Plan: | Akervoorderlaan 53a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0553.lgakervoorderln53-vax1 |
In deze onderbouwing worden de consequenties weergegeven van de toepassing van de Ruimte voor ruimteregeling voor het perceel Akervoorderlaan 53a in Lisse.
Aan de Akervoorderlaan 53a in Lisse is een grootschalig bedrijfscomplex gelegen. Dit complex bestaat uit een glastuinbouwbedrijf met een oppervlakte van circa 19.000 m2 en een handels- en exportbedrijf welke de beschikking heeft over circa 9.000 m2 aan bedrijfsgebouwen. De totale oppervlakte van het perceel waarop de bedrijven staan heeft een oppervlakte van circa 3,6 hectare.
De eigenaar van het bedrijfscomplex heeft bij de gemeente Lisse een verzoek ingediend voor de toepassing de Ruimte voor ruimteregeling, waarbij het gehele complex inclusief circa 6.000 m2 aan erfverharding wordt gesaneerd, in ruil voor de bouw van zes compensatiewoningen met ieder een inhoud van 1.150 m3 en een bijgebouw van 50 m2.
Van het perceel zal een oppervlakte van circa 6.600 m2 worden gebruikt voor de woningbouwontwikkeling. De overige circa 3 hectare wordt omgevormd tot eerste klas bollengrond.
Door middel van de brief van 1 mei 2013 laat de gemeente Lisse weten dat zij bereid zijn om medewerking te verlenen aan het plan en daartoe een herziening van het bestemmingsplan in procedure te brengen.
Met het onderhavige bestemmingsplan wordt de Ruimte voor ruimteontwikkeling mogelijk gemaakt.
Het plangebied ligt aan de Akervoorderlaan 53a in Lisse in een gebied op de grens van de gemeente Lisse en de gemeente Teylingen. Ten westen van de locatie ligt het buurtschap De Engel. In figuur 1 is de ligging van het plangebied aangegeven.
Figuur 1: plangebied rood omlijnd
De gemeenteraad heeft op 12 september 2013 het bestemmingsplan Landelijk Gebied gewijzigd vastgesteld. In het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied ' heeft het glastuinbouwbedrijf de bestemming 'Agrarische - Glastuinbouw - Bollenzone 1' gekregen en het handels- en exportbedrijf is bestemd als 'Bedrijf - Handels- en exportbedrijf'. Een uitsnede van de verbeelding van het vastgestelde bestemmingsplan is als figuur 3 afgebeeld.
Figuur 3: uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'
De voor de nieuwe ontwikkeling gewenste bestemming 'Wonen' en 'Agrarisch - Bollenteelt' is in strijd met het vastgestelde bestemmingsplan Landelijk Gebied. Om die reden moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevant beleid van de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 zijn de resultaten van de relevante milieuonderzoeken opgenomen. De juridische planbeschrijving is als hoofdstuk 5 opgenomen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan uitvoerbaarheid van het plan en in hoofdstuk 7 komt ten slotte de te volgen procedure aan de orde.
De polder waarin het plangebied is gelegen is een relatief kleine polder gelegen tussen de voormalige strandwal Sassenheim-Lisse en de voormalige westelijke strandwal. De polder is dus een strandvlakte ten westen van de N208. Het landschap in de omgeving van de Akervoorderlaan heeft een verrommeld karakter door de aanwezige kassen en bollenbedrijven. Zichtlijnen zijn vaak verstoord door bebouwing.
In het gebied komen met name meerdere kleinschalige bollen- en bloemen kwekerijen voor. Aan het eind van de 19e eeuw is deze strandwal afgegraven en is men bollen gaan telen op de vrij gekomen zandgrond.
In het buitengebied van Lisse zijn twee solitaire glastuinbouwbedrijven gelegen, waarvan het bedrijf aan de Akervoorderlaan 53a er één van is. Het grootschalige bedrijfscomplex belemmerd de openheid in de polder en domineert in de omgeving. Het complex kent een zeer geringe landschappelijke beplanting waardoor er rondom vrij zicht is op het complex.
Figuur 4: Omgeving van het plangebied
Het handels- en exportbedrijf
Aan de zijde van de Akervoorderlaan bevindt zich het handels- en exportbedrijf (zie figuur 5). Dit bedrijf heeft de beschikking over circa 9.000 m2 aan bebouwing. De bebouwing staat over een lengte van circa 133 meter langs de weg. De bebouwing staat op circa 20 meter uit de weg. Deze ruimte voor de schuren wordt gebruikt als erf en is noodzakelijk als manoeuvreerruimte voor vrachtauto's. Aan de zijde van de weg heeft het bedrijf de beschikking over twee laaddocks. De bebouwing heeft een diepte van circa 76 meter. Ten zuidoosten van de schuren staat de bedrijfswoning.
Figuur 5: Handels- en exportbedrijf
Het glastuinbouwbedrijf
Het glastuinbouwbedrijf heeft de beschikking over circa 19.000 m2 aan glasopstanden en twee watersilo's (zie figuur 6). De kassen hebben een totale breedte van circa 217 meter en een gemiddelde diepte van circa 87 meter. De twee watersilo's hebben ieder een doorsnede van circa 12 meter.
Figuur 6: Glastuinbouwbedrijf
Tussen het glastuinbouwbedrijf en de bebouwing van het handel- en exportbedrijf bevindt zich een aantal corridors.
In de nieuwe situatie zal de bestaande bedrijfsbebouwing, inclusief de voorzieningen en de erfverharding, worden gesloopt en afgevoerd. Als gevolg van deze sloop ontstaat op basis van de Ruimte voor ruimteregeling het 'recht' op het bouwen van 12,8 compensatiewoningen (zie onderstaande tabel).
Bebouwing | oppervlakte | compensatiewoningen |
schuurruimte | 9.000 m2 | 9 |
kassen | 19.000 m2 | 3,8 |
Op het vrijkomende gronden is de stedenbouwkundige inpassing van 12 of 13 woningen niet goed mogelijk. Er is daarom gekozen voor het bouwen van minder woningen met een grotere volume.
Op basis van de zogenaamde glijdende schaal zou op basis van de oppervlakte aan bebouwing, die wordt gesaneerd, in totaal 9.600 m3 (12,8 x 750 m3) aan woonbebouwing opgericht mogen worden. Per woning zou dit een volume opleveren van 1.600 m3. Initiatiefnemer heeft ervoor gekozen om 6 compensatiewoningen te bouwen met een inhoud van ieder 1.150 m3 waardoor het totale bouwvolume 6.900 m3 bedraagt.
Aan de zijde van de Akervoorderlaan zullen de 6 compensatiewoningen worden gebouwd met ieder een bijgebouw van 50 m2. De woningen worden gebouwd op een kavel met een gemiddelde oppervlakte van maximaal 1.000 m2. Het bouwvlak waarbinnen de woningen gebouwd moeten worden liggen op een afstand van circa 20 meter uit de as van weg. Deze afstand is gelijk aan de afstand die de bedrijfswoning Akervoorderlaan 53a uit de weg is gelegen (rooilijn). In figuur 7 is een schets opgenomen van de ligging van het bouwvlak waarbinnen de woningen gerealiseerd zullen worden. De gronden tussen de weg en de bouwkavels worden bestemd als "Tuin". Ten noordoosten van de bouwkavels krijgt een strook grond de bestemming "Wonen - Erf". De bijgebouwen zullen binnen de bestemming "Wonen" en "Wonen - Erf" opgericht moeten worden.
Figuur 7: Bouwvlak compensatiewoningen
De bedrijfswoning Akervoorderlaan 53 zal als gevolg van het Ruimte voor ruimteproject de functie als bedrijfswoning verliezen. De bestemming van deze woning wordt daarom ook gewijzigd in "Wonen". Aan de woning wordt een bouwvlak op maat toegekend.
