direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a LOI-locatie
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0547.TAMOP01-ON01

Regels

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van de herontwikkeling van de LOI-locatie en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22a) van het omgevingsplan van de gemeente Leiderdorp. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties, bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22a van het omgevingsplan van de gemeente Leiderdorp. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22a.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord ‘Bijlage’, na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage ‘22a.’ gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

1.1 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I van het omgevingsplan, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk;

1.2 Aanvullende begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden aanvullend de volgende begripsbepalingen:

1.2.1 TAM-omgevingsplan

TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a LOI-locatie;

1.2.2 omgevingsplan

het omgevingsplan van de gemeente Leiderdorp;

1.2.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.2.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.2.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.2.6 aan-huis-gebonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteit

een beroeps- en/of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publiekstrekkend zijn en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.2.7 ander werk

een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid;

1.2.8 archeologisch deskundige

professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen;

1.2.9 archeologisch onderzoek

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

1.2.10 archeologisch rapport

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden;

1.2.11 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;

1.2.12 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

1.2.13 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.2.14 bed & breakfast

een voorziening gericht op het, binnen een woning en door de bewoner(s), bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als ondergeschikte toeristisch-recreatieve activiteit, waarbij de gasten niet beschikken over een eigen kookgelegenheid en niet zijnde de uitoefening van een hotel, pension of ander bedrijf.

Onder een 'bed & breakfast' wordt niet verstaan het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.2.15 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen danwel bedrijfsmatig verlenen van diensten (daaronder in ieder geval niet begrepen, detailhandel, horeca, publieksgerichte dienstverlening, maatschappelijke en culturele voorzieningen en bedrijfsmatige sportdoeleinden);

1.2.16 bestaand(e)
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.2.17 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.2.18 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.2.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.2.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.2.21 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een zolder;

1.2.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.2.23 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.2.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.2.25 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.2.26 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.2.27 daghoreca

horeca welke geopend is in de dagperiode (7.00 uur tot 19.00 uur) waarbij het gaat om horecabedrijven, die gelet op de aard en omvang ervan zowel vanuit functionele als uit milieuoverwegingen (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) niet of nauwelijks storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven, zoals bijvoorbeeld een broodjeszaak, crêperie, croissanterie, koffiebar, lunchroom, tearoom en ijssalon;

1.2.28 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.2.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.2.30 gebouwerf

bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij dit TAM-omgevingsplan deze inrichting niet verbiedt;

1.2.31 gestapelde woning

een woning waarboven en/of waaronder een andere woning is gebouwd of andere woningen zijn gebouwd;

1.2.32 huishouden

een persoon of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met een continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid. Kenmerken van de continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid zijn:

  • voor onbepaalde tijd samenleven;
  • een ieder neemt deel aan het gezinsleven, bijvoorbeeld samen eten en verdeling huishoudelijke taken;
  • eigen kamer, maar gemeenschappelijk sanitair, keuken en woonkamer;
  • personen worden niet door instelling geplaatst, er vindt geen behandelingstraject plaats;
1.2.33 kamerverhuur

het in gebruik (laten) hebben en/of (laten) geven van een (gedeelte van een) een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken door meer dan één huishouden, waarbij bewoners verblijven in onzelfstandige woonruimten, al dan niet gebruikmakend van gemeenschappelijke voorzieningen;

1.2.34 maatschappelijke opvang

een voorziening gericht op het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door een of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

1.2.35 niet-zelfstandig kantoor

een kantoor als onderdeel van een bedrijf;

1.2.36 nutsvoorzieningen

de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.2.37 overkapping

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;

1.2.38 omgevingsplanactiviteit bouwwerken

omgevingsplanactiviteit bestaande uit:

  • a. een bouwactiviteit;
  • b. het in stand houden van een bouwwerk; en
  • c. het gebruiken van het te bouwen bouwwerk;
1.2.39 parkeergarage

een gebouwde voorziening die geschikt is om één of meer motorvoertuigen te parkeren, voor privé en/of gemeenschappelijk gebruik;

1.2.40 parkeervoorziening

een gebouwde of ongebouwde voorziening die geschikt is om één of meer motorvoertuigen te parkeren, voor privé en/of gemeenschappelijk gebruik, zoals parkeerterreinen, parkeergarages en garageboxen;

