de achtergelegen agrarische gronden. Om deze reden worden de bedrijfswoningen omgezet naar burgerwoningen. De nog aanwezige achtergelegen kassen (1.500 m²) worden ook gesaneerd, waardoor de bijbehorende bouwwerken (400 m²) middels de 'Ruimte voor Ruimte Extra'-regeling, onderdeel van de Nota Ruimtelijk Beleid, behouden mogen blijven. Om dit juridisch-planologisch mogelijk te maken is dit wijzigingsplan opgesteld.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan is gelegen aan de Ruigekade 15 en 16 in het buurtschap Vrouwenakker, gemeente Nieuwkoop. Het plangebied betreft de percelen met als kadastrale gemeente Nieuweveen, sectie E, nummers 1067 en 1179. De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied:
 
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)
 
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Glastuinbouw', vastgesteld op 28 maart 2013. Op onderstaande afbeelding staat een uitsnede van de verbeelding weergegeven.
 
Uitsnede bestemmingsplan 'Glastuinbouw', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
De gronden van het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw', welke bestemd zijn voor de uitoefening van een glastuinbouwbedrijf of vollegronds tuinbouwbedrijf. Ook beschikken de gronden over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'.  Deze gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende andere bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
 
Het meest zuidelijke gedeelte van het plangebied beschikt over de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering, waterhuishouding en waterstaat.
 
Tevens zijn de gronden voorzien van de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerzone - 20ke' en 'zone - transformatiegebied'. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - 20ke' geldt het vrijwaringsbeleid in de 20 KE zone rond Schiphol en zijn geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen en terreinen toegestaan zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, met uitzondering van de woningen die kunnen worden gerealiseerd in het kader van de 'ruimte voor ruimte regeling'. Ter plaatse van de aanduiding 'zone - transformatiegebied' is het beleid gericht op de transformatie van glastuinbouw naar andere agrarische functies, hetgeen tot uiting komt in de bouwmogelijkheden en de wijzigingsmogelijkheden in dit gebied.
 
In artikel 4.5.1 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee burgemeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch - Bedrijfswoning' na beëindiging van de functie als bedrijfswoning kan wijzigen in de bestemming 'Wonen', 'Tuin' en/of 'Water'.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 het initiatief worden toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleid. Hoofdstuk 4 licht de haalbaarheid van het wijzigingsplan toe aan de hand van de wijzigingsbevoegdheid conform de geldende bestemmingsplanregels. In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving. Hoofdstuk 6 omvat de economische uitvoerbaarheid. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
 
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit weiland waar voorheen kassen aanwezig waren. Aan de noordzijde van het plangebied zijn twee bedrijfswoningen (Ruigekade 15 en 16) gesitueerd en zijn er verschillende schuren aanwezig. De percelen zijn bekend onder de kadastrale gemeente Nieuwveen, sectie E, nrs. 1037, 1067, 1178 en 1179. In totaal is er ruim 10.000 m² aan glastuinbouw verwijderd. Tevens staan er nog 1.500 m² aan kassen op het achtergelegen perceel.
2.2 Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie wordt de bestemming van de achtergelegen gronden gewijzigd van 'Agrarisch - Glastuinbouw' naar 'Agrarisch'. Daarbij worden de 1.500 m² aan nog aanwezige kassen gesloopt. Beide bedrijfswoningen aan de Ruigekade 15 en 16 worden omgezet naar burgerwoningen en worden voorzien van de bestemming ''Wonen'. In principe is per woning ten hoogste 80 m² aan bijbehorende bouwwerken toegestaan, met een uitloop van ten hoogste 150 m² aan bijbehorende bouwwerken. Voor de twee woningen geldt dus een maximaal oppervlak van 300 m² aan bijbehorende bouwwerken. Doordat de 1.500 m² aan kassen gesaneerd worden kunnen door middel van de 'Ruimte voor Ruimte Extra'-regeling, onderdeel van de Nota Ruimtelijk Beleid, de 400 m² aan bijbehorende bouwwerken behouden blijven.
 