Ten noordoosten van de bedrijfswoning zal een gebouwtje met een oppervlakte van circa 80 m2 buiten de sloop worden gehouden. Dit gebouwtje zal dienst gaan doen als zogenaamde 'schaftschuur'. De schaftschuur komt ten dienste te staan van de bollengrond en wordt gebruikt als sanitaire ruimte en voor de opslag van diverse gereedschappen. De schaftschuur komt binnen de bestemming "Wonen - Erf" te liggen. Aan de schaftschuur wordt een bouwvlak op maat toegekend.
De gronden ten noordoosten van de woonkavels, met een oppervlakte van circa 3 hectare, worden omgevormd tot eersteklas bollengrond.
Tussen de woonkavels en de bollengrond wordt een watergang gegraven zodat er een natuurlijke scheiding tussen deze twee functies ontstaat. Deze watergang krijgt een totale lengte van circa 194 meter. De sloot wordt 2 meter breed.
Landschap
Door de sanering van het bedrijfscomplex wordt de openheid van het landschap versterkt. Het complex is prominent aanwezig in de relatief kleine polder, waardoor de open ruimte substantieel toeneemt. Landschapsbeheer Zuid-Holland beoordeelt dat het slopen en verwijderen van het complex leidt tot winst voor het landschap. Vanaf zowel de Achterweg-Zuid en de Akervoorderlaan ontstaat door het verwijderen van het bedrijfscomplex een beter zicht op het achterliggende bollenlandschap.
Het bedrijfscomplex aan de Akervoorderlaan 53a in Lisse is voor de streek een zeer grootschalig bedrijf. In totaliteit is er circa 2,8 hectare bebouwing aanwezig. Deze bebouwing zal als gevolg van de toepassing van de Ruimte voor ruimteregeling verdwijnen. Hiervoor in de plaats worden zes compensatiewoningen gebouwd. De bebouwde oppervlakte in de nieuwe situatie zal ten hoogste 1.500 m2 bedragen. De bebouwde oppervlakte zal afnemen met circa 95 %.
Door de toepassing van Ruimte voor ruimte treedt er een substantiële landschappelijke kwaliteitswinst op in het gebied.
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 3.2 besteedt aandacht aan het provinciaal beleid. In paragraaf 3.3 komt het regionaal beleid aan bod en in paragraaf 3.4 het gemeentelijk beleid. Paragraaf 3.4 omvat de conclusies ten aanzien van het ruimtelijk beleidskader voor het plangebied. Het in dit hoofdstuk samengevatte ruimtelijk beleidskader is niet uitputtend.
Een concurrerend, aantrekkelijk internationaal profiel, een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie, divers en samenhangend stedelijk netwerk, stad en land verbonden en een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap, dat zijn de vijf integrale ruimtelijke hoofdopgaven die de basis vormen voor de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'. Deze zijn door Gedeputeerde Staten vastgesteld in de nota 'Provinciaal Belang'. De structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' vervangt het interim-beleid op basis van de huidige vier streekplannen in Zuid-Holland. Met de vaststelling van de provinciale structuurvisie en de provinciale Verordening Ruimte wordt aansluiting gezocht bij de instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De structuurvisie is vastgesteld op 2 juli 2010 door Provinciale Staten (PS). De eerste herziening van de visie is door PS op 23 februari 2011 vastgesteld. De actualisering 2011 is vastgesteld op 29 februari 2012 door PS.
De bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Bij het provinciaal belang 'realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur' horen de ambities:
De EHS bestaat uit de bestaande bos- en natuurgebieden, landgoederen, nieuwe natuurgebieden, robuuste ecologische verbindingen, de grote wateren en de Noordzee. De EHS op het land is als natuurgebied op de functiekaart (globaal) weergegeven. De exacte begrenzing is aangegeven op kaart 3 van de Verordening.
De Ruimtelijke Provinciale Verordening is vastgesteld door PS op 2 juli 2010. De eerste herziening en de actualiseringen in 2011 en 2012 zijn door PS vastgesteld op respectievelijk 23 februari 2011, 29 februari 2012 en 30 januari 2013. De Verordening is een beleidsmatige vertaling van structuurvisie naar verordening waarin onder andere is vastgelegd dat er in principe geen verstedelijking buiten bebouwingscontouren mag plaatsvinden. Voor de gebieden buiten de contour geldt voor bebouwing een nee, tenzij beleid. Nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies is niet mogelijk. Voor recreatieve functies en bebouwing zijn enkele specifieke bepalingen opgenomen.
Uitzonderingen op het bebouwingscontourenbeleid zijn opgenomen in artikel 3, lid 2. Het gaat onder andere om regelingen voor kwaliteitsverbetering in het buitengebied, vrijkomende agrarische bebouwing, noodzakelijke bebouwing, weggebonden voorzieningen, strandbebouwing, recreatieve bebouwing en bebouwing in stedelijk groen. In artikel 3 zijn enkele uitzonderingen opgenomen waarvoor een ontheffing van Gedeputeerde Staten (GS) nodig is.
Het bestaande beleid voor toepassing van ruimte voor ruimte, waarbij in ruil voor de sloop van kassen of gebouwen onder voorwaarden één of meer compensatiewoningen mogen worden gebouwd, is overgenomen in de verordening. Gemeenten kunnen deze regeling opnemen in het bestemmingsplan en zo nodig verder uitwerken. Er moet sprake zijn van duurzame kwaliteitsverbetering. Dit betekent dat de bestaande bouwmogelijkheden moeten worden wegbestemd, zodat de gesloopte bebouwing niet opnieuw kan worden opgericht. Bij agrarische bedrijven moet sprake zijn van bedrijfsbeëindiging. De compensatiewoning kan worden gebouwd op het perceel van de te slopen bebouwing of in de directe nabijheid daarvan. Ook is het mogelijk de compensatiewoning te bouwen op een locatie aansluitend op een bestaande bebouwingsstructuur, bijvoorbeeld in een bebouwingslint of bij een buurtschap.
Het plangebied is gelegen buiten de bebouwingscontour. Bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1 van de Verordening Ruimte) sluiten bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken. In afwijking van het voorgaande kunnen bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren de volgende ontwikkelingen mogelijk maken:
Ruimte voor ruimte, toepassing ter plekke (artikel 3 lid 2 onder a)
'Ruimte voor ruimte'; de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, kassen of andere gebouwen danwel de sanering van sierteelt en de bouw van één of meer compensatiewoningen ter plekke of in de directe omgeving van de gesloopte bebouwing of in aansluiting op bestaande bebouwingsclusters. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Het handels- en exportbedrijf en het glastuinbouwbedrijf aan de Akervoorderlaan 53a in Lisse is een grootschalig complex welke dominant in de kleinschalige polder aanwezig is. Met de toepassing van Ruimte voor Ruimte wordt dit grootschalig bedrijfscomplex opgeruimd in ruil voor de bouw van zes compenatiewoningen. Ruimte voor Ruimte heeft tot gevolg dat de oppervlakte aan verharding per saldo aanzienlijk afneemt. Er is sprake van ruimtelijke kwaliteitswinst.
In de Regionale Structuurvisie zijn de ambities en keuzes van Holland Rijnland uitgewerkt in zeven kernbeslissingen die samen van groot belang zijn voor de toekomst van het gebied. Uitgangspunten hierbij zijn een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie en infrastructuur en een intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
Belangrijk voor dit bestemmingsplan is de doelstelling van de structuurvisie dat de bouw van een beperkt aantal woningen is toestaan buiten de bebouwingscontour.