1.2.41 peil
  • a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de hoogte van het bestaande aansluitende maaiveld, ter plaatse van de entree;
1.2.42 sociale huurwoning

een woning als bedoeld in art. 5.161c lid 1 onder a Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl);

1.2.43 verbeelding

de verbeelding van het TAM-omgevingsplan 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a LOI-locatie';

1.2.44 wonen

het gehuisvest zijn in (een) woning(en);

1.2.45 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.2.46 zorgwoning

een woning voor de huisvestiging van bepaalde categorieën van de bevolking, zoals ouderen, jongeren, of mensen met een beperking, waarbij de mate en de vorm van de geboden zorg en ondersteuning aan de bewoners dusdanig is dat niet langer gesproken kan worden van zelfstandige bewoning, maar die gezien de maatschappelijke ontwikkelingen en hun geringe ruimtelijke impact wel aanvaardbaar zijn in de woonomgeving.

Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in 2.1 tot en met 2.4.

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de lengte, breedte of diepte

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het in dit artikel bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten.

Artikel 3 Toepassingsbereik

  • 1. de regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a 'LOI-locatie', waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0547.TAMOP01-ON01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl/;
  • 2. de regels in dit hoofdstuk gaan voor op de regels in het bestemmingsplan 'De Baanderij' waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.05470000BPdebaanderij- en 'Parapluplan woongebruik en kamerverhuur Leiderdorp' waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0547.BPwoongebruik-VG01 die onderdeel vormen van het tijdelijke deel van het omgevingsplan als bedoeld in artikel 4.6 eerste lid onder g van de Invoeringswet Omgevingswet;
  • 3. de regels in afdeling 22.2 en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk;
  • 4. het besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder g, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid, is niet van toepassing.

Artikel 4 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Artikel 5 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden om gronden of bouwwerken, te gebruiken, te doen of laten gebruiken, op een wijze of tot een doel, strijdig met de voorgeschreven functie of met de regels van dit omgevingsplan; tot verboden gebruik wordt - tenzij in de regels anders is bepaald - in ieder geval gerekend:

    • a. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en voor de exploitatie van een seksinrichting, een sekswinkel en een escortbedrijf;
    • b. het gebruik van gronden en gebouwen als vergader- en ontmoetingsruimte voor motorclubs;
    • c. het gebruik van gronden en gebouwen als coffeeshop of waterpijpcafé (sisha-lounge);
    • d. het gebruik van gronden en gebouwen als speelhal of casino;
    • e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, anders dan voorzover noodzakelijk is voor het normale onderhoud van tuinen en andere onbebouwde terreinen en het onderhoud van watergangen;
    • f. het opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede goederen, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan, anders dan voorzover dit het gevolg is van of direct samenhangt met het gebruik van een bedrijfserf, behorende bij een winkel of bedrijf, in overeenstemming met de voorgeschreven functie;
    • g. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
    • h. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning.

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

Artikel 6 Groen

6.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als 'Groen'.

6.2 Functieomschrijving

Een als 'Groen' aangewezen locatie heeft de volgende functies:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. groenstructuren;
  • c. beplantingen;
  • d. paden en langzaamverkeerroutes;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen;

met de daarbij behorende voorzieningen zoals bouwwerken, geen gebouwen zijnde alsmede verharding ten behoeve van opstelplaatsen en (ondergrondse) containers.

6.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Op deze gronden mogen ten behoeve van de functie 'Groen' uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale bouwhoogte van voorlichtmasten 6 meter bedraagt;
    • 2. de maximale bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 1,5 meter bedraagt;
  • b. speelvoorzieningen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte 4 meter bedraagt.

Artikel 7 Leiding - Riool

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als 'Leiding - Riool'.

7.2 Functieomschrijving

Een als 'Leiding - Riool' aangewezen locatie heeft de volgende functies:

  • a. een ondergrondse afvalwatertransportleiding ter plaatse van de aanduiding 'riool';
  • b. het beheer en onderhoud van de leiding;
  • c. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen functies, gelden de volgende bouwregels:

  • a. op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de functie 'Leiding - Riool';
  • b. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 6 meter;
  • e. van hetgeen genoemd onder sub a t/m d kan worden afgeweken overeenkomstig de andere toegestane functies, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, of van werkzaamheden
7.4.1 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • a. Ter plaatse van de in deze functie bedoelde gronden in Artikel 7 is het niet toegestaan om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
    • 2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
    • 4. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
  • b. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing, indien de werkzaamheden:
    • 1. het normale onderhoud en beheer betreffen;
    • 2. betrekking hebben op andere werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.
7.4.2 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien en voor zover er advies is verkregen van de leidingbeheerder.

