Plan: | Oostkanaalweg14A |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0569.WPOostkanaalweg14A-vg01 |
De woning aan de Oostkanaalweg 14a werd voorheen gebruikt als bedrijfswoning van het achterliggende glastuinbouwbedrijf. Het is de wens om deze woning als burgerwoning te gaan gebruiken. Dit kan bewerkstelligd worden door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid binnen het geldende bestemmingsplan 'Glastuinbouw'.
Met het voorliggende wijzigingsplan streeft de gemeente de volgende doelen na:
Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld voor het perceel gelegen aan de Oostkanaalweg 14a in Ter Aar.
Ligging plangebied (bron: Google)
Ter plaatse geldt momenteel het bestemmingsplan Glastuinbouw, dat 28 maart 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Uitsnede bestemmingsplan Glastuinbouw (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het perceel heeft, ter plaatse van de bedrijfswoning de bestemming 'agrarisch - bedrijfswoning'. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bedrijfswoningen toegestaan. Op de gronden zijn tevens de volgende dubbelbestemmingen of gebiedsaanduidingen van toepassing:
Bepaling 4.5.1 van het bestemmingsplan voorziet in een wijzigingsbevoegdheid om deze bestemming, na beeindiging van de functie als bedrijfswoning, te wijzigen in de bestemmingen 'wonen', 'tuin' en/of 'water' wordt aangebracht, mits:
De aanduidingen 'wonen uitgesloten' en 'luchthavenverkeerzone -lib' zijn niet van toepassing op het perceel aan de Oostkanaalweg 14a. Door gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid kan de woning gebruikt worden door bewoners die geen enkele binding hebben met het achterliggende bedrijf.
Het voorliggende wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het wijzigingsplan . In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.
De toelichting bestaat uit 10 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan beschreven en worden de ontwikkelingen binnen het plangebied opgenoemd. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 4 beschreven.
Hoofdstuk 5 is de waterparagraaf waar alle voor het plangebied relevante wateraspecten worden behandeld. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de verschillende milieu-aspecten en hoofdstuk 7 behandelt de relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats.
Een toelichting op de juridische systematiek, een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 8. In hoofdstuk 9 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 10 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.
Het perceel aan de Oostkanaalweg 14a ligt aan de zuidzijde van het Aarkanaal, tussen bedrijventerrein Bovenland en Papenveer in.
Omgeving plangebied (bron: Google-maps)
De directe omgeving (zowel de Oostkanaalweg als aan Westkanaalweg) wordt gekenmerkt door glastuinbedrijven, welke haaks op de wegen relatief smalle en diepe kavels hebben. In toenemende mate worden de bedrijfswoningen omgezet naar burgerwoning. Aan de zijde van de Westkanaalweg zijn er al een groot aantal woningen afgesplitst van het achterliggende bedrijf; aan de Oostkanaalweg ligt het aantal afgesplitste bedrijfswoningen iets lager.
De woning aan de Oostkanaalweg 14a heeft tot begin jaren negentig van de vorige eeuw als bedrijfswoning van het achterliggende bedrijf gefunctioneerd. Het bedrijf had daarmee twee bedrijfswoningen. Voor de bedrijfsvoering was het niet meer noodzakelijk dat beide bedrijfswoningen behouden bleven en daarom is de woning op nummer 14a sindsdien in gebruik als burgerwoning. De woning heeft een eigen ontsluiting op de Oostkanaalweg.
De eigenaar van de woning is voornemens de woning te verkopen en in dat kader is het van belang dat de woning bewoond mag worden door personen die geen relatie hebben met het achterliggende bedrijf. Met dit wijzigingsplan wordt de omzetting van bedrijfswoning naar een woning mogelijk gemaakt.
Een voorwaarde die gesteld is in de wijzigingsbevoegdheid, is dat de bereikbaarheid van het achterliggende agrarische bedrijf gewaarborgd blijft. Aangezien de woning aan Oostkanaalweg 14a een eigen toegang (oprit) heeft, wordt de bereikbaarheid van het achterliggende bedrijf op geen enkele wijze beïnvloed.