Het saneren van de 1.500 m² aan kassen levert 1.500 glasrechten op. Voor het behouden van de 400 m² aan bijbehorende bouwwerken zijn 833 glasrechten nodig. De resterende 667 glasrechten kunnen op de markt gezet worden.
 
3 Beleidskader
Rijksbeleid
Het wijzigen van de bestemming en het toevoegen van een woonbestemming voor het omzetten van de twee bedrijfswoningen naar burgerwoningen heeft een kleinschalig en lokaal karakter. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Barro is daardoor niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
Provinciaal beleid
Het ruimtelijk beleid van de provincie Zuid-Holland is vastgelegd in de 'Omgevingsvisie Zuid-Holland' en de 'Omgevingsverordening Zuid-Holland', beide in werking getreden op 20 april 2019. Hierin worden de ambities en doelstellingen van de provincie Zuid-Holland benoemd en hoe de provincie uitvoering geeft aan dit beleid. Aangezien onderhavig initiatief enkel bestemmingswijzigingen en het omzetten van bedrijfswoningen naar een burgerwoningen betreft, valt het initiatief niet binnen de reikwijdte van het provinciaal beleid.
 
Gemeentelijk beleid
Het beleid van de gemeente Nieuwkoop staat verwoord in de 'Structuurvisie Nieuwkoop 2040'. De structuurvisie schetst een wenselijke toekomst tot het jaar 2040 en helpt een heldere koers te bepalen. Op basis van de structuurvisie dienen de keuzes gemaakt en doorverwerkt te worden naar ander gemeentebeleid en bestemmingsplannen. Er wordt in de structuurvisie niet specifiek ingegaan op de bestemmingswijzigingen die onderhavig wijzigingsplan mogelijk maakt.
   
Daarnaast is in hoofdstuk 3 van het bestemmingsplan 'Glastuinbouw' is reeds een beschrijving gegeven van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid dat op het gebied van toepassing is. De wijzigingsbevoegdheden uit het bestemmingsplan 'Glastuinbouw' zijn reeds getoetst aan dit beleid. Wanneer aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan, kan gesteld worden dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met het beleid zoals beschreven in het bestemmingsplan 'Glastuinbouw'.
 
4 Haalbaarheid van het wijzigingsplan
4.1 Wijzigingsbevoegdheid
In de regels van het geldende bestemmingsplan 'Glastuinbouw', vastgesteld op 28 maart 2013, is in artikel 30.2.1 een wijzigingsbevoegdheid voor gronden die beschikken over de gebiedsaanduiding 'zone-transformatiegebied'. Zoals in toelichting paragraaf 1.3 aangegeven, beschikken de gronden van het plangebied over de gebiedsaanduiding 'zone-transformatiegebied'. Met deze wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' wijzigen in de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden' en/of 'Water'. Ter compensatie kan de een nieuwe woning toegevoegd worden in het transformatiegebied met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. de inhoud van een nieuwe woning mag niet meer dan 750 m³ bedragen, exclusief bijbehorende bouwwerken;
  2. een woning mag uitsluitend vrijstaand of twee-aaneen worden gebouwd;
  3. nieuwe woningen zijn uitsluitend toelaatbaar indien voldoende glas is gesloopt volgens de voorwaarden van de ruimte voor ruimte regeling zoals opgesomd in Artikel 30.1 van het bestemmingsplan 'Glastuinbouw';
  4. wordt voldaan aan de regels van de woonbestemming in Artikel 18 van de regels van het bestemmingsplan 'Glastuinbouw'.
Echter wordt met het beoogde plan geen woning toegevoegd. Wel worden de bedrijfswoningen (Ruigekade 15 en 16) omgezet naar burgerwoningen. Volgens artikel 4.5.1 van de regels van het bestemmingsplan 'Glastuinbouw' kunnen burgemeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch - Bedrijfswoning' na beëindiging van de functie als bedrijfswoning, wijzigen in de bestemming 'Wonen', 'Tuin' en/of 'Water'. Hierbij moet aan de volgende bepalingen voldaan worden:
  1. de desbetreffende woning niet meer als bedrijfswoning functioneert;
  2. de bereikbaarheid van het achterliggende agrarische bedrijf is gewaarborgd;
  3. de omliggende agrarische bedrijven daardoor niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten', geen gebruik kan worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'luchthavenverkeerzone-lib' een verklaring van geen bezwaar volgens artikel 8.9 van de Luchtvaartwet is verkregen.
4.2 Toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid
Om de woonbestemming op het perceel mogelijk te maken dient te worden voldaan aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in artikel 30.2.1 van de planregels van het geldende bestemmingsplan 'Glastuinbouw'. Deze voorwaarden zijn verwoord in toelichting paragraaf 4.1. De opgenomen voorwaarden zien met name op de nieuwbouw van een woning. In deze situatie doet zich dit niet voor. De nieuw te realiseren woning wordt niet binnen dit plangebied opgericht. Daarmee hoeft niet getoetst te worden aan de criteria die zien op de nieuwe woning. Daarmee kan gebruik gemaakt worden van de bevoegdheid zoals deze is opgenomen in de aanhef van artikel 30.2.1 een toetsing aan de criteria zoals opgenomen onder a en b is niet aan de orde.
 