Artikel 8 Verkeer

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als 'Verkeer'.

8.2 Functieomschrijving

Een als 'Verkeer' aangewezen locatie heeft de volgende functies:

  • a. wegen, straten, wandel en fietspaden met een functie voor verblijf dan wel een functie voor de afwikkeling van het verkeer;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. terrassen ten behoeve van een horecavestiging die is toegelaten op grond van deze functie;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken
  • a. Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
    • 1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
    • 2. de bouwhoogte van hijs-, laad en losinstallaties bedraagt maximaal 15 meter;
    • 3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 meter;
    • 4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 6 meter.
  • b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing, indien de werkzaamheden betrekking hebben op:
    • 1. andere werken die het normale onderhoud en beheer betreffen;
    • 2. andere werken die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.

Artikel 9 Waarde - Archeologie

9.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie'.

9.2 Functieomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.

9.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen functies, gelden de volgende bouwregels:

9.3.1 Verbod

Het is verboden om zonder archeologisch onderzoek een omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen.

9.3.2 Beoordelingsregels

De omgevingsvergunning voor het bouwen wordt slechts verleend indien en voor zover:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de bodemingreep kan worden voorkomen of voldoende kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften;
  • c. de werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd zijn toegestaan op grond van de regels van de andere functies, waarmee deze functie samenvalt.
9.3.3 Voorwaarden

Indien uit het archeologisch onderzoek als bedoeld in lid 9.3.1 blijkt dat het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag in ieder geval voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning, inhoudende een verplichting:

  • a. tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. tot het doen van opgravingen;
  • c. de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.
9.3.4 Advies archeologisch deskundige

Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de archeologische deskundige, omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, of van werkzaamheden
9.4.1 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • a. Ter plaatse van de in deze functie bedoelde gronden in Artikel 9 is het niet toegestaan om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het afgraven, woelen, menging, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
    • 2. het ophogen van gronden;
    • 3. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere watergangen;
    • 4. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
    • 5. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    • 6. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing, indien de werkzaamheden:
    • 1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 9.4.2 en lid 9.4.3 in acht is genomen;
    • 2. het normale onderhoud en beheer betreffen.
9.4.2 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein is vastgesteld verstrekt.

9.4.3 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien en voor zover:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de bodemingreep kan worden voorkomen of voldoende kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften;
  • c. de werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd zijn toegestaan op grond van de regels van de andere functies, waarmee deze functie samenvalt.

Artikel 10 Water

10.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als 'Water'.

10.2 Functieomschrijving

Een als 'Water' aangewezen locatie heeft de volgende functies:

  • a. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. waterberging en waterlopen;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

10.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd de voor de waterwegaanduiding, geleiding of tolheffing betreffende bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt:
    • 1. voor bruggen en viaducten maximaal 8 meter;
    • 2. voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 4 meter.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering

11.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als 'Waterstaat - Waterkering'.

11.2 Funtieomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende functie(s), mede bestemd voor: de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals duikers, keerwanden en merktekens.

11.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen functie(s), gelden de volgende bouwregels:

  • a. op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de functie 'Waterstaat - Waterkering';
  • b. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 6 meter;
  • e. van hetgeen genoemd onder sub a t/m d kan worden afgeweken overeenkomstig de andere toegestane functies, mits advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, of van werkzaamheden
11.4.1 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • a. Ter plaatse van de in deze functie bedoelde gronden in Artikel 11 is het niet toegestaan om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen, mengen en ophogen van gronden;
    • 2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
    • 4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
    • 5. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
  • b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing, indien de werkzaamheden:
    • 1. het normale onderhoud en beheer betreffen;
    • 2. betrekking hebben op andere werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.
11.4.2 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien en voor zover er advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.

Artikel 12 Woon-werkgebied

12.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als 'Woon-werkgebied'.

