direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herontwikkeling Voorzieningenveld Burgemeesterswijk
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0556.BPvoorzieningenv-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Maassluis werkt samen met Maasdelta al een geruime tijd aan de herstructurering van de Burgemeesterswijk. De Burgemeesterswijk heeft in de afgelopen circa 15 jaar een transformatie ondergaan van een verouderde naoorlogse hoogbouwwijk naar een moderne groene laagbouwwijk. Met de herstructurering is de wijk toekomstbestendig en leefbaar gemaakt.

Het laatste deel van de herstructurering betreft onder andere het voorzieningenveld. De moskee en de Koninkrijkszaal van de Jehova's getuigen blijven behouden. Het overige gedeelte wordt ontwikkeld naar woningen.

In totaal worden maximaal 70 woningen mogelijk gemaakt. Hiervan worden maximaal 38 woningen in een appartementengebouw aan de Doctor Jan Schoutenlaan gerealiseerd en het overige gedeelte in grondgebonden woningen op de rest van het terrein.

Deze ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bevindt zich tussen de Burgemeester Zaneveldstraat en de Burgemeester Wesselinkstraat. Aan de noordwestzijde wordt het gebied begrensd door de Doctor Jan Schoutenlaan en aan de zuidoostzijde door de Burgemeester Van de Brandelerlaan. De moskee en de Koninkrijkszaal van Jehovah's Getuigen maken ook deel uit van het plangebied, maar deze blijven behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BPvoorzieningenv-VO01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Arcgis luchtfoto 2021)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan ter plaatse is 'Maassluis Noordwest', vastgesteld op 6 juni 2017. Op basis van dit bestemmingsplan gelden ter plaatse de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer', 'Maatschappelijk' en 'Bedrijf'. Verder gelden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 8' en de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie 3'.

Ook gelden het bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeernormen', vastgesteld op 6 februari 2018 en 'Parapluherziening Overbewoning', vastgesteld op 13 oktober 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BPvoorzieningenv-VO01_0002.jpg"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Maassluis Noordwest' met plangebied rood gearceerd (bron: ruimtelijke plannen)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde en wordt het initiatief beschreven. Vervolgens wordt de ontwikkeling in hoofdstuk 3 aan het actuele en relevante beleidskader getoetst. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de bijbehorende onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Burgemeesterswijk

De Burgemeesterswijk is na de oorlog aan de westzijde van de kern Maassluis gerealiseerd toen de woningnood hoog was. In hoog tempo zijn toen circa 1.300 woningen, vooral in gestapelde vorm, gebouwd. Rond het jaar 2000 werd duidelijk dat de wijk aangepakt moest worden. In die tijd is gestart met een grootschalige herstructurering op basis van een Masterplan.

De Burgemeesterswijk heeft in de afgelopen circa 15 jaar een transformatie ondergaan van een verouderde naoorlogse hoogbouwwijk naar een moderne groene laagbouwwijk. Van de oorspronkelijke hoogbouw staan alleen nog twee flats aan de Burgemeester Zaneveldstraat. Deze zullen op termijn ook worden gesloopt en worden vervangen door nieuwbouw.

Voorzieningenveld

Ten zuiden van de bovengenoemde flats bevindt zich het zogenaamde voorzieningenveld. Dit wordt begrensd door de Burgemeester Zaneveldstraat, de Doctor Jan Schoutenlaan, de Burgemeester Wesselinklaan en de Burgemeester Van de Brandelerlaan. Op het voorzieningenveld staan op dit moment de basisschool Kardinaal Alfrink, een sportschool, de Ibrahim moskee en de Koninkrijkzaal van Jehova's Getuigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BPvoorzieningenv-VO01_0003.jpg"

Figuur 2.1: Noordwestzijde van het plangebied gezien vanaf de Burgemeester Wesselinkstraat (bron: Google maps Streetview)

Het voorzieningenveld behoorde niet tot het herontwikkelingsgebied van het masterplan, maar maakt nu wel deel uit van de ontwikkeling als uitbreiding van het plangebied. De school gaat verhuizen naar de nieuwbouwwijk Wilgenrijk aan de overzijde van de Westlandseweg (de Dijkpolder). De sportschool huurt een gebouw van de gemeente, de huur zal worden opgezegd. De moskee en de Koninkrijkzaal blijven behouden. Zodoende ontstaan ook op het voorzieningenveld kansen voor nieuwbouw. Met de transformatie van de Zaneveldflats en het voorzieningenveld wordt de transformatie van de Burgemeesterswijk, zoals beoogd in 2003 met het Masterplan Burgemeesterswijk, voltooid.

2.2 Beoogde ontwikkeling

Het voorzieningenveld wordt ontwikkeld naar een woongebied met gestapelde woningen en grondgebonden woningen. Aan de noordwestzijde wordt een appartementengebouw gerealiseerd en het overige deel wordt met grondgebonden woningen ingevuld. De moskee en de Koninkrijkzaal blijven in de toekomstige situatie behouden. In totaal worden maximaal 70 woningen mogelijk gemaakt.

Het appartementengebouw is een eerste stap in de bebouwing van het voorzieningenveld. Het adres van het appartementen gebouw ligt aan de Docter Jan Schoutenlaan. In de vervolgfase zullen ook grondgebonden woningen worden toegevoegd. Het geheel zal een bouwblok, vormen waarbij parkeren deels binnen dit bouwblok worden ingepast.

Het gebouw van het sportcentrum zal worden gesloopt. Hier zal een strook grondgebonden woningen gerealiseerd worden. Dit zal samen met de moskee en de koninkrijkszaal een tweede bouwblok vormen.