De raden van de zes greenportgemeenten hebben op 10 december (Hillegom) en op 17 december 2009 (Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen) de Intergemeentelijke structuur-visie Greenport Duin- en Bollenstreek vastgesteld. De structuurvisie vervangt het 'Pact van Teylingen' en het 'Offensief van Teylingen'. De ISG is voor de greenportgemeenten van de Duin- en Bollenstreek een wettelijk zelfbindend kader voor gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied tot 2030 en geldt als toetsingskader voor toekomstige bestemmingsplannen.
De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) B.V. zal samen met de aandeelhoudende greenportgemeenten verder vormgeven aan de inhoud en uitvoering van het meerjarenprogramma, dat voortvloeit uit de ISG. De ISG is gericht op het creëren van een vitale Greenport met een vitaal landschap. Hiervoor zijn de volgende ambities en uitgangspunten opgesteld:
Het saneren van het grootschalige bedrijfscomplex aan de Akervoorderlaan 53a in Lisse heeft tot gevolg dat de openheid in de polder wordt vergroot. Dit is in overeenstemming met de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 en de ISG.
Als gevolg van de sanering wordt circa 3 hectare 1e klas bollengrond gerealiseerd. Deze oppervlakte draagt bij aan het handhaven van het totaal areaal aan bollengrond uit de ISG.
De Structuurvisie Vertalen, verbinden en versterken (2011) vormt de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie uit 2010. In de visie positioneert Lisse zich niet alleen als onderdeel van de Bollenstreek maar ook als zelfbewuste zelfstandige gemeente.
De Structuurvisie borduurt voor een groot gedeelte voort op de reeds bestaande beleidsstukken. Het doel van de structuurvisie is het samenbrengen en ruimtelijk op elkaar afstemmen van alle ruimtelijk relevante regionale en lokale beleidsuitspraken op kaart en te komen tot een afgestemde uitvoering van de beleidsuitspraken via een integraal uitvoeringsprogramma.
In de structuurvisie zijn de opgaven voor de toekomst opgenomen en vertaald in een ruimtelijk kader waarbij de volgende ruimtelijke principes gelden:
In de Toekomstvisie (2010) is onder andere aangegeven dat Lisse in 2020 vooral inzet op het accommoderen van de eigen woningbouw behoefte en een bescheiden groei. Bijzondere woonvormen in de kern en het buitengebied zijn daarbij het uitgangspunt. De woningen die worden gebouwd passen bij de lokale identiteit en bijzondere kwaliteiten van Lisse.
Identiteit en kwaliteit staan ook centraal als het gaat om de inrichting van de openbare ruimte. De openbare ruimte vormt in 2020 de verbindende factor in Lisse. Niet alleen vanwege de verkeersbewegingen die er in plaats vinden, maar juist ook door de ontmoetingsfunctie voor de inwoners van Lisse.
Een goede kwaliteit van leven betekent ook een goede bereikbaarheid, niet alleen per auto maar juist ook met andere vervoersmodaliteiten zoals het openbaar vervoer en de fiets. Vooral voor het langzame verkeer gaat aandacht uit naar de verbindingen met het buitengebied. Het buitengebied vormt in 2020 als het ware de achtertuin van de gemeente: je kunt er heerlijk ontspannen of juist actieve dingen doen in een afwisselend landschap van bollenteelt, bossen, landgoederen en graslanden. De agrarische belangen staan in 2020 blijvend voorop, maar met respect voor de recreatieve en cultuurhistorische waarden van het landschap.
De woningbouwopgave van Lisse is in 2020 afgestemd op de regio. Niet alleen op ontwikkelingen in Hillegom, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen, maar juist ook op de Haarlemmermeer. Vanwege de beperkte fysieke uitbreidingsruimte zet Lisse in 2020 vooral in op bijzondere woon-vormen in de kern en het buitengebied. Het accommoderen van de eigen woningbouwbehoefte en een bescheiden groei is daarbij het belangrijkste uitgangspunt. De eigen woningbouwbehoefte wordt in 2020 gekenmerkt door vergrijzing en vergroening. Dit betekent bijzondere eisen aan het woningaanbod: kleinere woningen, betaalbare woningen en woningen in de buurt van voorzieningen. De bijzondere woonvormen in het buitengebied vormen een aanvulling op de meer stedelijke woonmilieus van Lisse zelf en de woonmilieus bosrijk wonen en waterrijk wonen in de Haarlemmermeer. Deze woningen kenmerken zich door kleinschaligheid en een bouwstijl die past bij het landschappelijke karakter, bijvoorbeeld in de vorm van landgoederen en buitenplaatsen.
Naar aanleiding van een eerder verzoek om een woning te bouwen met een inhoud van meer dan 650 m3, heeft de gemeenteraad gevraagd hieromtrent beleid (2009) te ontwikkelen om duidelijkheid te verkrijgen over de maximaal toelaatbare grootte van woningen in het buitengebied.
Het behouden en versterken van culturele en natuurlijke waarden van landschappen is belangrijk. De cultuurhistorische waarden vormen een belangrijke onderlegger van de beeldkwaliteit.
Nieuwe of veranderende functies zullen een plek moeten krijgen in het bestaande landschap. Een belangrijke doelstelling daarbij is het behouden en herstellen van landschappelijke kwaliteiten en het versterken van identiteit en eigenheid van het buitengebied. Behoud van identiteit van het buitengebied dient voorop te staan. De functie wonen in het buitengebied dient niet alleen de kleinschaligheid van wonen te benadrukken, maar dient tevens voldoende mogelijkheden te bieden voor de bewoners in het buitengebied.
Het geformuleerde gemeentelijk ruimtelijk beleid ten aanzien van wonen in het buitengebied heeft invulling gegeven aan de doelstelling om landschappelijke kwaliteiten te behouden en te herstellen en de identiteit en eigenheid van het buitengebied van de gemeente Lisse te versterken. De volgende beleidsregels worden voorgesteld c.q. gehandhaafd:
Het slopen van vrijkomende bedrijfsgebouwen in ruil voor de bouw van één of meerdere compensatiewoningen is in lijn met het gemeentelijk beleid. Aangezien in de onderhavige situatie wordt voldaan aan de sloopnorm en er sprake is van landschappelijke kwaliteitswinst, komt initiatiefnemer in aanmerking voor de bouw van zes compensatiewoningen.
In de beleidsnota Wonen in buitengebied wordt ten aanzien van nieuwe woningen uitgegaan van een inhoud van maximaal 750 m3. Het onderhavige bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om woningen te bouwen met een inhoud van 1.150 m3. Door middel van de brief van 1 mei 2013 stemt de gemeente Lisse in met deze grotere inhoudsmaat.
Het plan voldoet aan de gemeentelijke beleidsuitgangspunten. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Per paragraaf wordt ingegaan op het geldende beleid voor de verschillende aspecten en op de wijze waarop dit van invloed is op het voorliggende plan. Ten aanzien van de ecologieparagraaf, de paragraaf over de archeologie, het akoestisch onderzoek en de bodem is informatie uit de onderzoeken van de deskundigen gebruikt.
Beleid en wetgeving
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de natuurbeschermingswet. Daarbij wordt onderscheid genaakt in gebiedsbescherming (o.a. Natuurbeschermingswet 1998) en soortenbescherming (Flora- en Faunawet). Met deze wetten zijn de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn verankerd in de nationale wetgeving. Onder gebiedsbescherming valt ook de toetsing aan het provinciaal beleid, zoals de Ecologische Hoofdstructuur en het weidevogelgebied.
Gebiedsbescherming
Natuurbeschermingswet
Gebiedsbescherming in Nederland wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw). Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en wetlands. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan de Nbw noodzakelijk.