12.2 Functieomschrijving

Een als 'Woon-werkgebied' aangewezen locatie heeft de volgende functies:

  • a. wonen al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten;
  • b. bedrijven t/m categorie 2, zoals opgenomen in bijlage 2 behorend bij de planregels alsmede bedrijven die daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn;
  • c. daghoreca, uitsluitend ter plaatse van aanduiding 'horeca' en op de begane grond;
  • d. maatschappelijke voorzieningen uitsluitend ten behoeve van zorgverlening zoals huisartsen, fysiotherapie, psychologie of soortgelijke zorgvoorzieningen met bijbehorende zorgfaciliteiten en (para)medische dienstverlening, waaronder niet begrepen maatschappelijke opvang;
  • e. ondergeschikte detailhandel;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. terrassen ten behoeve van een horecavestiging die is toegelaten op grond van deze functieomschrijving en bijbehorende functieregels;

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, (fietsen)bergingen, paden en verhardingen, tuinen en terrassen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, speelvoorzieningen en groenvoorzieningen.

12.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de functieaanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. binnen de functieaanduiding 'bouwvlak' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
  • c. de functieaanduiding 'bouwvlak' mag voor 100% worden bebouwd;
  • d. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  • e. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  • f. ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeergarage' is uitsluitend een gebouw in de vorm van een parkeergarage toegestaan;
  • g. bijgebouwen zijn niet als afzonderlijk bouwwerk toegestaan maar zijn onderdeel van het hoofdgebouw;
  • h. met uitzondering van sub g is ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeergarage' één afzonderlijk bijgebouw toegestaan met een oppervlakte van 200 m2 en een maximale bouwhoogte van 6 meter ten opzichte van het dak van de parkeergarage;
  • i. bouwgrenzen mogen tot maximaal 2,50 meter worden overschreden ten behoeve van balkons;
  • j. de bouwhoogten mogen tot maximaal 4 meter worden overschreden ten behoeve van technische installaties (zoals luchtbehandelingsinstallaties, liftschachten en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen);
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - uitstekende delen' dienen balkons binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd; overschrijding van het bouwvlak is hier niet toegestaan;
  • l. erfafscheidingen tot maximaal 1,8 meter zijn toegestaan;
  • m. gebouwen zijn toegestaan indien is aangetoond dat voor het gebouw voldoende parkeerplaatsen zullen worden aangelegd en in stand gehouden conform het bepaalde in artikel 14.1;
  • n. gebouwen zijn toegestaan indien is aangetoond dat het hemelwater op eigen terrein wordt verwerkt en dat systeem in stand wordt gehouden conform het bepaalde in artikel 14.2;
  • o. het bouwen van een geluidgevoelig gebouw en het gebruik daarvan is toegestaan indien dit plaatsvindt conform het bepaalde in artikel 14.3.
12.4 Specifieke functieregels
12.4.1 Aantal woningen
  • a. het aantal woningen bedraagt maximaal 300;
  • b. minimaal 35% van de woningen als bedoeld in lid 12.4.1 sub a, moet gebruikt worden als sociale huurwoning en/of zorgwoning.
12.4.2 Commerciële voorzieningen
  • a. De functies als bedoeld in lid 12.2 sub b t/m e, zijn uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. bedrijven, als bedoeld in lid 12.2 sub b, zijn toegestaan met een maximale oppervlakte van 3.060 m2 bvo in totaal.
    • 2. ondergeschikte detailhandel, als bedoeld in lid 12.2 sub e, is enkel toegestaan in de vorm van:
      • ter plaatse vervaardigde goederen bij een productiebedrijf;
      • bij een beroep en/of bedrijf aan huis of bij een ambachtelijk of dienstverlenend bedrijf, met een assortiment dat aansluit bij de hoofdactiviteit;
    • 3. horeca, als bedoeld in lid 12.2 sub c, is toegestaan met een maximale oppervlakte van 340 m2 bvo.
    • 4. in aanvulling op het gestelde onder 1 zijn maatschappelijke zorgvoorzieningen en (para)medische dienstverlening, als bedoeld in lid 12.2 sub d, toegestaan mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 600 m2 bvo bedraagt;
  • b. De functies zoals genoemd in lid 12.2 sub b t/m e, mogen gezamenlijk ten hoogste 3.400 m2 bvo bedragen.
12.4.3 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de functie wonen als bedoeld in lid 12.2 sub a is uitsluitend toegestaan indien binnen de functie 'Woon-werkgebied' minimaal 2.570 m2 bvo aan bebouwing, exclusief parkeren en (fiets)bergingen, is gerealiseerd ten behoeve van functies zoals genoemd in lid 12.2 onder sub b t/m e en deze bebouwing voorts in stand gehouden blijft.