Tussen de twee bouwblokken is een parkeerplein met openbare parkeerplaatsen voorzien. Tevens is aan de Burgemeester Wesselinkstraat een strook parkeerplaatsen voorzien. Hiermee wordt het parkeren binnen het plangebied opgelost.

Figuur 2.2 geeft een mogelijke impressie weer van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BPvoorzieningenv-VO01_0004.jpg"

Figuur 2.2: Impressie beoogde situatie met in kleur fase 1 (bron: BGSV)

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. De ontwikkeling is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen

Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening.

Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Barro

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het gebied gelden geen rechtstreeks doorwerkende belangen.

Toetsing

Het realiseren van nieuwe woningen in het bestaand stedelijk gebied van Maassluis past binnen het rijksbeleid.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking, Artikel 3.1.6 Bro

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is vastgelegd als procesvereiste in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Dit artikel bepaalt dat bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de behoefte daaraan moet worden beschreven. Bij stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, moet bovendien worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden.

Het toevoegen van meer dan 12 woningen of meer dan 500 m2 aan stedelijke functies wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Vertrekpunt bij de beoordeling of iets een nieuwe stedelijke ontwikkeling is, zijn de geldende planologische mogelijkheden.

Toetsing

De ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 70 woningen, dit betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. In het plangebied zijn nu geen woningen mogelijk. Daarom is hierna de woningbehoefte beschreven.

Provinciale woningbehoefteraming

Uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2021 blijkt dat in de periode 2021-2030 in de Rotterdamse regio behoefte is aan ruim 61.000 woningen. Bovendien zijn 22.150 woningen nog niet regionaal toegedeeld. De nieuwe raming komt hoger uit dan die uit 2019, wat betekent dat er in de gemeente Maassluis ook meer woningen nodig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BPvoorzieningenv-VO01_0005.png"

Figuur 3.1. Gewenste Woningvoorraadtoename regio Rotterdam (bron: WBR 2021)

Regionale afspraken en woningbehoefteraming

In het Regioakkoord 2018-2030 (Vastgesteld tijdens Regiotafel Wonen op 23-01-2019) maken de veertien gemeenten van het Samenwerkingsverband Wonen zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 uit te breiden. De gemeenten en de woningcorporaties zetten zich ook in voor een betere balans van het woningaanbod in de regio. De hogere prognose van de WBR 2021 is aanleiding om de regionale afspraken te actualiseren.


ABF Research (ABF) heeft in opdracht van het Samenwerkingsverband Wonen Regio Rotterdam de actuele woningbehoefte voor de gemeenten in de regio Rotterdam onderzocht (Actualisatie studie Naar een meer evenwichtige Regio Rotterdam, ABF 2021). De belangrijkste conclusie is dat de regio meer woningen moet toevoegen dan er is afgesproken in het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018 - 2030 (Regioakkoord). Hierbij moet de focus vooral komen te liggen op de uitbreiding van de sociale en middeldure woningvoorraad. Deze opgave betreft alle regiogemeenten, zowel de randgemeenten als de centrumgemeenten.


De netto uitbreidingsopgave voor de regio Rotterdam betreft 72.400 woningen tussen 1 januari 2020 en 31 december 2030.


Kwalitatieve behoefte

Uit het regionale behoefteonderzoek (ABF) blijkt dat voor de verschillende prijssegmenten er een uitbreidingsbehoefte ligt van:

+ 900 sociale woningen (circa 27%, vooral sociale huur);

+ 1.300 middeldure woningen (circa 39%, vooral koop);

+ 1.100 dure woningen (circa 33%, vooral koop).

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BPvoorzieningenv-VO01_0006.png"Figuur 3.2. Woningbehoefte 2020 tm 2030 (bron: Woningbehoefteonderzoek ABF)


Omdat de vigerende regionale woningmarktafspraken onvoldoende kunnen voorzien in de nieuw geraamde woningbehoefte is het noodzakelijk het beleid en daarmee de regionale woningmarktafspraken bij te buigen. De regionale afspraken worden daarom geactualiseerd. Deze woningbouwontwikkeling wordt opgenomen op de planlijst van de Rotterdamse regio.

Lokale woningbehoefte

Er is grote behoefte aan sociale huurwoningen, minimaal eenderde van nieuwe woningbouwprojecten moet sociale huur zijn. Verder is er behoefte aan middeldure huur en betaalbare koop. Dit inititiatief geeft daar invulling aan met een gemengd programma.

Conclusie

Dit plan is een van de initiatieven die nodig is om te kunnen voorzien in de grote woningbouwopgave en wordt opgenomen op de regionale planlijst.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie (geconsolideerd 2021)

De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte.

3.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerd 2021)

De omgevingsvisie Zuid-Holland is vertaald in de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Voor de beoogde ontwikkeling zijn onderstaande artikelen relevant:

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.
  • 2. Lid 2 is niet relevant omdat de locatie niet ligt in een gebied met een beschermingscategorie.
  • 3. Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:
    • a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
      • duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
      • wegnemen van verharding;
      • toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
      • andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
    • b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
    • c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.
  • 4. Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
    • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of
    • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Toetsing artikel 6.9

De kwaliteitskaart waarnaar in artikel 6.9 lid 3 sub 1 wordt verwezen is de kaart die bij de Omgevingsvisie hoort en is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Voor het projectgebied zijn de volgende richtpunten van de laag van de stedelijke occupatie relevant:

Steden en dorpen

  • 1. Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • 2. Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • 3. Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

Er is in dit geval sprake van inpassen. Een vrijgekomen locatie binnen de stad wordt getransformeerd naar een nieuwe woonfunctie.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
      • de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
      • indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

Toetsing artikel 6.10

Door de herontwikkeling wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking: allereerst het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied en daarna het benutten van locaties aansluitend aan stedelijk gebied. Met betrekking tot de ladderonderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2 van dit bestemmingsplan.

