Plan: | Koningstraat 37 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.OV00139-0201 |
Onderhavig ruimtelijke onderbouwing voorziet in de juridisch-planologische regeling die nodig is voor de realisatie van een woning in de achtertuin van het gebouw aan de Koningstraat 37. De woning wordt gerealiseerd op een bestaande berging in de achtertuin.
In het bestaande hoofdgebouw bevinden zich reeds meerdere zelfstandige woningen (Koningstraat 37 a-h) die voorzien in huisvesting voor jongeren, aangesloten bij Stichting Huisvesting Werkende Jongeren (SHWJ). Het voornemen is dat de nieuwe woning tevens de komende jaren voor deze stichting en dus voor een jongere (18-28 jaar) bestemd zal zijn.
Het verzoek om omgevingsvergunning is in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Leiden Noord'. Op de betreffende locatie is een nieuw op te richten zelfstandige woning, buiten het bouwvlak, niet toegestaan.
Uitgebreide procedure omgevingsvergunning
Het nieuw op te richten van een woongebouw kan alleen plaatsvinden indien de juiste vergunning hiervoor zijn verleend en wanneer het plan past binnen het planologisch-juridische kader. Het vigerende bestemmingsplan biedt niet het juist kader. De gemeente Leiden heeft daarom besloten om de uitgebreide vergunningsprocedure te doorlopen. Het gaat om een omgevingsvergunning waarvoor de uitgebreide procedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geldt.
Bij een uitgebreide procedure hoort een goede ruimtelijke onderbouwing. De ruimtelijke onderbouwing is onderdeel van de motivering dat de realisatie van een woning op deze locatie niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Het projectgebied is gelegen in het stadsdeel Leiden-Noord. Het gebouw staat met de voorzijde aan de Koningstraat en grenst met de achtertuin en een berging aan de Driemanschapskade. Bovenop deze berging wordt nieuwbouw voorgesteld in de vorm van een enkele woning.
Koningstraat 37 ligt op de hoek van een woonblok. Deze wordt aan de oostzijde begrensd door de Van Hogendorpstraat, aan de zuidzijde de Molenstraat en vanuit het noorden begrensd door de Driemanschapskade met daarachter een sloot en de wijk Nieuw-Leyden.
In het plangebied liggen voornamelijk woningen. Aan de noordzijde, aan de overkant van het water, bevindt zich tevens een gebouw bestemd voor nutsvoorzieningen: een hoogspanningstation.
Figuur 1.1 Luchtfoto van het plagebied binnen de gemeente Leiden
Figuur 1.2 Luchtfoto met ligging plangebied binnen de omgeving
Voor het projectgebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:
Naam bestemmingsplan | Vastgesteld | |
Leiden Noord | 25-09-2007 | |
parapluplan stedenbouwkundige bepalingen en bouwverordening | 31-05-2018 | |
Parapluherziening Fietsparkeren | 12-02-2021 |
Ter plaatse van de bestaande berging geldt conform het vigerende bestemmingsplan 'Leiden Noord' de enkelbestemming 'Woondoeleinden''. Binnen het bouwvlak is een hoofdgebouw toegestaan met een maximale bouwhoogte van 9 meter. Buiten het bouwvlak mag de hoogte voor bijgebouwen niet hoger zijn dan 3 meter. Bebouwing buiten het bouwvlak met bijgebouwen is toegestaan tot maximaal 50%, men dien verstande dat het maximale oppervlak dat door aan- en bijgebouwen wordt ingenomen niet meer bedraagt dan 30 m²;
Figuur 1.3 Uitsnede plankaart bestemmingsplan Leiden Noord
In november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. In deze wet is de grondslag voor stedenbouwkundige bepalingen in de gemeentelijke bouwverordeningen komen te vervallen. Dit houdt in dat de dynamische parkeerregeling en de maximale toegestane bouwhoogte bepaling uit de Bouwverordening overgeheveld dienen te worden naar bestemmingsplannen. Hiertoe hadden gemeenten de gelegenheid tot uiterlijk 1 juli 2018.
Een deel van de bestemmingsplannen van de gemeente Leiden voorzag al in deze stedenbouwkundige bepalingen, maar een deel ook niet. Om de stedenbouwkundige bepalingen inzake de parkeerregeling en de bouwhoogte over te hevelen naar alle bestemmingsplannen in de gemeente Leiden, is het paraplubestemmingsplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening op 31 mei 2018 vastgesteld.
Onderhavig plan is niet in strijd met het parapluplan stedenbouwkundige bepalingen en bouwverordening.
Het doel van de parapluherziening Fietsparkeren is het bieden van een eenduidige regeling ten aanzien van het aspect 'fietsparkeren' in de gemeente Leiden. Dit bestemmingsplan voorziet in het juridisch- planologisch regelen van de dynamische verwijzing van de parkeernormen in Leiden. Door in bestemmingsplannen een koppeling te leggen met deze beleidsregel, kunnen bij de toetsing van omgevingsvergunningen ook de fietsparkeernormen worden betrokken. Met deze parapluherziening wordt voor alle digitale bestemmingsplannen een koppeling met de fietsparkeernormen gelegd.
Onderhavig plan is niet in strijd met de parapluherziening Fietsparkeren.
Leiden-Noord is in de jaren '30 gebouwd en de laatste huizen komen uit de jaren '60. Het Noorderkwartier (benaming voor de 'noordelijke wijk') is een wijk in het district Leiden-Noord. De wijk wordt in het noorden begrensd door de Slaaghsloot, in het zuiden door de Maresingel en de Herensingel, in het westen door de Gooimeerlaan en de Driemanschapskade en in het oosten door de Kooilaan. De Willem de Zwijgerlaan snijdt de wijk in twee delen.
De woning komt op een bestaande berging in de achtertuin. Deze berging staat los van het bestaande hoofdgebouw. Het hoofdgebouw is gebouwd in 1983 en ligt tegen de rand van de nieuwe wijk Nieuw Leyden.
De bestaande berging van 2,75 meter wordt verhoogd met twee bouwlagen. In totaal wordt de nieuwe woning 10 meter hoog. De bovenste verdieping krijgt een puntdak. De woning heeft een GBO van 28m2.
De woning komt op een bestaande berging in de achtertuin. Deze berging staat los van het bestaande pand. Dat pand heeft al 9 wooneenheden. Met het bouwen van een woning op de berging in de tuin komt hier nog een woning bij.
De woning komt in privaat eigendom van de Stichting Huisvesting Werkende Jongeren (SHWJ). Deze stichting verhuurt naast de andere 9 wooneenheden aan de Koningstraat 37 meer dan 850 andere woningen in Leiden voor werkende jongeren van 18 jaar tot 28 jaar.
Figuur 2.1 Impressietekening
De NOVI biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven.
Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:
Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;
Het nationale beleid geeft in de NOVI allerlei kaders en uitvoeringsinstrumenten voor de ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening. Deze beleidsstukken richten zich met name op grootschalige ontwikkelingen op het gebied van wonen, bedrijvigheid en recreatie. Samenhang, relatie met en aandacht voor de omgeving zijn hierbij belangrijke thema's.
Gelet op de kleine schaal en omvang van het project staat de Nationale Omgevingsvisie de uitvoering van het plan niet in de weg.
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.
Zoals in paragraaf 3.1.1.3 aangegeven vormt de beoogde ontwikkeling geen belemmering voor de rijksbelangen op het gebied van ruimtelijke ordening. Derhalve vloeien er vanuit het Barro ook geen restricties voort ten aanzien van deze ontwikkeling.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek is ingevoerd ter vervanging van de voorheen geldende.
Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning, red.) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake moet zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onderhavig initiatief betreft plaatsing van een nieuwe, duurzame en energieneutrale woonark in de Zuidelijke Schil (beschermd stadsgezicht) van Leiden en sluit niet aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' gelet op dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (Zie 3.2.2.1 Beleidskader). Het doorlopen van de laddertoets is niet noodzakelijk.
Het besluit ruimtelijke ordening staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Het provinciaal beleid is neergelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De visie is op 20 februari 2019 door de Provinciale Staten vastgesteld en op 1 april in werking getreden en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op.
De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:
Om te beoordelen of de ruimtelijke kwaliteit passend is, is het project getoetst aan de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.
De planlocatie is voor wat betreft de 'Laag van de ondergrond' gelegen in het 'Rivierdeltacomplex - jonge zeeklei'. Relevante richtpunten voor ontwikkelingen in dit gebied zijn:
- Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.
Op de kwaliteitskaart behorende bij de 'Laag van de stedelijke occupatie' is het plangebied aangegeven als onderdeel van de 'steden en dorpen' en 'bouwwerken voor energie-opwekking'. Relevante richtpunten voor ontwikkelingen zijn:
- Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
- Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
- Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
- Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
- Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
- Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
- Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
- Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
- Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.
- Bij de plaatsing van nieuwe bouwwerken voor energie-opwekking zal een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht moeten geven in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van deze bouwwerken op de (wijde) omgeving.
De inpassing van de ruimtelijke ontwikkeling heeft nagenoeg geen effect op de richtpunten die voortkomen uit de 'Laag van de ondergrond'. De ontwikkeling in het plangebied heeft niet tot gevolg dat dynamische natuurlijke procedessen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlije buitendijkse gebieden in het geding komen.
Tevens heeft de inpassing van de ruimtelijke ontwikkeling nagenoeg geen effect op de een van de richtpunten die voortkomen uit de kaart bij de 'Laag van de stedelijke occupatie' .
Gelet op de kleine schaal en omvang van het plan heeft de ruimtelijke ontwikkeling nagenoeg geen effect op de relevante lagen uit de kwaiteitskaart van de provincie Zuid-Holland. Hierdoor ontstaat geen strijdigheid met het provinciaal beleid en past het plan binnen de provinciale Omgevingsvisie.
De provinciale Omgevingsvisie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
De Omgevingsverordening Zuid-Holland bevat concrete regels die bij de ruimtelijke ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. In de Omgevingsverordening zijn de provinciale belangen uit de omgevingsvisie verder uitgewerkt in regels. Per 1 april 2019 is de verordening in werking getreden.
Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.
Ook voor de provinciale 'ladder' geldt dat deze per 1 juli 2017 een andere grondslag heeft, namelijk het per 1 juli 2017 gewijzigde Bro. Inhoudelijk is de toets niet wezenlijk veranderd.
Ruimtelijke kwaliteit
In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.
In artikel 6.2.2 van de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in de Omgevingsverordening twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.
Molenbiotoop
In artikel 6.25 van de Omgevingsverordening staat het beschermen en versterken van de molenbiotoop centraal. Voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling geldt in beginsel dat de vrije windvang en het zicht op de molen in voldoende mate gegarandeerd wordt, waarbij voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
In afwijking van het bovenstaande is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder verplicht decentrale overheden ertoe om ruimtelijke plannen te toetsen aan indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor woningbouwlocaties geldt dat vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor het toevoegen van één woning dient dan ook geen formele 'laddertoets' te hoeven doorlopen.
Ruimtelijke kwaliteit
Op de kwaliteitskaart is het plangebied van dit bestemmingsplan aangewezen als 'steden en dorpen' en 'bouwwerken voor energieopwekking'. Het plangebied is niet gelegen in een beschermingsgebied.
Uitgangspunt is een ontwikkeling die past binnen de gebiedsidentiteit, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Dit betekent dat dit planvoornemen moet passen binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Dit is het geval: het plan past binnen de aangewezen zones 'steden en dorpen' en 'bouwwerken voor energie-opwekking'. Het plan is hiermee ingepast in de omgeving en voldoet daarmee aan de eisen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit: de richtpunten van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding. Doordat de richtpunten van de kwaliteitskaart niet in het geding zijn en er geen sprake is van een ontwikkeling in een beschermingszone is een uitvoerige beeldkwaliteitsparagraaf niet nodig. Deze omgevingsvergunning voldoet hiermee aan de provinciale eisen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.
Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke kwaliteit niet in het geding is.
Op 9 november 2021 heeft de gemeenteraad de 1.1-versie van de Omgevingsvisie Leiden 2040 vastgesteld (RV 21.0358). De Omgevingsvisie Leiden 2040 sluit aan op de Regionale agenda voor de omgevingsvisie "Hart van Holland", welke in 2017 is opgesteld door Leiden en de omliggende gemeenten. De Omgevingsvisie Leiden 2040 helpt om samenhang te brengen in de verschillende fysieke projecten in de stad, om deze meer Leids te maken, om ze beter de laten aansluiten op sociale, maatschappelijke en economische doelen en om investeringen goed te richten.
De omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de stad. Het bevat geen blauwdruk voor de ontwikkeling van de stad, maar beschrijft wel de waarden die we belangrijk vinden in de ontwikkeling van de stad, eigenschappen die we koesteren en nieuwe ontwikkelingen die ruimte vergen.
Op basis van de Leidse waarden (opgehaald uit participatie), trends en noodzakelijke ontwikkelingen zijn er zes verhaallijnen geformuleerd;
Het planinitiatief draagt, al dan niet in relatief kleine mate, bij aan een belangrijke doelstelling uit de Omgevingsvisie Leiden 2040, te weten het realiseren van een geschikte en betaalbare woning. Het sluit daarom aan bij de verhaallijn 'stad voor iedereen' in de Omgevingsvisie.