Met de omzetting van de woning wordt ook voldaan aan de voorwaarde dat de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden. Voor meer informatie hierover, wordt verwezen naar paragraaf 6.1.
Oostkanaalweg 14a (bron: Google-maps)
Het omzetten van een bedrijfswoning in een burgerwoning heeft een kleinschalig en lokaal karakter. Het valt dan ook buiten de reikwijdte van het rijksbeleid, vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Om die reden wordt er niet ingegaan op deze beleidstukken. Wel wordt kort ingegaan op het Luchthavenindelingsbesluit.
De provincie Zuid-Holland heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie - Visie op Zuidholland en de Nota Ruimte. Beiden zijn vastgesteld door de Provinciale Staten op 2 juli 2010. In deze beleidskaders geeft de provincie aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. De functiewijziging die met dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt valt niet binnen de reikwijdte van het provinciaal beleid. Om die reden wordt in dit wijzigingsplan dan ook niet verder op het provinciaal beleid ingegaan.
Het meeste relevante gemeentelijke beleid wordt verwoord in de Structuurvisie Nieuwkoop 2040. De structuurvisie heeft een globaal karakter, waarmee er niets specifieks gezegd wordt over het omzetten van bedrijfswoningen naar een woning. Daarom wordt ook de gemeentelijke structuurvisie hier niet behandeld.
Binnen de 20 Ke geluidscontour van Schiphol mag buiten bebouwd gebied alleen nog worden bijgebouwd als het saldo van sloop en nieuwbouw niet positief is. De Nota Ruimte geeft aan dat er geen grootschalige uitleg locaties mogen bijkomen binnen de 20Ke zone, behalve drie in de Nota Ruimte aangewezen uitleglocaties (Hoofddorp-West, Noordwijkerhout en de Legmeerpolders). Binnen bebouwd gebied mag het aantal woningen wel toenemen binnen de 20Ke-contour.
Deze contour is berekend op basis van Kosteneenheden (Ke), wat een andere maat is voor het berekenen van geluid. Binnen de 20 Ke contour van Schiphol is in bebouwd gebied nieuwbouw van woningen toegestaan. Buiten bebouwd gebied mag nieuwbouw alleen als er een groter aantal bestaande woningen wordt gesloopt, dus als het saldo van sloop en nieuwbouw niet positief is. Dit ter voorkoming van extra knelpunten in de toekomst.
20 ke-zone en Lib- zone 4
Consequentie plangebied
Het Luchthavenindelingsbesluit (Lib) is een uitwerking van hoofdstuk 8 van de Wet luchtvaart. In de Lib is het luchthavengebied en het beperkingengebied van Schiphol vastgesteld. Het plangebied valt buiten het beperkingengebied, de zogenaamde Lib-zone 4.
Het plangebied ligt wel binnen de 20-Ke contour. Binnen de 20 Ke lijn kan het bestaande gebruik worden bestendigd. Dit betekent dat de voormalige tuinderswoningen, die een woonbestemming hebben gekregen en binnen de 20 Ke lijn liggen, geen probleem vormen. Met de beoogde omzetting wordt er geen nieuw geluidsgevoelige functie toegevoegd. De omzetting van bedrijfswoning naar burgerwoning is daarmee mogelijk binnen de 20 Ke lijn.
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
Wettelijk kader
Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat in juni 2008 is geactualiseerd. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden
geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid is in diverse nota's vastgelegd. De meest directe beleidsplannen zijn de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Deze plannen hebben tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Hierdoor wordt een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen.
Vierde Nota Waterhuishouding
Ten aanzien van de waterhuishouding is het Rijksbeleid verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding. Deze nota vormt de basis voor de watertoets, welke in het Besluit ruimtelijke ordening voor alle ruimtelijke plannen is voorgeschreven. Centrale doelstelling van de nota is "Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". In de nota is beleid geformuleerd ten aanzien van verschillende watersystemen, waarbij ondermeer veiligheid (beheer waterkeringen) en kwaliteit centraal staan. Ook wordt gestreefd naar goede afstemming tussen verschillende overheden en daarbij horende (ruimtelijke) plannen.
In de Vierde Nota Waterhuishouding is het water in de stad apart benoemd, door middel van zeven aangrijpingspunten:
Provinciaal beleid
Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 – 2015. Dit waterplan is 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.