12.4.4 Aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten

Gebruik van ruimten binnen een woning ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de functie aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. bedrijven maximaal in de categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan of bedrijven die voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in de categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels;
  • b. de activiteit alleen in de woning of in de aan- en uitbouw mag worden uitgeoefend;
  • c. buitenopslag niet is toegestaan;
  • d. geen detailhandel of horeca is toegestaan met uitzondering van een bed & breakfast van maximaal 3 kamers en 6 personen;
  • e. er geen onevenredige toename van de verkeersbelasting in de omgeving mag optreden;
  • f. er geen onevenredige druk op de bestaande parkeermogelijkheden bij de woning en in de omgeving van de woning mag ontstaan;
  • g. de vloeroppervlakte van de gebouwen voor maximaal 30% gebruikt mag worden voor het aan huis verbonden beroep en/of bedrijf.
12.4.5 Kamerverhuur

Kamerverhuur is toegestaan mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de woningeigenaar hoofdverblijf houdt in dezelfde woning;
  • 2. per woning niet meer dan twee onzelfstandige woonruimten verhuurd worden;
  • 3. een onzelfstandige woonruimte bewoond wordt door ten hoogste 2 bewoners;
  • 4. een onzelfstandige woonruimte een gebruiksoppervlakte heeft van minimaal 10 m².
12.4.6 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze functie wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de functieomschrijving als bedoeld in lid 12.2, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik als zelfstandige kantoren.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 13 Algemene bouwregels

13.1 Beoordeling uiterlijk van bouwwerken (welstand)

In aanvulling op het bepaalde in artikel 12.3 van de regels van dit TAM-omgevingsplan (beoordelingsregels binnenplanse omgevingsplanactiviteit bouwwerken) wordt de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 (omgevingsplanactiviteit bouwwerk) alleen verleend indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, bijdraagt aan het verbeteren van de omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de beleidsregel 'Beeldkwaliteit LOI-locatie'.