Natura 2000
Voor het uitvoeren van projecten en handelingen die negatieve effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied en die niet nodig zijn voor het beheer van het Natura 2000-gebied, is een vergunning nodig. Het bevoegd gezag hiervoor zijn Gedeputeerde Staten, tenzij de Nbw-procedure aanhaakt bij de omgevingsvergunning. In dat geval zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag, maar is er een verklaring van geen bedenking van GS nodig. Instandhoudingsdoelstellingen beschrijven de doelen voor natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten om een gunstige staat van instandhouding te waarborgen. Bij besluiten om een plan (bijvoorbeeld een bestemmingsplan) vast te stellen moet op grond van artikel 19j van de Nbw rekening worden gehouden met de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en het beheerplan. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen negatieve effecten op het Natura 2000-gebied hebben. Dit wordt 'externe werking' genoemd. Van negatieve effecten is sprake als, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, een habitattype verslechtert of soorten significant worden verstoord. Deze bescherming geldt alleen voor habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Projecten en handelingen die de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied aantasten zijn in ieder geval vergunningplichtig op grond van artikel 19d Nbw.
Ecologische Hoofdstructuur
Het voormalige ministerie van LNV heeft in 1990 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geïntroduceerd. De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. De EHS wordt beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening. Het in de Nota Ruimte vastgelegde rijksbeleid ten aanzien van de begrenzing en de bescherming van de EHS, is vertaald in regelgeving en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, dat per provincie is uitgewerkt in een provinciale ruimtelijke verordening. Gemeenten dienen het in deze verordening vastgestelde beschermingsregime voor de EHS te verankeren in bestemmingsplannen en ook de naleving daarvan te borgen bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor het afwijken van ruimtelijke regels. De bescherming van EHS-gebieden is alleen van toepassing op projecten, plannen en handelingen binnen de EHS. De specifieke waarden en kwaliteiten van een EHS bepalen of ruimtelijke initiatieven doorgang kunnen vinden. De provincie Zuid-Holland heeft deze voorwaarden vastgelegd in de 'Beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland 2013'. Over het algemeen geldt dat er geen bestemmingswijzigingen mogelijk zijn als daardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegd gezag (de gemeente) erop toezien dat hiernaar in het geval van een bestemmingswijziging door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Overigens kan een gebied tegelijk een Natura 2000-gebied zijn en onderdeel uitmaken van de EHS. Als er sprake zou zijn van tegenstrijdige vereisten, dan is het Natura 2000-beschermingsregime leidend.
Soortenbescherming
De soortenbescherming wordt primair gewaarborgd door de Flora- en Faunawet. De Flora- en Faunawet (hierna: Ffw) beschermt alle in het wild levende soorten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. De beschermde diersoorten (vogels, vissen, zoogdieren, amfibieën, reptielen, insecten, ongewervelden, etc) en ongeveer 100 plantensoorten zijn te vinden in tabellen, die deel uitmaken van de Ffw. Daarnaast zijn alle broedende vogels, hun broedplaatsen en de functionele omgeving van de broedplaatsen beschermd tijdens de broedperiode en zijn van een aantal soorten de vaste rust- en verblijfplaatsen en functionele omgeving jaarrond beschermd, zie hiervoor de "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en Faunawet ruimtelijke ingreep".
Het uitgangspunt van de Ffw is dat alles wat schadelijk is voor beschermde soorten verboden is, zoals bijvoorbeeld het verstoren, verontrusten, doden, vangen, plukken, vernielen, verwonden van soorten of het wegnemen, vernielen of verstoren van hun verblijfplaatsen. Van het verbod kan alleen onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken. Voor alle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Ffw noodzakelijk. Activiteiten waarbij verbodsbepalingen overtreden worden, dienen voorkomen te worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen. Indien dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alleen toegestaan met een ontheffing van het Ministerie van EZ. Een mitigatieplan of ontheffing dient in het bezit te zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase. Naast de verbodsbepalingen staat in de Ffw dat voor alle in het wild levende planten- en dierensoorten de zogenaamde zorgplicht geldt. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen van flora en fauna zoveel mogelijk voorkomen moet worden. De zorgplicht geldt voor iedereen en voor alle planten en dieren, beschermd of niet. Bij beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Onderzoek
Door IDDS uit Noordwijk is flora- en faunaonderzoek in het kader van de Flora- en faunawet uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het complete onderzoek ( rapportnummer 306F539/DBI/rap2, d.d. 29 augustus 2013) is als bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd.
Op 15 juli 2013 is door een ecoloog een veldbezoek c.q. biotooptoets uitgevoerd. Tijdens het veldbezoek zijn de risico’s ten aanzien van het eventuele voorkomen van beschermde soorten in relatie tot de geplande ontwikkeling beoordeeld. Tijdens het veldbezoek zijn de aanwezige oppervlaktewateren in het plangebied bemonsterd met behulp van een schepnet. Met behulp van een schepnet is het mogelijk een beter beeld te verkrijgen van het voorkomen van aquatische soortgroepen.
Bronnen- en literatuuronderzoek
In het plangebied worden enkel algemeen voorkomende soorten verwacht, zoals mol, haas en egel. Meldingen van strikter beschermde soorten ontbreken:
Resultaten biotooptoets
Toetsing aan natuurwetgeving en voorzorgsmaatregelen
Flora- en faunawet
Uit de resultaten van de bronnen- en literatuurstudie en de biotooptoets blijkt dat het plangebied voor het overgrote deel van de gemelde beschermde soorten ongeschikt is als leefgebied.
Vleermuizen
Vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen ontbreken in het plangebied. Daarnaast heeft het plangebied geen betekenis voor deze soortgroep als foerageergebied en/of vliegroute. Conflicten in het kader van de Flora- en faunawet zijn dan ook niet aan de orde.
Broedvogels
In het plangebied is geschikt broedhabitat aanwezig voor verschillende soorten algemeen voorkomende broedvogels. Deze komen zowel in de bomen als gebouwen voor. Met deze broedvogels kan echter in het algemeen relatief makkelijk rekening worden gehouden door de sloopwerkzaamheden en het verwijderen van bomen uit te voeren buiten het broedseizoen (circa maart tot en met juli). Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde.
In het plangebied is één nest aanwezig. Het verwijderen van het nest leidt tot een overtreding van de Flora- en faunawet.
Het nest dat verwijderd wordt, dient daarom te worden gecompenseerd. Conform de soortenstandaard 'huismus’ uitgebracht door Dienst Regelingen, wordt gesteld dat voor elk te verwijderen nest, minimaal twee nesten terug gecompenseerd moeten worden. Compensatie kan het beste geschieden door in de toekomstige situatie een vogelvide aan te brengen onder de dakbetimmering van de te realiseren woonhuizen. Met de nieuwe eigenaren van de woonhuizen worden hierover afspraken gemaakt. Buiten het aanwezige nest heeft het plangebied helemaal geen betekenis voor deze soort.
Naar verwachting zal de gunstige staat van instandhouding van de huismus zelfs verbeteren. Als wordt voldaan aan het bovenstaande is een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet daarom niet nodig.
Vissen
In het geval werkzaamheden worden uitgevoerd in de bredere sloot (inclusief de doodlopende vertakking), is het nodig om rekening te houden met de bittervoorn. Afhankelijk van de eventueel uit te voeren werkzaamheden kan een ontheffingsaanvraag van deze soort benodigd zijn. Bij kleinschalige ontwikkelingen, zoals het dempen van de doodlopende vertakking volstaat het om te werken met een goedgekeurde gedragscode, waarbij het onder andere nodig is om rekening te houden met de werkrichting. De vissen moeten de gelegenheid hebben om te kunnen vluchten richting de hoofdwatergang. Bij grootschalige werkzaamheden, zoals het omleggen van de watergang of het dempen ervan, is wel een ontheffing nodig.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1981. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Kennemerland-Zuid dat op een afstand van circa 5 km gelegen is ten opzichte van het plangebied.