Het planvoornemen sluit aan bij een belangrijke doelstelling van de Omgevingsvisie Leiden 2040 1.1. Het planvoornemen staat andere doelstellingen uit de Omgevingsvisie niet in de weg.
Woonvisie 2020-2030
Op 14 november 2019 heeft de gemeenteraad van Leiden de Woonvisie Leiden 2020-2030 vastgesteld (RV19.0104). Voor de Woonvisie zijn de volgende trends en ontwikkelingen belangrijk:
- Vanaf 2009 is er een jaarlijkse groei van het aantal inwoners en die ontwikkeling zet zich vermoedelijk de komende acht jaar voort.
- Binnen de groei van de Leidse bevolking is er vooral een toename zichtbaar van het aantal ouderen. De vraag van deze groeiende groep levert een belangrijke bijdrage aan de woningbehoefte.
- Het aantal studenten is tussen 2009 en 2018 sterk toegenomen.
- De woningbehoefte is groot. Niet alleen vanwege de vergrijzing en de groei van het aantal studenten, maar ook door de uitstroom van kwetsbare inwoners uit instellingen en door 'spoedzoekers'.
- Er is vooral behoefte aan nieuwe woningen in het stedelijke woonmilieu.
- Er is sprake van een grote opgave op het gebied van duurzaamheid. Denk aan het overstappen op duurzame(re) warmtebronnen, het klimaatbestendig maken van Leiden en de ambitie op het gebied van circulariteit en duurzame mobiliteit.
- Er is een groeiende druk op de leefbaarheid van de stad, zeker in de Leidse wijken met veel sociale huurwoningen die zich kenmerken door een sterke instroom van kwetsbare inwoners.
De belangrijkste doelstellingen, die in de Woonvisie verder zijn uitgewerkt, betreffen de volgende:
1. te bouwen naar behoefte, met de juiste woning op de juiste plek;
2. de voorraad wooneenheden voor studenten te vergroten;
3. extra aandacht te geven aan kwetsbare doelgroepen;
4. de woningvoorraad en woonomgeving duurzamer te maken;
5. de kwaliteit van de woonomgeving te vergroten
Deze vijf doelstellingen zijn in de Woonvisie uitgewerkt. De Uitvoeringsagenda Wonen in Leiden 2020-2023 hoort bij de Woonvisie Leiden 2020-2030. In deze agenda zijn concrete acties vermeld die in de periode 2020 t/m 2023 ondernomen worden om de gestelde ambities uit de Woonvisie te realiseren.
Er wordt één woning toegevoegd aan de woningvoorraad in bestaand stedelijk gebied. Deze woning is in ieder geval de komende jaren bestemd voor een specifieke doelgroep, namelijk Stichiting Huisvesting Werkende Jongeren (SHWJ). Deze stichting biedt woningen aan werkende jongeren (18-28 jaar). De woningen zijn bedoeld voor een eenpersoons-, maximaal tweepersoonshuishouden. De huurcontracten zijn voor 5 jaar om doorstroming tussen deze woningen te bevorderen. De jongeren dienen tevens ingeschreven te staan bij hureninhollandrijnland.nl om doorstroming op de langere termijn naar de reguliere woonmarkt tevens te bevorderen.
De woning heeft een woonoppervlakte van ongeveer 25m2. De oppervlakte wordt vanwege de specifieke doelgroep als acceptabel gezien.Er wordt daarmee een kwalitatieve en betaalbare woning aan de woningvoorraad toegevoegd. Het is mogelijk om afval en fietsen op eigen terrein te stallen. Daarmee wordt verrommeling van de openbare ruimte voorkomen. De kwaliteit van de woonomgeving wordt daarmee tevens niet aangetast.
Het planvoornemen sluit aan bij de ambities van Leiden omtrent wonen.
In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en enkele andere wetten. De Monumentenwet 1988 is inmiddels opgegaan in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden.
Met de huidige wetgeving is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).
Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.
Met de huidige wetgeving zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.
Verordening Ruimte 2014
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Op 12 januari 2017 is door Gedeputeerde Staten de geactualiseerde Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. In deze verordening regelt de provincie de bescherming van twee typen gebieden die als provinciaal belang zijn aangemerkt: gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden (de zogeheten AMK-terreinen, op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangeduid) en de Romeinse limeszone. Voor deze gebieden dienen gemeenten de bescherming conform de richtlijnen van de provincie op te nemen in ruimtelijke plannen. In overige gebieden hebben gemeenten de vrijheid om gemotiveerd (op basis van een gemeentelijke archeologische waardenkaart) af te wijken van de in de Erfgoedwet voorgeschreven vrijstellingsgrenzen.
Voor de AMK-terreinen geldt bij uitstek het uitgangspunt van behoud in situ. Hier zijn bodemingrepen in het geheel niet toegestaan. In de limeszone gaat de voorkeur uit naar behoud in situ, maar dient het behoud van archeologische resten in ieder geval via onderzoek te worden gewaarborgd.
Erfgoednota 2014-2020
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden.
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.
De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.
Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumentenvergunning vereist.
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen.
Het plan ligt op gronden met de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 6. Een omgevingsvergunning is nodig wanneer er grondwerkzaamheden plaatsvinden ten behoeve van de realisatie van de woning bij dieper dan 75 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 500m2.
Er worden geen werkzaamheden in de grond, dieper dan 75 cm en op een oppervlakte van groter dan 500m2 verricht. Gelet op het feit dat het planitiatief op een bestaande berging wordt gerealiseerd, kunnen de eventueel aanwezige archeologische waarden in de grond niet onevenredig worden geschaad.
Om deze reden is het niet nodig om aanvullende maatregelen op te nemen ter bescherming van archeologische waarden.
Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van de Unit Monumenten en Archeologie van de gemeente, tel. nr. 071-5167950.
De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.
Indien in het plangebied de bodem wordt verstoord, kan het voorkomen dat tijdens of na de werkzaamheden een archeologische waarneming plaatsvindt. Deze waarneming wordt verricht als onderdeel van de gemeentelijke onderzoeksagenda en wordt uitgevoerd door een archeoloog van de gemeente Leiden. De kosten van dit onderzoek komen niet voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer dient wel de gelegenheid te bieden tot het uitvoeren van deze werkzaamheden. De initiatiefnemer meldt de aanvang van de werkzaamheden dientengevolge uiterlijk drie weken van tevoren aan de gemeente Leiden.
Erfgoedwet (2016)
Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.
De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.
Modernisering Monumentenzorg
In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.
Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.
Besluit ruimtelijke ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.