13.2 Overschrijding maatvoering en bouwgrenzen
13.2.1 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning:

  • a. de op de verbeelding aangegeven maten ten aanzien van bouwhoogten te overschrijden;
  • b. de op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen te overschrijden; balkons en technische installaties, zoals omschreven onder lid 12.3 sub i en j zijn hiervan uitgezonderd.
13.2.2 Beoordelingsregel omgevingsvergunning
  • a. De omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 13.2.1 sub a wordt slechts verleend indien de op de verbeelding aangegeven maten ten aanzien van bouwhoogten tot maximaal 10% wordt overschreden en:
    • 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. het ten goede komt aan de omgevingskwaliteit, dit wordt beoordeeld volgens de beleidsregel 'Beeldkwaliteit LOI-locatie'.
  • b. De omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 13.2.1 sub b wordt slechts verleend indien de op de verbeelding aangegeven maten ten aanzien van bouwgrenzen tot maximaal 2 meter wordt overschreden en:
    • 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. het ten goede komt aan de omgevingskwaliteit, dit wordt beoordeeld volgens de beleidsregel 'Beeldkwaliteit LOI-locatie'.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. tot een met de functie strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken, anders dan bestaand gebruik, zonder dat op het desbetreffende bouwperceel voldoende parkeerplaatsen ten dienste van de zich daar bevindende functies zijn aangelegd en in stand worden gehouden;
  • b. een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw bedoeld voor wonen of een ander soort verblijf van mensen op een bouwperceel wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat voldoende parkeerplaatsen zullen worden aangelegd en in stand worden gehouden;
  • c. of sprake is van voldoende parkeerplaatsen wordt bepaald overeenkomstig het gemeentelijk parkeerbeleid met dien verstande dat het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen naar boven wordt afgerond naar het eerstvolgende hele getal;
  • d. in afwijking van het bepaalde in sub c wordt voor de parkeernormering van woningen de maatwerknorm zoals opgenomen in bijlage 3 bij de regels gehanteerd om te bepalen of sprake is van voldoende parkeerplaatsen, tenzij toepassing van het op dat moment vigerende gemeentelijk parkeerbeleid leidt tot een voor het bouwplan lagere parkeereis, in dat geval geldt het bepaalde in sub c;
  • e. bij de toepassing van sub d blijft het gemeentelijk parkeerbeleid behoudens de toe te passen parkeernormering voor woningen van toepassing, het college van burgemeester en wethouders kan bij toepassing van de maatwerkparkeernorm nog steeds gebruik maken van de mogelijkheid uit het gemeentelijk parkeerbeleid om restcapaciteit in de directe omgeving van de planlocatie aan het bouwplan toe te rekenen;
  • f. bij functiewijziging dient opnieuw getoetst te worden aan het gemeentelijk parkeerbeleid dan wel de in bijlage 3 opgenomen maatwerknormen;
  • g. parkeerplaatsen ten dienste van de zich op een bouwperceel bevindende functie worden aangelegd op het bouwperceel waarop die functie zich bevindt of in de directe omgeving;
  • h. de afmetingen van een parkeerplaats dienen te voldoen aan het gemeentelijk parkeerbeleid.
14.2 Lozen van hemelwater
  • a. Een omgevingsvergunning voor een gebouw dat wordt gebouwd op basis van artikel 12.3 van dit TAM-omgevingsplan wordt uitsluitend verleend indien dat gebouw hemelwater op eigen terrein verwerkt en dat systeem in stand wordt gehouden. Indiener van de aanvraag om omgevingsvergunning is vrij om te kiezen welke voorzieningen daarvoor gebruikt gaan worden zolang deze voorzieningen maar minimaal 70 liter water per m2 verhard oppervlak kunnen vasthouden of bergen.
  • b. De verplichting zoals hierboven onder a opgenomen geldt niet in de volgende gevallen:
    • 1. wanneer er, als gevolg van extreme neerslag, meer hemelwater verwerkt moet worden dan 70 liter water per m2 verhard oppervlak;
    • 2. wanneer het totaaloppervlak van de nieuwe bebouwing en verharding minder dan 50 m2 bedraagt;
    • 3. wanneer toename van het totaaloppervlak van de nieuwe bebouwing en verharding meer dan 500 m2 bedraagt, mits:
      • de aan te leggen compensatie van verharding in het watersysteem die wordt aangelegd volgens de vereisten van de Waterschapsverordening ook de vereiste hemelwaterberging van 60 mm borgt en;
      • de afstroming naar het bergend oppervlaktewater bij regenval zo wordt ingericht dat er geen wateroverlast ontstaat bij een regenbui van 60 mm.
  • c. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gebod onder a indien redelijkerwijs een te grote inspanning wordt geëist in verhouding tot het doel dat met het verbod wordt gediend en aangetoond wordt dat verwerking van hemelwater niet volledig op eigen terrein gerealiseerd kan worden.
14.3 Bouwen en in gebruik nemen van geluidgevoelige gebouwen
14.3.1 Toepassingsbereik
  • a. Dit artikel is alleen van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken voor zover de aanvraag betrekking heeft op het bouwen, in stand houden en gebruiken van een geluidgevoelig gebouw.
  • b. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder geluid uitsluitend verstaan het geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen.
  • c. Bij de toepassing van dit artikel blijft een beoordeling van het geluid van de geluidbronsoort Industrieterreinen buiten toepassing voor zover het gaat om geluid van industrieterreinen waarvoor nog geen geluidproductieplafonds als bedoeld in artikel 2.11a of 2.12a van de Omgevingswet zijn vastgesteld.
14.3.2 Meet- en rekenbepaling

Voor het bepalen van het geluid op een gevel zijn de meet- en rekenvoorschriften, gesteld bij en krachtens de Omgevingswet, van toepassing.

14.3.3 Waar waarden gelden

De waarden voor het geluid gelden:

  • a. als het gaat om een geluidgevoelig gebouw: op de gevel;
  • b. als het gaat om een nieuw te bouwen geluidgevoelig gebouw: op de locatie waar een gevel mag komen;
  • c. in afwijking van onder a en b, als het gaat om een woonschip of woonwagen: op de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van dat woonschip of die woonwagen; en
  • d. als het gaat om een geluidgevoelige ruimte: in de geluidgevoelige ruimte.
14.3.4 Beoordelingsregel omgevingsplanactiviteit bouwwerken geluidgevoelig gebouw

De omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken wordt alleen verleend als het geluid op de gevel van het geluidgevoelige gebouw, met het oog op de bescherming van de gezondheid, aanvaardbaar is.

14.3.5 Geluidgevoelig gebouw aanvaardbaar wanneer wordt voldaan aan de standaardwaarde
  • a. Het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw is aanvaardbaar als het geluid op het geluidgevoelig gebouw niet hoger is dan de standaardwaarde, bedoeld in tabel 1.