Als gevolg van de ontwikkeling verdwijnt een grootschalig bedrijfscomplex. Zowel het handels- en exportbedrijf als het glastuinbouwbedrijf hebben een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking. De verkeersaantrekkende werking van de 6 woningen zal aanzienlijk lager zijn.
Door de relatief grote afstand en de lagere verkeersaantrekkende werking worden geen effecten van de voorgenomen werkzaamheden op beschermde gebieden verwacht. Het plangebied maakt eveneens geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS zijn daarom niet aan de orde.
Conclusie
Flora- en faunawet
Voor de uitvoering van de geplande ingreep is geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet benodigd. Wel zijn voor een aantal soortgroepen extra aandacht vereist.
Bij de verdere ontwikkeling van het plan zal rekening gehouden worden met de beschreven maatregelen. Er zullen geen grootschalige werkzaamheden uitgevoerd worden aan het bredere gedeelte van de sloot aan de noord- en westzijde van het plangebied en de doodlopende vertakking. De sloopwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd na het broedseizoen. Er is daarom geen ontheffing nodig van de Flora- en Faunawet
Gebiedsbescherming
Omdat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en deze gebieden zich ook niet in de directe omgeving bevinden van het plangebied, is nader onderzoek niet nodig. Het zelfde geldt voor de Ecologische Hoofdstructuur.
Beleid en wetgeving
In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd. De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een aanlegvergunningenstelsel.
Onderzoek
De gemeente Lisse heeft in samenwerking met de gemeenten Hillegom en Noordwijkerhout een archeologische vindplaats- en verwachtingenkaart laten opstellen. Deze beleidskaart vormt de basis voor het gemeentelijk archeologie beleid. Door de in 2007 opgestelde beleidskaart is een inzicht verkregen in de waarde van het bodemarchief en de locaties waar archeologische waarden in de grond aanwezig kunnen zijn. De beleidskaart is een uitgebreide bureaustudie geweest van het grondgebied van Lisse. In het rapport is het beleid van de provincie en het Rijk sturend. Op 16 september 2009 is de nota en de verordening door de gemeente Lisse vastgesteld aan de hand van het door RAAP in 2007 opgestelde rapport. Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wabo is de Erfgoedverordening Lisse 2010, met daarin opgenomen een hoofdstuk (hoofdstuk 5) betreffende instandhouding archeologische terreinen, vastgesteld.
De archeologische verwachtingskaart (zie figuur 8) laat zien waar welke archeologische resten voorkomen of zijn te verwachten. Met de term 'archeologische verwachting' wordt de verwachte dichtheid aan archeologische resten in een gebied tot uitdrukking gebracht. Hoe hoger de verwachting, hoe groter de (verwachte) dichtheid.
Figuur 8: Archeologische verwachtingskaart
Op basis van deze archeologische kaart is in het ontwerp bestemmingsplan Landelijk Gebied 2012 een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan is deze regeling overgenomen. Dit betekent dat voor een deel van de (onbebouwde) agrarische gronden de archeologische dubbelbestemming van kracht is. Het bouwvlak voor de compensatiewoningen heeft geen archeologische verwachtingswaarde en daarmee ook geen dubbelbestemming.
Conclusie
Ter bescherming en behoud van de archeologische verwachtingen ter hoogte van een deel van de agrarische gronden is een dubbelbestemming opgenomen. Deze bescherming is niet van toepassing op het bouwvlak en daarmee de te bouwen woningen. Aangezien ter plaatse van het bouwvlak voor de 6 compensatiewoningen geen archeologische verwachtingswaarde aanwezig is, is nader archeologisch onderzoek niet aan de orde.
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat, mede gezien de klimaatveranderingen, op een duurzamer wijze met het waterbeheer dient te worden omgegaan. De speerpunten voor een duurzaam waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging, het afkoppelen van schoon regenwater van het riool en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat de ruimtelijke ontwikkeling in strijd is met het duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Bodem en grondwater
Volgens de bodemkaart van Nederland bestaat het plangebied uit hoger gelegen zandgrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,25 m en 0,80 m beneden maaiveld.
Waterkwantiteit
Het plangebied wordt doorkruist en aan de noordoost zijde begrensd door een watergang. De watergang die het plangebied doorkruist wordt gedempt. Deze watergang heeft een oppervlakte van 372 m2 (62 meter lang en 6 meter breed).
Op de scheiding tussen de woonkavels en de bollengrond wordt ter compensatie een nieuwe watergang gegraven. De precieze maatvoering van de nieuwe watergang wordt in overleg met het Hoogheemraadschap bepaald.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Het buitengebied van Lisse behoort tot de Greenport Bollenstreek. Verzilting speelt binnen het plangebied een belangrijke rol aangezien de bollenteelt hiervoor gevoelig is. Het Waterschap stuurt erop aan om in de periode tot 2015 een maatschappelijke keuze te maken in welke gebieden de verzilting wordt bestreden of geaccepteerd zodat gericht maatregelen genomen kunnen worden.
Toekomstige situatie waterhuishouding
Als gevolg van de toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte verdwijnt een oppervlakte van circa 28.000 m2 aan bedrijfsbebouwing en 6.000 m2 aan oppervlakteverharding.
Ter compensatie van de sloop van de bebouwing worden zes compensatiewoningen gebouwd met ieder een oppervlakte van circa 150 m2 en een bijgebouw van 50 m2.
Voor de ontsluiting van de woningen zullen inritten worden aangelegd. De oppervlakte van deze inritten bedraagt gezamenlijk circa 600 m2. Netto is er sprake van een afname aan oppervlakteverharding van circa (28.000 + 6.000 - 900 - 300 - 480) 32.320 m2..
Voor de bouw van de woning worden duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast (dus geen zink, lood, koper, en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen een aandachtsgebied voor veiligheid tegen overstromingen. Ook liggen er in de directe omgeving geen regionale waterkeringen.
Afvalwaterketen en riolering
Het Waterschap Rijnland maakt zich sterk voor integraal beheer van de afvalwaterketen. De gemeente Lisse gaat in samenwerking met het Waterschap en verschillende gemeenten de afvalwaterinzameling, het afvalwatertransport en de afvalwaterzuivering in de AWZI's aanpakken. De efficiency van het zuiveringsbeheer wordt hiermee verbeterd en lozingen van voedingsstoffen uit de afvalwaterzuiveringsinstallaties op het oppervlaktewater worden beperkt. Zo wordt een betere waterkwaliteit bereikt.
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
De woningen worden aangesloten op een bestaande pompput.
Conclusie
De oppervlakteverharding zal als gevolg van de toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte afnemen met circa 32.320 m2. Er is geen compensatie nodig in de vorm van oppervlaktewater.
Ter plaatse van het plangebied is geen regionale waterkering aanwezig. De watergang die wordt gedempt wordt op de scheiding van de woonpercelen en het bollenland terug gegraven. De oppervlakte van de te dempen watergang en de nieuw te graven watergang zijn nagenoeg gelijk.
Voor het aanbrengen van verharding en het graven en dempen van de sloot is een Watervergunning noodzakelijk. De aanvraag van de vergunning zal worden getoetst aan de Keur.
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben verder geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Het bestemmingsplan inclusief de waterparagraaf is ter toetsing overlegd aan het Hoogheemraadschap van Rijnland. De resultaten van dit overleg zijn in deze waterparagraaf verwerkt.
Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met de Wet luchtkwaliteit en de bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma (NSL). Binnen het NSL werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden.
In de ‘Regeling niet in betekende mate bijdragen’ wordt aangegeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term ‘niet in betekenende mate’. De regeling geeft een harde omschrijving van het aantal gevallen. Voor woningbouw geldt bij 1 ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto. Bij twee ontsluitingswegen geldt een aantal van 3.000 woningen netto.