De woning aan de Oostkanaalweg 14a staat binnen de beschermingszone van de waterkering, waar de Oostkanaalweg gepositioneerd is. Met het omzetten van bedrijfswoning naar burgerwoning vinden er geen bouwwerkzaamheden plaats. Aan de bestaande woning worden geen bouwtechnische veranderingen aangebracht welke leiden tot grondwerkzaamheden. Het betreft uitsluitend een (berperkte) functieverandering.
Het omzetten van bedrijfswoning in een burgerwoning heeft geen enkel effect op de werking van de waterkering. Er hoeft ook geen water gecompenseerd te worden, doordat er geen uitbreiding van verharding plaats vindt.
Er zijn daarmee geen waterbelangen die geschaad worden met de gewenste omzetting.
Bedrijven zijn milieubelastende bestemmingen die hinder ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen (waaronder wonen) kunnen veroorzaken. Om deze hindersituaties te voorkomen dient bij een bestemmingsplan(wijziging) waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt in principe uit te worden gegaan van scheiding van functies. Daartoe zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009; hierna te noemen B&M) richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor gemiddelde bedrijfssituaties aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer fijne afstemming voor de voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer.
Deze afstanden in B&M zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden. Het bestemmingsplangebied wordt gekarakteriseerd als gemengd gebied. Een overschrijding van de wettelijke normen (qua geluidsbelasting, stof, geur en gevaar), zoals besproken in voorgaande en volgende hoofdstukken, is echter niet toelaatbaar.
De betreffende VNG-publicatie vormt geen wettelijk kader. De in de publicatie opgenomen afstanden betreffen richtafstanden.
Consequentie plangebied
De om te zetten woning Oostkanaalweg 14A ligt langs de Oostkanaalweg. Langs deze weg zijn meerdere (glastuinbouw)bedrijven gevestigd. De woning maakt onderdeel uit van een dubbel woonhuis. Beide woningen zijn oorspronkelijk bedrijfswoningen bij het achtergelegen glastuinbouwbedrijf. Eén woning blijft een bedrijfswoning, behorende bij het oorspronkelijke bedrijf. De andere woning zal worden verkocht na de omzetting naar een burgerwoning Door de omzetting wordt de woning Oostkanaalweg 14a, ten opzichte van het achtergelegen bedrijf, een woning van derden. Daarom is tevens beoordeeld of bij de woning sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Locatiebeschrijving
De woning Oostkanaalweg 14A ligt op ca. 10 meter van de toegangsweg tot het achtergelegen bedrijfsperceel. Tussen deze woning en de toegangsweg ligt de 2e woning van het dubbel woonhuis waar de woning Oostkanaalweg 14A onderdeel van is. Achter de woning ligt op circa 5 meter van het hoofdgebouw en circa 1,5 meter van het bijgebouw een loods voor hout- en tuingereedschap. De toegang tot de loods ligt aan de zijde die van de woning af gekeerd is.
Bedrijfsvoering opslag- en transportbedrijf
Het bedrijf heeft aangegeven dat transportbewegingen van en naar het achtergelegen bedrijf voornamelijk in de dagperiode tussen 07.00 uur en 19.00 uur plaatsvinden. In de avondperiode kan er incidenteel transport plaatsvinden. In de nachtperiode vindt er nauwelijks tot geen transport plaats.
Beoordeling
Voor de beoordeling van het aspect zijn het langtijdgemiddelde en het maximaal geluidniveau van belang.
Langtijdgemiddeld geluidniveau
De activiteiten van het opslag- en transportbedrijf zijn zodanig beperkt dat het gemiddelde geluidniveau niet zal leiden tot een hoge geluidbelasting op de gevel van de woning Oostkanaalweg 14A.
Maximaal geluidniveau
Het maximale geluidniveau is vooral van belang vanwege de transportbewegingen van en naar het opslag- en transportbedrijf. Andere geluidbronnen met relevante piekgeluidniveaus zijn niet binnen het bedrijf aanwezig.
