Plan: | Skyline Next veld 3 en 4 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.OV00074-0301 |
In december 2014 is een aanvraag van stichting Portaal binnen gekomen voor de realisatie van laagbouwwoningen op veld 3 en 4 van Nieuw Leyden. Dit betreft fase 3 van het totaalplan Skyline Next waarvan fase 1 en 2 reeds zijn vergund. De 3 fases bijeen vormen samen één complex bestaande uit hoogbouw met appartementen en onderhavige aanvraag bestaande uit 13 grondgebonden woningen.
Het project is gelegen tussen de Flemingstraat en de Koningstraat, ten zuiden van de Willem de Zwijgerlaan.
Voor het projectgebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeert op dit moment het volgende bestemmingsplan:
Naam bestemmingsplan | Vastgesteld | Raad van State | |
Leiden Noord | 29-09-2007 | 30-09-2009 |
De woningblokken van het project betreffende veld 3 en 4 van Skyline Next zijn gedeeltelijk gesitueerd op gronden met de bestemming Gemengde Doeleinden 1 (artikel 8 van het vigerend bestemmingsplan Leiden Noord) en de bestemming Verblijfsgebied (artikel 17). Op de gronden met de bestemming Verblijfsgebied is het realiseren van de woningen niet toegestaan. Binnen de bestemming Gemengde doeleinden mogen de gebouwen uitsluitend binnen de bebouwingsgrenzen worden opgericht. Bij onderhavig plan vallen de woningen voor een groot deel in de bestemming Verblijfsgebied. De woningen zijn in strijd met de doeleindenomschrijving van deze bestemming.
Uitsnede planlocatie van het vigerend bestemmingsplan Leiden Noord
Het projectgebied betreft een locatie aan de Willem de Zwijgerlaan, tussen de Flemingstraat, de Pasteurstraat en de Nieuwe Koningstraat en maakt deel uit van het plan Nieuw Leyden. Het projectgebied voorziet in een overgang van hoogbouw, gelegen aan de Willem de Zwijgerlaan, naar laagbouw dat aansluit op de achterliggende woningen in Nieuw Leyden.
Het bouwplan is de 3e fase van het complex Skyline Next. Het betreft 3 blokjes laagbouwwoningen achter het appartementencomplex van de 1e en 2e fase. De laagbouwwoningen hebben hun oriëntatie op de groenstrook tussen de Pasteurstraat en de Nieuwe Koningstraat. Het plan is ten opzichte van een eerder plan aangepast, dit heeft tot gevolg dat de laagbouwblokken deels buiten het bouwvlak vallen. De laagbouwwoningen sluiten aan bij de achterliggende bestaande laagbouw en maken het mogelijk dat er privaat geparkeerd kan worden binnen de bebouwing op maaiveld. Het overig parkeren vindt plaats aan de noordzijde van het plan. Hier bevinden zich tevens de entrees van de woningen.
Het plan bestaat uit drie woonblokken met een programma van 13 eengezinswoningen. Eén bouwblok bestaat uit 5 woningen en daarnaast gelegen twee bouwblokken met elk 4 woningen. De woningen bestaan uit twee woonlagen met plat dak. Het zijn woningen van het type rug-aan-rugwoningen; aan de noordkant, de zijde van de Willem de Zwijgerlaan, is sprake van een vrijwel gesloten gevel. De zeven tussenwoningen hebben aan die noordzijde alleen spleetramen op 1,80 m hoogte boven het maaiveld.
De woonblokken verspringen ten opzichte van elkaar, tussen de blokken bevinden zich bergingen.
Drie bouwblokken met voorzijde woningen
Achterzijde van de woningen
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Per 1 augustus 2014 is de Visie in werking getreden.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
'Visie op Zuid-Holland' is zelfbindend voor de provincie. Het bindende toetsingskader voor de gemeenten is uitgewerkt in de provinciale Verordening Ruimte.
In de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland, op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld, zijn de provinciale belangen uit de structuurvisie verder uitgewerkt in regels. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. Per 1 augustus 2014 is de Verordening in werking getreden.
Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.
Enkele speerpunten uit de Verordening Ruimte zijn de ladder voor duurzame verstedelijking en de ruimtelijke kwaliteit.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.
De ladder bestaat uit drie stappen.
Stap 1 houdt in dat aangetoond wordt dat de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd. In het Programma ruimte is aangegeven welke voorwaarden de provincie stelt aan regionale afstemming. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de beschikbaarheid van een actuele regionale woonvisie. Ook is in het Programma ruimte aangegeven wat kan worden verstaan onder het begrip ‘regio’.
Stap 2 houdt in dat wordt onderzocht in hoeverre in die behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stads- en dorpsgebied, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins, rekening houdend met belangrijke waarden en kwaliteiten van het gebied. Het verdient aanbeveling dit niet per plan te onderzoeken maar vooraf een overzicht te maken met de beschikbare ruimte binnen BSD, bijvoorbeeld in een gemeentelijke of regionale structuurvisie. Voor sommige stedelijke ontwikkelingen zijn in de verordening aanvullende regels opgenomen, zoals voor kantoren, bedrijven en detailhandel. Ook zijn in de verordening aanvullende regels opgenomen voor de bescherming van belangrijke waarden en kwaliteiten binnen bestaand stads- en dorpsgebied, zoals de molenbiotoop.
Stap 3 houdt in dat indien is gebleken dat de ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan plaatsvinden, in die behoefte kan worden voorzien op locaties, die gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Aan deze stap is in de verordening een extra voorwaarde toegevoegd. De ontwikkeling van de betreffende locaties moet ook passen in de richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit. Als het gaat om de ontwikkeling van een locatie met een omvang van meer dan 3 ha moet deze locatie ook zijn opgenomen in het Programma ruimte. Bij het opknippen van een bouwlocatie met een omvang van meer dan 3 ha in meerdere bestemmingsplannen blijft de voorwaarde van opname in het Programma ruimte van toepassing. Bepalend is of het gaat om een samenhangende bouwlocatie.
Het begrip ‘bestaand stads- en dorpsgebied’ (BSD) komt vrijwel overeen met het begrip ‘bestaand stedelijk gebied’ als gehanteerd in het Bro. Bouwrijp gemaakte terreinen worden ook beschouwd als BSD. Glastuinbouwgebied vormt geen onderdeel van BSD.
Ruimtelijke kwaliteit
In de Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening Ruimte is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.
In artikel 2.2.1 lid 1 van de Verordening Ruimte zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in artikel 2.2.1 lid 2 van de Verordening Ruimte twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.