Tabel 1. Standaardwaarde geluid op een geluidgevoelig gebouw per geluidbronsoort

Geluidbronsoort   Standaardwaarde  
Provinciale wegen en rijkswegen   50 Lden  
Gemeentewegen en waterschapswegen   53 Lden  
Lokale spoorwegen en hoofdspoorwegen   55 Lden  
Industrieterreinen   50 Lden & 40 Lnight  

  • b. Artikel 5.78t, tweede tot en met vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn van overeenkomstige toepassing.
  • c. Voor een geluidgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 3.21, eerste lid, onder b of d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarvan het gebruik in de nachtperiode in het omgevingsplan is uitgesloten:
    • 1. gelden de waarden in Lnight niet; en
    • 2. wordt in tabel 1 gelezen voor «Lden»: »Lde».
  • d. Voor een geluidgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 3.21, eerste lid, onder b of d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarvan het gebruik in de avondperiode en de nachtperiode in het omgevingsplan is uitgesloten:
    • 1. gelden de waarden in Lnight niet; en
    • 2. wordt in tabel 1 gelezen voor «Lden»: «Lday».
14.3.6 Overschrijding van de standaardwaarde
  • a. Wanneer het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw hoger is dan de in artikel 14.3.5 bedoelde standaardwaarde, kan het geluid aanvaardbaar zijn als:
    • 1. geen geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om aan de standaardwaarde te voldoen;
    • 2. de overschrijding van de standaardwaarde door het treffen van geluidbeperkende maatregelen zoveel mogelijk wordt beperkt;
    • 3. voldaan wordt aan de aanvullende voorwaarden als bedoeld in paragraaf 2.3 van het Afwegingskader geluid (weg, rail en industrie) tussen standaardwaarde en grenswaarde (Omgevingswet) van de Omgevingsdienst West-Holland, zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels; en
    • 4. het geluid op het geluidgevoelige gebouw niet hoger is dan de grenswaarde, bedoeld in tabel 2.

Tabel 2. Grenswaarde geluid op een geluidgevoelig gebouw per geluidbronsoort

Geluidbronsoort   Grenswaarde  
Provinciale wegen en rijkswegen   60 Lden  
Gemeentewegen en waterschapswegen   70 Lden  
Lokale spoorwegen en hoofdspoorwegen   65 Lden  
Industrieterreinen   55 Lden & 45 Lnight  