Artikel 6.50 Risico’s van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:

  • wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • overstroming;
  • hitte;
  • droogte.

Toetsing

Zie paragraaf 4.5.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Maassluis 2012-2025 (2012)

De ontwikkeling van het wonen en de Maassluise opgaven zijn opgenomen in de Structuurvisie 2012-2025.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BPvoorzieningenv-VO01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BPvoorzieningenv-VO01_0008.jpg"

Figuur 3.4. Uitsnede Structuurvisiekaart

Het plangebied valt binnen de zone 'afronden woningbouwontwikkeling Het Balkon en Burgemeesterswijk'. De ontwikkeling en herstructurering van de Burgemeesterswijk is een van de grote projecten binnen de gemeente. De ontwikkeling van het voorzieningenveld valt binnen dit project.

De beoogde ontwikkeling is daarmee in lijn met de structuurvisie.

3.4.2 Woonvisie 2019-2024

In de Woonvisie 2020-2024 staat waar Maassluis nu staat en waar de gemeente op het gebied van wonen de komende jaren naartoe wil.

De woonvisie 2020-2024 bouwt logisch voort op eerdere documenten:

  • De ruimtelijke structuurvisie 2012-2025
  • Het coalitieakkoord 2018-2022 “Samen Maassluis. Investeren in een duurzame stad”
  • Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030

De woonvisie maakt inzichtelijk dat bijsturing nodig is om op de 7 grote opgaven resultaat te boeken. De gemeente stuurt dus bij, in het besef dat ook in het eindbeeld van 2030 nog 95% van de huidige woningen er staat en de grote nieuwbouwlocaties in handen zijn van private bedrijven waarmee in het verleden al contracten zijn gesloten. Het bijsturen van de woningmarkt is dus te vergelijken met het bijsturen van een olietanker: de marges zijn smal, een koerswijziging kost veel energie en wordt pas op termijn zichtbaar.

De 7 speerpunten zijn:

1 Passend huisvesten

  • Nieuwbouw meer richten op €180.00 - €220.000 en € 220.000 - €320.000.
  • Aanbod betaalbare koop (met verkoop regulerend beding) uitwerken voor € 180.000 - €220.000.
  • Minimum omvang sociale huur voorraad is 33%, ombuigingen in bouwprogramma noodzakelijk.
  • Sociale voorraad uitbreiden tot 6.020 woningen in 2030.
  • Menging en betaalbaarheid garanderen met doelgroepenverordening.

2 Doorstroming en woonruimtebemiddeling

  • Meer doorstroming door het bouwprogramma vooral te richten op appartementen en grondgebonden woningen voor senioren,
  • Voorrang voor doorstromers die een eengezinswoning achterlaten.
  • Labelen van schaarse segmenten voor knelgroepen.
  • Doorstroom ouderen naar passende levensloopbestendige woningen bevorderen.
  • Toepassen directe aanbieding bij knelgroepen en personen ‘tussen wal en schip’.

3 Bouwen, bouwen, bouwen

  • Verhoging van het jaarlijkse bouwprogramma naar gemiddeld 175 woningen.
  • Woningvoorraad tenminste 17.100 woningen in 2030.
  • Nieuwe locaties vinden voor 400 à 500 woningen (binnenstedelijk, herbestemming).
  • De herstructurering van Sluispolder-west en de Burgemeesterswijk afronden.
  • Nieuwbouw op Het Balkon, Wilgenrijk, de Kade en overige locaties.

4 Maassluis duurzamer maken

  • Opstellen van een warmtetransitievisie.
  • Samen optrekken met Maasdelta bij het klimaatadaptief maken en de warmtetransitie in de socialehuurvoorraad.
  • Stimuleren en faciliteren in de particuliere sector met ‘no-regret’ maatregelen.

5 Wonen met begeleiding en zorg

  • Wonen in de woonservices zones bevorderen.
  • Ouderen bewust maken van tijdig nadenken over huisvesting op oude dag (Wooncoach, campagne).
  • ‘Verzorgd wonen plus’ uitbreiden, voor Maassluisse ouderen.

6 Leefbaarheid in wijken en buurten bevorderen

  • Sociale cohesie bevorderen, onder meer via het programma ‘de wijk op maat’.
  • Stevige samenwerking met betrokken partijen bij aanpakken overlast.
  • Overbewoning tegengaan.

7 Tijdelijk wonen

  • Segment pauzewoningen uitbreiden.
  • Kopen om te verhuren terugdringen ten behoeve van de leefbaarheid in bestaande wijken.
  • Verkennen of short-stay woonruimte voor arbeidsmigranten dichtbij werkgelegenheid mogelijk is.

Toetsing

Het initiatief geeft invulling aan speerpunt 1, 2, 5 en 6 door de realisatie van een mix van grondgebonden koopwoningen en huurappartementen.

De appartementen worden aangeboden in de segmenten sociale huur. Daarbij wordt een deel van de appartementen gelabeld als verzorgd wonen woningen. Het zijn zelfstandige woningen geschikt voor ouderen, die nu of in de toekomst zelf de gewenste zorg bij bijvoorbeeld een thuiszorg kunnen inhuren. De woningen zijn zo ontworpen dat de zorg fysiek goed geleverd kan worden.

