Plan: | Fietsenberging t.o. Morsweg 240 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.OV00077-0301 |
Langs de Morsweg zijn in 2003 twee fietsenbergingen geplaatst, ter hoogte van de nummers 204 en 240. Voor deze fietsenbergingen is nooit een bouwvergunning verleend en ze zijn ook niet in het bestemmingsplan opgenomen. Het is wenselijk deze bergingen juridisch-planologisch te verankeren. Daarom is nu (voor beide bergingen afzonderlijk) een omgevingsvergunning aangevraagd.
Om de omgevingsvergunning te kunnen verlenen dient afgeweken te worden van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Voor het doorlopen van de betreffende procedure is een ruimtelijke onderbouwing benodigd.
Deze rapportage betreft de ruimtelijke onderbouwing voor de fietsenberging tegenover
Morsweg 240 (BV150685). Voor de andere fietsenberging langs de Morsweg wordt separaat een procedure doorlopen.
De fietsenberging ligt in een groenstrook langs de Morsweg, ter hoogte van het pand Morsweg 240. Kadastraal betreft dit het perceel LEIDEN 01, sectie R, nummers 1534.
De exacte begrenzing van het plangebied is opgenomen als Plancontour.
![]() |
Ligging fietsenberging t.o. Morsweg 240 |
Voor de locatie geldt het bestemmingsplan "Transvaal". Dit bestemmingsplan is op 7 januari 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Leiden.
De fietsenberging is gesitueerd binnen de bestemming 'Verkeer' (artikel 10). De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor (lid 1):
Op grond van artikel 10.2.1 mogen geen gebouwen worden gebouwd op of in de gronden met de bestemming 'Verkeer', met uitzondering van een parkeergarage ter plaatse van de aanduiding.
![]() |
Uitsnede bestemmingsplankaart ter plaatse van het projectgebied |
De Morsweg is een historische uitvalsroute van het centrum naar de rand van de stad. De Morsweg loopt door de Transvaalbuurt, ten zuidoosten van de spoorlijn Leiden-Den Haag en ten westen van de Rijn. De zone tussen de Rijn en de spoorlijn heeft een geheel eigen karakteristiek. De bebouwing is deels enkelvoudige lintbebouwing met achterkanten naar de Rijn, deels een dubbellint met bebouwing ook op de Rijn georiënteerd (Morskade). De lintbebouwing langs de oevers vormt het oudste deel van de wijk. De bebouwing is grotendeels georiënteerd op de ontsluitingswegen over de dijken, waardoor langs de Rijn veelal achterkantsituaties zijn ontstaan.
![]() |
Bebouwingslinten tussen Rijn en spoorlijn |
De Morsweg is van oorsprong wel een historische invalsroute, maar de hoofdverkeersfunctie is verplaatst naar de Haagweg. Het stuk tussen de spoorbrug en de Churchilllaan/Lelylaan heeft vooral een functie als lokale ontsluitingsstraat en voor fietsverkeer.
Langs de Morsweg loopt een groenstrook met sloot langs het talud van de spoorlijn. Deze groenstrook heeft vooral de functie van scheidende groenbuffer tussen spoorlijn en het bebouwingslint en als kijkgroen.
De fietsenberging is sinds 2003 aanwezig op de locatie. Dat was naar aanleiding van een, door de toenmalige sector Wijkbeheer uitgeschreven, milieu-prijsvraag. Wijken konden ideeën aandragen en goede ideeën zouden gerealiseerd worden.
De woningen aan dit gedeelte van de Morsweg hebben geen achterom en inpandige fietsenbergingen zijn niet makkelijk te realiseren en/of slecht bereikbaar. Door de buurtstalling in de openbare ruimte is het voor de bewoners toch mogelijk om hun fiets afgesloten en overdekt te stallen.