Conclusie
Het onderliggende bestemmingsplan maakt de bouw van zes extra woningen binnen het plangebied mogelijk. Op grond hiervan kan worden gesteld dat dit plan onder het begrip ‘niet in betekende mate’ valt en de luchtkwaliteit niet verder hoeft te worden onderzocht in het kader van de Wet luchtkwaliteit.
Daarnaast worden in het plangebied de bedrijfsactiviteiten worden gestaakt. Het aantal verkeersbewegingen met vrachtverkeer daalt daarmee tot nul. Daarentegen zal er wel een toename zijn van het aantal verkeersbewegingen met personenauto's aangezien er zes woningen extra worden gerealiseerd. Per saldo zal de luchtkwaliteit als gevolg van deze ontwikkeling niet verslechteren.
Wettelijk kader
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn regels opgenomen voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals bijvoorbeeld woningen) door wegverkeer. Het gaat daarbij om de geluidsbelasting in het maatgevende toekomstige jaar. In het algemeen is dit 10 jaar na realisatie of na het akoestisch onderzoek.
De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde. Als aan deze waarde wordt voldaan, is er voor de Wet geluidhinder geen belemmering voor het bouwplan. Onder voorwaarden is een hogere grenswaarde mogelijk. Het onderhavige plan is gelegen buiten de bebouwde kom en er is sprake van nieuwe woonbestemmingen. In dit geval gelden de volgende grenswaarden:
De Wet geluidhinder gaat ervan uit dat het verkeer in de toekomst stiller wordt, onder andere door Europees bronbeleid. Daarom mogen op de berekende geluidsbelastingen enkele correcties worden toegepast. Er geldt een generieke correctie van 5 dB als het gaat om wegverkeer met een snelheid van minder dan 70 km/u.
Onderzoek
Sain milieuadvies heeft onderzoek gedaan naar de geluidbelasting van het wegverkeer op de nieuw te bouwen woningen (Kenmerk: 2013-3089-0 , 8 augustus 2013). De resultaten van het onderzoek zijn als bijlage 2 aan de toelichting toegevoegd.
Verkeersgegevens
De gezoneerde wegen in de nabijheid van het plan zijn de Akervoorderlaan en de Johan Speelmanweg. Verder ligt het plan binnen de invloedssfeer van de 30-km/u-wegen Torenlaan en Oude Heerenweg. De Omgevingsdienst West-Holland kon geen verkeersintensiteiten van deze wegen aanleveren daar er geen tellingen of andere onderzoeken zijn verricht. In overleg met de omgevingsdienst is ervoor gekozen de verkeersintensiteiten zo te kiezen dat duidelijk wordt bij welke intensiteiten de geluidsbelasting op de gevel van de nieuwe woningen kan voldoen aan de voorkeursgrenswaarde en de maximale grenswaarde.
Berekening
De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer is berekend op de voorgevel van de nieuwe woningen. De voorgevel is de maatgevende gevel. De berekeningen zijn uitgevoerd volgens de Standaard Rekenmethode II uit het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. In het rekenmodel is verder rekening gehouden met de nabij het plan gelegen bebouwing en met de aard van de bodem. Gebouwen die van invloed zijn op afscherming en reflectie van geluid zijn eveneens in het rekenmodel ingevoerd.
Resultaten
In tabel 1 is weergegeven bij welke intensiteiten nog aan de voorkeursgrenswaarde danwel de maximale grenswaarde kan worden voldaan. Uit de resultaten blijkt dat de Akervoorderlaan maatgevend is. Het wegverkeer op de andere wegen heeft weinig invloed op de geluidsbelasting op de voorgevel van de nieuwe woningen.
De verkeerskundige van de gemeente Lisse raamt de verkeersintensiteit op de Akervoorderlaan ter hoogte van het plangebied op 250 mvt / dag.
Conclusie
Als de verkeersintensiteit op de Akervoorderlaan lager is dan 650 voertuigen per dag kan de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai ter plaatse van de nieuwe woonbestemmingen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. In dit geval zijn er geen verdere procedures in het kader van de Wet geluidhinder nodig.
De verkeerskundige van de gemeente raamt de verkeersintensiteit op 250 mvt / dag. Er wordt derhalve voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De Wet geluidhinder stelt geen nadere eisen.
De externe veiligheid wordt bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in en rond het plangebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en beperkt kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal slachtoffers beperkt blijft.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid gekeken te worden naar:
Voor heel Nederland is een risicokaart opgesteld. De risicokaart heeft een signalerende functie voor risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Op basis van de risicokaart is gekeken naar risicovolle activiteiten in de omgeving van het plangebied (zie figuur 9).
In de nabije omgeving van de Akervoorderlaan 53A in Lisse zijn geen bedrijven aanwezig die gevaarlijke stoffen opslaan. Ook zijn op korte afstand geen routes voor gevaarlijke stoffen. Dit geldt ook voor buisleidingen en waterwegen.
Figuur 9. Uitsnede risicokaart
De groene tekens op de kaart geven onder andere aan dat het om een gevoelige functie gaat. De dichtstbijzijnde gevoelige functie ten opzichte van het plangebied is het restaurant De Engel. Dit restaurant ligt op een afstand van bijna 750 meter. Het restaurant heeft geen invloed op de ontwikkeling aan de Akervoorderlaan 53A in Lisse.
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Luchthavenindelingsbesluit
Het Rijksbeleid ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet Luchtvaart die op 20 februari 2003 in werking is getreden (verder gewijzigde Wet Luchtvaart genoemd). De gewijzigde Wet Luchtvaart is gericht op het tot stand brengen van een wettelijke grondslag voor het nieuwe regime voor de luchthaven Schiphol. Deze wet vormt de grondslag voor twee uitvoeringsbesluiten: het Luchthavenverkeerbesluit en het Luchthavenindelingbesluit (Lib). Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen in overeenstemming te zijn met het Lib.
De ruimtelijke consequenties van de gewijzigde Wet Luchtvaart worden weergegeven in het Lib. In dit Besluit wordt een beperkingengebied aangegeven. Hierin worden beperkingengebieden ten aanzien van Schiphol weergegeven met betrekking tot externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende werking.
Figuur 10: Bouwbeperkingen
Figuur 11: beperkingen bouwhoogte
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt aangegeven dat Schiphol tot 2030 ruimte nodig heeft om uit te ontwikkelen. Derhalve is een 20 Ke-contour opgenomen. Binnen deze contouren mogen geen nieuwe uitleglocaties ten behoeve van woningbouw worden ontwikkeld. Herstructurering en intensivering in bestaand gebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk. Dit gedlt ook voor de toepassing van Ruimte voor Ruimte. Revitalisering, herstructurering en transformatie van bestaande woon- en werkgebieden is volgens de Structuurvisie cruciaal om de gestelde ruimtelijke doelen te kunnen bereiken.
Figuur 12: 20 Ke-contour van Schiphol (Bron: Mainport Schiphol, Beleidsinformatie achtergronddocument door Project Mainport Schiphol, december 2005)
Het bouwplan ligt binnen de 20 Ke-contour (zie figuur 12). Het bouwplan met 6 woningen is te klein om als nieuwe uitleglocatie te worden beschouwd. Het bouwplan vervangt bedrijfsgebouwen en ligt hiermee in een bestaand bebouwd gebied. Hiermee wordt voldaan aan de randvoorwaarden die de nota Ruimte stelt voor bebouwing binnen de 20 Ke-contour.
