Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Hoekse Lijn
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0556.80BPHoekseLijn-Va01

Regels

1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
 
Plan:
het bestemmingsplan "Hoekse Lijn" met identificatienummer
NL.IMRO.0556.80BPHoekseLijn-Va01 van de gemeente Maassluis.
 
Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten
met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
Verbeelding:
de digitale plankaart.
 
Verdere begrippen in alfabetische volgorde:
 
Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar – ingevolge de regels – regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft.
 
Archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.
 
Archeologisch deskundige:
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige / bevoegd (senior)archeoloog.
 
Archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
 
Bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
Bebouwingspercentage:
de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak; dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.
  
Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.
 
Bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
Bouwaanduidingen:
alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.
 
Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
Bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
Bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
Dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
 
Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
Geluidsgevoelige objecten:
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
 
Geluidszone -industrie:
een geluidzone als bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
 
Hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
Maaiveld:
de hoogte van het terrein nadat het gereed gemaakt is voor bebouwing.
 
Normaal onderhoud, gebruik en beheer:
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten, dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.
 
Nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
 
Overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
Overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
 
Pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
Peil:
a.
voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
b.
in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
 
Scheidingslijn:
een op de plankaart aangegeven onderbroken lijn binnen een bestemmingsvlak of binnen een bouwvlak met ter weerszijden daarvan verschillende regels.
 
Wgh-inrichtingen:
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
 
Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
 
2.1
Afstand
 
De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
 
2.2
Bouwhoogte van een bouwwerk
 
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.3
Breedte, lengte en diepte van een gebouw
 
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
 
2.4
Goothoogte van een bouwwerk
 
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.5
Inhoud van een bouwwerk
 
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.6
Oppervlakte van een bouwwerk
 
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.
 
2.7
Vloeroppervlakte
 
De gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Railverkeer
 
3.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Verkeer - Railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
spoorwegen en de daarbij behorende bermen, taluds en spoorwegovergangen;
b.
stations en de daarbij behorende voorzieningen, zoals perrons, abri's, wachtruimten;
c.
nutsvoorzieningen;
d.
water;
e.
bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen,  (ontsluitings)wegen en ondergrondse spoorkruisingen.
 
3.2
Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  
3.2.1
Gebouwen
a.
gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
b.
de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 15 meter;
c.
in afwijking van het bepaalde onder 3.2.1 onder a en b mogen nutsvoorzieningen, evenals technische voorzieningen ten behoeve van de spoorlijn, buiten het bouwvlak worden opgericht, met dien verstande dat:
 
 
a.
het oppervlak van een nutsvoorziening niet meer dan 30 m2 bedraagt;
 
b.
het oppervlak van een nutsvoorziening niet meer dan 30 m2 bedraagt;
 
c.
de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt.
 
3.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maximale bouwhoogten:
a.
van erf- en terreinafscheidingen grenzend aan openbaar gebied
1 meter
b.
van overkappingen ter plaatse van de aanduiding
'specifieke bouwaanduiding - 1'
15 meter
 
c.
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
2,5 meter
   
3.3
Gebruiksregels
 
3.3.1
Voorwaardelijke verplichting geluidproductieplafonds
 
Het gebruik van de gronden voor railverkeer, anders dan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, is alleen toegestaan indien sprake is van een op dat gebruik gericht besluit op grond van artikel 11.35 Wet milieubeheer (geluidproductieplafonds). 
  
Artikel 4 Leiding - CO2
 
4.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Leiding - CO2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar geldende bestemmingen - tevens bestemd voor een CO2-transportleiding met een diameter van ten hoogste 26 inch en een werkdruk van ten hoogste 22 bar.
 
4.2
Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
a.
op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in 4.1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
b.
ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
 
4.3
Afwijken van de bouwregels
a.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 onder b.
b.
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
 
4.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1
Verbod
 
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Leiding - CO2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
a.
het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
b.
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
c.
het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is
aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
d.
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
e.
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
f.
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
    
4.4.2
Uitzonderingen
 
Het verbod van 4.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in 4.2 bedoeld en;
a.
normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
b.
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
  
4.4.3
Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
 
De werken en werkzaamheden, zoals in 4.4.1 bedoeld, zijn slechts
toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
 
Artikel 5 Leiding - Riool
 
5.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar geldende bestemmingen - tevens bestemd voor een afvalwatertransportleiding, inclusief de zakelijk rechtstrook van 5 meter aan beide zijden.
 
5.2
Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
a.
op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in 5.1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
b.
ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
 
5.3
Afwijken van de bouwregels
a.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 onder b.
b.
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
 
5.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1
Verbod
 
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Leiding - Riool zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
a.
het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
b.
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
c.
het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
d.
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
e.
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
f.
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  
5.4.2
Uitzonderingen
 
Het verbod van 5.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in 5.2 bedoeld en;
a.
normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
b.
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
  
5.4.3
Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
 
De werken en werkzaamheden, zoals in 5.4.1 bedoeld, zijn slechts
toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
 

 
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 4
 
6.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie - 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
6.2
Bouwregels
6.2.1
Algemeen
 
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in 6.1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter.
  