Het onderhavige bouwplan ziet op zichzelf niet in een toename van het aantal woningen, want er zijn op deze locatie in 2008 104 woningen (portiekflats) gesloopt en in onderhavig project worden 13 woningen gebouwd. Het project ziet nadrukkelijk in een toename van het aantal in de Nota Wonen 2020 gewenste, moderne en duurzame woningen en een afname van een relatief groot aantal verouderde, niet-courante woningen. Het project van 13 grondgebonden woningen moet zodoende worden gezien als een kwalitatieve verbetering van het woningareaal, en niet zozeer als een kwantitatieve impuls. Het project is dus in de lijn van de afspraken die in het kader van de Verordening Ruimte zijn gemaakt. In het projectgebied wordt geen kantoorruimte of detailhandel toegestaan. Het projectgebied valt niet binnen de beschermende werking van een molenbiotoop.
Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2025 vastgesteld (RV 09.0130). Deze structuurvisie is bij raadsbesluit van 1 december 2011 herzien (RV 11.0104). De structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: Leiden stad van ontdekkingen. Op de punten die niet in deze structuurvisie zijn opgenomen, is de Boomgaard van Kennis van toepassing. Voor de overige aspecten is de structuurvisie is hiervan de ruimtelijke vertaling. Daarnaast is bij het opstellen van de structuurvisie gebruik gemaakt van de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland. De prioriteiten die in de Regionale Structuurvisie voor Leiden zijn benoemd, vormen het uitgangspunt van de structuurvisie.
De uitgangspunten van de structuurvisie zijn het bestaande beleid en de ambities en verwachtingen die in overleg met partijen en partners zijn geformuleerd. Dit heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities:
In de structuurvisie is onderhavige ontwikkeling opgenomen in het projectgebied Leiden Noord. Hiervoor is in 2003 al een gebiedsvisie vastgesteld waarin ook het project aan de Willem de Zwijgerlaan is opgenomen.
Voor de ontwikkelgebieden in Leiden Noord, te weten Nieuw Leyden, Groenoordhallen en omgeving, Van Voorthuijsenlocatie en de Willem de Zwijgerlaan zijn beeldkwaliteitsplannen gemaakt. Deze zijn in december 2008 door de raad vastgesteld. Om een goede beeldkwaliteit van de bouwplannen te garanderen zijn deze plannen gemaakt. De bouwplannen zullen aan de beeldkwaliteitsplannen worden getoetst. De beeldkwaliteitsplannen zijn onderdeel van de welstandsnota en worden gebruikt bij de toetsing van een bouwplan aan de welstand.
Het project Skyline Next aan de Willem de Zwijgerlaan is onderdeel van het beeldkwaliteitsplan Leiden Noord.
Voor de toetsing aan het beeldkwaliteitsplan wordt verwezen naar paragraaf 4.6.
In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
In vervolg hierop is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden.
Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen.
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Visie op Zuid-Holland.
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed, vastgesteld door de raad op 20 december 2005 - is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.
Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten.
Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen.
Op deze locatie is in 2009 reeds een archeologisch onderzoek uitgevoerd door Becker & Van de Graaf bv : M. Berkhout & H.W.D. van den Engel, 2009. Archeologisch Bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek (IVO), karterende fase, Nieuw Leyden veld 3 en 4
Gemeente Leiden, projectnummer 14820409/35211, Becker & Van de Graaf bv, Noordwijk.
Uit dit onderzoek blijkt dat de ondergrond tot een diepte van meer dan 2 m -Mv verstoord is geraakt, getuige de hoeveelheid puin en kleibrokken. Vermoedelijk is deze verstoring het gevolg van de bouw en sloop van een appartementencomplex en zeer recente graafwerkzaamheden.
Hieronder bevindt zich een circa 1 m dik pakket matig zandige, groene klei. In een aantal boringen is dit pakket geroerd. Onder dit kleipakket bevindt zich op een diepte vanaf 350 cm -Mv bruin veen. De overgang van het kleipakket naar het veen lijkt intact. Het veldonderzoek heeft niet uit kunnen wijzen of het plangebied op kreek- en geulsystemen gelegen is of dat er sprake is van komklei-afzettingen van de Oude Rijn. Wel is aan de hand van het veldonderzoek duidelijk geworden dat de bodemopbouw sterk verstoord is geraakt en geen onverstoorde archeologische horizonten (meer) bevat. Er zijn geen indicatoren voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats aangetroffen. De kans is uitermate klein dat eventueel aanwezige archeologische waarden bedreigd zullen worden door de voorgenomen graafwerkzaamheden.
Aanbevelingen
' Indien dit plan zal worden uitgevoerd, moet voorafgaand aan de werkzaamheden een vergunning worden aangevraagd voor de activiteit het uitvoeren van een werk (voorheen archeologische aanlegvergunning).
' Op basis van de resultaten van het archeologisch vooronderzoek zullen aan de activiteit uitvoeren van een werk geen voorwaarden worden gesteld. De kans is uitermate klein dat eventueel aanwezige archeologische waarden bedreigd zullen worden door de voorgenomen graafwerkzaamheden.
Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van de Unit Monumenten en Archeologie van de gemeente, tel. nr. 071-5167950.
De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.
Indien in het plangebied de bodem wordt verstoord, kan het voorkomen dat tijdens of na de werkzaamheden een archeologische waarneming plaatsvindt. Deze waarneming wordt verricht als onderdeel van de gemeentelijke onderzoeksagenda en wordt uitgevoerd door een archeoloog van de gemeente Leiden. De kosten van dit onderzoek komen niet voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer dient op grond van artikel 57 van de Monumentenwet wel de gelegenheid te bieden tot het uitvoeren van deze werkzaamheden. De initiatiefnemer meldt de aanvang van de werkzaamheden dientengevolge uiterlijk drie weken van tevoren aan de gemeente Leiden.
Flora- en faunawet
Werkzaamheden die worden uitgevoerd om ontwikkelingen mogelijk te maken, kunnen mogelijk aanwezige natuurwaarden verstoren of aantasten. Om deze reden dient, in het kader van de Flora- en faunawet, een ecologische toets uit te worden gevoerd om het effect van de voorgenomen ontwikkeling op de aanwezige natuurwaarden inzichtelijk te kunnen maken. In het kort komen verplichtingen in het kader van de Flora en faunawet op het volgende neer:
De flora- en faunawetgeving is sinds februari 2005 gewijzigd. Hierbij is het beschermingsregime voor algemeen voorkomende soorten verlicht en kan het aanvragen van ontheffingen voor een aantal beschermde soorten worden voorkomend als gewerkt wordt volgens een gedragscode. De gemeentelijke Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden en het daarbij horende ecologische toetsingskader geeft inzicht in de diverse verplichtingen die dit met zich meebrengt en kan op elk stedelijk project worden toegepast.