De ontwikkeling is onderdeel van de herstructurering van de Burgemeesterswijk. Daarmee wordt ook invulling gegeven aan speerpunt 3.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is in onderdeel D van de bijlage opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 70 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft (ruim) onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Deze is toegevoegd in Bijlage 1.

Op xxx is door het college van Burgemeester en wethouders besloten dat geen MER nodig is (zie bijlage x). Ook is daar de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

4.3 Geluid

Toetsingskader

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst.

Onderzoek en conclusie

Voor het onderhavige plan is geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai en industrielawaai van belang.

Het plangebied ligt binnen de geluidzones van de Westlandseweg/ Maasdijk en de Doctor Jan Schoutenlaan. Deze wegen zijn geluidbronnen waarop de Wet geluidhinder van toepassing is. Daarnaast ligt de ontwikkeling in de geluidzone van industrieterrein Europoort-Maasvlakte. Daarom is akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk. Daarnaast worden de direct aanliggende 30 km/uur wegen beschouwd in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Resultaten en benodigde hogere waarden

De resultaten van het onderzoek zijn:

  • De voorkeursgrenswaarde wordt overschreden ten gevolge van de Doctor Jan Schoutenlaan;
  • De richtwaarde wordt overschreden ten gevolge van de Burgemeester Zaneveldstraat, Burgemeester Wesselinkstraat en Burgemeester van de Brandelerlaan;
  • Op drie appartementen wordt de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai overschreden;
  • Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren, zijn niet doelmatig gebleken;
  • Er kan worden voldaan aan het gemeentelijk geluidbeleid;
  • De definitieve toetsing aan het gemeentelijk geluidbeleid zal bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen moeten plaatsvinden;
  • De resultaten van dit akoestisch onderzoek dienen in de planregels behorende bij het bestemmingsplan te worden geborgd, omdat gerekend is met een eindsituatie waarbij het appartementencomplex als eerste wordt gerealiseerd. De benodigde hogere waarden zijn hierop afgestemd;
  • Hogere waarden zijn nodig voor industrielawaai en wegverkeerslawaai.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BPvoorzieningenv-VO01_0009.jpg"

Tabel 4.1: Benodigde hogere waarden

Voor het voorkomen van geluidhinder en slaapverstoring is het volgens het beleid zeer wenselijk dat geluidgevoelige ruimten, zoals woon- en slaapkamers, zo min mogelijk aan de geluidbelaste zijde van de woning worden gerealiseerd. Hiermee dient bij de uitwerking rekening gehouden te worden.

Als de karakteristieke geluidwering van de gevels voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012, zal een aanvaardbaar geluidniveau in de woningen worden bereikt.

4.4 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen (Beleidsregels Parkeren Maassluis 2012). Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW-publicatie 381.

Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied is gelegen tussen de Burgemeester Wesselinkstraat, de Doctor Jan Schoutenlaan en de Burgemeester Zaneveldstraat. Zowel de Burgemeester Wesselinkstraat als de Burgemeester Zaneveldstraat zijn ingericht als erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur, terwijl de Doctor Jan Schoutenlaan is ingericht als een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/uur. De Doctor Jan Schoutenlaan komt in de noordoostelijke richting uit op het kruispunt Doctor Jan Schoutenlaan – Maasdijk – Westlandseweg. De Maasdijk en de Westlandseweg zijn beide ingericht als gebiedsontsluitingswegen met een maximumsnelheid van 50 km/uur. De Westlandseweg leidt richting het zuidoosten naar het centrum van Maassluis en eindigt op het kruispunt Westlandseweg – Rozenlaan – Wagenstraat. Beide wegen zijn ingericht als gebiedsontsluitingswegen met een maximumsnelheid van 50 km/uur. De Wagenstraat leidt verder naar het centrum van Maassluis, terwijl de Rozenlaan richting het noorden via de Maassluiseweg en de Oude Veiling aansluit op de A20, tussen Maassluis en Gouda. Zowel de Maassluiseweg als de Oude Veiling zijn ingericht als gebiedsontsluitingswegen met een maximumsnelheid van 50 km/uur. De Maasdijk loopt in de noordelijke richting over op de Coldenhovenlaan, een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/uur. Vanaf de kruising tussen de Coldhovenlaan en de Aartsdijkweg leidt de Coldhovenlaan richting het oosten naar de aansluiting op de A20 tussen Maassluis en Gouda. Ten noorden van Maassluis loopt de A20 over in de N213 richting Poeldijk.

Langzaam verkeer

Op zowel de Burgemeester Wesselinkstraat als de Burgemeester Zaneveldstraat zijn er geen fietsvoorzieningen aanwezig, waardoor fietsers op deze wegen de rijbaan moeten delen met het gemotoriseerd verkeer. Dit is gebruikelijk op erftoegangswegen met een 30 km/h-regime. Voor voetgangers zijn op beide wegen aan weerszijde van de weg voetpaden aanwezig. Zoals gebruikelijk op erftoegangswegen zijn geen aparte oversteekvoorzieningen voor voetgangersverkeer aanwezig. De verkeersveiligheid van het langzaam verkeer is op zowel de Burgemeester Wesselinkstraat als de Burgemeester Zaneveldstraat gewaarborgd door de lage maximumsnelheid en de weginrichting.