Conclusie
Het plangebied ligt niet binnen de beperkingengebieden uit het Lib. Wel ligt het plangebied binnen de 20 Ke-contour. Herstructurering en intensivering in bestaand gebouwd gebied, waaronder de toepassing van Ruimte voor ruimte, is binnen deze contour mogelijk. Bovendien vervangt net bouwplan bedrijfsgebouwen en ligt hiermee in een bestaand bebouwd gebied. Er wordt derhalve voldaan aan de randvoorwaarden die de nota Ruimte stelt voor bebouwing binnen de 20 Ke-contour. Schiphol geeft dus geen beperkingen voor de uitvoering van het Ruimte voor Ruimte project.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied.
De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Bij functiewijzigingen, waarbij het gebruik van de nieuwe functie gevoeliger is dan het oude gebruik, dient tevens te worden onderzocht of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende nieuwe functie. De geldt voor het perceelsgedeelte met de bestemmingen "Wonen", Wonen - Erf" en "Tuin". Hiervoor is een histoisch onderzoek en een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
In het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer dient een eindsituatie te worden vastgesteld ter plaatse van bodemverdachte plaatsen wanneer er sprake is van een verandering in de bedrijfsvoering. Het vaststellen van deze eindsituatie is niet meegenomen in het kader van dit bestemmingsplan, maar zal separaat worden uitgevoerd in overleg met de Omgervingsdienst West-Holland.
Onderzoek
Vooronderzoek
IDDS uit Noordwijk heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (rapport 1306F539/DBI/rap1, d.d. 29 augustus 2013). Het complete rapport is als bijlage 3 aan de toelichting toegevoegd.
Op 24 juli 2013 heeft een locatie-inspectie plaatsgevonden inzake het (huidige) gebruik. Tijdens deze inspectie zijn de volgende zaken geconstateerd:
Op 29 juli 2013 is de Omgevingsdienst West-Holland geraadpleegd inzake het historische gebruik van de onderzoekslocatie en de omliggende percelen. Uit het historisch onderzoek blijkt het volgende:
Op basis van het vooronderzoek kan worden afgeleid dat, op en in de nabijheid van het onderzoeksterrein, geen aandachtspunten aanwezig zijn met betrekking tot het veroorzaken van een mogelijke bodemverontreiniging. Echter, gezien het gebruik van de locatie (agrarisch) wordt de bovengrond aanvullend geanalyseerd op bestrijdingsmiddelen (OCB’s).
Verkennend bodemonderzoek
Ter bepaling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit binnen de begrenzing van de onderzoekslocatie, is de norm NEN 5740 (onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek, NNI,januari 2009) gehanteerd.
De veldwerkzaamheden zijn op 25 juli 2013 uitgevoerd. Op 1 augustus 2013 heeft de bemonstering van het grondwater plaatsgevonden.
Naar aanleiding van de verkregen onderzoeksresultaten blijkt met betrekking tot de chemische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie het volgende:
Bovengrond
De bovengrond ter plaatse van de onderzoekslocatie is overwegend opgebouwd uit zand. In de bovengrond zijn zintuiglijk plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen.
In mengmonster 1 (M01) overschrijden de gehalten kwik, PAK, PCB en enkele OCB’s de desbetreffende achtergrondwaarden. In (M02) overschrijden de gehalten cadmium, PAK en PCB de desbetreffende achtergrondgehalten. In (M03) overschrijden de gehalten kwik, zink, PAK en minerale olie de desbetreffende achtergrondgehalten. De gehalten van de overige onderzochte parameters zijn alle lager dan de betreffende achtergrondwaarden. De licht verhoogd aangetoonde gehalten zware metalen en PAK kunnen naar alle waarschijnlijkheid worden gerelateerd aan het bodemvreemd materiaal in de bodem. De licht verhoogd aangetoonde gehalten PCB en OCB’s kunnen naar alle waarschijnlijkheid worden gerelateerd aan het gebruik van de locatie (agrarisch).
Ondergrond
De ondergrond ter plaatse van de onderzoekslocatie is overwegend opgebouwd uit zand. In de ondergrond zijn zintuiglijk plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen.
In M04 overschrijdt het gehalte kwik de desbetreffende achtergrondwaarde. De gehalten van de overige onderzochte parameters zijn alle lager dan de betreffende achtergrondwaarden. Het licht verhoogd aangetoonde gehalte kwik kan naar alle waarschijnlijkheid worden gerelateerd aan het bodemvreemd materiaal in de bodem.
In M05 zijn alle onderzochte parameters lager dan de betreffende achtergrondgehalten.
Grondwater
De grondwaterstand bevindt zich op circa 0,50 m-mv. Tijdens het veldonderzoek zijn zintuiglijk geen afwijkingen waargenomen aan het bemonsterde grondwater. In het grondwater uit peilbuis 01 overschrijden de concentraties cis + trans-1,2- Dichlooretheen en Tetrachlooretheen (Per) de desbetreffende streefwaarden. De concentraties van de overige onderzochte parameters zijn alle lager dan de betreffende streefwaarden. De herkomst van de licht verhoogd aangetoonde concentraties cis + trans-1,2-Dichlooretheen en Tetrachlooretheen (Per) is onbekend.
Conclusie
Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Bovengrond
Ondergrond
Grondwater
Conclusie
Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en/of de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater) dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.
Op basis van het verkennend bodemonderzoek is vast komen te staan dat de bodem de uitvoering van het project niet in de weg staat,
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De richtafstanden uit de SvB gelden ten opzichte van de gebiedstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Ten opzichte van milieugevoelige functies, die zijn gelegen in gebieden met een andere typering, kunnen kortere richtafstanden worden aangehouden. Richtafstanden worden aangehouden om het ontstaan van nieuwe milieuhinder te voorkomen. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, dient door middel van specifiek onderzoek te worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke situatie.
Onderzoek
Het plangebied ligt in een gemengd gebied. Op het belendend perceel ten zuidoosten van de planlocatie (Akervoorderlaan 51) is een woning aanwezig met de woonbestemming. Op het belendend perceel ten noordwesten van de locatie (Akervoordelaan 55) is een bedrijfswoning aanwezig. De woning en de bijbehorende bedrijfsgebouwen op nummer 57 hebben de bestemming "Handels- en exportbedrijf". De kortste afstand tussen de bedrijfswoning en de grens van het nieuwe bebouwingsvlak met de woonbestemming is circa 15 meter. De kortste afstand tussen de bedrijfsbebouwing en de grens van het nieuwe bebouwingsvlak is circa 47 meter.
Het bedrijf, met productie van en handel in bloembollen en bolbloemen, wordt op grond van de SvB ingeschaald als categorie 2-bedrijf met een bijbehorende richtafstand van 30 m vanwege geur en geluid. Voor de overige aspecten bedraagt de richtafstand 10 m. De bedrijfsbebouwing van de Akervoorderlaan 55 - 57 ligt buiten deze afstand.
Tegenover het plangebied is een bollenteeltbedrijf aanwezig. De bedrijfswoning behorende bij dit bedrijf aan de Akervoorderlaan 40 is op circa 27 meter gelegen uit de grens van het nieuwe bebouwingsvlak met de woonbestemming. De kortste afstand tussen de bedrijfsbebouwing behorende bij dit bedrijf en de grens van het nieuwe bebouwingsvlak is circa 85 meter.
Het bollenteeltbedrijf wordt op grond van de SvB ook ingeschaald als categorie 2-bedrijf met een bijbehorende richtafstand van 30 m vanwege geur en geluid. Voor de overige aspecten bedraagt de richtafstand 10 m. De bedrijfsbebouwing van de Akervoorderlaan 40 liggen buiten deze afstand.
Conclusie
De bedrijven in de omgeving liggen op dusdanige afstand, dat er geen belemmeringen worden voorzien voor de ontwikkeling van zes nieuwe woningen en het bestemmen van de bedrijfswoning tot woning binnen het plangebied.
De bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven wordt bovendien niet gehinderd omdat de bedrijfsbebouwing buiten de richtafstanden ligt zoals die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is vastgelegd.
Wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering kan het plan worden uitgevoerd.
Verkeer
De zes nieuwe woningen zullen door middel van een oprit bereikbaar zijn vanaf de Akervoorderlaan. Als gevolg van het verdwijnen van het glastuinbouwbedrijf en het handels- en exportbedrijf zullen het aantal verkeersbewegingen sterk afnemen. De ontwikkeling zorgt dus voor een verbetering van de leefomgeving.
Parkeren
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Er vindt geen afwenteling van de parkeerdruk op de omgeving plaats.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele aanlegregels, uitwerkingsregels, nadere eisen, ontheffing- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012. Voor de inhoudelijke systematiek is aangesloten op het (ontwerp) bestemmingsplan Landelijk gebied 2012.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke kort toegelicht.
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Hieronder worden de gehanteerde bestemmingen kort toegelicht.
Artikel 3 Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1
Voor de agrarische gronden geldt dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Een uitzondering wordt gemaakt voor erf- en terreinafscheidingen.
De tuinbestemming is opgenomen voor tuinen bij woonhuizen. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om voortuinen en overige delen van tuinen die richting de straat zijn gekeerd. Omdat daar openheid gewenst is, zijn binnen het artikel Tuin geen gebouwen toegestaan.
Deze bestemming is toegekend aan de de percelen waar de compensatiewoningen gebouwd zullen worden. Maximaal 6 wooneenheden zijn toegestaan.
De inhoud van de compensatiewoningen bedraagt maximaal 1.150 m3 met een bijgebouw van maximaal 50 m2. De inhoud van bestaande woning Akervoorderlaan 53 bedraagt maximaal 750 m3. In de woning zijn, ondergeschikt aan de woonfuncties, aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan.
De bestemming Wonen - Erf is toegekend aan de erven rondom de woningen.
De gronden van het woonperceel die niet als Tuin en niet als Wonen zijn bestemd, zijn bestemd als Wonen - Erf. Waar de tuinbestemming is gericht op openheid en de woonbestemming het hoofdgebouw toestaat, is de bestemming Wonen - Erf gericht op het mogelijk maken van erfbebouwing bij de woning. Het gaat zodoende veelal om zij- en achtertuinen c.q. –erven.
Artikel 7 Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)
Een deel van de gronden met de bestemming Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1, hebben een dubbelbestemming Waarde - Archeologie alsmede een deel van de gronden met de bestemming Wonen en Wonen - Erf ter plaatse van de bestaande (bedrijfs)woning.
De dubbelbestemming heeft tot doel voor deze gronden de aanwezige archeologische waarden te beschermen en veilig te stellen.
In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
Uitvoerbaarheid
Het plan is een particulier initiatief dat zal worden uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.
Anterieure overeenkomst
Ten behoeve van het bestemmingsplan sluit initiatiefnemer met de gemeente een anterieure overeenkomst. Door middel van deze overeenkomst is geregeld dat de kosten die verband houden met het bestemmingsplan voor rekening zijn van initiatiefnemer. Een exploitatieplan is daarom niet nodig.
In de voorbereiding van het besluit betreffende het wijzigingsplan is de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat het bestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage ligt, waarbinnen eenieder schriftelijk zijn zienswijze kenbaar kan maken.
De procedure die het bestemmingsplan volgt, is de procedure zoals deze door de nieuwe Wet ruimtelijke ordening van 1 juli 2008 wordt voorgeschreven.
Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de overlegpartners van de gemeente Lisse. De volgende instantie hebben op het voorontwerp bestemmingsplan gereageerd::
De gemeente heeft de provincie Zuid-Holland ook gevraagd om een reactie. De provincie heeft echter niet gereageerd.
In het navolgende worden de reactie van de overlegpartners samengevat en bovendien wordt aangegeven of de reactie een wijziging van het bestemmingsplan tot gevolg heeft gehad.
Hoogheemraadschap van Rijnland
Het hoogheemraadschap van Rijnland wijst erop dat voor de nieuw te graven watergang een vergunning in het kader van de Keur aangevraagd moet worden alvorens met de werkzaamheden kan worden gestart. Verder geeft het Hoogheemraadschap aan dat ze het oppervlaktewateren graag als water bestemd zien. Echter kent het Hoogheemraadschap ook de praktische bezwaren ervan voor de gemeenten. Daarom wordt overig oppervlaktewater regelmatig bestemd als agrarisch of groen e.d. Belangrijk is wel dat onder die regels 'water en bijbehorende voorzieningen' zijn opgenomen in de bestemmingsomschrijving.
De opmerking van het Hoogheemraadschap is In de bestemmingsomschrijving van "Agrarisch - Bollenteelt- Bollenzone 1" en "Wonen- Erf" verwerkt.
Greenport Ontwikkelingsmaatschappij B.V.
Heeft geen inhoudelijk opmerkingen.
Omgevingsdienst West-Holland
De Omgevingsdienst merkt op dat het bodemonderzoek alleen is uitgevoerd ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen. In het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer dient ook een eindsituatie te worden vastgesteld ter plaatse van bodemverdachte plaatsen wanneer er sprake is van een verandering in de bedrijfsvoering.
Het vaststellen van deze eindsituatie is niet meegenomen in het kader van dit bestemmingsplan, maar zal separaat worden uitgevoerd in overleg met de Omgevingsdienst West-Holland.
Ten aanzien van het aspect wegverkeersgeluid heeft de Omgevingsdienst bij de verkeersdeskundige van de gemeente navraag gedaan over de verkeersintensiteit op de Akervoorderlaan ter plaatse van het project. De verkeersdeskundige raamt de verkeersintensiteit op 250 mvt / dag. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Deze conclusie is overgenomen in paragraaf 4.5 van de toelichting.
Ten aanzien van luchtvaartlawaai merkt de Omgevingsdienst op dat het plangebied binnen de 20 Ke contour ligt. Het bouwplan kan gezien de kleine omvang (6 woningen) niet worden beschouwd als een uitleglocatie. Bovendien vervangt het bouwplan bedrijfsgebouwen en ligt hiermee in bestaan bebouwd gebied. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden die de Nota Ruimte stelt voor bebouwing binnen de 20 Ke contour. Deze opmerking is overgenomen in paragraaf 4.7 van de toelichting.
Ten aanzien van de huismus deelt de Omgevingsdienst de mening van het onderzoeksbureau IDDS dat de gunstige staat van instandhouding binnen het plangebied zal verbeteren na realisatie van het plan. De Omgevingsdienst is met IDDS van mening dat de voorgestelde mitigerende maatregelen (aanbrengen vogelvides in de dakbetimmering van de toekomstige woningen) pragmatisch is.
Ten aanzien van de paragraaf over ecologie doet de Omgevingsdienst een tekstvoorstel ten aanzien " Beleid en wetgeving". Dit voorstel is integraal in het bestemmingsplan overgenomen.
Brandweer Hollands Midden
De Brandweer Hollands Midden is van mening dat de adequate hulpverlening in het plangebied ontoereikend is, het plangebied voldoet hiermee niet aan de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening waardoor er bezwaren zijn tegen het onvoorwaardelijke instemmen van deze adviesaanvraag.
De Brandweer adviseert de hieronder genoemde gegevens in de volgende fase voor advies aan te bieden aan de brandweer.
De opmerkingen van de brandweer hebben niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan. Wel zal initiatiefnemer in overleg met de brandweer de hulpverlening in het plangebied zodanig organiseren dat deze toereikend is.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen van 12 juni tot en met 23 juli 2014. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ontvangen. Er is geen aanleiding geweest het bestemmingsplan aan te passen.