  • b. Geluidbeperkende maatregelen als bedoeld in sub a onder 1 worden in aanmerking genomen als die financieel doelmatig zijn en daartegen geen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of technische aard bestaan.
  • c. Als de aanvraag betrekking heeft op een gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan, en geluidbeperkende maatregelen om aan de standaardwaarden te voldoen gelet op sub a onder 2 niet doelmatig of bezwaarlijk zijn, is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als elke afzonderlijke woning beschikt over een geluidluwe gevel waarop ten hoogste de standaardwaarde, als bedoeld in artikel 14.3.5, is berekend.
  • d. Als de aanvraag betrekking heeft op een gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan, en geluidbeperkende maatregelen om aan de standaardwaarden te voldoen gelet op sub a onder 2 niet doelmatig of bezwaarlijk zijn, en niet elke afzonderlijke woning beschikt over een geluidluwe gevel waarop ten hoogste de standaardwaarde, bedoeld in artikel 14.3.5, is berekend, kan sprake zijn van een aanvaardbare geluidbelasting als:
    • 1. elke afzonderlijke woning beschikt over een bijna-geluidluwe gevel; en
    • 2. zwaarwegende economische belangen of zwaarwegende andere maatschappelijke belangen dit rechtvaardigen.
  • e. Artikel 5.78u, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving is van overeenkomstige toepassing.
  • f. Voor een geluidgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 3.21, eerste lid, onder b of d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarvan het gebruik in de nachtperiode in het omgevingsplan is uitgesloten:
    • 1. gelden de waarden in Lnight niet; en
    • 2. wordt in tabel 2 gelezen voor «Lden»: »Lde».
  • g. Voor een geluidgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 3.21, eerste lid, onder b of d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarvan het gebruik in de avondperiode en de nachtperiode in het omgevingsplan is uitgesloten:
    • 1. gelden de waarden in Lnight niet; en
    • 2. wordt in tabel 2 gelezen voor «Lden»: «Lday».
14.3.7 Overschrijding grenswaarde; niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen
  • a. Wanneer het geluid op een geluidgevoelig gebouw hoger is dan de artikel 14.3.6 sub a onder 4 bedoelde grenswaarde, kan de geluidbelasting aanvaardbaar zijn als aan de gevel van het geluidgevoelige gebouw waarop de grenswaarde wordt overschreden, bouwkundige maatregelen kunnen worden getroffen die:
    • 1. bestaan uit een uitwendige scheidingsconstructie die geen te openen delen bevat anders dan als onderdeel van een gemeenschappelijke doorgang; of
    • 2. borgen dat het geluid op de te openen delen in de uitwendige scheidingsconstructie die direct grenzen aan een verblijfsgebied niet hoger is dan de grenswaarde.
  • b. Bij de toepassing van sub a wordt aan de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken in elk geval het voorschrift verbonden dat de in de sub a bedoelde gevel een niet geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen is.
  • c. artikel 14.3.6 sub c en d, zijn van overeenkomstige toepassing.
14.3.8 Overschrijding grenswaarde - maatregelen
  • a. Artikel 14.3.7 wordt alleen toegepast als:
    • 1. geen geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om aan de grenswaarde, bedoeld in artikel artikel 14.3.6 sub a onder 4, te voldoen; en
    • 2. de overschrijding van de grenswaarde door het treffen van geluidbeperkende maatregelen zoveel mogelijk wordt beperkt.
  • b. Geluidbeperkende maatregelen als bedoeld onder sub a worden in aanmerking genomen als die financieel doelmatig zijn en daartegen geen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of technische aard bestaan.
14.3.9 Belang van een geluidluwe gevel
  • a. Bij de toepassing van artikel 14.3.6 wordt het belang van het beschermen van de gezondheid door een geluidluwe gevel betrokken.
  • b. Bij de toepassing van artikel 14.3.7 wordt rekening gehouden met het belang van het beschermen van de gezondheid door een geluidluwe gevel.
14.3.10 Beoordelen aanvaardbaarheid gecumuleerd geluid
  • a. Bij de toepassing van de artikelen 14.3.6 en 14.3.7 wordt de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid op het geluidgevoelige gebouw beoordeeld.
  • b. Bij het bepalen van het gecumuleerde geluid wordt in ieder geval betrokken:
    • 1. voor een geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied van een weg, spoorweg of industrieterrein: het geluid door die geluidbronsoort;
    • 2. voor een geluidgevoelig gebouw binnen de 48 Lden geluidcontour of, voor zover de gelden de geluidcontouren in Kosteneenheden zijn uitgedrukt, binnen de 20 Kosteneenheden geluidcontour van een luchthaven waarvoor op grond van de Wet luchtvaart een luchthavenindelingbesluit, een luchthavenbesluit of een besluit beperkingengebied buitenlandse luchthaven is vereist: het geluid door luchtvaart;
    • 3. voor een geluidgevoelig gebouw waarop het geluid door een windturbine of een windpark op een industrieterrein hoger is dan 43 Lden: het geluid door die windturbine of dat windpark; en
    • 4. voor een geluidgevoelig gebouw waarop het geluid door een civiele buitenschietbaan, een militaire buitenschietbaan of een militair springterrein op een industrieterrein hoger is dan 50 BS, dan: het geluid door die buitenschietbaan of dat springterrein.
  • c. Op het bepalen van het gecumuleerde geluid zijn de bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing.
14.3.11 Bepalen van gezamenlijk geluid

Bij de toepassing van de artikelen 14.3.6 en 14.3.7 wordt het gezamenlijk geluid op de gevel van geluidgevoelige gebouwen bepaald en in de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken vastgelegd.

14.3.12 Vergunningvoorschriften

Aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken worden de voorschriften verbonden die nodig zijn met het oog op het voorkomen van een onaanvaardbare mate van geluid op het geluidgevoelig gebouw.

14.3.13 Aanvraagvereisten in verband met beoordeling geluidgevoelige gebouwen

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken betrekking heeft op een geluidgevoelig gebouw, wordt een rapport verstrekt:

  • a. waaruit de mate van geluid op de gevel van het geluidgevoelige gebouw blijkt; en
  • b. waarin, indien nodig in verband met een overschrijding van de standaardwaarde, inzicht wordt gegeven in de maatregelen die worden genomen met het oog op de bescherming van de gezondheid.