Plan: | Kantoorschip Groenewegen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.OV00121-0301 |
Op 16 september 2018 is er een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend ingediend ten behoeve een vaste locatie voor het historische kantoorschip van de gebroeders Groenewegen.
De aanvraag is in strijd met de regels uit het vigerende bestemmingsplan 'Binnenstad', waardoor de aanvraag tevens gezien moet worden als een verzoek om af te wijken van het (vigerende) bestemmingsplan. In dit geval kan alleen worden afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van de zogenaamde 'uitgebreide Wabo-procedure' (art. 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 Wabo).
Om te kunnen afwijken moet uit een zogenaamde 'ruimtelijke onderbouwing' blijken dat het project getuigt van een goede ruimtelijke ordening. Het college van burgemeester en wethouders is voornemens om mee te werken aan deze aanvraag.
Het projectgebied is gelegen op het water (Galgewater) nabij het Rembrandtpark. Het projectgebied is kadastraal bekend als sectie F, nummer 2698 te Leiden. De beoogde locatie van het kantoorschip is gelegen naast de twee ligplaatsen van de woonschepen op de adressen Rembrandtpark 1 en Galgewater 44a.
Op de onderstaande afbeelding is het projectgebied weergegeven.
Het projectgebied (rood omkaderd)
Voor een exacte weergave van het projectgebied verwijzen wij u naar bijlage 1 (plancontour), behorende bij deze ruimtelijke onderbouwing c.q. omgevingsvergunning.
Voor het projectgebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeert op dit moment het volgende bestemmingsplan:
Naam bestemmingsplan | Vastgesteld | Raad van State | |
Binnenstad | 28 september 2017 | - | |
Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening | 31 mei 2018 | - |
Het kantoorschip ligt op gronden met de (enkel)bestemming Water (artikel 14). Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2 (artikel 18) en Waarde - Cultuurhistorie (artikel 20) van toepassing. Tevens ligt het proectgebied binnen de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' en beschikt een deel van het projectgebied over de nadere functieaanduiding: 'specifieke vorm van water - ligplaats bedrijfsvaartuig'.
De gronden met de bestemming Water, zijn bestemd voor o.a.:
....
m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - ligplaats bedrijfsvaartuig' tevens bestemd voor aanlegplaatsen van rondvaartboten;
met de daarbij behorende oeverbeschoeingen, aanmeermogelijkheden, ondergrondse kabels en leidingen.
Het kantoorschip van de gebroeders Groenewegen betreft geen bedrijfsvaartuig meer. Hierbij is aangesloten op de definities die gehanteerd worden in de Bedrijfs- en pleziervaartuigenverordening Leiden 2017 (RV 18.0017)1 . Derhalve past het kantoorschip niet binnen de bestemmingsomschrijving (eerste lid), behorende bij artikel 14 (Water).
Het plan is dan ook in strijd met artikel 14, eerste lid van het vigerende bestemmingsplan 'Binnenstad'.
Naast het feit dat het voorgenomen gebruik in strijd is met het bestemmingsplan is het kantoorschip ook in strijd met de algemene aanduidingsregels, én in het bijzonder de vrijwaringszone - molenbiotoop (artikel 26, eerste lid). Artikel 26, eerste lid, onder 1, onder a, bepaalt dat binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht, of beplanting aanwezig mag zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek. Het kantoorschip is gelet op zijn omvang en hoogte in strijd met deze bepaling.
Er zijn verder geen strijdigheden met het bestemmingsplan 'Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening'. Het bouwplan zorgt niet voor een extra op te lossen parkeereis.
Het projectgebied waar deze omgevingsvergunning betrekking op heeft valt, zoals in paragraaf 1.2 aangegeven, in de Academiewijk, in de binnenstad van Leiden. Hieronder wordt kort de (ontstaans)geschiedenis van Leiden en van het specifieke projectgebied uiteengezet. Vervolgens wordt nog de huidige situatie beschreven.
Na de vorming van de strandwallen en de geleidelijke zeespiegelstijging, vanaf circa 5.000 jaar geleden, werd het Hollandse landschap steeds meer afgezonderd van de directe invloeden van zee. Na het steeds verder dichtslibben van riviermondingen in de strandwallen, verzoette het milieu en ontstond langzaam een dik veenpakket: het Holland Laagpakket. Rondom Leiden bleef de Oude Rijn een grote rol spelen in de vorming van de ondergrond. De rivier verlegde haar oever regelmatig en zette aan weerszijden grote hoeveelheden klei en zand af. Achter deze oeverafzettingen ontstonden relatief hoog gelegen kreek- en geulsystemen, waar eveneens klei en zand werden afgezet. Deze oeverafzettingen vormden vanwege de hogere ligging en stevigere ondergrond van oudsher een ideale vestingsplaatsen.
In de Romeinse tijd vormde de Rijn de noordelijke grens van het Romeinse Rijk, ook bekend als de Limes. Ter verdediging van deze grens bouwden de Romeinen op de zuidelijke oever van de Rijn een groot aantal legerforten, ook wel 'castella' genoemd, die onderling bereikbaar waren via de Limesweg. Gevonden resten van de Limesweg en Romeinse bewoning in de Leidse binnenstad zijn tot nu toe schaars. In 1993 is een opgraving uitgevoerd rondom de Hogewoerd. De vroegste bewoning dateert uit de tweede helft van de 1ste eeuw AD, en eindigde rond het midden van de 3de eeuw AD. Het is aannemelijk dat deze nederzetting in de nabijheid van de Limesweg lag.