Transportbewegingen van en naar het opslag- en transportbedrijf vinden voornamelijk plaats in de dagperiode. In de avondperiode kan incidenteel sprake zijn van transportbewegingen van en naar het bedrijf. Volgens het Activiteitenbesluit zijn verkeersbewegingen in de dagperiode uitgezonderd van toetsing aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit. Het bedrijf wordt in deze periode niet belemmerd in de bedrijfsvoering. Vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet beoordeeld worden of, ter plaatse van de woning, sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. De woning Oostkanaalweg 14A ligt op een afstand van ca. 10 meter van de toegangsweg. De geluidreductie vanwege deze afstand bedraagt ca. 30 dB(A). Uitgaande van een bronvermogen van 105 dB(A) is het maximaal geluidniveau bij de woning ca. 75 dB(A). Een dergelijk geluidniveau leidt in de dagperiode niet tot een onacceptabele geluidbelasting bij de woning. Voor de avondperiode moet het bedrijf voldoen aan de eisen van het Activiteitenbesluit. Het maximaal geluidniveau mag in de avondperiode niet meer bedragen dan 65 dB(A).
De transportbewegingen voldoen hier niet aan. Echter de vrachtwagen- bewegingen in de avond- en nachtperiode zijn zeer beperkt en passen binnen het begrip incidentele activiteit, zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit. Dit betekent dat deze activiteiten, mits deze maximaal 12 keer per jaar plaats zal vinden, niet hoeft te worden getoetst aan de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit.
De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat er akoestisch onderzoek verricht dient te worden gedurende de bestemmingsplan-procedure, indien het bestemmingsplan het volgende mogelijk maakt:
De Wgh geeft aan dat wegen, met een rijsnelheid van 50 km/uur of hoger, wettelijke onderzoekszones heeft. Indien er binnen deze zones een nieuwe geluidgevoelige functie juridisch-planologisch wordt mogelijk gemaakt, dient er een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt overschreden, zal er een hogere grenswaarde vastgesteld moeten gaan worden (uitgaande dat er geen maatregelen te treffen zijn, waardoor de gevelbelasting wel aan de voorkeursgrenswaarde voldoet). Dit is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders.
Met dit wijzigingsplan wordt geen nieuwe geluidsgevoelige functie of nieuwe infrastructuur mogelijk gemaakt.
Op grond van artikel 40 van de Wgh kunnen industrieterreinen een zone hebben. In het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is géén industrieterrein gelegen met een zone op grond van artikel 40 Wgh. Op grond van artikel 44 Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai 50 dB(A). Op grond van artikel 45 Wgh kan voor nieuwe woningen een hogere waarde worden vastgesteld van 55 dB(A) en voor bestaande woningen 60 dB(A). In het bestemmingsplangebied zijn bedrijventerreinen gesitueerd. Om het leefklimaat voor omwonenden in beeld te brengen wordt in de verdere uitwerking de geluidsbelasting van de bedrijven op de nieuw te bouwen woningen onderzocht.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen gezoneerde industrieterreinen, zones van gezoneerde industrieterreinen of bedrijventerreinen met geluidafspraken (geluidbeheersplan) gelegen.
Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een zone. Het plangebied ligt ver buiten een zone van een spoorweg (de dichtsbijzijnde spoorlijn ligt in Alphen aan den Rijn). Spoorwegverkeerslawaai is daarom niet relevant voor het plangebied.
Consequentie plangebied
Doordat het feitelijk gebruik van de woning niet wijzigt (er werd eerst gewoond en straks wordt er weer gewoond), zijn er geen consequenties vanuit de Wet Geluidhinder voor dit wijzigingsplan. Er hoeft geen nader akoestisch onderzoek verricht te worden.
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit van november 2005. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De plandrempels zijn voor de jaren 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden. Verder is er met deze wet een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (afgekort NSL) opgesteld.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle gebiedsgerichte programma's en alle Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de „Wet luchtkwaliteit. in werking zijn getreden waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).
AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 woningen. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden.
NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Consequentie plangebied
Doordat het feitelijk gebruik van de woning niet wijzigt (er werd eerst gewoond en straks wordt er weer gewoond), zijn er geen consequenties vanuit luchtkwaliteit voor dit wijzigingsplan.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Besluit externe veiligheid Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb) in werking getreden.
