direct naar inhoud van Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Plan: Het Balkon, 1e herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0556.70BPHetBalkonherz1-0001

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van:

  • a. geringe afwijkingen van het plan indien blijkt dat uitsluitend ten gevolge van onnauwkeurigheden in de kaart of in de regels, deze geringe afwijkingen in het belang van een juiste verwerkelijking of toepassing van het plan gewenst of noodzakelijk zijn;
  • b. afwijkingen ten aanzien van de op de aanduidingen en in de regels gegeven oppervlakte- en hoogtematen, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • c. afwijkingen ten aanzien van de bepalingen opgenomen in deze regels inzake de afmetingen van woningen, alsmede de afmetingen van de bij de woning toegestane bijbehorende bouwwerken, voor zover dit in het belang van goede huisvesting van minder valide personen noodzakelijk is;
  • d. de oprichting van niet voor bewoning bestemde bouwwerken en andere bouwwerken voor algemeen nut, zoals openbare toiletten, telefooncellen, wachthuisjes, (afval)inzamelcontainers, gasreduceerstations, rioolgemalen en transformatorstations, en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, voor zover deze bouwwerken geen grotere (goot)hoogte dan 4 meter hebben en geen grotere inhoud hebben dan 60 m3;
  • e. voor straatmeubilair, zoals lichtmasten en verkeerslichtinstallaties e.d. met een hoogte van maximaal 12 meter;
  • f. voor abri's, reclame- en informatieobjecten, kunstwerken, vlaggenmasten e.d.;
  • g. ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassingen aan de werkelijke afmetingen in het terrein en aan het beloop van bepaalde gegevenheden, met dien verstande dat de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst of noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • h. voor het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van telecommunicatiesignalen rondom infrastructuur dan wel in bebouwd gebied op gebouwen van 15 meter of hoger met uitzondering van plaatsing op of zeer nabij gebouwen waar mensen permanent dan wel veelvuldig verblijven (zoals woongebouwen, scholen en dergelijke), tenzij plaatsing buiten een woongebouw redelijkerwijs onmogelijk is;
  • i. de oprichting van een Jongerenontmoetingsplek, mits de inhoud van het bouwwerk niet meer bedraagt dan 30 m2 en de hoogte niet meer bedraagt dan 3,5 meter. Het bevoegd gezag houdt onder andere rekening met mogelijke overlast en de ruimtelijke kwaliteit.

13.2 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.1 voorwaarden stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en maatvoering van de in lid 13.1 onder d ,h en i genoemde objecten ten einde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van deze objecten ten opzichte van de omgeving te waarborgen;
  • b. ter waarborging van de verkeersveiligheid, de brandveiligheid, een adequate brand- en rampenbestrijding en zelfredzaamheid;
  • c. de gewenste parkeer-, laad- en losruimte, van voldoende omvang, op eigen terrein.

13.3 Voorwaarden

De in lid 13.1 genoemde omgevingsvergunningen mogen slechts worden verleend indien:

  • a. hiervoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in het bestemmingsplan beschreven en te beschermen stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied;
  • c. geen verkeersonveilige situaties ontstaan.