![]() |
De berging ter hoogte van Morsweg 240 is geplaatst tuusen de Morsweg en een watergang. Naast de ingang van de berging is betegeling aangebracht. Op de rijbaan is een kruismarkering aangebracht, om te voorkomen dat auto's direct voor de berging geparkeerd worden. Aan de straatzijde zijn struiken voor de berging geplaatst als groene afscheiding.
De fietsenberging heeft een oppervlakte van circa 12,5 m2. De berging is maximaal 2,18 m hoog en dak loopt licht af naar 1,86 m.
![]() |
![]() |
Maatvoering fietsenberging |
De fietsenberging past functioneel binnen de doeleindenomschrijving van de bestemming 'Verkeer', aangezien "fietsenstallingen" worden genoemd in artikel 10.1 onder c en d. Op grond van art. 10.2.1 mogen echter geen gebouwen worden gebouwd. Een 'gebouw' is in artikel 1.38 van het bestemmingsplan als volgt gedefinieerd: "elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt."
De aangevraagde fietsenberging voldoet aan deze definitie en betreft dus een 'gebouw'. De aanvraag is dan ook strijdig met artikel 10.2.1 van het vigerende bestemmingsplan 'Transvaal'.
Voor het verlenen van de omgevingsvergunning zal dus van het bestemmingsplan moeten worden afgeweken. Ten behoeve van de betreffende afwijkingsprocedure (zie Hoofdstuk 6) is de voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld.
In dit hoofdstuk wordt de aanvraag getoetst aan het relevante geldende ruimtelijk beleid. De buurtstalling betreft een zeer lokaal gerichte functie, binnen bestaand stedelijk gebied. Daarom is voor deze aanvraag het beleid op bovengemeentelijk niveau niet relevant en worden alleen gemeentelijke beleidsstukken behandeld.
Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2025 vastgesteld (RV09.0130). Deze structuurvisie is bij raadsbesluit van 1 december 2011 herzien (RV11.0104). De structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: Leiden stad van ontdekkingen.
De Structuurvisie heeft de volgende ambities:
In de structuurvisie wordt onder andere aangegeven dat Leiden moet proberen om mensen aan zich te binden, ook jonge gezinnen en veelverdieners. Daarvoor zal geïnvesteerd moeten worden in de kwaliteit van de stad, onder meer door goede fietsvoorzieningen. De aangevraagde fietsenberging voldoet aan dit beleidsuitgangspunt uit de structuurvisie.
De gemeenteraad heeft op 10 oktober 2013 ingestemd met de “Nota Herijking Fietsroutes Leiden 2013-2020” (RV13.0078 ). In deze nota staan de hoofdlijnen van het Leidse fietsbeleid en de concrete projecten voor de komende jaren.
De doelstelling van de nota is: 10% meer fietsgebruik in de Leidse regio. Dat kan onder meer bereikt worden door goede stallingsmogelijkheden voor bewoners. De bewoners van Leiden kunnen op verschillende manieren hun fiets dicht bij de woning stallen/parkeren. Alleen het niveau verschilt per wijk, blok, straat of woning of er is helemaal geen voorziening aanwezig. Bij woningen/blokken die voor 1960 gebouwd werden (centrum en uitbreidingsschil) is vaak geen opslag, schuur of fietsenstalling geregeld of deze zijn niet makkelijk toegankelijk of te klein voor bijvoorbeeld meerdere gezinsfietsen. Uit deze wijken/ straten komen dan ook de meeste klachten over de beperkte fietsparkeermogelijkheid.
Als oplossingsrichtingen voor fietsparkeren voor bewoners wordt genoemd:
De aangevraagde fietsenberging aan de Morsweg voldoet aan de doelstelling uit de Nota Hereiking Fietsroutes.
Op 28 mei 2015 heeft de gemeenteraad de Mobiliteitsnota vastgesteld (RV15.0031). Deze nota legt het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Leiden vast. De nota benoemt de ambities die Leiden op het vlak van mobiliteit heeft, en benoemt maatregelen om deze ambities te realiseren. Hier zijn nieuwe maatregelen bij, maar ook veel maatregelen waarover de afgelopen jaren al besluitvorming heeft plaatsgevonden. Ook de laatste zijn in deze nota opgenomen, want een belangrijk doel van de nota is overzicht te bieden over het gehele mobiliteitsbeleid van de gemeente.
In de Mobiliteitsnota zijn zeven ambities verwoord:
Het is belangrijk meer gebruik te maken van duurzame vormen van transport. Vooral het bevorderen van het gebruik van de fiets en het OV dragen hieraan bij. Voor de fiets wordt het staande beleid uit de 'Nota Herijking Fietsroutes Leiden 2013-2020' doorgezet, met daarbij een aantal aanvullingen voor meer fietsgebruik is het vooral belangrijk dat de fietser beschikt over snelle en directe routes.
Ook komen er extra inspanningen op het gebied van fietsparkeren. In de Mobiliteitsnota worden nieuwe maatregelen voorbereid om op te nemen in het Uitvoeringsprogramma Fietsparkeren 2015-2020. In het bestaande beleidskader ontbreekt een voorkeursvolgorde voor fietsparkeren. In het uitvoeringsprogramma wordt dit uitgewerkt: bewoners stallen hun fiets zo veel mogelijk op eigen terrein, indien dit niet mogelijk is stimuleert de gemeente het realiseren van buurtstallingen (in binnenstad) en fietstrommels (in schilwijken), indien dit niet mogelijk is verzorgt de gemeente fietsparkeervoorzieningen in de openbare ruimte.
De buurtstalling aan de Morsweg draagt bij aan stimulering van het fietsgebruik en daarmee aan duurzaamheid. Dit past binnen ambities 3 en 5 uit de Mobiliteitsnota.
In het relevante ruimtelijke beleid van de gemeente Leiden speelt het stimuleren van fietsgebruik een belangrijke rol. Een van de voorwaarden om dit te bereiken is het creëren van voldoende stallingsmogelijkheden, zowel voor bezoekers als voor bewoners. In de Nota Hereiking Fietsroutes en de recent vastgestelde Mobiliteitsnota wordt aangestuurd op collectieve parkeervoorzieningen, wanneer bewoners op eigen terrein onvoldoende mogelijkheid hebben om hun fiets veilig en overdekt te stallen. De buurtstalling aan de Morsweg sluit aan bij dit beleid.
In dit hoofdstuk komen de diverse ruimtelijk relevante aspecten aan bod die een rol (kunnen) spelen bij de beoordeling van de aanvraag.
De fietsenberging levert geen belemmeringen op ten aanzien van aanwezige archeologische en/of cultuurhistorische waarden in de omgeving.
Functionele noodzakelijkheid
Het is voorstelbaar dat er mogelijkheid tot het stallen van fietsen wordt gecreëerd in de openbare ruimte op deze locatie. De woningen hebben geen achterpad naar een tuin of erf waar een bijgebouw gebruikt kan worden. Op de begane grond van de woning is inpandig geen ruimte. Stalling van fietsen op het trottoir direct voor de woning is ook niet optimaal vanwege kans op belemmering voor voetgangers.
Gevolgen openbare ruimte
De zone tussen de Morsweg en de spoordijk heeft de functie van groene buffer en kijkgroen. Het vormt een visuele afscherming naar de spoorlijn, die minder aantrekkelijk is door bijvoorbeeld de geluidschermen. Uitgangspunt bij de groenstroken is hier zo min mogelijk objecten in te plaatsen. Dat wil zeggen dat er bij (her)inrichting van de openbare ruimte nauwkeurig ontworpen wordt om het aantal palen, borden, masten en kasten tot een minimum te beperken. Dit geldt ook voor gebouwde objecten.
Stedenbouwkundige afweging
Plaatsing van objecten in de groenzone kan verrommeling tot gevolg hebben. De fietsenberging ligt echter direct aan de weg en niet in de daadwerkelijke groenzone langs het spoor. Door de aanwezige struiken en het materiaal van de fietsenberging valt deze niet erg op bij het voorbijrijden. Er blijft nog voldoende kijkgroen en visuele afscherming richting het spoor over. Gezien het belang van voldoende stallingsruimte voor bewoners zijn er dan ook geen stedenbouwkundige bezwaren om de fietsenberging te realiseren.
De fietsenberging heeft geen negatieve invloed op de zichtlijnen van verkeersdeelnemers op elkaar. De rijbaan kan recht overgestoken worden naar een stoep aan de overzijde van de rijbaan. Voor de berging kan nu geparkeerd worden en het kruis op de rijbaan voorkomt in de praktijk niet dat dit ook daadwerkelijk gebeurd. Om de berging veilig in en uit te kunnen komen moet de ingang van het fietsenhok vrij blijven. Dit kan gerealiseerd worden door een groter stuk langsparkeren voor het fietsenhok af te kruizen óf een stoepuitbouw te realiseren, zodat auto's daar niet kunnen parkeren en fietsers die het hok in en uit willen niet direct op de rijbaan staan. Verkeerskundig gezien heeft de stoepuitbouw de voorkeur. Hieronder is aangegeven hoe deze stoepuitbouw er uit kan komen te zien.
![]() |
Ontwerp stoepuitbouw |
Wanneer de stoepuitbouw wordt gerealiseerd óf op een andere manier wordt voorkomen dat auto's voor de toegang naar de fietsenberging kunnen parkeren, zijn er verkeerskundig geen belemmeringen voor de berging op deze locatie.
Het beleid met betrekking tot verkeer en (fiets)parkeren is reeds aan bod gekomen in Hoofdstuk 3.
De fietsenberging is al sinds 2003 aanwezig op de locatie. Verlenen van de omgevingsvergunning levert geen belemmering op ten aanzien van aanwezige natuurwaarden in de omgeving.
Er zijn geen milieuaspecten die een relevante rol spelen bij deze aanvraag voor een fietsenberging.
De fietsenberging heeft een oppervlakte van circa 12 m2. Op basis van de regels en het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft dit geen gevolgen voor de waterberging of waterhuishouding ter plaatse.
Sinds 2003 is een fietsenberging aanwezig aan de Morsweg tegenover nummer 240. Voor deze fietsenberging is nooit een bouwvergunning verleend. De fietsenberging past functioneel het vigerende bestemmingsplan 'Transvaal', maar binnen de bestemming 'Verkeer' mogen geen gebouwen worden gebouwd.
In het relevante ruimtelijke beleid van de gemeente Leiden speelt het stimuleren van fietsgebruik een belangrijke rol. Een van de voorwaarden om dit te bereiken is het creëren van voldoende stallingsmogelijkheden.
Bij woningen die voor 1960 gebouwd werden is vaak geen opslag, schuur of fietsenstalling geregeld of deze zijn niet makkelijk toegankelijk of te klein voor bijvoorbeeld meerdere gezinsfietsen. Dit is ook het geval aan de Morsweg. Het is dan ook voorstelbaar te voorzien in fietsenbergingen op deze locatie.
De fietsenberging heeft geen negatieve invloed op de zichtlijnen van verkeersdeelnemers op elkaar. De berging kan bereikt worden via een brede verkeersdrempel. Fietsers die in en uit het fietsenhok komen staan niet direct op de rijbaan en kunnen recht oversteken naar de stoep aan de overzijde van de rijbaan.
Plaatsing van objecten in de groenzone kan verrommeling tot gevolg hebben. De fietsenberging ligt echter direct aan de weg en niet in de daadwerkelijke groenzone langs het spoor. Door de aanwezige struiken en het materiaal van de fietsenberging valt deze niet erg op bij het voorbijrijden. Er blijft nog voldoende kijkgroen en visuele afscherming richting het spoor over.
Om de berging veilig in en uit te kunnen komen moet de ingang van het fietsenhok vrij blijven. Dit kan gerealiseerd worden door een groter stuk langsparkeren voor het fietsenhok af te kruizen óf een stoepuitbouw te realiseren, zodat auto's daar niet kunnen parkeren en fietsers die het hok in en uit willen niet direct op de rijbaan staan. Verkeerskundig gezien heeft de stoepuitbouw de voorkeur.
Onder voorwaarde dat er maatregelen getroffen worden waarmee de ingang van de fietsenberging vrij blijft, zijn er geen belemmeringen om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
Het plan is strijdig met het bestemmingsplan. Voor dit bouwplan is in het Besluit omgevingsrecht geen mogelijkheid opgenomen voor een buitenplanse afwijking. Daarmee is de juiste juridisch-planologische procedure voor het mogelijk maken van het ingediende bouwplan, het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o Wabo.
Het betreft een uitgebreide procedure. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit met deze ruimtelijke onderbouwing zes weken, van donderdag 16 juli t/m woensdag 26 augustus 2015, ter inzage heeft gelegen voor het indienen van zienswijzen. Eenieder heeft gedurende die termijn de mogelijkheid gehad een zienswijze in te dienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt, er zijn geen zienswijzen bij de gemeente Leiden binnengekomen.
Aangezien geen zienswijzen zijn ingediend, is vrijwel direct na de ter inzage legging van het ontwerpbesluit de omgevingsvergunning verleend.
De omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de beroepstermijn van zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd en nadat deze langs elektronische weg kenbaar is gemaakt. Tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning kan rechtstreeks beroep worden aangetekend bij de rechtbank gedurende een termijn van zes weken na publicatie van de vergunning.
Bij de toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º Wabo is in sommige gevallen een verklaring van geen bedenkingen vereist.
De Wabo biedt de raad op grond van artikel 6.5, derde lid Bor de mogelijkheid om een lijst van categorieën van gevallen vast te stellen, waarvoor een verklaring van geen bedenkingen van de raad niet is vereist. Met een dergelijke lijst kan de raad er voor zorgen dat het geen verklaring hoeft af te geven voor strijdige ruimtelijke activiteiten met een zeer beperkt planologisch belang, of activiteiten waarover de raad reeds eerder heeft besloten in de vorm van een gebiedsvisie, wijkontwikkelingsplan, stedenbouwkundig masterplan of soortgelijk ruimtelijk kader.
De raad van Leiden heeft een lijst met categorieën van gevallen vastgesteld (RV10.0122 en aangevuld RV13.0108) waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist.
Daarnaast heeft de raad ervoor gekozen de verklaring niet vereist te laten zijn wanneer geen zienswijzen zijn binnengekomen op het ontwerpbesluit, of wanneer het college op grond van bestaand beleid niet mee wenst te werken aan een afwijking van het bestemmingsplan.
Aangvezien geen zienswijzen zijn ingediend, is geen verklaring van geen bedenkingen nodig.
In artikel 6.12 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro. Het plan is niet aan te merken als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. Er hoeft derhalve geen exploitatieplan te worden opgesteld.
De fietsenberging is reeds in 2003 door de gemeente Leiden gerealiseerd. Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.
Bij het opstellen van deze ontwerp omgevingsvergunning hoort een belangenafweging. In zo'n belangenafweging worden alle belangen tegen elkaar afgewogen om uiteindelijk tot een besluit te komen. Gedurende een zienswijzentermijn kan eenieder zijn of haar belang bij het college kenbaar maken alvorens de een besluit wordt genomen over verlening van de omgevingsvergunning.
Zienswijzen
Via publicaties in de Staatscourant en de Stadskrant is de termijn van ter inzage legging van de ontwerp omgevingsvergunning aangekondigd. Een ieder is tijdens deze periode van zes weken in de gelegenheid gesteld om een zienswijze tegen het voorgenomen plan kenbaar te maken.