Op de Doctor Jan Schoutenlaan – waar een 50 km/h-regime geldt – zijn aan beide zijden van de weg vrijliggende fietspaden aanwezig. Voor voetgangers zijn aan weerszijde van de weg voetpaden aanwezig. Tevens zijn er oversteekvoorzieningen ingericht voor het langzaam verkeer. De verkeersveiligheid van het langzaam verkeer is hiermee gewaarborgd.

Openbaar vervoer

Vanaf het plangebied is op circa 200 meter een bushalte gelegen aan de Doctor Jan Schoutenlaan. Bij deze halte halteert buslijn 34, tussen Metrostation Maassluis en Naaldwijk, met een frequentie van 30 minuten. Het Metrostation Steendijkpolder ligt op 13 minuten loopafstand. Bij het station kan gebruik worden gemaakt van lijn B tussen Hoek van Holland en Nesselande, via Rotterdam Blaak.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie van het plangebied is berekend aan de hand van kengetallen uit CROW publicatie 381. De stedelijkheidsgraad van Maassluis is vastgesteld op basis van data van het CBS. Op basis hiervan wordt voor de gemeente Maassluis een stedelijkheidsgraad van 'sterk stedelijk'. Voor het gebiedstype wordt 'rest bebouwde kom' aangehouden. Ten slotte wordt op basis van het autobezit per huishouden en de omgevingsadressendichtheid van de gemeente Maassluis het gemiddelde van de bandbreedte aangehouden. Voor het beoordelen van de verkeersafwikkeling is de gemiddelde werkdag maatgevend. Voor het omrekenen van weekdagintensiteiten naar werkdagintensiteiten wordt een omrekenfactor van 1,11 gehanteerd, conform CROW-publicatie 381.

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie wordt een worstcase benadering gehanteerd, waarbij geen saldering wordt toegepast op basis van de verkeersgeneratie in de huidige situatie. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de ontwikkeling van 70 woningen in totaal. Hierbij wordt de ontwikkeling gefaseerd uitgevoerd. De eerste fase bestaat uit de ontwikkeling van het appartementengebouw gelegen aan de Doctor Jan Schoutenlaan, bestaande uit maximaal 38 sociale huurappartementen. Nadat de eerste fase is gerealiseerd, zullen grondgebonden woningen worden toegevoegd tussen het appartementengebouw en de reeds bestaande moskee. Hierbij wordt uitgegaan van maximaal 32 grondgebonden rijwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BPvoorzieningenv-VO01_0010.jpg"

Figuur 4.1: Verkeersgeneratie beoogde ontwikkeling

De totale verkeersgeneratie van het plangebied bedraagt 334 mvt/etmaal gedurende de gemiddelde weekdag en 370 mvt/etmaal gedurende de gemiddelde werkdag. Voor het beoordelen van de verkeersafwikkeling wordt gekeken naar de verkeersgeneratie gedurende het maatgevende uur. Hierbij wordt doorgaans aangehouden dat gedurende het spitsuur 10% van de etmaalintensiteit wordt afgewikkeld. In het drukste uur zijn dit maximaal 37 verkeersbewegingen.

Verkeersafwikkeling

Het plangebied wordt volledig ontsloten over de Burgemeester Wesselinkstraat, vanaf waar het verkeer wordt afgewikkeld richting de Doctor Jan Schoutenlaan. Op de Doctor Jan Schoutenlaan zal 90% richting het noorden naar het kruispunt Doctor Jan Schoutenlaan – Westlandseweg – Maasdijk, terwijl de overige 10% richting het zuiden zal worden afgewikkeld. Vanaf het kruispunt Doctor Jan Schoutenlaan – Westlandseweg – Maasdijk zal het verkeer zich verspreiden richting het noorden en het zuiden.

Zelfs zonder verrekening van de huidige verkeersgeneratie kan worden gesteld dat de toename van de verkeersomvang gedurende de maatgevende spitsuren dusdanig laag is (circa 37 mvt/uur), dat dit niet leidt tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling of verkeersveiligheid.

De Kwartellaan is in 2021 opnieuw ingericht als een 50 km/h-weg met een vrij liggend fietspad aan de noordzijde van de weg. Ook zijn er maatregelen genomen, zoals aanleg van drempels en as verschuivingen om de maximumsnelheid 50 km/h af te kunnen dwingen. Op belangrijke loop- en fietsroutes zijn zebrapaden met snelheid remmende maatregelen aangelegd.

De kruising Maasdijk-Dr. Albert Schweitzerdreef is in 2021 voorzien van een verkeersregelinstallatie (VRI) met het doel om de doorstroming te verbeteren. Ook zijn er maatregelen genomen om de veiligheid van fietsers en voetgangers te verbeteren.

Binnen enkele jaren (uiterlijk 2024) wordt de tweede ontsluiting Wilgenrijk op de kruising Westlandseweg-Dr. Jan Schoutenlaan-Wilgenrijk gerealiseerd. Om de doorstroming van het verkeer te optimaliseren wordt op deze kruising een eivormige rotonde aangelegd in plaats van de huidige een éénstrooksrotonde. Voor de veiligheid van het fietsverkeer is het voorstel om hier een fietstunnel aan te leggen. Dit zal een positief effect hebben op de verkeersveiligheid maar ook op de doorstroming op deze kruising.  

Parkeren

Parkeerbehoefte

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling zijn parkeernormen uit 'Beleidsregels Parkeren Maassluis 2012' gehanteerd. De parkeernorm zal 1,5 tot 2,1 parkeerplaats per woning zijn, afhankelijk van de type en de oppervlakte (BV) van de te bouwen woningen.

