Type plan: | bestemmingsplan |
---|---|
Naam van het plan: | Sportzaal Sportlaan |
Status: | ontwerp |
Plan identificatie: | NL.IMRO.0556.BpSportlaan-ON01 |
In deze regels wordt verstaan onder: |
Plan: |
het bestemmingsplan “Sportzaal Sportlaan” met identificatienummer NL.IMRO.0556.BpSportlaan-ON01 van de gemeente Maassluis. |
Bestemmingsplan: |
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen. |
Verbeelding: |
de digitale plankaart. |
Verdere begrippen in alfabetische volgorde: |
Aanduiding: |
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar – ingevolge de regels – regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. |
Aanduidingsgrens: |
de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft. |
Antennedrager: |
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne. |
Antenne-installatie: |
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie. |
Archeologische waarde: |
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten. |
Archeologisch deskundige: |
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen professioneel archeoloog, die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma’s van eisen op te stellen en te toetsen. |
Archeologisch onderzoek: |
onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie. |
Bebouwing: |
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
Bebouwingspercentage: |
de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak; dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd. |
Bestemmingsgrens: |
de grens van een bestemmingsvlak. |
Bestemmingsvlak: |
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming. |
Bevoegd gezag: |
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. |
Bijbehorend bouwwerk: |
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak. |
Bouwaanduidingen: |
alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken. |
Bouwen: |
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. |
Bouwgrens: |
de grens van een bouwvlak. |
Bouwperceel: |
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. |
Bouwperceelgrens: |
een grens van een bouwperceel. |
Bouwvlak: |
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. |
Bouwwerk: |
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden. |
Dak: |
iedere bovenbeëindiging van een gebouw. |
Dakopbouw: |
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst. |
Gebouw: |
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. |
Geluidszone - industrie: | ||||||
een geluidzone als bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende geluidzones: | ||||||
|
Hoofdgebouw: |
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. |
Kantoor: |
een ruimte of complex van ruimten, welke dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen. |
Kleine eetwaren: |
te denken valt aan broodjes, ijs en gebak, in ieder geval niet zijnde warme maaltijden voor lunch of diner. |
Maaiveld: |
de hoogte van het terrein nadat het gereed gemaakt is voor bebouwing. |
Normaal onderhoud, gebruik en beheer: |
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten, dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt. |
Nutsvoorzieningen: |
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie. |
Ondersteunende horeca: |
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie en ondergeschikt daaraan strikt functiegebonden ondersteunende horeca mag uitoefenen. De horecaactiviteit is qua openingstijden vergelijkbaar met de hoofdfunctie en bestaat uit het tegen betaling verstrekken van kleine eetwaren, koffie, thee en overige niet-alcoholische dranken. |
Opgraving: |
de ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA). |
Peil: | |
a. | voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg; |
b. | in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan. |
Straatmeubilair: |
kleinschalige bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, prullenbakken, waterfonteintjes, speeltoestellen en reclameobjecten, alsmede telefooncellen en abri's. |
Voorgevel: |
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt. |
Waterschap: |
overheidsorgaan (hieronder wordt mede verstaan: hoogheemraadschap) dat verantwoordelijk is voor de kwaliteit en de hoogte van het oppervlakte- en grondwater in een bepaald gebied. |
Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten: |
2.1 | Afstand |
De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. |
2.2 | Bebouwingspercentage |
Het oppervlakte aan gebouwen uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel. |
2.3 | Bouwhoogte van een antenne-installatie |
a. | Ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie; |
b. | Ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie. |
2.4 | Bouwhoogte van een bouwwerk |
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. |
2.5 | Breedte, lengte en diepte van een gebouw |
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren. |
2.6 | Goothoogte van een bouwwerk |
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. |
2.7 | Inhoud van een bouwwerk |
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. |
2.8 | Oppervlakte van een bouwwerk |
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk. |
2.9 | Vloeroppervlakte |
De gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580. |
3.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | groen, waaronder begrepen parken en plantsoenen; |
b. | water en waterhuishoudkundige doeleinden; |
c. | speelvoorzieningen; |
d. | parkeervoorzieningen; |
e. | ontsluitingswegen, in- en uitritten; |
f. | voet- en fietspaden; |
g. | nutsvoorzieningen; |
h. | bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde overeenkomstig het bepaalde in 3.2. |
3.2 | Bouwregels |
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarbij de volgende maximale bouwhoogten gelden: | |