Voor het wijzigen van de bedrijfswoningen naar burgerwoningen (artikel 4.5.1) moeten de voorwaarden wel nader getoetst worden.
 
Ad a.)
De bedrijfsactiviteiten op het achtergelegen agrarische perceel zijn opgeheven waardoor de woningen niet meer als bedrijfswoningen functioneren.
 
Ad b.)
De achterliggende nog aanwezige kassen worden gesaneerd. Er vinden geen agrarische (glas)tuinbouw activiteiten meer plaats. De achtergelegen gronden blijven bereikbaar.
 
Ad c.)
De omliggende agrarische bedrijven zullen niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. In toelichting paragraaf 5.2.4 wordt nader ingegaan op het aspect milieuzonering.
 
Ad d.)
Ter plaatse van de beoogde woningen is de aanduiding 'wonen uitgesloten' niet aanwezig.
 
Ad e.)
Ter plaatse van de beoogde plattelandswoning is de aanduiding 'luchthavenverkeerzone-lib' niet aanwezig, waardoor geen verklaring van geen bezwaar volgens artikel 8.9 van de Luchtvaartwet benodigd is. Tevens zijn er voor het omzetten van (agrarische) bedrijfswoningen geen bezwaren, doordat het bestaande bebouwing betreft.
4.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het college kan dan ook door middel van dit wijzigingsplan de bestemming wijzigen en daarmee de bouwrechten t.b.v. kassen wegnemen. Tevens kunnen de bedrijfswoningen aan de Ruigekade 15 en 16 omgezet worden naar burgerwoningen.
 
5 Omgevingsaspecten
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. Omdat gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsbevoegdheid, zoals deze in het geldende bestemmingsplan is opgenomen, kan verwezen worden naar de toelichting behorende bij het bestemmingsplan. Hierin is gemotiveerd dat de wijzigingsbevoegdheid voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden per milieuaspect de gevolgen beschreven en de eventueel noodzakelijke onderliggende haalbaarheidsonderzoeken toegelicht.
5.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.(-beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit wijzigingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (D11.2, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het voorgenomen initiatief bevat namelijk enkel een bestemmingswijziging en het omzetten van twee bedrijfswoningen naar burgerwoningen. Daarnaast is er met het saneren van de kassen (totaal 10.000 m²) eveneens sprake van een activiteit uit kolom 1 (D9, een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan). Ook in dit geval wordt er niet voldaan aan de drempelwaarde van 125 ha en is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt. 
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
5.2 Milieu
5.2.1 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft een wijziging van een agrarische bestemming en het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. In de huidige situatie wordt er al gewoond op het perceel. Er vinden geen bouw-, sloop-, of graafwerkzaamheden plaats waarbij de grond geroerd wordt. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmeringen veroorzaakt voor onderhavig initiatief.
 
5.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Planspecifiek
De bestemmingswijziging is een wijziging dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de normen voor luchtkwaliteit is daarmee niet vereist. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&M en RIVM) echter wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2017 van fijnstof (PM10 en PM 2,5) en stikstofdioxide (NO2) bedragen respectievelijk 17,3 µg/m³, 10,3 µg/m³ en 17,1 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden en is het plan uitvoerbaar wat betreft luchtkwaliteit.
 