Omgevingsvisie Zuid-Holland
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich in het kader van cultuurhistorie op de bescherming van onder andere molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen. Landgoederen en kastelen vormen voor Zuid-Holland een kenmerkende combinatie van cultuurhistorie, natuur en landschap. Dit provinciaal belang wordt geborgd aan de hand van een 'landgoed- en kasteelbiotoop'. Bijna alle 228 historische windmolens in Zuid-Holland zijn ook van nationaal belang (beschermd als rijksmonument). Via de provinciale molenbiotoop wordt aanvullend op het behoud van het monumentale object ook de omgeving van het monument beschermd, door het behouden van vrij zicht en voldoende windvang. Dit provinciaal belang wordt geborgd aan de hand van een 'molenbiotoop'
Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn regels opgenomen met betrekking tot de bescherming van molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen. Deze regels zijn vastgelegd in artikel 6.25 'Bescherming molenbiotoop' en 6.26 'Bescherming landgoed- en kasteelbiotopen'. In het kader van de bescherming van de molenbiotoop garanderen de regels vrije windvang en zicht op de molen door voorwaarden vast te leggen in het kader van het oprichten van nieuwe bebouwing. In het kader van de bescherming van de landgoed- en kasteelbiotopen voorzien de regels in het beschermen of versterken van de aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten.
Erfgoednota 2014-2020
Erfgoednota van de stad:
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
Visie en ambitie:
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
Herbestemming:
Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.
Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)
De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.
Karakteristieke panden
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.
Leiden heeft twee delen van de stad aangewezen als beschermd stadsgezicht. Dit is de binnenstad van Leiden, Leiden binnen de Singels, en stadsdeel Zuidelijke Schil. De bestaande bebouwing en structuren vertegenwoordigen hier cultuurhistorische waarden. Deze worden beschermd ter voorkoming van aantasting van de cultuurhistorische waarden. Koningstraat 37 ligt niet in een van de twee stadsdelen en vertegenwoordigen daarom niet aangewezen beschermde cultuurhistorische waarden.
Het plangebied is niet gelegen in het beschermd stadsgezicht. Derhalve vormt dit geen belemmering voor uitvoering van het plan.
Het plangebied is niet gelegen in een kasteel-, landgoederen-, of molenbiotoop. Derhalve vormen deze biotopen geen belemmering voor voorliggende ruimtelijke ontwikkeling.
Binnen het plangebied zijn geen Rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig. Tevens bevinden zich geen karakteristieke panden in het plangebied. Derhalve vormen bovenstaande aspecten geen belemmering voor voorliggende ruimtelijke ontwikkeling.
Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.
Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.
De Wet natuurwetbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen).
Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.
De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.
De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.
Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet natuurbescherming van belang:
Er worden in de Wet Natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:
Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4. Dit beleid verandert deels t.o.v. de. Ffwet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.
Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:
Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.
Landschapsbeleidsplan Leidse regio en Warmond 2002
Het regionale landschapsbeleidsplan heeft meerdere doelstellingen. Aangegeven moet worden hoe de agrarische, ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en visueel - ruimtelijke kwaliteiten van het landschap behouden, versterkt of ontwikkeld kunnen worden op een zodanige manier, dat een meerwaarde ontstaat op regionaal niveau. Daarnaast moet er een landschappelijk raamwerk worden ontworpen, waarin functies als landbouw, natuur, waterbeheer, recreatie en mogelijkheden voor verstedelijking duidelijk zijn gepositioneerd. Ook een optimale wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden moet worden aangegeven. De relatie stadland, de voedingsaders voor natuur in de stad, moet worden geoptimaliseerd en worden beschermd.
Kaderstelling Bomenbeleid
De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen. De actuele Bomenverordening is juni 2021 vastgesteld door de raad. Deze geeft een nieuwe, pragmatische invulling aan het behoud van waardevolle en monumentale bomen en vervanging van zieke bomen.
Uitvoeringsprogramma biodiversiteit
In 2020 heeft de stadsecoloog een breed advies gegeven aan het college van B&W over het verbeteren van de biodiversiteit. Dit advies is grotendeels overgenomen door B&W en sluit aan op het Uitvoeringsprogramma klimaat en biodiversiteit 2020-2023 (eveneens door B&W vastgesteld, inclusief budget voor biodiversiteit), waarin ambitie en doelen zijn vastgesteld.
Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting
De Wet natuurbescherming stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud de werkzaamheden zo uit te voeren dat beschermde soorten in acht worden genomen. Werken conform door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscodes minimaliseert de kans op conflicten met de vigerende natuurwet. De huidige gedragscodes van Stadswerk zijn verlopen, voor Ruimtelijke Ontwikkeling in 2017 en voor Bestendig Beheer en Onderhoud in 2019. Naar verwachting worden de vervangende gedragscodes van Stadswerk eind 2020/ begin 2021 goedgekeurd en bruikbaar. Tot die tijd dienen werkzaamheden onder de grootste zorgvuldigheid plaats te vinden, op de wijze van de oude gedragscodes, zo nodig onder begeleiding van een ter zake deskundig ecoloog.
Algemeen
Een ruimtelijke ontwikkeling kan leiden tot verstoring, aantasting van groeiplaatsen en vernietiging van verblijfplaatsen van soorten die beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming. Activiteiten die mogelijk leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten leiden, zijn in principe verboden, tenzij maatregelen kunnen worden genomen om dit te voorkomen. Daarnaast moeten ook onbeschermde soorten zoveel mogelijk worden ontzien, volgens de "zorgplicht". In planvorming en/of uitvoering dient daarom tijdig rekening te worden gehouden met aanwezigheid van (beschermde) flora en fauna.
Het project
Bij plaatsing van de woning dient rekening te worden gehouden met broedende vogels die mogelijk gebruik (gaan) maken van beplanting aan de walkant van het achterliggende Zwarte Water. Broedende vogels zijn beschermd. Het broedseizoen is globaal van maart t/m juli (let op, vogels kunnen ook buiten deze periode broeden). In principe wordt er niet direct gebruik gemaakt van de walkant maar alleen van het daar aan gelegen fietspad. Mochten er broedende vogels aanwezig zijn, dan wordt er een deskundig ecoloog ingeschakeld.
Uit het stadsnatuurmeetnet van de gemeente Leiden blijkt dat er in de omgeving van de locatie de huismus, gierzwaluw, rosse vleermuis en gewone dwergvleermuis voorkomen.
Omdat het projectgebied direct langs het water ligt, is dit onderdeel van een aanvliegroute voor vleermuizen. Daarmee kunnen vleermuizen onderweg gebruik maken van de klimop op de berging en de open stootvoegen in de berging. Om verstoring van deze route te voorkomen wordt er gekozen om te werken met een ecologische begeleiding. Hier wordt tevens een werkprotocol voor gemaakt waarbij er wordt gekeken of de werkzaamheden de aanvliegroute en mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen niet verstoren. In het werkprotocol worden hier maatregelen voor genomen.