Het Bevb bevat regels voor de exploitant, regels voorgemeenten over het opnemen van buisleidingen in bestemmingsplannen en regels voor het melden van ongewone voorvallen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft op deze manier een grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro. Daarnaast vervangt het Bevb de circulaires Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991).
In het Bevb is geen sprake meer van veiligheids-/bebouwings- en toetsingsafstanden zoals deze werden voorgeschreven in de circulaires. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Waar relevant wordt in dit Handboek aangegeven op welke punten het Bevb afwijkt van de systematiek van het Bevi.
Beleidsvisie Externe Veiligheid (gemeente)
Op 31 mei 2011 is de beleidsvisie Externe Veiligheid vastgesteld door de gemeenteraad. Externe veiligheid gaat over het beperken van risico’s bij het werken met en het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De gemeente Nieuwkoop stelt de veiligheid van haar inwoners en bedrijven voorop en denkt daarom na hoe de risico’s zo klein mogelijk gehouden kunnen worden. Doel is om de kans op incidenten te beperken en het ontstaan van nieuwe conflicterende situaties te voorkomen.
In de beleidsvisie Externe Veiligheid staat hoe Nieuwkoop omgaat met deze risico’s en wordt aangegeven welke plannen de gemeente heeft om de veiligheid te borgen en verder te verbeteren. In de beleidsvisie worden de volgende uitgangspunten voor ruitmelijke ontwikkeling gehandteerd:
Doordat het feitelijk gebruik van de woning niet wijzigt (er werd eerst gewoond en straks wordt er weer gewoond), zijn er geen consequenties vanuit externe veiligheid voor dit wijzigingsplan. Er wordt geen nieuw (beperkt) kwetsbaar object mogelijk gemaakt. Het GR neemt niet toe met de geplande omzetting.
In de directe nabijheid van het plangebied vindt ook geen (structureel) transport van gevaarlijke stoffen plaats. Er is ook geen gasleiding aanwezig.
De omzetting van bedrijfswoning naar woning wordt niet beperkt door externe veiligheidsaspecten.
De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie.
Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Voor het bestemmingsplan heeft dit voornamelijk betekenis voor zover nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan.
Met betrekking tot de bodemkwaliteit is het van belang om te bepalen of er knelpunten zijn met betrekking tot de huidige functie van het plangebied. Met betrekking tot het te ontwikkelen bedrijventerrein is ook in beeld gebracht welke bodemonderzoeken noodzakelijk zijn. Daarbij wordt inzicht verkregen in de (financiële) haalbaarheid van het voorgenomen plan.
Consequentie voor plangebied
Doordat er geen extra bouwwerkzaamheden mogelijk worden gemaakt en doordat het feitelijk gebruik van de woning niet wijzigt (er werd eerst gewoond en straks wordt er weer gewoond), is er geen noodzaak voor het verrichten van bodemonderzoek.
De Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) zijn beide Europese richtlijnen. Het doel van de Vogelrichtlijn is het bieden van bescherming en ontwikkelingsperspectief voor leefgebieden van zeldzame en bedreigde vogelsoorten en bescherming van alle vogelsoorten. De Habitatrichtlijn is gericht op de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. De gebiedsbescherming van beide richtlijnen valt in Nederland momenteel onder de Natuurbeschermingswet. De Soortenbescherming is geïmplementeerd in de Flora- en Faunawet.
Met de Flora- en faunawet worden dieren en planten beschermd. De bepalingen ten aanzien van de soortenbescherming uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn overgenomen in de Flora- en Faunawet. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. De Flora- en faunawet gaat uit van het ‘nee, tenzij’-beginsel. Dit betekent dat genoemde handelingen ten aanzien van planten en dieren niet mogelijk zijn, behalve onder strikte voorwaarden. Het beschermingsregime is afhankelijk van de status van de soort. Sinds februari 2005 bestaat vrijstelling voor een lijst van veel voorkomende beschermde soorten (‘tabel 1’). Hiervoor hoeft bij ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing aangevraagd te worden. Bij negatieve effecten op strikt beschermde soorten (‘tabel 3’) is het verplicht voor overtreding van de verbodsbepalingen een ontheffing met een uitgebreide toets van de Flora- en faunawet aan te vragen bij Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. Voor effecten op soorten van ‘tabel 2’ (onder andere alle vogelsoorten) moet worden gewerkt volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. Zolang deze niet aanwezig is, is voor overtreding van de verbodsbepalingen een toets bij de ontheffingsaanvraag nodig.