Het Galgewater vormt het deel van de Rijn waar deze de historische binnenstad verlaat. Dit deel van de binnenstad, daterend uit de 17de eeuw is gelegen op de plek waar even verderop de Witte Singel uitmondt in de Rijn. Langs de singel is het Rembrandtpark aanwezig dat grenst aan de voormalige Zeevaarstschool, wat inmiddels in gebruik is als kantoor. Het Noordeinde is een historische uitvalsweg waar langs een bebouwingslint is ontstaan met historische panden. Langs het Galgewater staat vooral bebouwing uit de stadsvernieuwingsperiode. De Weddesteeg, die overgaat in de Rembrandtbrug en aansluit op de Oude Morsch, aan de overzijde van het water, bestaat uit een pleintje dat wordt gevormd door de voormalige Zeevaartschool en een monumentaal pand, met hofbebouwing (voormalige kazerne).
Het profiel van het Galgenwater is hier relatief breed omdat het geen onderdeel meer is van de singelstructuur maar deel uitmaakt van de Rijnnloop. De hoek van de Singel met het Galgewater is een oud bolwerk met poort van de 17e eeuwse verstingwerken. Ook heeft er een molen gestaan. Aan het Galgewater liggen diverse andere woonschepen en historische vaartuigen. Tussen het water en het pleintje van de Rembrandtsplaats ligt een groenstrook met een inrichting die naar oude historische poort refereert.
De historie van deze plek (en de stad) is niet duidelijk voelbaar en zichtbaar: De fundamenten van de Witte Poort zijn wel zichtbaar in de openbare ruimte van de Rembrandtplaats verwerkt. Van de bebouwing uit de 17e eeuw uit de omgeving is weinig over. In de 19e eeuw en in een groot deel van de 20e eeuw waren bedrijfspanden op de locatie aanwezig, waaronder loodsen.
De beoogde locatie aan het Galgewater is gelegen binnen het beschermd stadsgezicht. De locatie bestaat in de huidige toestand uit water en betreft openbaar (toegankelijk) vaarwater.
Op dit moment betreft het openbaar water, waar vroeger een ligplaats voor een bedrijfsvaartuig aanwezig was. Deze ligplaats is nog steeds aanwezig in het huidige vigerende bestemmingsplan. Deze ligplaats is echter uit het ligplaatsenplan geschrapt bij de vaststelling van de bedrijfs- en pleziervaartuigen verordening in 2017. Het kantoorschip betreft geen bedrijfsvaartuig en is ook groter dan de weergegeven ligplaats in het bestemmingsplan.
Het bouwplan zoals dat op 16 september 2018 is ingediend bij de gemeente ziet op het realiseren van een vaste locatie voor het voormalige kantoorschip van de gebroeders Groenewegen op het Galgewater, nabij het Rembrandtpark. Het kantoorschip zal op deze vaste locatie door vrijwilligers worden geconsolideerd en vervolgens op gezette tijden worden opengesteld voor het publiek. Dit openstellen zal voornamelijk gebeuren op de open monumentendag, tijdens het Leids ontzet en rondom nautische evenementen in en rondom Leiden. Het kantoorschip krijgt daarmee een soort van museumfunctie op gezette tijden.
Het kantoorschip heeft een totale lengte van circa 17 meter en is circa 4,20 meter breed. De opbouwen aan weerszijden van het schip steken 3.25 meter uit boven het water. Tussen de opbouwen is de oude hijskraan aanwezig. Het Kantoorschip wordt vastgemaakt c.q. verankerd aan de reeds aanwezige (bestaande) aanmeerpalen en steiger. Er worden derhalve geen nieuwe aanmeerpalen en/of steigers gerealiseerd.
Het Kantoorschip van de gebroeders Groenewegen (gelegen langs het Werninkterrein).
Voor een gedetailleerdere weergave van het bouwplan verwijzen wij u naar Bijlage 2 (bouwplan), behorende bij deze ruimtelijke onderbouwing en omgevingsvergunning.
Gelet op de beperkte schaal en omvang van het bouwplan worden de beleidskaders op Europees en nationaal niveau niet geraakt. Zowel de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2012 (SVIR), als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening 2011 (Barro) staan de uitvoering van dit bouwplan niet in de weg.
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014 en inwerking getreden op 1 augustus 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Deze visie is per 12 januari 2017 geactualiseerd in werking getreden.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening Ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
In de Verordening Ruimte 2014, gelijktijdig met de structuurvisie door d Provinciale Staten vastgesteld, zijn de provinciale belangen uit de structuurvisie verder uitgewerkt in regels. Aan deze regels moeten alle gemeentelijke ruimtelijke plannen voldoen, zo ook bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan.
De Verordening Ruimte bevat regels ten aanzien van het bouwen buiten bestaande stads- en dorpsgebieden en binnen de ecologische hoofdstructuur (EHS), glastuinbouwgebieden, boom- en sierteeltgebieden en bollenteeltgebieden, rijksbufferzones, kasteel- en landgoedbiotopen en provinciale en regionale waterkeringen. Met deze doorgaans rurale thema's heeft het bouwplan beperkte raakvlakken. De voorgenomen locatie maakt geen onderdeel uit van de EHS of van agrarische teeltgebieden. De locatie is geheel gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en is tevens gelegen binnen het beschermingsgebied van het netwerk recreatieve vaarwegen (artikel 2.1.9).
Ondanks de ligging binnen het beschermingsgebied van het netwerk recreatieve vaarwegen kan de voorgenomen ontwikkeling gewoon doorgang vinden. De ontwikkeling levert geen onevenredige beperking op van de recreatieve bevaarbaarheid van de vaarweg. Het water (Rijn/Galgewater) is ter plaatse erg breed (55 meter van wal- tot walkant). De vrije doorvaarbaarheid is op dit moment circa 33/34 meter, met inachtneming van reeds bestaande (planologische) ligplaatsen en aanmeermogelijkheden. De komst van het kantoorschip zorgt er niet voor dat de doorvaarbaarheid ter plaatse verder afneemt.