a. | van erf-en terreinafscheidingen 1 meter; |
b. | van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2,5 meter. |
4.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor “Sport” aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | een sportzaal; |
b. | een clubgebouw met de daarbij behorende en daaraan ondergeschikte horeca; |
c. | bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals (ontsluitings)wegen, groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. |
4.2 | Bouwregels | ||
4.2.1 | Gebouwen en overkappingen | ||
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels: | |||
a. | gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd; | ||
b. | de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte zoals met de aanduiding ‘maximum bouwhoogte’ op de verbeelding is aangegeven. | ||
4.2.2 | Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | ||
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: | |||
a. | de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste: | ||
1. | van erf- en terreinafscheidingen grenzend aan openbaar gebied | 1 m | |
2. | van erf- en terreinafscheidingen elders | 2,5 m | |
3. | van lichtmasten en vlaggenmasten | 6 m | |
4. | van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 2,5 m |
5.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor “Verkeer - Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen; |
b. | groen; |
c. | water; |
bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals: | |
d. | geluidswerende voorzieningen; |
e. | nutsvoorzieningen; |
f. | straatmeubilair; |
g. | reclame-uitingen; |
h. | parkeervoorzieningen; |
i. | speelvoorzieningen. |
5.2 | Bouwregels |
Voor het bouwen gelden de volgende regels: | |
a. | op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; |
b. | de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, bedraagt ten hoogste 3 meter. |
6.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | water ten behoeve van de waterhuishouding; |
b. | water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater; |
c. | bruggen en/of overkluizingen ten behoeve van voet- en/of fietspaden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘brug’. |
6.2 | Bouwregels |
Voor het bouwen gelden de volgende regels: | |
a. | op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; |
b. | voor het bouwen geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3 meter bedraagt. |
7.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg en instandhouding van een hogedruk watertransportleiding, één en ander met de bijbehorende voorzieningen. |
7.2 | Bouwregels |
7.2.1 | Algemeen |
Op deze gronden gelden de volgende bouwregels: | |
a. | binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van deze dubbelbestemming; |
b. | het bouwen ten behoeve van de onderliggende enkelbestemming(en) is niet toegestaan behoudens na verlening van omgevingsvergunning als bedoeld in 7.3. |
7.2.2 | Relatie enkelbestemming |
De inhoud van deze dubbelbestemming gaat vóór ten opzichte van de hieronder liggende enkelbestemmingen. |
7.3 | Afwijken van de bouwregels |
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. |
7.4 | Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden |
7.4.1 | Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning |
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming “Leiding - Water” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren: | |
a. | het aanbrengen van (half-)verhardingen; |
b. | het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem; |
c. | het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen; |
d. | het verwijderen van beplanting; |
e. | het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen; |
f. | het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk, met een diepte van meer dan 30 cm; |
g. | het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen. |
7.4.2 | Uitzonderingen op het aanlegverbod |
Het verbod van lid 7.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: | |
a. | welke betreffen het vervangen van bestaande drainages op dezelfde plaats en op maximaal dezelfde diepte; |
b. | waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan is verleend; |
c. | welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren; |
d. | welke het normale beheer en onderhoud van de leidingen betreffen. |
7.4.3 | Voorwaarden voor omgevingsvergunning |
De in 7.4.1 genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden wordt slechts verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in 7.4.1 wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. |
8.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor “Waarde - Archeologie - 3” aangewezen gronden zijn – behalve voor de aldaar geldende bestemmingen – tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. |
8.2 | Bouwregels |
8.2.1 | Algemeen |
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 8.1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter. | |
8.2.2 | Relatie enkelbestemming |
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad. | |
8.2.3 | Uitzondering op bouwregels |
Het bepaalde in lid 8.2.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: | |
a. | vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; |
b. | een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²; |
c. | een bouwwerk met een grotere oppervlakte dan 50 m², dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. |
8.3 | Afwijken van de bouwregels | |
a. | Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin. | |
b. | Een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid alsook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria. | |
c. | Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden: | |