5.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
 
Planspecifiek
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in of nabij een gezoneerd industrieterrein of bedrijventerrein. De achtergelegen kassen worden gesaneerd. Om aan te tonen dat de woningen aan de Ruigekade 15 en 16 over een aanvaardbaar woon- en leefklimaat beschikken, is de geluiduitstraling onderzocht van de geluidbronnen en activiteiten op en rondom de kassen en woningen die zijn gelegen aan de Ruigekade 15 en 16, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1. Dit onderzoek is op verzoek van het bevoegdgezag uitgevoerd. Aanleiding tot het onderzoek lag erin dat indien niet voldaan kon worden aan de geldende normen in relatie tot de achterliggende gronden die de agrarische bestemming behouden een bestemming agrarisch - plattelandswoning opgenomen moest worden. Nu uit het onderzoek blijkt dat voldaan kan worden aan de geldende normen heeft het de voorkeur bij de gemeente om aan het perceel de bestemming Wonen toe te kennen.
 
Uit het onderzoek blijkt dat voor zowel het langtijdgemiddeld (Lar,LT) beoordelingsniveau als het maximale geluidsniveau (LAmax) voldaan wordt aan de eisen van het Activiteitenbesluit. De activiteiten rondom de kassen en woningen vormen dan ook geen belemmeringen voor het beoogde initiatief.
 
Omdat er sprake is van bestaande woningen dienen omliggende bedrijven nu al aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit te voldoen ter plaatse van de bestaande woningen. Met het voorgenomen plan wijzigt deze situatie niet. Daarmee kan gesteld worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
   
Wegverkeerlawaai
Dit wijzigingsplan maakt geen nieuwe woningen, geluidgevoelige terreinen of geluidgevoelige gebouwen mogelijk. Er hoeft niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder. Derhalve is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai niet noodzakelijk.
 
Spoorweglawaai
Het plangebied van dit wijzigingsplan ligt niet binnen de onderzoekszone van een spoorweg. Spoorweglawaai is dan ook niet relevant voor het plangebied. Een akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai is dan ook niet nodig.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
5.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de directe omgeving van het plangebied zijn een aantal (agrarische) bedrijven aanwezig die van belang kunnen zijn voor de bestemmingswijziging op de locatie. Het gaat hier om glastuinbouwbedrijven die over een milieucategorie 2 beschikken. Het plangebied is gelegen aan een lint waar verschillende functies zoals wonen en (agrarische) bedrijven aanwezig zijn. Het gebied kan dan ook gezien worden als een gemengd gebied, waardoor de richtafstand met één stap verminderd kan worden. De richtafstand tot een glastuinbouwbedrijf met milieucategorie 2 bedraagt in een gemengd gebied 10 m. De dichtstbijzijnde kassen tot de woning bevinden zich op een afstand van ca. 24 m. De installaties ten behoeve van de kassen bevinden zich op een grotere afstand. Tevens bevinden zich rond het plangebied zowel aan de oost- als westzijde burgerwoningen die als maatgevend gezien kunnen worden.
 
In het geldende bestemmingsplan 'Glastuinbouw' wordt in artikel 18.2.2 onder a het volgende gesteld: indien de bestaande afstand van het hoofdgebouw tot de agrarische bedrijfsgebouwen van derden minder dan 25 meter bedraagt, mag deze niet verder worden verkleind. Met een afstand van ca. 24 m tot de agrarische bebouwing mag deze afstand in de toekomst dus niet verkleinen. Hiervan zou sprake kunnen zijn indien er sprake is van sloope en nieuwbouw van de bestaande woning. Dit wordt niet door de initiatiefnemer beoogd.  Daarnaast mag het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak niet meer dan het bestaande aantal woningen bedragen. Hierdoor zal ook in de toekomstige situatie voldaan worden aan de gestelde richtafstand.
 