De Verordening Ruimte bevat verder regels over nieuwe kantorenlocaties en (perifere) detailhandel, telkens gericht op het voorkomen van een ongebalanceerde verdeling en/of overschot van kantoor- en detailhandelsruimte. Ook bevat de verordening in het verlengde van de in 2012 geïntroduceerde 'Ladder voor duurzame verstedelijking' regels om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen inzichtelijk te maken of er een actuele behoefte bestaat voor het nieuwbouwprogramma en of die gerealiseerd kan worden binnen het bestaand stedelijk gebied. Het project op de voorgenomen locatie becat echter geen kantoor- en/of detailhandelsruimte, alsmede woningbouw.
In artikel 2.3.3. van de Verordening Ruimte 2014 staan regels die zien op het beschermen van de vrije windvang en het zicht op traditionele (wind)molens. Daartoe moet bij elke omgevingsvergunning in afwijkingvan het bestemmingsplan rekening worden gehouden met de zogeheten molenbiotoop rondom die molens. De molenbiotoop heeft een radius van 400 meter vanaf het middenpunt van de molen. De voorgenomen locatie ligt op circa 65 meter van de dichtsbijzijnde traditionele (wind)molen, Molen de Put, gelegen aan de Park de Put en valt daarmee binnen de beschermde werking.
Omdat de voorgenomen locatie binnen de beschermde werking van de molenbiotoop valt is het in basis niet toegestaan dat er binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen nieuwe bebouwing mag worden opgericht die hoger is dan de onderste punt van de verticaal staande wiek. Het kantoorschip, gelegen op het water ligt op circa 0.6 meter onder NAP. De molen staat op circa 1.7 meter boven NAP en het onderste punt van de verticaal staande wiek is gelegen op circa 2.0 meter boven NAP. De hijskraan die op het dek van het kantoorschip staat is hoger dan het onderste punt van de verticaal staande wiek. De provincie Zuid-Holland stelt echter dat het effect van de hijskraan op de (vrije) windvang van de molen verwaarloosbaar is en acht de windverstoring minimaal tot nihil. Op basis van deze conclusie kan de gemeente gebruik maken van de afwijkingsmogelijkheid onder artikel 2.3.3, lid 2, onder a, die een ontwikkeling binnen de molenbiotoop mogelijk maakt zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt. De invloed van het kantoorschip op de vrije windvang en het zicht zijn dermate marginaal dat hier sprake van is. Een verdere ontheffing van de molenbiotoop, van de provincie Zuid-Holland is dan ook niet noodzakelijk. Daarnaast dient de gemeente zelf nog af te wegen of zij in het kader van de strijdigheid met het bestemmingsplan wil afwijken. In dit geval gaat de gemeente mee in het oordeel van de provincie Zuid-Holland. De vrije windvang wordt dermate marginaal tot niet beperkt en de betreffende molenaar heeft geen problemen met het bouwplan, dat afwijken van het bestemmingsplan voor de strijdigheid met de molenbiotoop akkoord is.
In artikel 2.4.4. van de Verordening Ruimte 2014 tot slot, staan regels gericht op de bescherming van de zogenaamde Limes, de vroegere grens van het Romeinse Rijk. De voorgenomen locatie ligt binnen de beschermingszone van de Limes. Binnen deze beschermingszone mag ter bescherming van eventuele archeologische resten niet zomaar in de grond worden geroerd. Bij de uitvoering van het plan wordt echter niet in de bodem geroerd. Daarmee is het plan dan ook niet in strijd met de Verordening Ruimte 2014.
Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2025 vastgesteld (RV 09.0130). Deze structuurvisie is bij raadsbesluit van 1 december 2011 herzien (RV 11.0104). De structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: Leiden stad van ontdekkingen. Op de punten die niet in deze structuurvisie zijn opgenomen, is de Boomgaard van Kennis van toepassing. Voor de overige aspecten is de structuurvisie is hiervan de ruimtelijke vertaling. Daarnaast is bij het opstellen van de structuurvisie gebruik gemaakt van de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland. De prioriteiten die in de Regionale Structuurvisie voor Leiden zijn benoemd, vormen het uitgangspunt van de structuurvisie.
De uitgangspunten van de structuurvisie zijn het bestaande beleid en de ambities en verwachtingen die in overleg met partijen en partners zijn geformuleerd. Dit heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities:
In het coalitieakkoord 2008-2010 heeft de Leidse binnenstad een prominente plek gekregen. De kwaliteit van de binnenstad is één van de ambities van het stadsbestuur, die is vastgesteld in het coalitieakkoord. De kwaliteiten van de binnenstad, als belangrijkste winkelgebied in de regio en visitekaartje voor Leiden worden ook in het coalitieakkoord 2018-2022, Samen maken we de stad, nogmaals onderstreept.
Op 16 juni 2009 heeft de gemeenteraad het Programma Binnenstad vastgesteld. Het doel van het programma Binnenstad is een samenhangende visie en een programma gericht op de verbetering van de kwaliteit van de binnenstad van Leiden. De historische binnenstad is één van de onderscheidende kwaliteiten van de stad. Versterking van deze kwaliteit zal de aantrekkelijkheid van de stad vergroten. Dit maakt de stad niet alleen aantrekkelijk voor inwoners, maar verstrekt tevens de bezoekersfunctie van Leiden aanzienlijk. Per jaar wordt een uitvoeringsprogramma opgesteld waarin alle inspanningen voor het jaar beschreven staan.
Doelstellingen in het programma Binnenstad:
Veder met de Binnenstad is een structuurvisie. Deze visie vervangt niet de Structuurvisie Leiden 2025, maar is een verdieping op het hoofdstuk Binnenstad. De structuurvisie Leiden 2025 en het Programma Binnenstad bevatten de uitgangspunten, onderbouwd met een uitgebreide analyse en verantwoording voor de gekozen ontwikkelrichtingen en doelen van de ruimtelijke ontwikkelingen in de binnenstad. Verder met de Binnenstad is een (nadere) uitwerking van deze uitgangspunten.