Daarnaast is het ook mogelijk af te spreken om buiten het vliegseizoen van de vleermuis (ongeveer van april tot oktober) de werkzaamheden uit te voeren.
Er wordt geen ecologische quickscan nodig geacht, maar wel een ecologische begeleiding (op basis van de gedragscode van stadswerk) bij aanvang van of kort voor de werkzaamheden. Hierdoor kunnen eventuele beschermde soorten (het meest aannemelijk een broedende vogel) worden gespot in de eventuele beplanting op de berging. Bij eventuele aanwezigheid van bijvoorbeeld een broedende vogel wordt er, afhankelijk van of er gestart wordt in of kort voor het broedseizoen, gevraagd om onder ecologische begeleiding broedplaatsen onaantrekkelijk te maken. Dit wordt als voorwaarde opgenomen in de vergunning.
Er wordt rekening gehouden met de algemene zorgplicht (ook voor niet beschermde soorten) conform artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming. Onder zorgplicht valt: dood en beschadig/verwond geen dieren. Bij het aantreffen van gewervelde dieren wordt overlegd met een ecologisch deskundige hoe deze op een veilige afstand van de werkzaamheden te verplaatsen, of hoe de werkzaamheden voorgezet kunnen worden.
Groene Hoofdstructuur (eco)
De Driemanschapskade valt onder de Groene Hoofdstructuur (eco). Bij vaststelling van de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is besloten dat ruimtelijke ontwikkelingsprojecten die ingrijpen in de Groen Hoofdstructuur voortan een groenparagraaf dient te bevatten, die inhoudelijk en financieel onderbouwd wordt, en die ook inzicht geeft in de mate waarin het plan bijdraagt aan de gewenste kwaliteit (het referentiebeeld) van het betreffende deel van de Groene Hoofdstructuur. Omdat het project niet binnen de Groene Hoofdstructuur (eco) ligt, wordt een groenparagraaf niet verplicht.
Conclusie
Een ecologische begeleiding wordt als voorwaarde in het besluit opgenomen. Het aspect ecologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
In het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en leidingen. Derhalve dienen er geen verdere maatregelen te worden genomen.
Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies zoals woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.
Het plangebied kan worden getypeerd als rustige woonwijk. Bij de Omgevingsdienst zijn geen bedrijfsactiviteiten bekend in de directe (woon)omgeving van de nieuwe woning. Op meer dan 60 meter afstand van de woning is het Hoogspanningsstation van Leiden bekend Er is beoordeeld dat er geen belemmeringen zijn om de woning op deze locatie te realiseren in een rustige woonwijk.
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Tevens zorgt de nieuwe ontwikkeling niet voor een belemmering in de bedrijfsactiviteiten van de omliggende bedrijven.
Het Besluit op de ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
De nieuwe wordt op een bestaande berging geplaatst. De woning raakt daarmee de bodem niet. De buitenruimte is al in gebruik als tuin, behorende bij de woning. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is niet nodig.
Het aspect bodem staat de uitvoering van het plan niet in de weg
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen door bedrijven, het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen, spoorwegen en door buisleidingen en het gebruik van luchthavens.
Ten behoeve van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaand figuur betreft hier een uitsnede van.
Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart. Buisleiding t.p.v. rode streeplijn
Hieruit kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting;
- Het plangebied ligt niet binnen de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen;
- Het plangebied op circa 3,5 kilometer van de Rijksweg A4 is gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De A4 heeft immers als gevolg van het transport van toxische vloeistoffen (LT3- stoffen) een invloedsgebied van meer dan 4 kilometer. Op de ligging binnen het invloedsgebied wordt na deze opsomming nader ingegaan
Het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen. De hoge druk aardgasleidingen W515-03 en W515-05 ten zuiden, langs de Willem de Zwijgerlaan, kennen een invloedsgebied van 70 meter en reiken niet tot binnen het plangebied.
Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de Rijksweg A4 een invloedsgebied van meer dan 4 kilometer. Het plangebied is daarmee gelegen binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A4, maar ruim buiten het relevante deel van het invloedsgebied vanwege het transport van GF3- stoffen. De Rijksweg A4 is gelegen op meer dan 200 meter van het plangebied. Een verantwoording en berekening van het groepsrisico is op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes niet vereist. Wel dienen de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid te worden beschouwd.
Beschouwing rampbestrijding en zelfredzaamheid calamiteit met LT3-stoffen op A4
Ten behoeve van de aspecten rampbestrijding en zelfredzaamheid is het volgende scenario beschouwd:
Scenario
Bij een calamiteit bij een tankwagen met een toxische vloeistof (LT3-stoffen) kan de inhoud vrijkomen. Hierbij komen de toxische stoffen vrij in de vorm van een plas. Bij een toxische plas zal deze vervolgens (gedeeltelijk) verdampen, waarbij een toxische wolk wordt gevormd. Deze toxische wolk kan afhankelijk van de windrichting en de weersomstandigheden richting het plangebied drijven en over het plangebied komen te liggen.
Bestrijdbaarheid
Bij het vrijkomen van een toxische gaswolk kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn. De aanwezigheid van bluswatervoorzieningen binnen het plangebied is met het oog op een toxische scenario niet relevant.
Ook ten aanzien van de bereikbaarheid is bij een toxisch scenario met name de bereikbaarheid van de risicobron maatgevend. De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten.
Mobiliteit van de aanwezigen
De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Het voorgenomen initiatief betreft de realisatie van acht tiny houses. Uitgangspunt is dat de personen zelfredzaam zijn.
Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen
Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten. Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Aangenomen wordt dat personen die zich binnen in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden een 10 keer zo lage kans hebben te overlijden als personen die zich bevinden in de buitenlucht (PGS3). Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de weg is schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie kunnen worden gesloten. Indien desalniettemin bij een toxische wolk door de hulpdiensten wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dat personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Hiervoor is het nodig dat er haaks op elkaar staande vluchtwegen beschikbaar zijn, die van de bron af gericht zijn. Deze wegen mogen niet doodlopend zijn. De huidige infrastructuur biedt hiervoor voldoende mogelijkheden. Gerichte risicocommunicatie met bewoners en tevens ook bezoekers van het winkelcentrum (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten).
Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kent grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moet op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven.
Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden.
De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de "Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden" vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor, voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en Luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden.
Gelet op het gestelde in de Wet geluidhinder heeft het plan betrekking op een geluidsgevoelige bestemming. Het plan grenst aan de Driemanschapskade (fietspad) en in de directe omgeving is de Koningstraat. Op ruime afstand ligt de autoweg Willem de Zwijgerlaan en de Maresingel.
De Koningstraat is opgenomen in de RVMK met een zeer geringe verkeersintensiteit.
Het wegverkeerslawaai en het railverkeerslawaai kennen geen beperkingen voor een woning op deze locatie.