De bestemming van de locatie wijzigd van agrarisch naar wonen, Daarmee kan de situatie ontstaan dat het naastgelegen bedrijf aan de oostzijde verder gehinderd wordt in zijn bedrijfsvoering. Voor dit bedrijf geldt dat de woning Ruigekade 19 maatgevend is voor de bedrijfsvoering. Dit omdat de bedrijfsontsluiting direct langs de perceelgrens van deze woning voert. De bedrijfsactiviteiten concentreren zich ook aan die zijde van het bedrijf. Het bedrijf kent aan de kant van Ruigekade 16 een geluidsluwe zijde. Geconcludeerd kan worden dat het bedrijf niet verder gehinderd wordt in zijn bedrijfsvoering.
 
Gezien bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen veroorzaken voor onderhavig initiatief en dat ter plaatse van de bestaande woning er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
 
5.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
   
Uitsnede risicokaart, plangebied rood omkaderd (bron: risicokaart.nl)
 
Zoals op de uitsnede van de risicokaart te zien is, zijn er geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig in de nabijheid van het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmeringen voor het voorgenomen initiatief.
5.3 Water
De waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009 - 2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
 
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
 
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied 10 % daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
 
Planspecifiek
Een gedeelte van het plangebied valt binnen de beschermingszone van een waterkering. Binnen deze zone is het verboden om te bouwen. Met onderhavig wijzigingsplan vinden enkel bestemmingswijzigingen plaats en worden de achtergelegen kassen gesaneerd. Er wordt niet gebouwd en de aanwezige dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' blijft behouden. Hiermee blijven de gronden bestemd voor de waterkering.
 
In de huidige situatie is het gedeelte waar gewoond wordt grotendeels verhard. Er wordt met het initiatief geen verharding toegevoegd waardoor compensatie niet noodzakelijk is.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor onderhavig initiatief.
5.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in het kader van gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN en vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.  
 
Planspecifiek
Met onderhavig wijzigingsplan worden twee bedrijfswoningen omgezet naar twee burgerwoningen en worden de achtergelegen kassen gesloopt. Derhalve is door is door Blom Ecolgie BV een quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2. Uit deze quickscan zijn de volgende resultaten naar voren gekomen.
 
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland, een belangrijk weidevogelgebied of de Strategische reservering natuur en er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. gelet op de aard van de werkzaamheden en de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. een voortoets en/of 'nee, tenzij'-toets of AERIUS stikstofberekening is niet noodzakelijk.
 
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig.
 
Uitvoerbaarheid
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wnb. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels (in het kader van Algemene zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.
 
Conclusie
De ontwikkeling aan de Ruigekade 15-16 is uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro). In het ecologisch onderzoek zijn zorgplichtmaatregelen benoemd. Het betreft de navolgende maatregelen:
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Algemene zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Als de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.
Opgemerkt dient te worden dat het overgrote deel van de kassen aan de Ruigekade 16 al enkele jaren geleden zijn verwijderd en onderhavig wijzigingsplan alleen ziet op de juridische omzetting van de bedrijfswoning naar burgerwoning en het wegnemen van de bouwrechten voor kassen. Bij het verwijderen van de laatste kassen zal conform de zorgplichtmaatregelen gehandeld worden.
5.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Ter plaatse van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Voor bouwplannen met een ondergrondse bouwdiepte van meer dan 0,5 m of met een oppervlakte van 10.000 m² dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Met dit initiatief wordt er niet gebouwd waardoor archeologisch onderzoek achterwege kan worden gelaten.
 
In geval bij de werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek. Voor het melden van vondsten kan gebruik worden gemaakt van het E-formulier Vondstmelding dat de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed heeft ontwikkeld of kan contact opgenomen worden met het Archismeldpunt.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
5.6 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
5.6.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Volgens de notitie Parkeerbeleid gemeente Nieuwkoop 2015 behoort het grondgebied van de gemeente Nieuwkoop tot de categorieën 'rest bebouwde kom' en 'niet stedelijk'. Hiervan uitgaande bedraagt volgens de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' de verkeersgeneratie van een vrijstaande koopwoning 8,2 voertuigbewegingen per etmaal. Ten opzichte van de huidige situatie veranderd de verkeersgeneratie niet.
 
5.6.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
De gemeente Nieuwkoop heeft in de notitie Parkeerbeleid gemeente Nieuwkoop 2015 (vastgesteld op 17 september 2015) vastgelegd welke parkeernormen er gelden.
   
Planspecifiek
Volgens de notitie Parkeerbeleid gemeente Nieuwkoop 2015 geldt voor een twee-onder-één-kapwoning in een 'niet stedelijk' gebied en in de categorie 'rest bebouwde kom' een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen per woning. In de huidige situatie beschikt het terrein over voldoende ruimte voor parkeren voor de twee woningen.
 
6 Juridische planbeschrijving
6.1 Algemeen
Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
6.2 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de (beleids-)uitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
6.3 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
6.4 Planregels
Voor wat betreft de bestemmingsbepalingen worden de betreffende planregels van het bestemmingsplan 'Glastuinbouw' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 28 maart 2013, voor zover relevant, van overeenkomstige toepassing verklaard. Dat geldt ook voor de begripsbepalingen, de wijze van meten en de Algemene regels.
6.5 Wijze van bestemmen
Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende (dubbel)bestemmingen:
 
Agrarisch
Deze bestemming is gebruikt voor de agrarisch gronden die vrij zijn van kassen en niet in gebruik zijn voor de vollegronds tuinbouw. Deze gronden hebben geen bijzondere landschappelijke en/of natuurwaarden.
 
Wonen
De woningen zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn niet meer dan het bestaande aantal woningen toegestaan. De woningen en bijgebouwen mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis. Voor zowel het beroep als het bedrijf aan huis geldt dat de woonfunctie daardoor niet mag worden verdrongen en dat de omvang van het gebruik daarom ondergeschikt is aan de woonfunctie. In artikel 18.2.2. onder a van het moederplan is bepaald dat indien de bestaande afstand van het hoofdgebouw tot de agrarische bedrijfsgebouwen van derden minder dan 25 meter bedraagt, mag deze niet verder worden verkleind. Dit betekent dat bij sloop nieuwbouw (hiervan is geen sprake) de woning niet op de naastgelegen bebouwing mag worden gesitueerd. 
 
Waarde - Archeologie - 3
Gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
 
Waterstaat  - Waterkering
Gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering, waterhuishouding en waterstaat.
 
7 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het project wordt op verzoek van en gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten aan de ontwikkeling verbonden. Het plan maakt geen nieuwe woningen mogelijk. Daarmee is er geen sprake van een nieuw bouwplan zoals bedoeld in de 'Grex-wet'. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan. Het afsluiten van een anterieure overeenkomst is dan ook niet noodzakelijk. 
8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
8.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpwijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Het ontwerpwijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van Burgemeester en Wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
8.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerp van het dit wijzigingsplan in vooroverleg gebracht. De gemeente Alphen aan den Rijn, de VHRM en Waternet hebben reacties gegeven op het plan.
 
Gemeente Alphen aan den Rijn
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft in het kader van het vooroverleg aangegeven met het plan in te kunnen stemmen.
 
Veiligheidsregio Hollands Midden (VHRM)
De opkomsttijd van de hulpdiensten wordt overschreden. Hierdoor wordt geadviseerd om de rookmelderdichtheid in de woning te verhogen. Verder wordt aangegeven dat er geen bluswatervoorziening aanwezig is, maar wel open water. Dit is verder niet van invloed op de ruimtelijke procedure en niet relevant voor het wijzigingsplan.
 
Waternet
Waternet heeft als reactie gegeven dat de zonering van de primaire watergang aan de noordzijde opgenomen moet worden in het wijzigingsplan. De zonering van de watergang loopt deels door de enkelbestemming 'Wonen'. Op de verbeelding is in het noordelijke gedeelte van het plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering opgenomen'.
 
Tevens is in het ontwerp wijzigingsplan het waterbeheersplan van het hoogheemraadschap Rijnland benoemd. Deze is vervangen door het beleid van het Waterschap Amstel Gooi en Vecht.
  
8.3 Verslag zienswijzen
Tijdens de terinzagelegging van het ontwerp wijzigingsplan zijn er geen zienswijzen ontvangen.