1. | de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; | |
2. | de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Erfgoedwet; | |
3. | de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. |
8.4 | Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden |
8.4.1 | Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning |
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming “Waarde - Archeologie – 3” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren: | |
a. | het ophogen en ontgraven van de bodem; |
b. | het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; |
c. | het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren; |
d. | het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het hoogheemraadschap; |
e. | het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies; |
f. | het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt; |
g. | het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd; |
h. | het aanleggen van bos of boomgaard; |
i. | het aanbrengen van diepwortelende beplantingen; |
j. | het scheuren van grasland; |
k. | het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen. |
8.4.2 | Uitzonderingen op het aanlegverbod |
Het verbod van lid 8.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: | |
a. | noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 8.2 of 8.3 in acht is genomen; |
b. | een oppervlakte beslaan van ten hoogste 50 m²; |
c. | met een grotere oppervlakte dan 50 m², welke niet dieper dan 40 cm onder maaiveld reiken; |
d. | reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; |
e. | ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. |
8.4.3 | Voorwaarden voor omgevingsvergunning | |
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 8.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien: | ||
a. | door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; | |
b. | vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat: | |
1. | de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; | |
2. | er geen archeologische waarden aanwezig zijn; | |
3. | de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad; | |
c. | voor zover de in 8.4.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag aan de vergunning de volgende voorschriften verbinden: | |
1. | de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; | |
2. | de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Erfgoedwet; | |
3. | de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. | |
d. | alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in 8.4.1, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige. |
9.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor “Waarde - Archeologie - 4” aangewezen gronden zijn – behalve voor de aldaar geldende bestemmingen – tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. |
9.2 | Bouwregels |
9.2.1 | Algemeen |
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 9.1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter. | |
9.2.2 | Relatie enkelbestemming |
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad. | |
9.2.3 | Uitzondering op bouwregels |
Het bepaalde in lid 9.2.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: | |
a. | vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; |
b. | een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²; |
c. | een bouwwerk met een grotere oppervlakte dan 100 m², dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. |
9.3 | Afwijken van de bouwregels | |
a. | Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin. | |
b. | Een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid alsook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria. | |
c. | Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden: | |
1. | de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; | |
2. | de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Erfgoedwet; | |
3. | de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. |
9.4 | Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden |
9.4.1 | Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning |
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming “Waarde - Archeologie – 4” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren: | |
a. | het ophogen en ontgraven van de bodem; |
b. | het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; |
c. | het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren; |
d. | het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het hoogheemraadschap; |
e. | het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies; |
f. | het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt; |
g. | het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd; |
h. | het aanleggen van bos of boomgaard; |
i. | het aanbrengen van diepwortelende beplantingen; |
j. | het scheuren van grasland; |
k. | het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen. |
9.4.2 | Uitzonderingen op het aanlegverbod |
Het verbod van lid 9.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: | |
a. | noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 9.2 of 9.3 in acht is genomen; |
b. | een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²; |
c. | met een grotere oppervlakte dan 100 m², welke niet dieper dan 40 cm onder maaiveld reiken; |
d. | reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; |
e. | ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. |
9.4.3 | Voorwaarden voor omgevingsvergunning | |
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 9.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien: | ||
a. | door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; | |
b. | vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat: | |