Het aspect geluid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Hoofdstuk 5 Titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. Nieuwe plannen moeten aan de normen voor de luchtkwaliteit worden getoetst.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Het plan heeft betrekking op de realisatie van één woning. Dit is een klein ruimtelijk plan waarbij geen verslechtering van de luchtkwaliteit optreedt. Het plan draagt niet in betekende mate bij en heeft geen negatieve effecten op de gezondheid. Het betreft een NIBM project, dat zonder verdere toetsing aan de luchtkwaliteitseisen kan worden uitgevoerd. In het kader van de goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of op deze locatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit is het geval, want de concentratie stikstofdioxide en fijnstof ligt op deze locatie ruim onder de EU-grenswaarde. Er is daarom geen belemmering voor dit plan met betrekking tot de luchtkwaliteit.
Het plan voldoet aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen.
Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Voordat een ontwikkeling wordt gerealiseerd, moet worden beoordeeld of de voorgenomen activiteit nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Dit staat in het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.). Uit diverse jurisprudentie over het begrip stedelijke ontwikkeling in relatie tot het Besluit m.e.r. blijkt dat niet alleen de omvang van de wijziging, maar ook de vigerende bestemming van het gebied een rol speelt bij het bepalen of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Het gaat om het realiseren van een woning in bestaand stedelijk gebied in Leiden, Het realisaren van dit plan is te kleinschalig van aard om te kunnen beschouwen als een (wijziging) van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in lijst D (D 11.2) van het Besluit m.e.r. Het Besluit is voor dit plan niet van toepassing.
Het Besluit is voor dit plan niet van toepassing. Voor dit plan bestaan geen verplichtingen op basis van dit Besluit. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Het beleidskader wordt in dit geval weergegeven door het vigerende bestemmingsplan Leiden Noord. Daarnaast wordt de ontwikkeling ook getoetst aan het Ontwikkelperspectief Leiden Noord.
Het Ontwikkelperspectief Leiden Noord (2021) 'We bouwen voort aan Leiden-Noord' biedt richting om ontwikkelingen in de wijk te begeleiden. Daarnaast biedt het Ontwikkelperspectief handvatten op basis waarvan de gemeenteraad en bewoners initiatieven kunnen toetsen en is het een uitnodigend perspectief voor ontwikkelende partijen. Het Ontwikkelperspectief is bedoeld om initiatieven te stimuleren die bijdragen aan ambities voor de fysieke leefomgeving van Leiden-Noord en kan daarnaast ook als vliegwiel dienen voor de aanpak van sociaal maatschappelijke initiatieven.
Om tot het gewenste toekomstbeeld voor Leiden-Noord te komen, zijn vier bouwstenen opgesteld. Deze bouwstenen vormen samen het fundament van Leiden-Noord in 2040:
1. Divers en dynamisch met als doel het ontwikkelen van een grote diversiteit aan verschillende typen woningen met oog voor betaalbaarheid. Daarnaast is het doel om bestaande- en nieuwe herkenbare identiteiten per buurt te creëren.
2. Sociaal krachtig en gezond met als doel om een levendige wijk met verschillende functies te creëren.
3. Groen en duurzaam met als doel om de wijk voor te bereiden op klimaatverandering.
4. Verbonden en ontsloten met als doel prioriteit te geven aan langzaam verkeer en vervoer. Vergroten van de verblijfskwaliteit en woonkwaliteit in de straten.
De woning past binnen het bouwvlak van de berging en daarmee heeft de bouwmassa geen impact op de openbare ruimte. De woning heeft een toegevoegde waarde voor deze omgeving en kan de kwaliteit van deze locatie verbeteren. De woning grenst aan de Driemanschapskade, bestemd voor langzaam verkeer. De woning is zichtbaar vanaf deze kade.
De woning ligt in het Noorderkwartier. Hoewel op een relatief kleine schaal, wordt de woningvoorraad voor een speciale doelgroep vergroot. Middels inbreiding is op deze locatie het realiseren van één woning passend geacht. De uitwerking is beoordeeld door de Welstandcommissie van de gemeente Leiden. Geconcludeerd is dat het plan niet in strijd is met de redelijke eisen van Welstand.
Bezonning/schaduw in tuin en op gevel
Nieuwe ontwikkelingen welke 1,5 x de hoogte van bebouwing in de omgeving of gebouwen hoger dan 25 meter zal zijn wordt een bezonningstoets altijd uitgevoerd. Deze ontwikkelingen worden getoetst aan de Haagse bezonningsnorm om de afname in bezonning in kaart te brengen. Ondanks dat deze hoogte niet wordt gehaald is een bezonningstudie gedaan om de bezonning/schaduwwerking als gevolg van de beoogde ontwikkeling inzichtelijk te maken.
De Haagse norm beoordeeld de bezonning van woningen. Deze norm vereist een minimale bezonning van 2 uur waarbij zon op de voor- en achtergevel bij elkaar wordt opgeteld. Gemeten wordt op het midden van de gevel op een hoogte van 75 cm. Voor de bezonning geldt dat 21 oktober (of 19 februari) het meest maatgevend is volgens de norm.
Het pand aan de Molenstraat 1(a) heeft de voorgevel vrijwel op het zuiden. Hiermee staat deze gevel voor het overgrote deel van de dag in de zon. In Bijlage 4 Bezonningsstudie is te zien dat tussen ca. 14.15u en 16.00u schaduw op de gevel valt als gevolg van bebouwing in de omgeving. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de Haagse Bezonningsnorm. De achterzijde van de woningen –tuinzijde – geldt voor deze woning en ook de woningen van de Koningstraat 37-37H zelf dat deze vrijwel de gehele dag in de schaduw liggen. Als gevolg hiervan heeft de nieuwbouw geen of slechts in zeer geringe mate effect.
Voor wat betreft bezonning in de tuinen zijn er geen concrete normen. Voor de invloed van het bouwplan op de bezonning van de tuinen is op de laatste pagina een gecombineerde schaduwstudie te zien. Hierin is het effect op schaduwwerking in de tuinen te zien op 21 juni. Te zien is dat het gebouw in de loop van de middag een schaduw begint te werpen op de tuinen. De afname van zon of toename van schaduw is beoordeeld als niet onevenredig wat inhoudt dat de afname van zon/toename van schaduw acceptabel en niet uit proportie is.
Privacy en uitzicht
Er is in Bijlage 5 Uitzicht inzichtelijk gemaakt wat effect van de ontwikkeling is op het uitzicht. Als gevolg van het plan neemt een klein deel van het uitzicht af voor belendende percelen. De impact van de ontwikkeling op uitzicht is beperkt en wordt daarmee beoordeeld als niet onevenredig. De afname van het uitzicht is daarmee als acceptabel beoordeeld.