6.2.2
Relatie met enkelbestemmingen
 
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
a.
de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
b.
de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder 6.2.2 sub a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
 
1.
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
 
2.
het doen van opgravingen;
 
3.
begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
  
6.2.3
Uitzonderingen
 
Het bepaalde in 6.2.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
a.
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
b.
een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 100 m²;
c.
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,4 meter beneden maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
        
6.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1
Verbod
 
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie - 4’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
a.
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of bouwhoogte dan 0,4 meter beneden maaiveld, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
b.
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
c.
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
d.
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
e.
het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur.
  
6.3.2
Uitzonderingen
 
Het verbod als bedoeld in 6.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a.
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij 6.2 in acht is genomen;
b.
een oppervlakte beslaan van niet meer dan 100 m2;
c.
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
d.
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  
6.3.3
Voorwaarden voor omgevingsvergunning
 
De in 6.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:
a.
de aanvrager aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b.
de aanvrager een archeologisch rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
c.
de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld onder b, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
 
1.
het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
 
2.
het doen van opgravingen;
 
3.
begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
 
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 5
 
7.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie - 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
7.2
Bouwregels
7.2.1
Algemeen
 
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in 7.1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter.
  
7.2.2
Relatie met enkelbestemmingen
 
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
a.
de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
b.
de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder 7.2.2 sub a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
 
1.
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
 
2.
het doen van opgravingen;
 
3.
begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
  
7.2.3
Uitzonderingen
 
Het bepaalde in 7.2.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
a.
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
b.
een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 200 m²;
c.
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,4 meter beneden maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
        
7.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1
Verbod
 
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie - 5’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
a.
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of bouwhoogte dan 0,4 meter beneden maaiveld, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
b.
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
c.
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
d.
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
e.
het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur.
  
7.3.2
Uitzonderingen
 
Het verbod als bedoeld in 7.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a.
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij 7.2 in acht is genomen;
b.
een oppervlakte beslaan van niet meer dan 200 m2;
c.
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
d.
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  
7.3.3
Voorwaarden voor omgevingsvergunning
 
De in 7.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:
a.
de aanvrager aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b.
de aanvrager een archeologisch rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
c.
de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld onder b, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
 
1.
het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
 
2.
het doen van opgravingen;
 
3.
begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
 
Artikel 8 Waarde - Archeologie - 6
 
8.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie - 6’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
8.2
Bouwregels
8.2.1
Algemeen
 
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in 8.1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter.
  
8.2.2
Relatie met enkelbestemmingen
 
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
a.
de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
b.
de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder 8.2.2 sub a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
 
1.
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
 
2.
het doen van opgravingen;
 
3.
begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
  
8.2.3
Uitzonderingen
 
Het bepaalde in 8.2.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
a.
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
b.
een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 200 m²;
c.
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 1 meter beneden maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
        
8.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1
Verbod
 
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie - 6’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
a.
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of bouwhoogte dan 1 meter beneden maaiveld, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
b.
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
c.
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
d.
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
e.
het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur.
  
8.3.2
Uitzonderingen
 
Het verbod als bedoeld in 8.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a.
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij 8.2 in acht is genomen;
b.
een oppervlakte beslaan van niet meer dan 200 m2;
c.
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
d.
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  
8.3.3
Voorwaarden voor omgevingsvergunning
 
De in 8.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:
a.
de aanvrager aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b.
de aanvrager een archeologisch rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
c.
de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld onder b, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
 
1.
het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
 
2.
het doen van opgravingen;
 
3.
begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
 
Artikel 9 Waarde - Archeologie - 7
 
9.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie - 7’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
9.2
Bouwregels
9.2.1
Algemeen
 
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in 9.1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter.
  
9.2.2
Relatie met enkelbestemmingen
 
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
a.
de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
b.
de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder 9.2.2 sub a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
 
1.
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
 
2.
het doen van opgravingen;
 
3.
begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
  
9.2.3
Uitzonderingen
 
Het bepaalde in 9.2.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
a.
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
b.
een bouwwerk die niet aangemerkt wordt als een grootschalige ontwikkeling, die onder de m.e.r.-plicht valt;
c.
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,4 meter beneden maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
        
9.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1
Verbod
 
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie - 7’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
a.
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of bouwhoogte dan 0,4 meter beneden maaiveld, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
b.
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
c.
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
d.
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
e.
het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur.
  