Bij vergunning van het definitieve aantal woningen zal aan de hand van het definitieve aantal woningen moeten worden aangetoond hoe hier invulling aan is gegeven. Dit vereiste is verankerd in de algemene bouwregels van dit bestemmingsplan.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied zal niet leiden tot knelpunten. De verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling is dermate klein dat het niet tot een verslechtering zal leiden van de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid op het omliggende wegennet. Het opvangen van de parkeerbehoefte van het plangebied is geborgd in de regels. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.

4.5 Water

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Om te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer is bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan al in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet Provinciaal
  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 5 (WBP 5) beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop, de waterveiligheid, het waterbeheer, de waterkwaliteit en het zuiveren van afvalwater. Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtige manier zijn afgewogen.

De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:

  • 1. In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden.
  • 2. Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem.
  • 3. Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven.
  • 4. Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen.

Gemeentelijk Rioleringsplan 2020-2024 (GRP)

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2020-2024 (GRP) is een belangrijk instrument voor de invulling van de gemeentelijke watertaken. Het GRP is een traditioneel beheerplan, aangevuld met:

  • Een uitgebreide technische beschrijving (het Basis Rioleringsplan);
  • Een beleidsvisie;
  • Een afsprakenkader binnen de waterketen.

Het afvalwatersysteem van Maassluis zal worden ontwikkeld tot een toekomstbestendig, robuust en flexibel systeem. Hiervoor is een nieuwe visie uitgewerkt die bestaat uit het verder ontvlechten van schone en vuile waterstromen en tegelijkertijd een veelvoud aan bergingsvoorzieningen (waterbuffers).

Deze voorzieningen of buffers worden gekoppeld aan het gemeentelijk hemelwatersysteem, dat het water verdeelt naar plekken waar schoon hemelwater het beste kan worden gebruikt of opgeslagen voor toekomstig gebruik. Hiervoor hanteert Maassluis de visie van 'Rainproof'. Het gemeentelijk doel is om alle wateroverlast bij een bui 08 (19,8 mm in 60 minuten) te voorkomen. Dit betekent concreet dat:

  • in 2050 50% van Maassluis afgekoppeld dient te zijn: de neerslag die op verharde terreinen valt minstens 50% niet in het gemengde riool mag komen;
  • elk huis moet voorzien worden van een buffer voor regenwateropvang.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een schoolgebouw, sportcentrum en zuidelijk een verharde speeltuin. In het noorden van het plangebied bevindt zich een onverharde speelplaats met een aantal bomen en een (verhard) schoolplein. Rond de gebouwen staan groenstroken en langs de burgemeester Wesselinkstraat parkeerplaatsen en twee nuts gebouwen.

Bodem en grondwater

Het plangebied ligt niet in een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom van Maassluis is het plangebied niet gekarteerd in het BROloket en de Bodemkaart van Nederland. In de omgeving bestaat de bodem uit kalkrijke poldervaaggronden en is sprake van grondwatertrap VIIo. Dit betekent een gemiddelde hoogste grondwaterstand van 80 – 140 cm onder maaiveld en een gemiddelde laagste grondwaterstand van 120 – 180 cm onder maaivled. Vanwege de ligging in de bebouwde kom wordt het gebied actief bemalen om de grond geschikt te houden voor bebouwing. Hierdoor is de drooglegging van het gebied ongeveer 2 meter.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied zijn geen watergangen of waterpartijen aanwezig en ligt niet binnen een onderhoudsstrook van een watergang. Wel bestaat het plangebied in het noorden uit onverhard gebied. Voor de toekomstige ontwikkeling geldt het Standstill-beginsel. Volgens het standstill-beginsel mag de kans op wateroverlast niet toenemen als gevolg van een ingreep in het watersysteem of een handeling die invloed heeft op het functioneren van het watersysteem. Deze ingrepen moeten daarom gecompenseerd worden. Wanneer er andere waterbelangen zwaarder wegen dan het voorkomen van wateroverlast, kan hiervan worden afgeweken. Deze belangenafweging wordt door het hoogheemraadschap samen met de gemeenten en in overleg met belanghebbenden gedaan.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet binnen de kern- en beschermingszone van een waterkering.

Onderhoud, bagger, waterkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied zijn geen watergangen, waterpartijen of KRW waterlichamen aanwezig.

Afvalwaterketen

De huidige bebouwing is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van de bestaande bebouwing behalve de nuts voorzieningen en de bouw van een appartementengebouw en het overige deel worden grondgebonden woningen gerealiseerd. In totaal worden maximaal 70 woningen mogelijk gemaakt.

Waterkwantiteit

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling neemt het verhard oppervlakte toe. De watercompensatie is meegenomen in de plannen voor de herstructurering van de Burgemeesterswijk.

Door de gemeente wordt de eis gesteld om minimaal 60mm berging te realiseren in verband met Maassluis Rainproof. Deze folder is toegevoegd in Bijlage 3.

Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het hemel- en vuilwater zal gescheiden worden aangeleverd.

Grondwater

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor het grondwater.

Waterveiligheid

Het plangebied ligt niet binnen de kern- en beschermingszone van een waterkering. De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid ter plaatse.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Klimaatadaptie

Wateroverlast, hitte en droogte zijn steeds relevantere thema's bij ontwikkelingen. Bij de beoogde ontwikkeling wordt voldaan aan de compensatieplicht. Daarbij wordt binnen het plangebied een groen karakter behouden om hittestress tegen te gaan. Bij de uitwerking van het ontwerp wordt gekeken hoe andere klimaatadaptieve maatregelen kunnen worden toegepast.