Regionale mobiliteitsagenda
De vigerende regionale ambities zijn vastgesteld in de 'Inhoudelijke Agenda 2016-2020' van Holland Rijnland (16 december 2015). Deze agenda benoemt de speerpunten die in verschillende coalities worden opgepakt. Holland Rijnland is een netwerkorganisatie en heeft als opdracht: "zorgdragen binnen de regio voor een optimale verbinding, ontmoeting en samenwerking op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied".
Twee van de vier verwoorde ambities hebben een relatie met de opgaven voor mobiliteit namelijk "koploper in het toepassen van economische en technologische innovaties" en een "aantrekkelijke en vitale woon- en leefomgeving". Enkele van de bijbehorende speerpunten van Holland Rijnland zijn het beter benutten van het regionaal mobiliteitsnetwerk en ondersteuning van de gemeenten bij het verwerven van subsidies (regionale projecten), strategische verkenningen en kennisdelen. Als uitwerking van het speerpunt mobiliteit heeft Holland Rijnland een knelpuntenanalyse uitgewerkt. Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige) mobiliteitskansen en- knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, zowel ruimtelijk-economisch als infrastructureel evenals met diverse trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de knelpunten en kansen. Op basis van bovenstaande analyses en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld.
Subsidieaanvragen voor regionale infrastructurele projecten in het kader van de Subsidieregeling Mobiliteit dienen ingedient te worden de vorm van een zogenaamde Regionale Gebiedsagenda Mobiliteit voor de komende vier jaar. Bovenstaande strategie (en daarmee de keuzes en uiteindelijk de uitvoeringsprojecten) is daarom nader uitgewerkt in de 'Gebiedsagenda Mobiliteit 2020-2023'.
Mobiliteitsnota
De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Vooruitlopend op de Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat we aan de vooravond staan van transities zoals voor energie, klimaat en daarmee ook voor mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.
Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kunnen we concluderen dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat ons autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik houden we onze stad leefbaar en bereikbaar en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit noemen we modal shift. We zorgen ervoor dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.
Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:
Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.
Parkeervisie 2020-2030
Op 16 juli 2020 heeft de gemeenteraad (Rv.nr. 20.0038) de Parkeervisie 2020 – 2030 vastgesteld. Hierin is de visie op zowel autoparkeren als op fietsparkeren in de gemeente Leiden vastgelegd.
Duurzame, schone vervoersvormen zoals het openbaar vervoer, de fiets en de voetganger krijgen voorrang, de auto krijgt een minder prominente rol in de stad. Met oog voor de verschillende leefgebieden in de stad is gekozen voor maatwerk bij autoparkeren. Nieuw is een flexibele parkeernorm voor de auto bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een gebouw. Niet één parkeernorm voor heel Leiden, maar de mogelijkheid om per gebied, functie en doelgroep te differentiëren. De gemeente Leiden staat voor een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, waardoor aangestuurd wordt op minder geparkeerde auto's op straat. Bij nieuwbouw is parkeren op eigen terrein uitgangspunt. Een nieuw onderdeel in de vastgestelde parkeervisie is de fietsparkeernorm: bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een bestaand gebouw is een aantal fietsparkeerplaatsen vereist. De fietsparkeernorm geeft de fietser garantie op voldoende en goede stallingsplaats.
Het plangebied is gelegen in de 'eerste schil rond de binnenstad'. De belangrijkste beleidsuitgangspunten van deze zone zijn:
- Op basis van stresstesten – dat zijn onderzoeken naar wateroverlast, hitte, droogte en overstroming – heft de gemeente straatparkeerplaatsen op. In het beste geval gebeurt dit wanneer de parkeerdruk het toelaat, maar in gesprek met de buurt kan hiervan worden afgeweken. Leiden gaat parkeren door bewoners mogelijk meer op afstand invullen en liefst op eigen terrein of in gebouwde voorzieningen.
- Overloop van bewonersparkeren vanuit de binnenstad blijft bestaan totdat vraag en aanbod in de binnenstad met elkaar in balans zijn. Aanpassing van het parkeerregime moet wijkvreemde parkeerders weren.
- De kosten van het parkeren helpen het aantal interne autoverplaatsingen in de stad te verminderen.
- In de omgeving van (H)OV-locaties krijgen nieuwbouw en gebouwen die een andere functie krijgen op een verantwoorde manier minder parkeerplaatsen.
- Het aantal parkeervergunningen wordt beperkt. Bewoners mogen maximaal twee auto’s in de openbare ruimte parkeren.
De in de visie ter zake voorgeschreven maatregelen worden gefaseerd ingevoerd.
Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020
In het bestemmingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling onevenredige gevolgen voor de omgeving oplevert.
Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen voor auto- en fietsparkeren zijn, heeft het college van B&W op 17 juli 2020 de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' vastgesteld. De beleidsregels hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid en de kwaliteit van benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.
De woning wordt ontsloten vanaf de achtertuin. Deze is te bereiken vanaf de Driemanschapskade per fiets of te voet. (Vracht)autoverkeer en hulpdiensten kunnen bij de woning vanaf de Koningstraat en/of Molenstraat, op eenzelfde manier als dat de andere woningen van Koningstraat 37 bereikt kunnen worden.
Fietsparkeren
Een nieuw appartement vraagt om een norm van twee nieuwe fietsparkeerplaatsen voor bewoners en 0,5 fietsparkeerplekken voor bezoekers. Afgerond zijn dit drie fietsparkeerplaatsen. Deze worden toegevoegd naast de bestaande fietsparkeerplekken voor de andere woningen aan de Koningstraat 37. De fietsparkeerplekken komen in de achtertuin. Het is voldoende aannemelijk gemaakt dat hier ruimte voor is.
Autoparkeren
Het plan ligt in het gebied de 'Eerste schil rond de binnenstad'. Voor een huurwoning, kleiner dan 65 m2 , wordt er gerekend met een parkeernorm van 0,4 parkeerplaatsen voor de bewoners, waarvan 0,1 parkeerplaats voor bezoekers. Dit kan worden afgerond naar 0. Er ontstaat geen nieuwe parkeereis welke dient te worden opgelost op eigen terrein. Geconcludeerd is dat de parkeerdruk in de wijk hiermee niet onevenredig toeneemt.
De verkeer- en parkeeraspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Beleid waterschap
Waterbeheerplan 5
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.
Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.
Keur en uitvoeringsregels
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Waterkeringen
Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.
Verharding onbebouwde gronden
Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 5.00 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 5.000 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.
Water en ruimtelijke ordening
Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.
Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is de waterbeheerder van onder andere de gemeente Leiden en is belast met het waarborgen van de kwaliteit van het water en met de bescherming van waterbouwkundige werken. Zij toets aanvragen voor een omgevingsvergunning aan hun verordening, het Keur. Het Keur bevat regels voor de bescherming van o.a. waterkeringen, dijken en geeft het criterium voor watercompensatie.