Verder met de Binnenstad is een kader voor de ontwikkelingen in de binnenstad:
Op 21 juni 2018 heeft de gemeenteraad van Leiden bij de behandeling van de bedrijfs- en pleziervaartuigenverordening 2017 de motie een speciaal plekje voor een speciaal schip aangenomen (M 18.0017/3). De motie heeft betrekking tot het kantoorschip van de gebroeders Groenewegen en de beoogde locatie aan het Galgewater. De gemeenteraad verzoekt in haar motie, mede gelet op het behoud van nautisch erfgoed, het college om op zoek te gaan naar een geschikte plek voor het historische kantoorschip, met voorkeur nabij de historische haven aan het Galgewater. Het college heeft naar aanleiding van de motie de intentie uitgesproken om de voorgestelde locatie aan het Galgewater planologisch mogelijk te maken middels onderhavige omgevingsvergunning. De intentie is uitgesproken richting de gemeenteraad, die daar mee de motie als afgedaan heeft beschouwt (Commissie Werk en Middelen d.d. 11 december 2018 en gemeenteraad d.d. 18 december 2018).
Op 4 april 2019 heeft de gemeenteraad van Leiden de Nota van Uitgangspunten 'Kantoorschip Groenewegen' vastgesteld (RV 19.0024). In deze Nota van Uitgangspunten heeft de gemeenteraad de belangrijkste ruimtelijke kaders meegegeven waaraan het voorgenomen bouwplan dient te voldoen. De (belangrijkste) ruimtelijke kaders zijn o.a.:
Het voorliggende bouwplan voldoet aan de door de gemeenteraad vastgestelde kaders in de Nota van Uitgangspunten:
In 1992 werd in Valetta door de ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologische Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
In vervolg hierop is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden.
Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeente veranderd. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen.
Het beleid van de provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.
Bij het opstellen van een ruimtelijke plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Visie op Zuid-Holland.
Het archeologische beleid van de gemeente Leiden is vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020 en heeft een juridisch bindende grondslag gekregen in o.a. het paraplubestemmingsplan 'Archeologie'. Bestemmingsplannen stellen het aanvragen van een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden' verplicht bij projecten waarbij over een bepaald oppervlakte en een bepaalde diepte in de grond wordt geroerd. In gebieden waar een lagere archeologische verwachting geldt, is die omgevingsvergunning pas bij grotere diepten en oppervlakten vereist.
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen.
Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van de Unit Monumenten en Archeologie van de gemeente, tel. nr. 071-5167950.
De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.
Indien in het plangebied de bodem wordt verstoord, kan het voorkomen dat tijdens of na de werkzaamheden een archeologische waarneming plaatsvindt. Deze waarneming wordt verricht als onderdeel van de gemeentelijke onderzoeksagenda en wordt uitgevoerd door een archeoloog van de gemeente Leiden. De kosten van dit onderzoek komen niet voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer dient wel de gelegenheid te bieden tot het uitvoeren van deze werkzaamheden. De initiatiefnemer meldt de aanvang van de werkzaamheden dientengevolge uiterlijk drie weken van tevoren aan de gemeente Leiden.
De projectlocatie ligt volgens het vigerende bestemmingsplan 'Binnenstad' in een gebied met een Waarde - Archeologie 2 (artikel 18). Conform de Waarde - Archeologie 2 mogen er geen werkzaamheden, waaronder het oprichten van bouwwwerken, plaatsvinden dieper dan 50 centimeter en over een (totale) oppervlakte groter dan 25m2, zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk c.q. werkzaamheden.
Het voorgenomen bouwplan voldoet vanwege de beperkte aard en omvang, alsmede de ligging op het water niet aan de criteria die gesteld worden. Om die reden hoeft er dan ook geen (verder) archeologisch onderzoek plaats te vinden voorafgaand aan de omgevingsvergunning. Indien tijdens de uitvoering toch zaken worden aangetroffen blijft onverminderd het bepaalde in de paragrafen 4.1.2.2 en 4.1.2.3 van kracht.
Erfgoedwet (2016)
Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.
De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.
Modernisering Monumentenzorg
In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.
Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.
Besluit ruimtelijke ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.
Verordening Ruimte
In de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland zijn regels opgenomen waar ruimtelijke plannen van gemeenten aan moeten voldoen. Onder andere op het gebied van cultuurhistorie zijn er diverse regels opgenomen, bijvoorbeeld op het gebied van archeologie en molenbiotopen.
Erfgoednota 2014-2020
Erfgoednota van de stad:
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
Visie en ambitie:
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
Herbestemming:
Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.
Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)
De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.
Beschermd Stadsgezicht
Het projectgebied is gelegen binnen het beschermde stadsgezicht 'Leiden binnen de Singels'. De aanwijzing van de binnenstad tot beschermd stadsgezicht in 1981 heeft als doel te waarborgen dat er in de toekomst zo zorgvuldig mogelijk wordt omgegaan met de omgeving zoals die door de jaren heen tot stand is gekomen. Hieronder wordt een samenvatting gegeven van de beschrijving van het beschermd stadsgezicht die de basis heeft gevormd voor de aanwijzing, voor zover van toepassing op het projectgebied.
Als kenmerken voor de Leidse binnenstad worden genoemd:
Historische structuur
De locatie van het projectgebied ligt in het beschermd stadsgezicht Leiden binnen de Singels. De Rijn/het Galgewater is de belangrijkste boezemwatergang die centraal door Leiden loopt. De locatie ligt aan het Rembrandtpark, dat onderdeel uitmaakt van het Singelpark. Het schip lag voor de beoogde restauratie op de oorspronkelijke locatie aan het Utrechtse Veer. Het betreft een voormalig bedrijfsvaartuig van een voormalig beurtschippersbedrijf op deze locatie. De ontwikkeling van het bedrijf is kenmerkend voor de cultuurhistorische ontwikkeling van het goederentransport, nauw verbonden met de bedrijvigheid aan het Utrechtse Veer en bepalend voor de cultuurhistorische waarden. De ensemblewerking van het gebouw met het schip aan het Utrechtse Veer is van grote stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden voor de stad Leiden.