Consequentie voor plangebied
Doordat er geen extra bouwwerkzaamheden mogelijk worden gemaakt en doordat het feitelijk gebruik van de woning niet wijzigt (er werd eerst gewoond en straks wordt er weer gewoond), is er geen noodzaak voor het verrichten van een quick-scan.
De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. De Provincie Zuid-Holland en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumenten (RACM) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens de Monumentenwet 1988 moeten (toevals) vondsten worden gemeld bij de burgemeester. Deze verwittigt het Rijk. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.
Het beleid in de Nota Belverdere (Ministeries van OCW, VROM, LNV, V&W, 1999) is gericht op het scheppen van goede voorwaarden om de cultuurhistorische identiteit meer van invloed te laten zijn op de inrichting van de ruimte en expliciet te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen en -planvormingsprocessen. Het doel is tweeledig, enerzijds verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en anderzijds behoud van het cultureel erfgoed. Dit wordt onder andere bereikt door het herkenbaar houden van de cultuurhistorische identiteit van zowel het stedelijk als het landelijk gebied, en het erkennen van deze kwaliteit als uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen. Het centrale thema is 'behoud door ontwikkeling'. In de Nota zijn zogeheten Belvedèregebieden aangewezen. Dit zijn in cultuurhistorisch opzicht de meest waardevolle gebieden van Nederland waarbij wordt gestreefd om te komen tot een consistente inbreng vanuit het cultuurbeleid in het ruimtelijk beleid.
De gemeente Nieuwkoop heeft tot op heden geen ‘eigen’ archeologisch beleid opgesteld. Daarom wordt vooreerst aangesloten bij de provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS). Deze provinciale nota is opgesteld om inzicht te verschaffen in de cultuurhistorische waarden die in de regio kunnen worden aangetroffen.
De waardering is opgebouwd uit archeologische, historisch landschappelijke en historisch (steden)bouwkundige elementen en structuur. Wat betreft de archeologische verwachtingswaarde is onderscheid gemaakt in een viertal gebieden, te weten:
Naast gebieden met een archeologische verwachtingswaarde, wordt er tevens onderscheid gemaakt in archeologische monumenten van hoge waarde, zeer hoge waarde en beschermde monumenten. Deze komen niet voor in het plangebied.
Consequentie plangebied
Ter plaatse van het plangebied geldt een archeologische waarde. Bij bebouwing waarvan de ondergrondse bouwdiepte meer bedraagt dan 50 cm dient er archeologisch onderzoek verricht te worden.
Doordat er geen extra bouwwerkzaamheden mogelijk worden gemaakt en vinden er geen bodemverstorende activiteiten plaats. De aanwezig archeologische waarde vormt daarmee geen belemmering voor dit wijzigingsplan.
Het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het wijzigingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.
Met dit wijzigingsplan wordt de bestemming 'Agrarisch - bedrijfswoning' gewijzigd in ´wonen' en 'tuin'. Daarmee wordt het gebruik als woning mogelijk gemaakt. Voor wat betreft de bouwmogelijkheden wordt er aangesloten bij die van de bestemming ´wonen´, zoals opgenomen in het bestemmingsplan ´Glastuinbouw´.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.
Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:
De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12, lid 1, Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12, lid 4, Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het plan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft.
Met dit wijzigingsplan wordt geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Er is daarom geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan is.
Er wordt een planschadeovereenkomst door de gemeente ter ondertekening aan verzoeker gestuurd. Met de overeenkomst wordt het risico van planschade bij verzoeker neergelegd. Dit omwille van de financiële haalbaarheid uit gemeentelijk oogpunt.
Overeenkomstig artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening is uitvoering gegeven aan de eis het ontwerp-wijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage te leggen. Gedurende deze periode is er geen zienswijze ingediend.