De Flora- en faunawetbeschermt een groot aantal bijzondere en minder bijzondere inheemse plant- en diersoorten. De verstoring van (vaste rust- en verblijfsplaatsen van) deze soorten is in beginsel verboden. Er kan een ontheffing van zulke verboden worden gegeven wanneer de gunstige staat van instandhouding van de soort(en) niet in gevaar komt.
Voor algemene soorten is een vrijstelling van kracht van deze ontheffingsplicht voor ruimtelijke ontwikkelingen. De zorgplicht uit de Wet blijft voor deze soorten wel van kracht: bij werkzaamheden moet zoveel mogelijk voorkomen worden dat schade toegebracht wordt aan beschermde soorten.
Voorzover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (ELI). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Ecologische hoofdstructuur
Het beschermingsregime voor gebieden die vallen onder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vloeit voort uit het Natuurbeleidsplan uit 1991 en de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Het is in de Nota Ruimte op nationaal niveau en vervolgens door de provincies op provinciaal niveau nader uitgewerkt. Bescherming van deze gebieden is op planologische basis en er wordt van uitgegaan van het "Nee, tenzij"-regime en compensatiebeginsel. Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt in de EHS het "nee, tenzij"- regime. Indien een voorgenomen ingreep de "nee, tenzij"-afweging met positief gevolg doorloopt kan de ingreep plaatsvinden, mits de eventuele nadelige gevolgen worden gemitigeerd en resterende schade wordt gecompenseerd. Indien een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het "nee, tenzij"-regime dan kan de ingreep niet plaatsvinden.
Natuurbeschermingswet 1998
De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Nota Ruimte. Onder deze bescherming vallen de volgende gebiedsoorten: Natura 2000-gebieden (dit zijn gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn), Beschermde Natuurmonumenten en gebieden ter uitvoering van verdragen en andere internationale verplichtingen (zoals wetlands), worden ook beschermd op basis van de Natuurbeschermingswet 1998.
De uitgevoerde toetsing betreft het vaststellen of het projectgebied in of in de omgeving van een beschermd natuurgebied ligt en of er sprake is van een negatief effect op de beschermde natuurwaarden.
Landschapsbeleidsplan Leidse regio en Warmond 2002
Het regionale landschapsbeleidsplan heeft meerdere doelstellingen. Aangegeven moet worden hoe de agrarische, ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en visueel - ruimtelijke kwaliteiten van het landschap behouden, versterkt of ontwikkeld kunnen worden op een zodanige manier, dat een meerwaarde ontstaat op regionaal niveau. Daarnaast moet er een landschappelijk raamwerk worden ontworpen, waarin functies als landbouw, natuur, waterbeheer, recreatie en mogelijkheden voor verstedelijking duidelijk zijn gepositioneerd. Ook een optimale wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden moet worden aangegeven. De relatie stadland, de voedingsaders voor natuur in de stad, moet worden geoptimaliseerd en worden beschermd.
Kaderstelling Bomenbeleid (2004 - 2014; actualisatie Bomennota 1993)
De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen.
Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)
Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.
De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:
Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting
De Flora- en Faunawet stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen na te gaan of er bedreigde plant- en diersoorten aanwezig zijn in het projectgebied. Een wijziging van deze wet in februari 2005 stelt gemeenten in staat een gemeentelijke gedragscode voor ecologisch beleid vast te stellen. Als één van de eerste gemeenten in Nederland heeft de gemeente Leiden een dergelijk document opgesteld. Dit document is door het Ministerie van LNV goedgekeurd. Dit document, de 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden' (vastgesteld door B en W op 1 november 2005), is bij B en W-besluit van 4 december 2012 komen te vervallen en vervangen door de gedragscode 'Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting'. Deze gedragscode is opgesteld door Stadswerk, goedgekeurd per 1 januari 2011 en geldig tot en met 2015.
Deze gedragscode dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Het volgen van de gedragscode bij ruimtelijke ontwikkelingen minimaliseert de kans op conflicten met de Flora- en Faunawet.
In het zuid-westelijk deel van het plangebied is weinig meer over van de oorspronkelijke begroeiing. Wanneer er toch nog bomen of struiken moet wijken dan geldt het volgende: Tijdens het broedseizoen mogen nesten van algemene broedvogelsoorten niet worden verstoord. Bomen dient men dus buiten het broedseizoen (15 maart - 15 juli) te verwijderen. Bij het kappen, verplaatsen of (ingrijpend) snoeien van een boom heeft u een omgevingsvergunning nodig. Wanneer bomen worden verwijderd, dienen deze één op één binnen het plangebied te worden gecompenseerd.
Omdat daarnaast mogelijk sprake is van permanente vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen of gierzwaluwen (tabel 3 soorten), is het nodig hierop alert te zijn. Deze dieren komen in dit deel van de stad namelijk voor. Het eventueel kappen zou voor een verstoring kunnen zorgen.
Door daarnaast in het bouwplan voorzieningen voor stadsvogels en vleermuizen op te nemen kan een bijdrage worden geleverd aan de ontwikkeling van stedelijke natuur. Hierbij kan worden gedacht aan vogelvriendelijk vogelschroot, vogelpannen, neststenen en nestkasten, bijvoorbeeld in combinatie met daktuin of groen dak.
Het inzicht dat de verantwoordelijkheid van een ecologisch meer duurzame stedelijke ontwikkeling reeds op de ontwerptafel dient te worden opgepakt is ook met betrekking tot de voorgenomen ingreep uiterst relevant.
Op de locatie zijn wel kabels en leidingen aanwezig. Er dienen vooraf afspraken gemaakt te worden met de kabel- en leiding beheerder in zake het verleggen / beschermen van de kabels en leidingen. Verder wijzen wij op de verplichtingen uit Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) en de CROW richtlijn (publicatie 250) zorgvuldig graafproces. In het bijzonder de tracés van Nuon (warmtenet), Liander (HS, MS, Gas HD en Datakabel) en Tennet (HS en Datakabel) behoeve aandacht en afstemming.
De omgeving van de Willem de Zwijgerlaan wordt getypeerd als een gemengd gebied ( bron VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', 2009)
Ten opzicht van het plangebied liggen bedrijven op voldoende afstand en vormen geen belemmering voor het plan. Ook wordt de bedrijvigheid in de omgeving niet belemmerd door het plan.
Op de locatie zijn redelijk recente milieukundige bodemonderzoeken uitgevoerd doorGeofoxLexmond (20080910_b2/JABO, d.d. 5 juni 2008 en 20080910cl/JABO, d.d. 20 juni 2008). Hierbij zijn in zowel de grond als het grondwater hooguit lichte verontreinigingen aangetroffen. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld en in de bodemmonsters. Echter het terrein heeft sinds de onderzoeken braak gelegen. Onbekend is of er grond is aangevoerd c.q. afgevoerd.