Beoordeling
Vanuit erfgoedkundig oogpunt wordt zeker beaamt dat het belangrijk is om het voormalige kantoorschip te behouden en te consolideren en dat dit kantoorschip met recht nautisch erfgoed genoemd kan worden. Erfgoed stelt echter dat het schip op de voorgestelde locatie onwenselijk is en een aantasting vormt van de aanwezige cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht ter plaatse van het Rembrandtpark.
Erfgoed stelt dat de waarde van het kantoorschip mede bepaald werd/wordt door de locatie nabij het voormalige beurtschippersbedrijf aan het Utrechtse Veer. De ontwikkeling van het bedrijf is kenmerkend voor de cultuurhistorische ontwikkeling van het goederentransport. Het pand en het schip vertegenwoordigen hoge cultuurhistorische waarden, waarbij de relatie tussen beide essentieel is en van grote waarde voor Leiden.
De hierboven omschreven relatie ontbreekt nabij het Rembrandtpark, waardoor dit een aantasting oplevert. Er is geen relatie tussen het industriële karakter van het schip en het groene karakter van het park. Daarnaast heeft het kantoorschip een negatieve impact op de zichtlijnen ter plaatse, waarmee de relatie van het park en het water, alsmede het zicht op het water belemmerd wordt.
Ondanks dat het plan vanuit erfgoed oogpunt (gedeeltelijke) onwenselijk is, wordt het belang van het behoud van dit 'nautisch monument', het Kantoorschip, zwaarder gewogen dan de aantasting van de cultuurhistorische waarden ter plaatse van het Rembrandtpark en wordt derhalve vastgehouden aan de voorgenomen locatie.
Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.
Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.
De Wet natuurwetbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen).
Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.
De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.
De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.
Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet natuurbescherming van belang:
Er worden in de Wet Natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:
Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4. Dit beleid verandert deels t.o.v. de. Ffwet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.
Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:
Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.
Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting
De Wnb stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen na te gaan of er bedreigde plant- en diersoorten aanwezig zijn in het projectgebied. Een wijziging van deze wet in februari 2005 stelt gemeenten in staat een gemeentelijke gedragscode voor ecologisch beleid vast te stellen. Als één van de eerste gemeenten in Nederland heeft de gemeente Leiden een dergelijk document opgesteld. Dit document is door het Ministerie van LNV goedgekeurd. Dit document, de 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden' (vastgesteld door B en W op 1 november 2005), is bij B en W-besluit van 4 december 2012 komen te vervallen en vervangen door de gedragscode 'Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting'. Deze gedragscode is opgesteld door Stadswerk en goedgekeurd per 1 januari 2011.
Deze gedragscode dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Het volgen van de gedragscode bij ruimtelijke ontwikkelingen minimaliseert de kans op conflicten met de Wet natuurbescherming.
Een ruimtelijke ontwikkeling kan leiden tot verstoring, aantasting van groeiplaatsen en vernietiging van verblijfplaatsen van soorten die beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming. Activiteiten die mogelijk leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten leiden, zijn in principe verboden, tenzij maatregelen kunnen worden genomen om dit te voorkomen. Daarnaast moeten ook onbeschermde soorten zoveel mogelijk worden ontzien, volgens de "zorgplicht". In planvorming en/of uitvoering dient daarom tijdig rekening te worden gehouden met aanwezigheid van (beschermde) flora en fauna.
Met de plaatsing van het voormalige kantoorschip van de gebroeders Groenewegen op de voorgenomen locatie ontstaan er geen nadelige gevolgen voor de soorten- en de gebiedsbescherming.
Binnen het projectgebied van het Kantoorschip Groenewegen loopt een 50 KV-kaveltracé van Liander. Aan de westzijde van het projectgebied ligt een gestuurde boring met drie HDPE buizen op een diepte van 9 meter -NAP en aan de oostzijde ligt een (ingebaggerde) waterkabel op een diepte van 4.5 meter -NAP (de waterstand is 0.6 meter -NAP).
Het Kantoorschip zelf, betreft een drijvend object en zal gelet op de beperkte diepgang geen hinder c.q. problemen veroozaken voor de aanwezige kabels en leidingen in de bodem. Het Kantoorschip wordt daarnaast verankerd/vastgemaakt aan de bestaande steiger en aanmeerpalen. Er worden dan ook geen nieuwe aanmeerpalen e.d. gerealiseerd om het Kantoorschip aan te bevestigen. Eventuele nieuwe aanmeerpalen e.d. die in de bodem worden geplaatst kunnen hinder veroozaken voor het kabeltracé. Om deze eventuele (nadelige) situatie in de toekomst te voorkomen - het realiseren van nieuwe aanmeerpalen, steigers etc. is aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat niet is toegestaan.
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan vaak om een project dat genoemd is in de bijlage onder D, van het Besluit m.e.r. (categorie D11.2, stedelijk ontwikkelingsproject). Gelet op de locatie van het bouwplan in binnenstedelijk gebied, de aard en omvang van het voorgenomen bouwplan, alsmede gelet op de gestelde drempelwaaren heeft de Omgevingsdienst West-Holland geconcludeerd dat voor onderhavig project geen m.e.r. beoordeling of plan M.E.R. noodzakelijk is. Er kan worden volstaan met een zogeheten vormvrije m.e.r. beoordeling. Deze beoordeling vindt hieronder plaats op een aantal (relevante) thema's.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om, in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' aan te tonen dat toekomstige en bestaande bewoners en gebruikers een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, maar ook dat bestaande bedrijven niet in hun belangen worden geschaad. Hiertoe kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelige functie noodzakelijk zijn. Die afstand wordt 'milieuruimte' genoemd. Milieuzonering omvat het stelsel van verschillende gradaties van milieuruimte, die rondom verschillende typen bedrijven noodzakelijk is, ingedeeld in zogenaamde milieucategorieën.