1. | de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; | |
2. | er geen archeologische waarden aanwezig zijn; | |
3. | de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad; | |
c. | voor zover de in 9.4.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag aan de vergunning de volgende voorschriften verbinden: | |
1. | de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; | |
2. | de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Erfgoedwet; | |
3. | de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. | |
d. | alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in 9.4.1, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige. |
10.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor “Waarde - Archeologie - 5” aangewezen gronden zijn – behalve voor de aldaar geldende bestemmingen – tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. |
10.2 | Bouwregels |
10.2.1 | Algemeen |
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 10.1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter. | |
10.2.2 | Relatie enkelbestemming |
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad. | |
10.2.3 | Uitzondering op bouwregels |
Het bepaalde in lid 10.2.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: | |
a. | vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; |
b. | een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 200 m²; |
c. | een bouwwerk met een grotere oppervlakte dan 200 m², dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. |
10.3 | Afwijken van de bouwregels | |
a. | Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin. | |
b. | Een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid alsook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria. | |
c. | Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden: | |
1. | de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; | |
2. | de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Erfgoedwet; | |
3. | de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. |
10.4 | Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden |
10.4.1 | Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning |
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming “Waarde - Archeologie – 5” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren: | |
a. | het ophogen en ontgraven van de bodem; |
b. | het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; |
c. | het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren; |
d. | het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het hoogheemraadschap; |
e. | het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies; |
f. | het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt; |
g. | het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd; |
h. | het aanleggen van bos of boomgaard; |
i. | het aanbrengen van diepwortelende beplantingen; |
j. | het scheuren van grasland; |
k. | het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen. |
10.4.2 | Uitzonderingen op het aanlegverbod |
Het verbod van lid 10.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: | |
a. | noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 10.2 of 10.3 in acht is genomen; |
b. | een oppervlakte beslaan van ten hoogste 200 m²; |
c. | met een grotere oppervlakte dan 200 m², welke niet dieper dan 40 cm onder maaiveld reiken; |
d. | reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; |
e. | ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. |
10.4.3 | Voorwaarden voor omgevingsvergunning | |
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 10.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien: | ||
a. | door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; | |
b. | vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat: | |
1. | de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; | |
2. | er geen archeologische waarden aanwezig zijn; | |
3. | de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad; | |
c. | voor zover de in 10.4.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag aan de vergunning de volgende voorschriften verbinden: | |
1. | de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; | |
2. | de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Erfgoedwet; | |
3. | de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. | |
d. | alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in 10.4.1, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige. |
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. |
12.1 | Overschrijding bouwgrenzen |
Bouwvlakken mogen in afwijking van hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door: | |
a. | tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, liftschachten, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 meter bedraagt; |
b. | tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt; |
c. | andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt. |
12.2 | Ondergeschikte bouwonderdelen op dak van gebouwen |
Bouwwerken op het dak van een gebouw, zoals installatiecontainers, centrale verwarmings- en luchtbehandelinginstallaties, liftschachten, hekwerken en soortgelijke bouwwerken om installaties uit het zicht te houden worden niet meegerekend bij de bepaling van de bouwhoogte van het gebouw, als zijnde ondergeschikt, mits: | |
a. | de hoogte van de bouwwerken vanaf het dak gemeten niet meer dan 3,5 meter bedraagt; |
b. | de oppervlakte van deze bouwwerken niet meer dan 1/3 bedraagt van het grondoppervlak van het gebouw. |
13.1 | Strijdig gebruik |
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen: | |
a. | het opslaan van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden; |
b. | het gebruik als opslagplaats van onbruikbare of althans aan hun persoonlijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden; |