De Omgevingsdienst heeft verder gebruik gemaakt van het verkennend bodem- en asbestonderzoek van BK Bodem (d.d. 15 mei 2014, kenmerk 141906).
Beoordeling onderzoeksresultaten
Uit de chemische resultaten blijkt dat de grond en het grondwater hooguit licht verontreinigd zijn met de onderzochte parameters. In de grond is analytisch geen asbest aangetoond.
De resultaten geven geen aanleiding tot het nemen van vervolgstappen.
Conclusie
De locatie is geschikt voor het geplande gebruik wonen met tuin. Er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen voor het verlenen van de omgevingsvergunning. Wij adviseren u de initiatiefnemer het volgende te laten weten.
Het plan ligt niet in het effectgebied (l%letaliteitsafstand) van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een effectgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.
De hoge druk aardgasleiding W515-05 die vanaf de Willem de Zwijgerlaan naar de Maresingel loopt ligt op een afstand 160 meter. Hoge druk aardgasleiding W515-03 aan de Willem de Zwijgerlaan ligt nog verder weg. De locatie van de toren ligt buiten het effectgebied van de beide leidingen. De locatie ligt in het effectgebied van de A4, maar wel een op ruime afstand van 3 kilometer. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 een effectgebied van meer dan 4 kilometer. De bouw van de toren aan de Willem de Zwijgerlaan heeft geen effect op de hoogte van het groepsrisico of op andere externe veiligheidsaspecten zoals bereikbaarheid, capaciteit hulpverleningsdiensten of zelfredzaamheid. Externe veiligheid is geen belemmering voor het realiseren van het plan.
De Omgevingsdienst heeft gebruik gemaakt van de notitie Bepaling geluidbelasting eengezinswoningen Nieuw Leyden, blok 3 en 4 van 12 december 2014, kenmerk V040661ab.0006.rvh, versie 02_005 van adviesbureau LPB|SIGHT BV.
Beoordeling
In deze notitie is de geluidbelasting op de gevels van de nieuwbouw bepaald. Op basis van deze resultaten is de benodigde geluidwering van de woningen bepaald (zie hiervoor rapport Beoordeling diverse aspecten Bouwbesluit 2012; aanvraag omgevingsvergunning van LBP|SIGHT).
In verband met de realisatie van een geluidluwe buitenruimte is geadviseerd om de volgende gemetselde wanden te realiseren:
'De binnenplaats die ontstaat tussen de eengezinswoningen en de torens aan de Willem de
Zwijgerlaan worden aan de kant van de Pasteurstraat dichtgezet met een gemetselde wand van circa 2,5 meter hoog. In deze wand komt wel een lichtopening die wordt voorzien van glas. Aan de Nieuwe Koningstraat wordt de binnenplaats deels dichtgezet door middel van een circa 2,5 meterhoge wand en een afsluitbaar (open) hek.'
In bijlage I van de notitie zijn de gehanteerde aanzichten van deze gemetselde wanden opgenomen.
Conclusie
Het rapport is in orde. De benodigde wanden zijn duidelijk aangegeven. Met deze maatregelen zijn er geen belemmeringen om het plan te realiseren.
Er worden minder dan 1.500 woningen gerealiseerd. Het plan betreft de realisatie van 13 woningen. Volgens bijlage 3B van de Regeling "niet in betekenende mate" zal het plan hierdoor "niet in betekenende mate" bijdragen. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden. In dit geval is er geen sprake van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging, kunnen de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) worden gebruikt. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide, PM10 en PM2,5 in 2015 ter plaatse van de Willem de Zwijgerlaan hoek Nieuwe Koningstraat, maximaal respectievelijk 35,7 u.g/m3, 25,5 u,g/m3 (zonder zeezoutaftrek) en 16,3 u.g/m3 bedragen.
Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog lager is. Hiermee wordt voldaan aan de ambitie uit de duurzaamheidsagenda 2011-2014 en het RDBS. Het plan voldoet dus aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen. Er zijn geen belemmeringen voor het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit.
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r. In dit geval wordt het plan wel genoemd in deze bijlage (categorie D 11.2 , stedelijk ontwikkelingsproject).
Vanwege de grootte, aard en ligging (13 woningen in stedelijk gebied) van het plan is beoordeeld dat dit niet nodig is. Belangrijke nadelige milieu-effecten zijn niet te verwachten.
Omschrijving en stedenbouwkundige context
De bouwplanaanvraag betreft een woningbouwplan aan de Willem de Zwijgerlaan, tussen de Flemingstraat en de Nieuwe Koningstraat, en maakt onderdeel uit van het plan Nieuw Leyden. Dit bouwplan is de derde fase, 3 blokjes laagbouwwoningen achter het appartementencomplex van de 1e en 2e fase.
Het complex staat aan de de Willem de Zwijgerlaan met de Flemingstraat. De laagbouwwoningen hebben hun orientatie op de groenstrook tussen Flemingstraat en Nieuwe Koningstraat. Plan is aangepast tov eerder plan door verschuiving laagbouwblokjes buiten het bouwvlak en plaatsing van bergingen tussen de laagbouwwoningen en de parkeergarage.
De kavels representeren in architectonische zin de achterliggende bebouwing. In dit geval de gedifferentieerdheid van de laagbouw van Nieuw Leyden waar in particulier pdrachtgeverschap een divers beeld is ontstaan. De laagbouw is de overgang van de hoogbouw naar de laagbouwwoningen in Nieuw Leyden.
Daar waar het stedebouwkundig plan uitgaat van één geritmeerd volume, waardoor de hoogbouw aan de zuidzijde direct gekoppeld is aan de laagbouw van Nieuw Leyden, zijn in het plan tussenliggende laagbouwwoningen opgenomen die de nieuwbouw in schaal beter koppelen aan de bestaande bebouwing en mogelijk maken dat het private parkeren binnen de bebouwing op maaiveld wordt gerealiseerd. Deze wijziging op het stedebouwkundig plan is in overleg met de stedebouwkundig supervisor tot stand gekomen. Het overig parkeren vindt aan de noordzijde van het plan plaats, passend in het reeds ingezette profiel van de Willem de Zwijgerlaan. Dit is ook de entreezijde van de woningen. De uitwaaierende groenstrook aldaar, de aantakking van de Gooimeerlaan en de ruimte tussen het voormalige 50 KV station en de Nieuwe Koningstraat leveren het stedebouwkundig motief om laagbouwwoningen aan de achterzijde te plaatsen.
Stedenbouwkundige beoordeling Beeldkwaliteitsplan
Voor het gebied Nieuw Leyden is een Beeldkwaliteitplan opgesteld waaraan de bouwplannen getoetst dienen te worden. Het plan beschrijft de volgende regels voor architectuur:
- rooilijn: voorzijde leidend, geen uitstekende balcons, achterzijde vrijer.
Het plan voldoet hier aan. Dit komt door verspringingen in de rooilijn, zowel van de woningen als van de bergingen.
- ritme: ritmische wand, vormgegeven door openingen of toepassing van afwijkende materialen. Bij de laagbouw minder van toepassing. Er zijn wel verschillen tussen de blokjes, zowel in breedte als diepte ten opzicht van de hoogbouw.
- plint: aan de Willem de Zwijgerlaan openbare functies en entree’s, continue plint van 5 meter hoogte. Minder van toepassing, de woningen geven een voorkantsituatie aan de achterzijde, maar er zijn geen entrees naar de hoogbouw of continue plint met openbare functies. Woningen aan de achterzijde is positief richting de groene verblijfszone tussen Flemingstraat en Koningstraat. Dat geeft meer levendigheid en een positieve uitstraling. In ieder geval aan de kopgevels voldoende open gevelbeeld, ook bij de kopgevels van het tussenblokje en richting de groenstrook. Hierdoor is er dan meer open gevel naar de openbare ruimte, ook positievere en levendige uitstraling, beter sociale controle, toezicht en veiligheid.Bouwplan voldoet hier aan.
- dakbeëindiging: vrij, zolang het stedebouwkundig ritme herkenbaar blijft en per kavel één type gekozen wordt. Wordt aan voldaan. De platte afdekking van de laagbouwwoningen is gelijk. De installaties zijn opgenomen in het bouwvolume en niet zichtbaar.
- materialisering: vernieuwend, eigentijds, divers. Met de keuze van verschillende typen baksteen, kozijnen, glas, beton en gaaswerk wordt daar in voldoende mate aan voldaan. De materialisatie aan de achterzijde van de berging was niet akkoord. Dit iwas voorgesteld in hout. Om de baksteenarchitectuur aan de achterzijde continu te laten zijn, de gevels van de bergingen in baksteen uitvoeren. Bouwplan is hier op aangepast. Daarmee komt er meer een begrenzing als muur achter de bergingen, dan een begrenzing als houten schutting.
- voorkanten: geen uitstekende delen, aan voorzijde harder dan achterzijde, rooilijn is leidend. Bouwplan voldoet hier niet aan. De laagbouwwoningen zijn buiten het bouwvlak geplaatst. De voorgevels van de woningen onderling en ten opzichte van de bergingen verspringen, dit komt door de driehoekige vorm van het groene verblijfsgebied aansluitend op het 50kV station. Akoord kan worden gegaan met overschrijding bouwvlak, omdat bij plaatsing van de bergingen in het bouwvlak zelf, de laagbouwwoningen nog verder de groenstrook in geplaatst zijn. Bouwplan is aangepast door de gevels van de bergingen naar de groenstrook in baksteen uit te voeren. Ook de kopgevels zijn opener van aard en verschijningsvorm geworden.
- gevel: geen bergingen aan de gevel. Bouwplan voldoet hier niet aan. De bergingen tussen de 3 woonblokjes liggen met gevel naar de groenstrook. Gesloten gevels naar de groenstrook is in principe niet gewenst, maar om de begrenzing verschijningsvorm van muur te geven, de materialisatie achterzijde van de bergingen wijzigen van hout in baksteen. Bouwplan is hierop aangepast, daarmee komt er en gelijkmatiger beeld in de architectuur. Begrenzing als muur naar de groene ruimte is beter dan een houten beplating. Dit kan door verschijningsvorm van schutting leiden tot verrommeling en sleetse uitstraling. Garages worden aan de kopgevels ontsloten naar Nieuwe Koningstraat en niet aan de zijde Flemingstraat. Gevels zijde Flemingstraat en Koningstraat zijn opener geworden. Daarmee meer levendigheid en positieve uitstraling naar de straat. Openheid van de gevels van de plint voorzetten de hoek om. Bouwplan is hierop aangepast
- schaal: korrel aan de voorzijde wordt bepaald door het stedebouwkundig ritme. Aan de achterzijde is de korrel kleinschaliger. De voorzijde van het gebouw heeft een parcelering die werkt op de schaal van de Willem de Zwijgerlaan. De achterzijde kent een abstracter invulling met springende balkons die zowel verkleinend als diversifiërend werkt. Door de laagbouwwoningen is er aan de achterzijde een kleinere ruimtelijke korrel en schaal aanwezig. Het bouwplan voldoet hieraan, door verschillende breedtes van de woningblokjes en verspringingen in de rooilijn.
- compositie: in de hoogte een afwisseling van hoog en laag. Is minder van toepassing, wel verschil in bouwhoogte van de bergingen in 1 bouwlaag en de woningblokjes in 2 bouwlagen.
Algemeen
Toevoeging van de laagbouw aan de zuidzijde is een verrijking voor het gebied en mooie invulling voor een eenvoudige parkeeroplossing. Laagbouw sluit aan op de hoogbouw met een muur die het parkeren van de straat afzondert. De gevel van de muur sluit aan op materialisatie van hoog- en laagbouw. Problematisch is wel dat de laagbouwwoningen en bergingen gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt geplaatst. De groenstrook tussen Koningstraat en Flemingstraat, bedoeld als buitenruimte voor de laagbouwwoningen, entree voor de woningen in het 50kV gebouw en openbare ruimte wordt er door versmald. Door verschuiving van de laagbouwwoningen komen deze in de schaduw te staan van het bouwvolume van het 50kV gebouw. Gesloten bergingen naar de groenstrook toe draagt niet bij aan ruimtelijke kwaliteit. De strook openbare ruimte wordt daarmee smaller.Dit gaan ten koste van de beschikbare groene openbare ruimte waar de woningen met hun privébuitenruimten zich aan orienteren. Door situering dichter op het 50Kv gebouw zal mogelijk ook de bezonningssituatie verslechteren.
Akkoord kan worden gegaan met plaatsing van de laagbouwwoningen gedeeltelijk buiten het bouwvlak, omdat in geval de bergingen bij de woningen inpandig gerealiseerd zouden worden, de woning dieper in de groenstrook zouden steken.
Begin juli 2002 is het ontwerp Regionaal Verkeer- en Vervoerplan verschenen. In dit RVVP met de titel 'De Regio's Verbonden' wordt aangegeven wat de komende jaren het beleid zal zijn voor de Leidse Regio, de Duin en Bollenstreek en de Provincie Zuid-Holland. Met het plan wil men vraagstukken aanpakken die op het gebied van mobiliteit een bijdrage leveren aan een goed klimaat om te wonen, werken en ondernemen in de regio.
Ten aanzien van het plangebied zijn de volgende aandachtsvelden van belang:
Leiden is strategisch gelegen als schakelpunt tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad. Dat blijkt ook uit de mobiliteitscijfers. De gemiddelde Leidenaar maakt 10% meer verplaatsingen dan personen in vergelijkbare sterk stedelijke gemeenten. Om dit zowel nu en in de toekomst vlot en veilig te kunnen blijven doen zijn er diverse inspanningen nodig.
Omdat het verkeers- en vervoersbeleid in Leiden nu nog verwerkt is in een scala aan deelplannen is dit integraal verkeers- en vervoersplan opgesteld. Hierin is de onderliggende visie verwoord, wordt de samenhang met andere vakdisciplines aangeven, komen alle vervoerwijzen aan bod en is een actieplan opgesteld voor uitwerking van het beleid. Nadrukkelijk is daarbij gekeken naar de verwachtingen voor de toekomst.
Centraal binnen het plan staat het stimuleren van duurzame mobiliteit. Dat wil zeggen dat door de te nemen maatregelen én de noodzakelijke bereikbaarheid van voorzieningen met verschillende vervoerswijzen is gewaarborgd én een bijdrage wordt geleverd aan een kwalitatief goede leefomgeving. De mobiliteitsvraag wordt gefaciliteerd uit oogpunt van vitaliteit en economie. Echter, Leiden als historische stad en verblijfsplaats, waar de netwerkstructuur en de openbare ruimte niet optimaal zijn ontwikkeld op het massale autogebruik van de nieuwe tijd, noodzaakt wel tot een beheerste groei van die mobiliteit.
Er wordt sterk ingezet op behoud en verbetering van het aandeel langzaam verkeer in de verplaatsingen in de stad en toekomstige mobiliteitsgroei wordt zo veel mogelijk gekoppeld aan adequaat openbaar vervoer (RGL). De parkeerstrategie zet in op ontlasting van de (binnen)stad en opvang aan de stadsrand (P&R, transferia), gekoppeld aan de RijnGouweLijn, zoals dat ook geldt voor de realisering van ontbrekende schakels in het rand- (A4-A44) en ring- (Kanalenroute, via Zijldijk) wegenstelsel op langere termijn.
Zowel op korte als langere termijn leveren vervoers- en verkeersmanagementmaatregelen een bijdrage aan de oplossing. De strategie is uitgewerkt in een vijftal samenhangende thema's: mobiliteit, ruimtelijke ordening, bereikbaarheid, leefbaarheid en randvoorwaarden.
Op 28 februari 2012 heeft het college van B&W de nota 'Beleidsregels parkeernormen Leiden' vastgesteld (BW 12.0189). In mei 2015 is de herziening van deze parkeernota vastgesteld.
Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto’s op eigen terrein. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.
Het doel van dit beleid is dat initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten op eigen terrein voorzien in parkeer-/stallingsruimte voor auto’s, dan wel laad- of losruimte, als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van die ruimtelijke activiteiten. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt gezorgd voor voldoende plaats voor geparkeerde auto’s bij de diverse voorzieningen en functies. De verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen wordt primair bij de veroorzaker van de parkeervraag gelegd. De ruimte in Leiden is namelijk schaars en de leefbaarheid van wijken hangt nauw samen met het gebruik van de openbare ruimte.
Voor de verschillende zones in Leiden ('binnenstad, binnenstad bij station, schil, schil bij station en rest') en de verschillende functies gelden eigen, specifieke normen. Aan de hand van deze normen dient per geval in de concrete situatie te worden bepaald welke parkeerbehoefte ontstaat en in hoeveel parkeer-/stallingsruimte moet worden voorzien.
De 3 bouwblokken van de 13 grondgebonden woningen worden aan de achterzijde ontsloten via een weg die gelegen is tussen de woningen en het appartementencomplex aan de Willem de Zwijgerlaan. Deze ontsluitingsweg takt aan op de Nieuwe Koningstraat.
Het ingediende bouwplan is de 3e fase van een totaal te realiseren project bestaande uit een appartementenblok en grondgebonden woningen. Voor de 1e fase (deel van het appartementenblok) is op 19-12-2014 een omgevingsvergunning verleend. Voor de 2e fase is op 13-03-2015 een omgevingsvergunning verleend.
Om de parkeerbehoefte van het uiteindelijke totale project en de daarmee samenhangende inrichting van de openbare ruimte te kunnen beoordelen dient het gehele appartementenblok en de grondgebonden woningen te worden beschouwd.
De parkeerbehoefte van het totale project betreft 205 parkeerplaatsen. Om aan de parkeerbehoefte van 205 parkeerplaatsen te kunnen voldoen zijn bij de aanvraag tekeningen ingediend waarop de extra te realiseren parkeerplaatsen zijn aangegeven. Eén van de tekeningen toont de parkeerplaatsen die gerealiseerd worden aan de Edisonstraat voor Monuta, de andere tekening toont de parkeerplaatsen in het plangebied met het westelijk deel van de Edisonstraat en de Nieuwe Koningstraat.
Op grond van beleidsregel 4a kan worden afgeweken van de parkeereis dat op eigen terrein wordt geparkeerd, als wordt aangetoond dat op andere wijze binnen een straal van 400m rond de ruimtelijke activiteit in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.
Voor dit totale project is besloten om af te wijken van de parkeereis en in te stemmen met het aanleggen van 135 parkeerplaatsen in de openbare ruimte, op grond van de volgende overwegingen:
De 135 parkeerplekken in de openbare ruimte worden als volgt opgelost:
Met het Waterplan Leiden (2007) hebben de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland afgesproken om gezamenlijk knelpunten in het watersysteem efficiënter op te lossen, kansen te benutten en andere te inspireren om 'Leiden Waterstad' nog beter op de kaart te zetten.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is de waterbeheerder van onder andere de gemeente Leiden en is belast met het waarborgen van de kwaliteit van het water en met de bescherming van waterbouwkundige werken. Zij toets aanvragen voor een omgevingsvergunning aan hun verordening, het Keur. Het Keur bevat regels voor de bescherming van o.a. waterkeringen, dijken en geeft het criterium voor watercompensatie.
Het Hoogheemraadschap hanteert bij nieuw ingediende plannen een oppervlaktecriterium van 500 m². Dit houdt in dat watercompensatie is vereist als sprake is van een nieuwe verharding van 500 m² of meer. Het verharde oppervlak dient dan binnen het plangebied of elders te worden gecompenseerd.
Water in Leiden
Leiden bestaat uit een netwerk met doorgaande waterstructuren en verbindingen met de regio. Deze structuren hebben veelal de ruimtelijke structuur van de stad bepaald. De verschillende waterstructuren zijn opgebouwd uit verschillende elementen: de Rijn, stadsgrachten, singels, vaarten, kanalen en waterwegen.
Functies water in de stad
Het oppervlaktewater heeft tegenwoordig in het stedelijk gebied meerdere functies: de belangrijkste (fysieke) functie is de afvoer en berging van water en daarmee het voorkomen van wateroverlast in het stedelijk gebied. Dat is een waarborg voor een veilige woon- en werkomgeving.
Andere functies zijn: de recreatieve functie: water zorgt voor beleving in de stad. Het is mogelijk om er op verschillende manieren op en langs te recreëren; de economische functie: water zorgt voor een hogere waardering van de omgeving, vastgoed in de nabijheid heeft bijvoorbeeld een hogere waarde; ecologische functie: water is een belangrijk onderdeel van de ecologische structuur van een stad; historische functie: Leiden is ontstaan door het water en dat is te zien aan de structuur.
Water en ruimtelijke ordening
Water en ruimtelijke ordening, het lijken twee werelden. Maar intussen weten we dat ze alles met elkaar te maken hebben. Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.
Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.
De ontwikkeling van Nieuw Leyden en het Kooipleinproject zijn onderdeel van het zogenaamde Wijkontwikkelingsplan Leiden-Noord (WOP Leiden-Noord). De verschillende projecten zijn allen in het boezemgebied van Rijnland geprojecteerd op een relatief korte afstand van elkaar, waardoor positieve en negatieve gevolgen voor de verhardingsbalans tussen de projecten onderling uitwisselbaar zijn.
Voor alle projecten die onderdeel uitmaken van het WOP-Noord is een gezamenlijke watervergunning (kenmerk V.45197) aangevraagd en verleend, waarbij de eindbalans van alle projecten tezamen tot een positief resultaat leidt. Het overgrote deel van het extra water in de Tuin van Noord is reeds gegraven, waardoor ook in de tijdelijkheid een aanzienlijk overschot op de waterbalans bestaat.
Binnen het plandeel zelf zijn geen waterstaatkundige werken, zoals duikers, dijken en dammen aanwezig. Daarnaast liggen in het gebied geen sloten of waterkeringen en ook in de beoogde situatie zullen dergelijke elementen niet aanwezig zijn.
Beleidsvisie Wonen Leidse Regio 2002
De Beleidsvisie Wonen Leidse regio (2002) geeft een beeld van de trends en een kwantitatieve analyse van de Leidse woningmarkt. Enkele genoemde trends zijn: regionalisering van de woningmarkt, stijgende ruimtebehoefte, verschuiving van een aanbodnaar een vraagmarkt, vergrijzing, gewenste aandacht voor duurzaamheid en een grotere keuzevrijheid van woonconsumenten.
De kwantitatieve analyse leert dat er ultimo 2001 bijna 88.700 woningen waren in de Leidse regio, waarvan bijna 58% (51.280) in Leiden (bron: WBO 2002). In de beleidsvisie is geraamd dat de voorraad in de regio in de periode 2000 2010 met 12.000 woningen zou moeten groeien om in de behoefte te voorzien.
In de periode 2000-2003 zijn circa 2.200 woningen gerealiseerd. De actualisering Vinexbouwscenario van 2004 laat zien dat in dit jaar ruim 1.100 woningen zijn geprogrammeerd (inclusief Voorhout), waarvan 89 in Leiden. In de periode 2005-2010 zal dus nog veel moeten worden gebouwd om het geraamde tekort terug te brengen. Het merendeel (62%) van de uitbreiding zal door verdichting worden gerealiseerd. In 2004 is dat aandeel nog 29%. Verder blijkt dat Leiden relatief veel sociale huurwoningen (45% tegen 37% in de totale regio) en weinig koopwoningen (43% tegen 52%) heeft.
In de woonvisie zijn afspraken gemaakt om die verhouding meer in evenwicht te brengen.
De visie concludeert dat een flink deel van de woningen binnenstedelijk gerealiseerd moet worden, bijvoorbeeld door middel van herstructurering en verdichting. De visie concludeert tevens dat de verhouding tussen vraag en aanbod van de woningmarkt uit balans is. Transformatie van bestaande wijken en nieuwbouw moeten deze discrepantie verhelpen.
Nota Wonen 2020 'Leiden kijkt vooruit en pakt door'
Op 14 februari 2013 heeft de gemeenteraad de nota Wonen 2020 'Leiden kijkt vooruit en pakt door' vastgesteld. Deze nota vormt een beleidskader voor de keuzes in het woonbeleid.
De Stadsvisie Leiden, Stad van Ontdekkingen, de Sociaal Maatschappelijke Structuurvisie 2025 "Leven in Leiden" en de ruimtelijke Structuurvisie Leiden 2025 vormen het kader voor deze nota Wonen. Deze nota Wonen vormt op haar beurt weer het kader voor nieuwe prestatieafspraken met de woningcorporaties en voor de plannen voor renovatie en nieuwbouw.
Verbetering van de balans tussen vraag en aanbod, investeren in de kwaliteit van woning en woonomgeving en voldoende woningen voor hen die niet op de particuliere markt terecht kunnen: de lage en de middeninkomens. Dit zijn de drie hoofdopgaven die Leiden zich in de nieuwe nota Wonen stelt. Leiden is een aantrekkelijke woonstad met haar monumentale binnenstad, gevarieerde bevolking en goede voorzieningen. Om die aantrekkelijke stad te blijven moeten we doorgaan met investeren: afmaken van de bestaande woningprojecten en kijken naar nieuwe kansen. Vooruitzien en doorpakken is daarom het motto van deze nota, ook in tijden van crisis en bezuiniging. Dat is niet gemakkelijk en daarom staat samenwerking in deze nota centraal: samenwerking tussen en met woningcorporaties, beleggers, ontwikkelaars, huurders en zorgaanbieder om ook in zwaardere tijden te zorgen voor verbetering van woning en woonklimaat.
Het plan is om 13 eengezinswoningen te bouwen bestaande uit twee woonlagen met plat dak. Het zijn eigenlijk van het type rug-aan-rugwoningen; aan de noordkant, de zijde van de Willem de Zwijgerlaan, is sprake van een vrijwel gesloten gevel. De zeven tussenwoningen hebben aan die noordzijde alleen spleetramen op 1,80 m hoogte boven het maaiveld. Dit heeft negatieve gevolgen voor de woonkwaliteit. Goede licht- en luchttoetreding en zichtlijnen zijn voor een prettige woonervaring essentieel. Een gesloten gevel kan een 'opgesloten gevoel' geven. Voor mensen die hiervoor gevoelig zijn zullen de tussenwoningen minder aantrekkelijk blijken te zijn. Er vindt enige compensatie plaats door de dakkoepels, die licht op de overloop op de verdieping en in het trappenhuis werpen. Door de 'open trapconstructie' valt dit daklicht tot op de begane grond.
De zes hoekwoningen hebben aan de zijkanten ramen, voor licht, lucht en zicht.
Hierbij wordt overwogen dat de bouwlocatie moeilijk is ten aanzien van geluidbelasting, waardoor bijna dove gevels vanuit milieueisen noodzakelijk zijn. Een ander nadelig aspect ten aanzien van de situering is dat de eengezinswoningen relatief dicht op de hoogbouw staat. Dat kan als een belemmering voor fijn wonen worden ervaren. Vanuit woonbeleid is er behoefte aan sociale huurwoningen van het type eengezinswoning. Er zitten aan de locatie nadelige aspecten, die echter door een goede plattegrond, voldoende oppervlakte en door dakkoepels tot een acceptabel niveau wordt gebracht.
Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden.
Op grond van artikel 2.10, lid 1 onder c Wabo dient een omgevingsvergunning geweigerd te worden voor aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan en er geen vergunningverlening mogelijk is met toepassing van artikel 2.12 Wabo.
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend na het voeren van een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij gelden drie mogelijkheden:
Het plan is strijdig met het bestemmingsplan. Voor dit bouwplan is in het Besluit omgevingsrecht geen mogelijkheid opgenomen voor een buitenplanse afwijking.
Daarmee is de juiste juridisch-planologische procedure voor het mogelijk maken van het ingediende bouwplan, het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o Wabo.
Het betreft een uitgebreide procedure. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit met deze ruimtelijke onderbouwing zes weken ter inzage heeft gelegen voor het indienen van zienswijzen. Tijdens deze termijn zijn er acht zienswijzen ingediend en deze zijn beantwoord in een zienswijzennota.
Geven de zienswijzen geen aanleiding de omgevingsvergunning te weigeren, dan kunnen de indieners van de zienswijzen door de raadscommissie worden gehoord. De raadscommissie neemt een besluit op de zienswijzen en over het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen.
De omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de beroepstermijn van zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd en nadat deze langs elektronische weg kenbaar is gemaakt. Tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning kan rechtstreeks beroep worden aangetekend bij de rechtbank gedurende een termijn van zes weken na publicatie van de vergunning.
Bij de toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º is in sommige gevallen een verklaring van geen bedenkingen vereist.
De Wabo biedt de raad op grond van artikel 6.5, derde lid Bor de mogelijkheid om een lijst van categorieën van gevallen vast te stellen, waarvoor een verklaring van geen bedenkingen van de raad niet is vereist. Met een dergelijke lijst kan de raad er voor zorgen dat het geen verklaring hoeft af te geven voor strijdige ruimtelijke activiteiten met een zeer beperkt planologisch belang, of activiteiten waarover de raad reeds eerder heeft besloten in de vorm van een gebiedsvisie, wijkontwikkelingsplan, stedenbouwkundig masterplan of soortgelijk ruimtelijk kader.
De raad van Leiden heeft een lijst met categorieën van gevallen vastgesteld (RV10.0122 en aangevuld RV13.0108) waarvoor wel of geen verklaring van geen bedenkingen is vereist.
De ontwikkeling van 13 grondgebonden woningen is onderdeel van een groter complex. Dit project past grotendeels binnen de door de raad eerder vastgestelde kaders. Er was echter niet eerder sprake van dit type woningen op deze locatie en vanwege de overschrijding in het bestemmingsplan past onderhavig project niet volledig binnen deze kaders. Voor deze activiteiten is - op grond van de door gemeenteraad vastgestelde lijst - een verklaring van geen bedenkingen vereist indien er zienswijzen op het plan worden ingediend. Aangezien er zienswijzen zijn ingediend op het ontwerp besluit is in dit geval een verklaring van geen bedenkingen wel vereist.
De ruimtelijke onderbouwing bij een besluit tot afwijking van het bestemmingsplan dient inzichtelijk te maken dat het vergunde project aannemelijkerwijs uitvoerbaar is in financiële zin.
Het project Skyline Next is het sluitstuk van Nieuw Leyden. Voor de ontwikkeling van het gebied Nieuw Leyden, waaronder ook het project Skyline Next, is reeds in 2005 met Portaal een samenwerkingsovereenkomst opgesteld en gesloten. Alle relevante exploitatiebijdragen, waaronder de inrichting van de openbare ruimte, aanpassingen aan kabels en leidingen, planschadekosten, worden neergelegd bij de ontwikkelaar. Dat maakt dat de kosten van de grondexploitatie "anderszins zijn geregeld", zoals bedoeld in artikel 6.12, tweede lid, onder a Wro, zodat het opstellen van een exploitatieplan niet is vereist. De plankosten worden in rekening gebracht op basis van de Legesverordening 2013.
In de huidige markt is de afzetbaarheid een aandachtspunt. In Leiden Noord heeft de laatste jaren veel vernieuwing plaats gevonden; dit om het imago van het gebied te verbeteren. Daarnaast is de ambitie om het gebied met het centrum van Leiden te verbinden. Met het realiseren van Nieuw Leyden, en het opnieuw inrichten van de Willem de Zwijgerlaan is deze brug van het centrum naar de Van Voorthuijsenlocatie en Groenoord geslagen. De perceptie van de consument van de Noordkant van Leiden is daardoor in positieve zin veranderd.
De grondgebonden woningen op de planlocatie sluiten aan bij de behoefte van woningzoekers in Leiden en omgeving. De woningen hebben een aantal goede en herkenbare kenmerken, zoals een gunstige ligging bij uitvalswegen en groenvoorzieningen, een goede oppervlakte en eigen tuinen. Bij deze omgevingsvergunningaanvraag is nadrukkelijk naar de afzetbaarheid van de woningen in de huidige markt gekeken.
De bouw is zodoende niet afhankelijk van een onzekere afzet van de woningen in de markt.
Bij het opstellen van deze ontwerp omgevingsvergunning hoort een belangenafweging. In zo'n belangenafweging worden alle belangen tegen elkaar afgewogen om uiteindelijk tot een besluit te komen. Gedurende een zienswijzentermijn kan eenieder zijn of haar belang bij het college kenbaar maken alvorens de een besluit wordt genomen over verlening van de omgevingsvergunning.
Via publicaties in de Staatscourant en de Stadskrant zal de termijn van terinzage legging van de ontwerp omgevingsverguning worden aangekondigd. Een ieder wordt tijdens deze periode van zes weken in de gelegenheid gesteld om een zienswijze tegen het voorgenomen plan kenbaar te maken.
De ontwerp omgevingsvergunning alsmede de ontwerp verklaring van geen bedenkingen heeft gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie gelegen. In die termijn zijn zeven zienswijzen ingediend.
De beantwoording van de zienswijzen vindt plaats in een zienswijzennota. Deze zienswijzennota vormt een onderdeel van het uiteindelijke besluit tot al dan niet verlening van de omgevingsvergunning en is als bijlage opgenomen.