Milieuzonering werkt wederkerig. Dat betekent dat nieuwe bedrijven afstand moeten houden tot gevoelige objecten, maar ook dat nieuw te ontwikkelen (gevoelige) objecten voldoende afstand moeten houden tot bestaande bedrijven. Die afstand is noodzakelijk, omdat de bedrijfsvoering van een bestaand bedrijf niet kan worden aangetast of er hinder kan ontstaan voor bewoners en gebruikers wanneer er onvoldoende afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies bestaat. Ter bepaling van de noodzakelijke afstand zijn het 'Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer', oftewel het Activiteitenbesluit en de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009 leidend.
Het projectgebied bevindt zich binnen de singels van de gemeente Leiden en kan daarom worden getypeerd als een gebied met functiemenging. In een dergelijk gebied zijn kantoren, winkels en bedrijvigheid met een lage milieucategorie (zoals categorie A bij gebiedstype 'functiemenging') aanpandig aan woningen toelaatbaar. Hierbij is het uitgangpunt dat de eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en dergelijke bedrijvigheid toereikend is.
Het kantoorschip, dat wordt gerestaureerd en vervolgens op gezette tijden wordt tentoongesteld, is vergelijkbaar met een (klein) museum (SBI-2008: 9101/9102) hetgeen op grond van de VNG-uitgave wordt ingedeeld in categorie A. Vanwege de incidentele openstelling en het feit dat gelet op de grootte van het kantoorschip et aantal bezoekers beperkt is, is de verwachting dat de hinder vanaf het kantoorschip naar de omgeving en de naastgelegen woonschepen beperkt zal zijn.
Aangezien het hier verder niet om een inrichting volgens de Wet milieubeheer gaat, is deze dan ook verder niet van toepassing. Een melding op grond van het Activiteitenbesluit is verder ook niet noodzakelijk. Gelet op de verwachte geringe publieksaantrekkende werking en de incidentele openstelling van het schip, levert het plan naar verwachting geen belemmerig op voor de omgeving en wordt verder (aanvullend) onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor het realiseren van het bouwplan.
Onder het stramien van 'een goede ruimtelijke ordening' geldt dat het gebruik dat planologisch wordt toegestaan voor een bepaald stuk grond moet passen binnen het gebruik dat de bodemkundige staat van de grond toelaat. Zo gelden voor een speelplaats of tuin hogere eisen met betrekking tot de bodemkwaliteit dan voor bijvoorbeeld een bedrijventerrein. Of de bodemkwaliteit een planontwikkeling in de weg staat, wordt bepaald door middel van een bureauonderzoek, eventueel aangevuld met een verkennend veldonderzoek. De resultaten van het historische bureauonderzoek, het veldonderzoek en de conclusies met eventuele saneringsadviezen worden met het planologische besluit bekendgemaakt.
Uit het onderzoeksrapport moet blijken of er sprake is van een ernstige verontreiniging van de bodem of het grondwater. In de Wet bodembescherming zijn grenswaarden opgenomen, die bepalen wanneer voor een bepaald gebruik een grondsanering noodzakelijk is (de zogenaamde saneringscriteria) en hoe schoon de grond moet zijn na een saneringsperiode (ook saneringsdoelstelling genoemd).
Gelet op de beperkte schaal, aard en omvang is door de Omgevingsdienst West-Holland geconcludeerd dat het aspect bodem niet relevant is. Het aspect bodem vormt dan ook geen belemmering voor het realiseren van het bouwplan.
Het projectgebied ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die gebruikt wordt als transport voor gevaarlijke stoffen. De locatie ligt in het effect gebied van de A4, maar wel op geruime afstand van ongeveer 2.900 meter. Een nieuwe risicoberekening is niet nodig, omdat de afstand tot de transportroute A4 meer dan 200 meter bedraagt.
Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor het realiseren van het bouwplan.
Wet geluidhinder
De op 1 januari 2007 vastgestelde Wet geluidhinder (Wgh) schrijft voor dat elke planologische maatregel waarmee nieuwe gevoelige functies worden toegestaan binnen de geluidszone van een weg of spoorweg, een akoestisch onderzoek bevat. Ook het planologisch toestaan van voorzieningen die gepaard gaan met wegreconstructies dienen te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Uit het onderzoek moet blijken of de geldende voorkeursgrenswaarde voor geluid op de gevels van de gevoelige functies wordt gehaald. Wanneer die voorkeursgrenswaarde van 48dB voor wegen en 55dB bij spoorwegen niet worden gehaald na het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige functies, dienen maatregelen te worden onderzocht, waarmee alsnog aan die waarde kan worden voldaan.
Wet ruimtelijke ordening
Wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30km-gebied vallen niet onder de Wgh en hoeven daarom niet te voldoen aan de verschillende grenswaarden, ook niet wanneer er sprake is van een wegreconstructie. Wanneer de uitvoering van een bestemmingsplan of omgevingsvergunning echter aannemelijkerwijs tot significante wijzigingen in verkeersintensiteiten leidt, is het inzichtelijk maken van de gevolgen voor geluidhinder nog steeds nodig vanuit het toetsingsstramien van 'een goede ruimtelijke ordening'.
Gelet op de beperkte schaal, aard en omvang is door de Omgevingsdienst West-Holland geconcludeerd dat het aspect geluid niet relevant is. Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor het realiseren van het bouwplan.
Het bouwplan leidt gezien de omvang 'niet in betekenende mate' tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstod. Het plan voldoet dus aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor het realiseren van het bouwplan.
Het voormalige kantoorschip wordt verplaatst vanaf het Utrechtse Veer naar het Galgewater. De voorgenomen locatie is bij het Rembrandtpark, de noordwestelijke hoek van de binnenstad, waar de singel en de Rijn bij elkaar komen.
Stedenbouwkundig is de voorgenomen locatie onwenselijk om onderstaande redenen:
Ondanks dat het plan vanuit stedenbouwkundig oogpunt onwenselijk is, vanwege de aantasting van zichtlijnen en de (open) relatie met het water wordt het belang van het behoud van dit 'nautisch monument' zwaarder gewogen en wordt vastgehouden en aan de voorgenomen locatie.
Beleid waterschap
Waterbeheerplan 5
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.
Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.
Keur en uitvoeringsregels
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Waterkeringen
Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.
Water en ruimtelijke ordening
Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.
Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.
Op 22 november 2018 is het voorgenomen bouwplan besproken met het Hoogheemraadschap van Rijnland. Conform het beleid van het Hoogheemraadschap betreft het kantoorschip een plaatsgebonden drijvend object en moet het bouwplan getoetst worden aan hoofdstuk 7 van de uitvoeringsregels op grond van de Keur.
Het kantoorschip wordt niet geplaatst in een vaarweg waarvan het Hoogheemraadschap vaarwegbeheerder is, maar wel in een zogeheten overige watergang (primair). Daarnaast wordt het kantoorschip niet geplaatst ter plaatse van een waardevolle oever en betreft het een drijvend object. Het object wordt niet vastgezet aan de bodem, zodat er geen sprake is van demping.
Uitsnede uit de legger van het Hoogheemraadschap
Op basis van deze gegevens geldt de (algemene) zorgplicht uit de Keur en de erkende maatregel (paragraaf 7.3 van de uitvoeringsregels).
De regels stellen dat plaatsgebonden drijvende objecten zijn toegestaan indien:
De watergang ter plaatse is circa 54 meter breed en door de plaatsing van het kantoorschip blijft er, rekening houdend met andere obstakels, een aaneengesloten watergang vrij van circa 36,5 meter breed. Daarbij wordt tevens opgemerkt dat de vrije watergang ter plaatse niet vermiderd. Daarnaast is het object, haaks op de oever gemeten, circa 4.2 meter breed. Doordat het bouwplan voldoet aan de erkende maatregelen kan ook gesteld worden dat het bouwplan voldoet aan de zorgplicht uit de Keur.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect water de uitvoering van het bouwplan niet in de weg staat.
Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. In de Wabo is opgenomen voor welke activiteiten wel en geen vergunningplicht geldt en in het geval van een vergunningplicht, of de reguliere of de uitgebreide Wabo-procedure van toepassing is.
Op grond van artikel 2.10, lid 1 onder c Wabo dient een omgevingsvergunning geweigerd te worden voor aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan en er geen vergunningverlening mogelijk is met toepassing van artikel 2.12 Wabo.
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend na het voeren van een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij gelden drie mogelijkheden:
Het plan is strijdig met het bestemmingsplan. Voor dit bouwplan is in het Besluit omgevingsrecht geen mogelijkheid opgenomen voor een buitenplanse afwijking. Daarmee is de juiste juridisch-planologische procedure voor het mogelijk maken van het ingediende bouwplan, het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o Wabo.
Het betreft een uitgebreide procedure. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit met deze ruimtelijke onderbouwing zes weken ter inzage wordt gelegd voor het indienen van zienswijzen. Eenieder kan gedurende die termijn een zienswijze indienen. De zienswijzen worden beantwoord in een zienswijzennota. Als gevolg van ingediende zienswijzen kan een omgevingsvergunning worden geweigerd. De aanvrager kan dan een aangepaste aanvraag indienen.
Geven de zienswijzen geen aanleiding de omgevingsvergunning te weigeren, dan kunnen de indieners van de zienswijzen door de raadscommissie worden gehoord. De raadscommissie neemt een besluit op de zienswijzen en in voorkomende gevallen over het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen. Indien geen zienswijzen ingediend worden, kan direct na de ter inzage legging van het ontwerpbesluit een omgevingsvergunning verleend worden.
De omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de beroepstermijn van zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd en nadat deze langs elektronische weg kenbaar is gemaakt. Tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning kan rechtstreeks beroep worden aangetekend bij de rechtbank gedurende een termijn van zes weken na publicatie van de vergunning.
Bij de toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º is in sommige gevallen een verklaring van geen bedenkingen vereist.
De Wabo biedt de raad op grond van artikel 6.5, derde lid Bor de mogelijkheid om een lijst van categorieën van gevallen vast te stellen, waarvoor een verklaring van geen bedenkingen van de raad niet is vereist. Met een dergelijke lijst kan de raad er voor zorgen dat het geen verklaring hoeft af te geven voor strijdige ruimtelijke activiteiten met een zeer beperkt planologisch belang, of activiteiten waarover de raad reeds eerder heeft besloten in de vorm van een gebiedsvisie, wijkontwikkelingsplan, stedenbouwkundig masterplan of soortgelijk ruimtelijk kader.
Op 30 november 2017 heeft de raad van Leiden besloten (RV 17.0100) een lijst met categorieën van gevallen vast te stellen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist. Deze lijst wordt periodiek herzien.
Op basis van artikel 1, onderdeel 8 van die lijst is een verklaring van geen bedenkingen in dit geval wel vereist, omdat het bouwplan o.a. bouwkundige aanpassingen bevat in het beschermd stadsgezicht, die zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, tenzij tijdens de zienswijzentermijn geen zienswijzen naar voren worden gebracht (artikel 1, onderdeel 3). Bij het ontwerpbesluit en de bijbehorende ruimtelijke onderbouwing wordt daarom ook een ontwerp van de 'verklaring van geen bedenkingen' ter inzage gelegd. De ontwerp 'verklaring van geen bedenkingen' is op 11 juli 2019 door de gemeenteraad vrijgegeven voor inspraak (RV 19.0070).
Zowel tegen de ontwerp omgevingsvergunning, als de ontwerp verklaring van geen bedenkingen zijn gedurende de zienswijzentermijn geen 'ruimtelijk' relevante zienswijzen ontvangen. Gelet op het bepaalde in artikel 1, onderdeel 3 van de op 30 november 2017 vastgestelde lijst van categorieën van gevallen waarvoor geen verklaringen van geen bedenkingen is vereist, is er voor onderhavige omgevingsvergunning uiteindelijk geen (definitieve) verklaringen van geen bedenkingen vereist van de gemeenteraad. De omgevingsvergunning kan derhalve zonder verklaring van geen bedenkingen door het college worden verleend.
Het project, dat ziet op het realiseren van een vaste locatie voor het voormalige kantoorschip van de gebroeders Groenewegen, waarbij formeel een nieuw hoofdgebouw wordt opgericht op de betreffende locatie valt daarmee onder de gevallen zoals genoemd in artikel 6.2.1 Bro, zodat in beginsel een exploitatieplan noodzakelijk is op grond van artikel 6.12 Wro.
Het perceel waarop het bouwplan wordt uitgevoerd is niet in eigendom van de initiatiefnemer. De kosten voor de verdere uitvoering van het bouwplan komen allen wel volledig voor rekening van dezelfde initiatiefnemer. De gemeente Leiden doet verder dan ook geen eigen investeringen. Eventuele gemaakte kosten door de gemeente (plankosten) komen ook voor rekening van de initiatiefnemer.
Voor de verantwoording van de gemeentelijke exploitatiebijdragen wordt geen anterieure overeenkomst aangegaan. Wel wordt een huurovereenkomst aangegaan met betrekking van de verhuur van het water. Tevens wordt een planschadeovereenkomst aangegaan met betrekking tot mogelijke planschadekosten en worden de gemeentelijke plankosten in het kader van de ruimtelijke procedure geregeld via de legesverordening (c.q. legesnota).
Met het sluiten van de huur- en planschadeovereenkomst, alsmede de legesnota is de financiële uitvoerbaarheid van het plan voldoende aangetoond.
Bij het opstellen van deze ontwerp omgevingsvergunning hoort een belangenafweging. In zo'n belangenafweging worden alle belangen tegen elkaar afgewogen om uiteindelijk tot een besluit te komen. Gedurende een zienswijzentermijn kan eenieder zijn of haar belang bij het college kenbaar maken alvorens de een besluit wordt genomen over verlening van de omgevingsvergunning.
Gelet op de aard, schaal en omvang van het bouwplan heeft er voorafgaand aan de ter inzage legging van het ontwerpbesluit geen participatie plaatsgevonden in de vorm van een (breed) georganiseerde bewonersbijeenkomst o.i.d. Wel heeft de initiatiefnemer - op eigen initiatief - gesproken met diverse belanghebbenden rondom de locatie van het bouwplan.
Zo is er door de aanvrager gesproken met diverse omwonenden uit de buurt, met de molenaar van molen De Put en met het naastgelegen advocatenkantoor Geelkerken Linskens. Tijdens deze gesprekken zijn geen noemenswaardige aandachtspunten naar voren gekomen die geleid hebben tot planaanpassingen en iedereen stond positief tegenover het voogenomen bouwplan.
Gedurende de behandeltermijn is naar aanleiding van de publicatie van binnenkomst van de aanvraag om omgevingsvergunning één officiële reactie ingediend bij de gemeente. Hoe met de reactie (inhoudelijk) is omgegaan is vermeld in de paragraaf hieronder (paragraaf 6.2.3).
Gedurende de behandeltermijn is naar aanleiding van de publicatie van binnekomst van de aanvraag om omgevingsvergunning één officiële reactie ingediend bij de gemeente. De binnengekomen reactie ziet kort samengevat op het onderstaande:
De ingediende reactie is onderdeel geweest van de belangafweging binnen deze ruimtelijke onderbouwing. Daarnaast geeft het college onderstaande (korte) reactie op de binnengekomen reactie:
Het klopt dat het kantoorschip zorgt voor een aantasting van zichtlijnen ter plaatse, zie ook paragraaf 4.6. Het college oordeelt echter dat het behoud van het nautisch erfgoed zwaarder weegt dan een eventuele negatieve impact op aanwezige zichtlijnen.
Alles in ogenschouw nemende heeft de binnengekomen reactie niet gezorgd voor aanpassingen in het voorgenomen bouwplan.
Via publicaties in de Staatscourant en de Stadskrant is de termijn van terinzage legging van de ontwerp omgevingsverguning aangekondigd. Eén ieder is tijdens deze periode van zes weken in de gelegenheid gesteld om een zienswijze tegen het voorgenomen plan kenbaar te maken. Gedurende de zienswijzentermijn die liep van 19 juli 2019 tot en met 29 augustus 2019 zijn geen zienswijzen ingediend die 'ruimtelijke relevant' zijn c.q. zien op de activiteit 'het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan'. Er is één zienswijze ingediend, maar dit betreft een zogenaamde 'positieve' zienswijze, waarin het college enkel wordt verzocht om de omgevingsvergunning zo spoedig mogelijk te verlenen. Omdat de ingediende zienswijze ruimtelijk (planologisch) niet relevant is, is de beantwoording van de zienswijze ook niet opgenomen in een zogenaamde zienswijzennota. Ook is er om voorgaande reden geen Verklaring van geen bedenkingen noodzakelijk (zie ook paragraaf 5.3).