9.3.2
Uitzonderingen
 
Het verbod als bedoeld in 9.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a.
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij 9.2 in acht is genomen;
b.
een dusdanige oppervlakte beslaat, dat deze m.e.r.-plichtig is;
c.
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
d.
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  
9.3.3
Voorwaarden voor omgevingsvergunning
 
De in 9.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:
a.
de aanvrager aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b.
de aanvrager een archeologisch rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
c.
de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld onder b, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
 
1.
het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
 
2.
het doen van opgravingen;
 
3.
begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
 
Artikel 10 Waarde - Archeologie - 8
 
10.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie - 8’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
10.2
Bouwregels
10.2.1
Algemeen
 
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in 10.1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter.
  
10.2.2
Relatie met enkelbestemmingen
 
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
a.
de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
b.
de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder 10.2.2 sub a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
 
1.
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
 
2.
het doen van opgravingen;
 
3.
begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
  
10.2.3
Uitzonderingen
 
Het bepaalde in 10.2.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
a.
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
b.
een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 200 m²;
c.
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 3 meter beneden maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
        
10.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1
Verbod
 
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie - 8’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
a.
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of bouwhoogte dan 3 meter beneden maaiveld, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
b.
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
c.
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
d.
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
e.
het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur.
  
10.3.2
Uitzonderingen
 
Het verbod als bedoeld in 10.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a.
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij 10.2 in acht is genomen;
b.
een oppervlakte beslaan van niet meer dan 200 m2;
c.
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
d.
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  
10.3.3
Voorwaarden voor omgevingsvergunning
 
De in 10.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:
a.
de aanvrager aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b.
de aanvrager een archeologisch rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
c.
de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld onder b, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
 
1.
het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
 
2.
het doen van opgravingen;
 
3.
begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
 

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
11.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens.
 
11.2
Bouwregels
 
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
a.
gebouwen niet zijn toegestaan;
b.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 meter.
 
11.3
Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van de waterkering, tenzij aantoonbaar een watervergunning overgelegd kan worden.
 
11.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1
Verbod
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in 11.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a.
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
b.
het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
c.
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
d.
het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
e.
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
  
11.4.2
Uitzonderingen
 
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in 11.4.1 is nodig voor:
a.
werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
b.
werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning.
  
11.4.3
Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
 
Een omgevingsvergunning als bedoeld in 11.4.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de beheerder van de waterkering, tenzij aantoonbaar een watervergunning overgelegd kan worden.
 

3 Algemene regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 13 Algemene bouwregels
 
13.1
Overschrijding bouwgrenzen
 
Bouwvlakken mogen in afwijking van hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
a.
tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, liftschachten, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 meter bedraagt;
b.
tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt;
c.
andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
 
13.2
Parkeren
 
Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels mag uitsluitend worden gebouwd, indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort of in de openbare ruimte, voorzien wordt in voldoende ruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de 'Beleidsregels Parkeren Maassluis 2012'.
 
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
14.1
Geluidzone - industrie
 
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' de volgende regels:
a.
geluidsgevoelige objecten ter plaatse van de aanduiding zijn uitsluitend toegestaan indien voldaan kan worden aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen;
b.
in afwijking van het bepaalde in 14.1 onder a zijn geluidsgevoelige objecten toegestaan voor zover de geluidsbelasting beneden de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai is gelegen;
c.
het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.1 onder a voor het toestaan van geluidsgevoelige objecten met een geluidsbelasting hoger dan 55 dB(A) mits voldaan wordt aan de Wet geluidhinder.

 
14.2
Molenbiotoop
14.2.1
Bouwregels
 
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de volgende regels:
a.
binnen een afstand van 100 meter tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht en beplanting aangebracht welke (in volwassen toestand) hoger is dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
b.
binnen een afstand van 100 tot 400 meter tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht en beplanting aangebracht (welke in volwassen toestand) met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek.
  
14.2.2
Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van 14.2.1, indien de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing.
 
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
 
15.1
Afwijkmogelijkheden
 
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan voor:
a.
afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
b.
overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
  
15.2
Voorwaarden afwijken
 
De in 15.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
 

Artikel 16 Algemene wijzigingsregels
 
16.1
Overschrijding bestemmingsgrenzen
 
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met dien verstande dat de overschrijdingen niet meer mogen bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% mag worden vergroot.
  
16.2
Archeologische waarde
 
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door voor één of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk te verwijderen of uit te breiden, indien:
a.
uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b.
het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
c.
op grond van nader archeologisch onderzoek de gronden ter plaatse een hogere archeologische verwachting blijken te hebben.
 
Artikel 17 Overige regels
 
17.1
Werking wettelijke regelingen
 
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
 
18.1
Overgangsrecht bouwwerken
18.1.1
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b.
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  
18.1.2
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in 18.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  
18.1.3
Het bepaalde in 18.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
18.2
Overgangsrecht gebruik
18.2.1
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  
18.2.2
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 18.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  
18.2.3
Indien het gebruik, bedoeld in het 18.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  
18.2.4
Het bepaalde in 18.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 19 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Hoekse Lijn", gemeente Maassluis.