Afvalwaterketen en riolering

Conform het vigerend waterschapsbeleid, gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is het voor nieuwbouw gewenst om het hemelwater en afvalwater te scheiden. Het afvalwater wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering en afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). De riolering moet voldoen aan de eisen uit het GRP:

  • De riolering moet doorgerekend worden op een bui 09
  • Bij een bui 08 mag er geen water op straat blijven liggen;
  • Bij de herinrichting van het perceel moet er binnen de plangrens minimaal 60mm berging worden gerealiseerd om 'rainproof' te zijn;
  • Elke woning moet voorzien zijn van een buffer (gelijk aan 1 m3) voor regenwateropvang.

In de uitwerking van de inrichting van het terrein wordt rekening gehouden met het geldende beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente Maassluis. In het openbaar gebied wordt een buffer dan 1 m3 regenopvang opgenomen voor elke woning.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Rekening houdend met de watercompenserende maatregelen.

4.6 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

Het plan voorziet in een functiewijziging, daarom dient een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd . Dit onderzoek is uitgevoerd in 2021 (PM bijlage). Geconcludeerd wordt dat in de huidige situatie de boven- en de ondergrond op de locatie geschikt is voor het huidige gebruik als school, voorzieningen en openbaar groen en ook voor het toekomstige gebruik als wonen. Wel ligt het plangebied binnen de contouren van Loswal 88, een gebied met meerdere gevallen van sterke bodemverontreinigingen. Indien er graafwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 1,5 m onder maaiveld moet er een nader bodemonderzoek plaatsvinden om de sterke verontreiniging met zink af te perken. Daar boven is bodem geschikt voor het beoogde gebruik.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2022 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Onderzoek

Op basis van het geldende bestemmingsplan geldt ter plaatse de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 8'. Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek vereist is wanneer een project groter is dan 200 m2 en er sprake is van werkzaamheden dieper dan 300 cm.

Deze dubbelbestemming wordt in voorliggend bestemmingsplan overgenomen.

4.8 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Onderzoek

Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden zijn in de omgeving geen relevante risicovolle inrichtingen aanwezig.

Ten noordoosten van het plangebied ligt de A20 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De A20 ligt op een afstand van circa 890 meter. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 risicocontour. Het plangebied ligt ook buiten het invloedsgebied van 880 meter.

Ten zuidwesten van het plangebied ligt de Maas (Corridor Rotterdam – Moerdijk) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied ligt op circa 1.000 meter van de transportroute. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 risicocontour maar binnen het invloedsgebied van 1.070 meter. Het plangebied ligt verder dan 200 meter van de transportroute waardoor een berekening niet noodzakelijk is. Wel dient een beknopte verantwoording van het groepsrisico gegeven worden.

Beknopte verantwoording groepsrisico

In het kader van het wettelijk vooroverleg zal voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio. Het advies zal verwerkt worden in deze paragraaf.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

Het plangebied wordt ontsloten via de Burg. Wesselinkstraat en Burg. Zanveldstraat. Via deze wegen kan de Dr. Jan Schoutenlaan bereikt worden. Dit is een doorgaande weg waarmee het plangebied aangesloten is op het regionale wegennet. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. Daarnaast kan via de Dr. Jan Schoutenlaan van de bron af worden gevlucht.

Zelfredzaamheid

Ter plaatse van het plangebied wordt woningbouw mogelijk gemaakt. De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.

Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Maas. Vanwege de afstand tot de transportroute vormt het groepsrisico geen beperkingen voor het bestemmingsplan. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de omgeving geen relevante risicobronnen aanwezig voor het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering

4.9 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies , wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Onderzoek

Rond het plangebied liggen in de omgeving met name woningen. Binnen het voorzieningenveld waren verschillende maatschappelijke functies aanwezig en kan gezien worden als gemengd gebied. Met de beoogde ontwikkeling blijft alleen de Moskee en Koninkrijkzaal van Johova's Getuigen behouden. Deze maatschappelijke functies zijn kleinschalig en binnen de woonwijk gewenste functies. Verder ligt binnen het plangebied ook twee gebouwen met nutsvoorzieningen. Vanwege de kenmerken van het gebied en de ligging binnen de geluidzones van de Dr. Jan Schoutenlaan, de Westlandseweg en het industrieterrein Botlek-Pernis kan het plangebied aangewezen worden als gemengd gebied.

Bedrijfsbestemming

In het westen van het plangebied ligt een bedrijfsbestemming. Hiervoor geldt dat bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' toegestaan zijn. Hiervoor geldt: 'Categorie B1 Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. Dit betreft een nutsvoorziening. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.'

Het perceel van de bedrijfsbestemming ligt op 8 meter van de dichtstbijzijnde woninggevel. Gezien de afstand en het huidige gebruik kan ter plaatse van de beoogde woningbouw een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

Moskee Ibrahim Maassluis

Een moskee valt onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter in een rustige woonwijk en 10 meter in gemengd gebied. Het perceel van de moskee ligt op een afstand van circa 10 meter van de dichtstbijzijnde woninggevel en voldoet daarmee aan de richtafstand. Het maatgevende aspect is geluid, voor de andere aspecten geldt een richtafstand van 0 meter. Op het perceel zijn geen parkeerplaatsen aanwezig en kent dan ook geen of in zeer beperkte mate verkeersbewegingen. De enige relevante geluidsbronnen zijn stemgeluid in de buitenlucht en geluiduitstraling van het gebouw/installaties. Gezien het lage bronvermogen en omdat de ingang gericht is op de Burg. Zaneveldstraat is voor het stemgeluid in de buitenlucht geen sprake van akoestisch relevante niveaus. Ter plaatse van de ingang staan de woninggevels op een afstand van 25 meter tot het perceel van de moskee. Ook voor de geluiduitstraling van het gebouw/installaties geldt dat gezien de omvang van de moskee het over lage bronvermogen gaat. Daarbij ligt het gebouw op een afstand van 10 meter tot de woninggevels en wordt voldaan aan de richtafstand voor gemengd gebied. Ter plaatse van de woningen is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Koninkrijkzaal van Johova's Getuigen