Het Hoogheemraadschap hanteert bij nieuw ingediende plannen een oppervlaktecriterium van 500 m². Dit houdt in dat watercompensatie is vereist als sprake is van een nieuwe verharding van 500 m² of meer. Het verharde oppervlak dient dan binnen het plangebied of elders te worden gecompenseerd.
Gelet op dat er niet meer wordt verhard dan in de bestaande situatie, is compensatie in de vorm van reserveren van extra open water niet nodig.
Conclusie
Het aspect Water staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Op grond van artikel 2.10, lid 1 onder c Wabo dient een omgevingsvergunning geweigerd te worden voor aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan en er geen vergunningverlening mogelijk is met toepassing van artikel 2.12 Wabo.
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend na het voeren van een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij gelden drie mogelijkheden:
Het plan is strijdig met het bestemmingsplan. Voor dit bouwplan is in het Besluit omgevingsrecht geen mogelijkheid opgenomen voor een buitenplanse afwijking.
Daarmee is de juiste juridisch-planologische procedure voor het mogelijk maken van het ingediende bouwplan, het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o Wabo.
Het betreft een uitgebreide procedure. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit met deze ruimtelijke onderbouwing zes weken ter inzage wordt gelegd voor het indienen van zienswijzen. Eenieder kan gedurende die termijn een zienswijze indienen. De zienswijzen worden beantwoord in een zienswijzennota. Als gevolg van ingediende zienswijzen kan een omgevingsvergunning worden geweigerd. De aanvrager kan dan een aangepaste aanvraag indienen.
Geven de zienswijzen geen aanleiding de omgevingsvergunning te weigeren, dan kunnen de indieners van de zienswijzen door de raadscommissie worden gehoord. De raadscommissie neemt een besluit op de zienswijzen en in voorkomende gevallen over het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen. Indien geen zienswijzen ingediend worden, kan direct na de ter inzage legging van het ontwerpbesluit een omgevingsvergunning verleend worden.
De omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de beroepstermijn van zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd en nadat deze langs elektronische weg kenbaar is gemaakt. Tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning kan rechtstreeks beroep worden aangetekend bij
de rechtbank gedurende een termijn van zes weken na publicatie van de vergunning.
Bij de toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º is in sommige gevallen een verklaring van geen bedenkingen vereist.
De Wabo biedt de raad op grond van artikel 6.5, derde lid Bor de mogelijkheid om een lijst van categorieën van gevallen vast te stellen, waarvoor een verklaring van geen bedenkingen van de raad niet is vereist. Met een dergelijke lijst kan de raad er voor zorgen dat het geen verklaring hoeft af te geven voor strijdige ruimtelijke activiteiten met een zeer beperkt planologisch belang, of activiteiten waarover de raad reeds eerder heeft besloten in de vorm van een gebiedsvisie, wijkontwikkelingsplan, stedenbouwkundig masterplan of soortgelijk ruimtelijk kader.
Op 17 november 2017 heeft de raad van Leiden besloten (RV 17.0100) een lijst met categorieën van gevallen vast te stellen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist. Deze lijst wordt periodiek herzien.
Geconcludeerd is dat er op grond van deze lijst geen verklaring van geen bedenkingen nodig is van de gemeenteraad. Op grond van lid 5 is er geen verklaring van geen bedenkingen nodig, nu het gaat om een planvoornemen voor het realiseren van minder dan 10 woningen in bestaand stedelijk gebied en geen kaderbesluit of uitvoeringsbesluit door de gemeenteraad is vastgesteld.
Ook valt het planvoornemen niet onder de uitzonderingen, waarvoor wél een vvgb vereist zou zijn.
In de ruimtelijke ordening is sprake van veel publiekelijke belangen. Het is dan ook noodzakelijk om aan te geven in hoeverre de voorgestane plannen financieel haalbaar zijn en wie de risicodragende partij is. Dit hoofdstuk geeft daarin inzage.
De aanvrager draagt de kosten voor de realisering van het project. De gemeente Leiden doet geen investeringen.
In artikel 6.12 lid 1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro. Het plan is niet aan te merken als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. Er hoeft derhalve geen exploitatieplan worden opgesteld.
De plankosten worden in rekening gebracht op basis van de Legesverordening.
Bij het opstellen van deze ontwerp omgevingsvergunning hoort een belangenafweging. In zo'n belangenafweging worden alle belangen tegen elkaar afgewogen om uiteindelijk tot een besluit te komen.
De stichting SHWJ, de rechthebbende organisatie op deze gronden, is in mei 2022 met een memo langs de deuren gegaan. Hierop zijn verschillende reacties binnengekomen via de gemeente Leiden. Deze reacties zijn meegenomen in de overweging om al dan niet medewerking te verlenen met het verlenen van de omgevingsvergunning. Antwoorden op deze reacties zijn tevens verwerkt in deze ruimtelijke onderbouwing. Een toelichting op de aspecten bezonning, privacy en uitzicht is te vinden onder 4.7.2 Onderzoeksresultaten. Het aspect ecologie wordt toegelicht onder 4.3.2 Onderzoeksresultaten.
Omdat tussen aanvraag omgevingsvergunning en ter inzage legging van het ontwerp besluit meer dan een jaar tussenzit heeft de architect rond maart 2023 de buurt nogmaals op de hoogte gebracht van de ontwikkeling middels een informatieve brief. Deze is te raadplegen in Bijlage 3 Informatiebrief naar omwonenden. Hierin wordt het planvoornemen nogmaals toegelicht en zijn de aspecten als privacy, uitzicht, bezonning en ecologie besproken.
Gedurende een zienswijzentermijn kan eenieder zijn of haar belang bij het college kenbaar maken alvorens de een besluit wordt genomen over verlening van de omgevingsvergunning.
Via publicaties in de Staatscourant en de Stadskrant zal de termijn van terinzage legging van de ontwerp omgevingsverguning worden aangekondigd. Een ieder wordt tijdens deze periode van zes weken in de gelegenheid gesteld om een zienswijze tegen het voorgenomen plan kenbaar te maken.
De ontwerp omgevingsvergunning alsmede de ontwerp verklaring van geen bedenkingen zal gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie worden gelegd. In die termijn kan eenieder een zienswijze met betrekking tot het ontwerp indienen. Op deze manier kunnen belangen die bij de uiteindelijke besluitvorming betrokken moeten worden ingebracht worden.
De beantwoording van eventuele zienswijzen vindt plaats in een zienswijzennota. Deze zienswijzennota vormt een onderdeel van het uiteindelijke besluit tot al dan niet verlening van de omgevingsvergunning.