c. | het gebruik van onbebouwde gronden of het gebruik van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van handel of bedrijf, een prostitutiebedrijf daaronder mede begrepen; |
d. | het gebruik van bouwwerken als belhuis/internetcafé. |
14.1 | Geluidzone – industrie 1 |
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie 1' gelden de volgende regels: | |
a. | geluidsgevoelige objecten ter plaatse van de aanduiding zijn uitsluitend toegestaan indien voldaan kan worden aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen; |
b. | in afwijking van het bepaalde in 14.1 onder a zijn geluidsgevoelige objecten toegestaan voor zover de geluidsbelasting beneden de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai is gelegen; |
c. | het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.1 onder a voor het toestaan van geluidsgevoelige objecten met een geluidsbelasting hoger dan 55 dB(A) mits voldaan wordt aan de Wet geluidhinder. |
14.2 | Molenbiotoop |
14.2.1 | Bouwregels |
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop 400 m' de volgende regels: | |
a. | binnen de 'vrijwaringszone - molenbiotoop 400m', voorzover deze niet samenvalt met de 'vrijwaringszone - molenbiotoop 100m' wordt geen bebouwing opgericht en beplanting aangebracht welke in volwassen toestand met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek. |
14.2.2 | Afwijken van de bouwregels |
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 14.2.1, indien de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing. | |
14.2.3 | Afstemmingsregel |
Indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge lid 14.2.1 en 14.2.2, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2. | |
14.2.4 | Specifieke gebruiksregels |
Het is verboden onbebouwde gronden te gebruiken voor beplanting met een hogere hoogte dan op basis van lid 14.2.1 en 14.2.2 toegestane bouwhoogte. Ten aanzien van beplanting is het bepaalde in lid 14.2.3 niet van toepassing. | |
14.2.5 | Afwijken van de gebruiksregels |
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 14.2.4, indien de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing. |
15.1 | Omgevingsvergunning 10% |
Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van dit plan een omgevingsvergunning kan worden verleend, een omgevingsvergunning verlenen van de op de verbeelding of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt. |
16.1 | Overschrijding bestemmingsgrenzen |
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met dien verstande dat de overschrijdingen niet meer mogen bedragen dan 3 m en het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% mag worden vergroot. | |
16.2 | Archeologische waarde |
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door voor één of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemmingen “Waarde - Archeologie – 3 tot en met 5” geheel of gedeeltelijk te wijzigen, indien: | |
a. | uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn; |
b. | het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet; |
c. | op grond van nader archeologisch onderzoek de gronden ter plaatse een hogere archeologische verwachting blijken te hebben. |
17.1 | Werking wettelijke regelingen |
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan. |
17.2 | Parkeren, laden en lossen |
17.2.1 | Parkeren |
Ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's dient in voldoende mate ruimte te zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de 'Beleidsregels Parkeren Maassluis 2012'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd dient rekening te worden gehouden met de wijziging. | |
17.2.2 | Laden en lossen |
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de voorwaarden, zoals vastgelegd in de 'Beleidsregels Parkeren Maassluis 2012'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd dient rekening te worden gehouden met de wijziging. | |
17.2.3 | Afwijken |
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17.2.1 en 17.2.2: | |
a. | indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; |
b. | voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien. |
17.3 | Voorwaardelijke verplichting inzake watercompensatie |
Uitbreiding van het bebouwd en/of verhard oppervlak binnen de in hoofdstuk 2 genoemde bestemmingen mag uitsluitend plaatsvinden conform de gestelde waterbergingsnorm van het Hoogheemraadschap van Delfland van 344 m3. Alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen, dient het bevoegd gezag instemming van het Hoogheemraadschap van Delfland te verkrijgen over de wijze waarop de benodigde watercompensatie vormt wordt gegeven. De gerealiseerde watercompensatie dient te allen tijde in stand gehouden te blijven. |
18.1 | Overgangsrecht bouwwerken |
18.1.1 | Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, |
a. | gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; |
b. | na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. |
18.1.2 | Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig afwijken van het bepaalde in 18.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. |
18.1.3 | Het bepaalde in 18.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. |
18.2 | Overgangsrecht gebruik |
18.2.1 | Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. |
18.2.2 | Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 18.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. |
18.2.3 | Indien het gebruik, bedoeld in 18.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. |
18.2.4 | Het bepaalde in 18.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. |
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Sportzaal Sportlaan”, gemeente Maassluis. |