Een kerk valt onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter in een rustige woonwijk en 10 meter in gemengd gebied. Het perceel van de 'Koninkrijkzaal van Johova's Getuigen' ligt op een afstand van 23 meter tot de dichtstbijzijnde woninggevel en voldoet aan de richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Ter plaatse van de woningen is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (nog te realiseren) woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.10 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden  

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Spoedwet Aanpak Stikstof

Op 1 januari 2020 is de Spoedwet Aanpak stikstof in werking getreden. Hierbij is de toets bij Wnb vergunningen ten aanzien van Natura 2000 gebieden aangepast, niet alleen voor stikstofdepositie, maar ook voor andere effecten. Er is nu alleen een vergunning nodig als er sprake is van mogelijke significante (negatieve) effecten. Voorheen was dit ook het geval als er sprake was van enige verstoring of verslechtering van een Natura 2000-gebied, die op zich niet significant was. Dan kon deze vergunning wel worden verleend, maar vaak wel onder voorwaarden. Nu is er voor deze activiteiten geen vergunning meer nodig, geringe effecten moeten worden tegengegaan middels het beheerplan voor het Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is Solleveld & Kapittelduinen. Dit gebied bevindt zich op circa 4,9 kilometer afstand. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op een afstand van circa 900 meter (zie figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BPvoorzieningenv-VO01_0011.jpg"

Figuur 4.1: Ligging plangebied t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provincie Zuid-Holland)

Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Het enige mogelijk relevante ecologische effect betreft vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie. Om de toename van de depositie op de Natura 2000-gebieden te bepalen is met het programma AERIUS Calculator een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen. De berekening en onderbouwing staat in Bijlage 4. Hieruit blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Op basis van de berekeningen zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase uitgesloten. De beoogde herontwikkeling is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

In 2021 is een quickscan ecologie uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 5. Hieruit blijkt dat nader onderzoek naar het eventueel voorkomen van vleermuizen dient te worden uitgevoerd. Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd. Wanneer uit dit onderzoek blijkt dat mitigerende maatregelen moeten worden genomen, zullen deze worden uitgevoerd.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.11 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijnstof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijnstof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied worden maximaal 70 woningen gebouwd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Doctor Jan Schoutenlaan. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.12 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Artikel 1 Begrippen

De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

De bestaande nutvoorzieningen zijn bestemd als Bedrijf.

Artikel 4 Groen

De groenstrook langs de kerk aan de Burgemeester van de Brandelerlaan is bestemd als Groen. Binnen deze bestemming zijn gebouwen niet toegestaan.

Artikel 5 Maatschappelijk

Binnen het plangebied zijn de bestaande moskee en kerk opgenomen als Maatschappelijk conform het geldende bestemmingsplan ' Maassluis Noordwest'. Beide gebouwen zijn voorzien van een bouwvlak. De minaret is met een aanduiding aangegeven.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

De openbare weg is bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Hier zijn onder andere wegen, paden en parkeervoorzieningen toegestaan.

Artikel 7 Wonen

Het te ontwikkelen deel is bestemd als Wonen. Binnen deze bestemming is met een aanduiding aangegeven waar de gestapelde woningen zijn toegestaan. Op de verbeelding is aangegeven wat de maximum bouwhoogtes zijn. Het maximum aantal woningen binnen deze bestemming bedraagt 38.

Binnen het bestemmingsvlak zijn tevens parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen toegestaan.

Artikel 8 Woongebied

De grondgebonden woningen vallen binnen de bestemming Woongebied. Het maximum aantal woningen bedraagt 32.

Artikel 9 Waarde - archeologie 8

Deze dubbelbestemming beschermt de mogelijk aanwezige archeologische waarde ter plaatse op basis van het gemeentelijk archeologisch beleid. Archeologisch onderzoek is vereist, wanneer het om locaties gaat met een oppervlakte van 200 m2 en meer èn er sprake is dat de grond 300 cm en dieper wordt geroerd.

5.3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Artikel 11 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat de bepaling 'Overschrijding bouwgrenzen'. Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. In artikel 11.2 is opgenomen dat bij een nieuwe ontwikkeling dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn vormen van gebruik genoemd die strijdig zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel is bepaald dat de realisering van geluidgevoelige objecten ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' uitsluitend is toegestaan indien voldaan wordt aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Artikel 15 Overige regels

Dit artikel bepaalt dat waar in dit bestemmingsplan verwezen wordt naar wettelijk regelingen, deze gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

5.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 16.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 16.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Artikel 17 Slotregel

De slotregel beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De kosten worden gedekt uit de opbrengst van de woningen. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Voorliggend project betreft een grondverkoop waarbij een grondexploitatie is vastgesteld.

Voor voorliggend project vindt een grondverkoop plaats waarmee het kostenverhaal anderszins is verzekerd en waarbij tevens een grondexploitatie is vastgesteld.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. De ingekomen reacties worden van een beantwoording voorzien.

Ter inzagelegging

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro).