direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Dobbedreef 1A
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.OV00057-0301

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Leiden vindt het belangrijk dat jongeren in de Stevenshof een plek hebben waar zij samen kunnen komen om bijvoorbeeld te tafelvoetballen, te kletsen of deel te nemen aan georganiseerde activiteiten.

Tot 2010 was het jongerenwerk van Stichting Jeugd- en Jongerenwerk Midden-Holland gehuisvest in Buurtcentrum Stevenshof aan de Trix Terwindstraat. Deze ruimte was niet meer geschikt voor jongerenwerk. Daarom is Jongerenwerk overgegaan naar een tijdelijke locatie in de voormalige school Zwaluw2 aan de Mary Zeldenrustweg. Deze ruimte is op 25 oktober 2010 in gebruik genomen.

In oktober 2013 heeft de gemeenteraad het Kaderbesluit Jongerenvoorziening Stevenshof vastgesteld (RV 13.0073). De gemeenteraad kiest daarin de natuurijsbaan aan de Dobbedreef als locatie voor een permanente jongerenvoorziening. Om ruimte te maken voor de jongerenvoorziening schuift het clubgebouw van de ijsvereniging ongeveer twintig meter op.

Het vigerende bestemmingsplan 'Stevenshof' voorziet al in de mogelijk de jongerenvoorziening te verplaatsen naar de Dobbedreef, echter alleen voor de locatie van het bestaande, zeer verouderde clubgebouw van de ijsvereniging. Door de keuze van de gemeenteraad voor de plaatsing van twee nieuwe afzonderlijke gebouwen op het terrein, dient afgeweken te worden van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Voor het doorlopen van de betreffende procedure is de voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing projectgebied

Het plangebied ligt in de Stevenshof in het zuidwesten van Leiden. Het plangebied betreft een deel van het terrein van de Natuurijsbaan Stevenshof, gelegen langs de spoorlijn Leiden-Den Haag. Op onderstaande luchtfoto is de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00057-0301_0001.png"  
Ligging plangebied (rood omcirkeld)  

Het plangebied wordt globaal begrensd door de Dobbedreef aan de noordwestzijde, de tennisbanen aan de zuidzijde en het terrein van de landijsbaan aan de oostzijde. Kadastraal betreft het plangebied de percelen LEIDEN 01, sectie W, nummer 7292. In Bijlage 1 is de plancontour opgenomen.

1.3 Vigerende bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingplan 'Stevenshof' van toepassing. Dit bestemmingsplan is 15 oktober 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van Leiden.

Voor de planlocatie geldt de bestemming 'Sport en Recreatie' (S&R, artikel 7). Hieronder is een uitsnede van de plankaart ter plaatse weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00057-0301_0002.png"  
Uitsnede bestemmingsplan Stevenshof, rood omlijnd het terrein van de ijsbaan  

Bij het opstellen van het bestemmingsplan Stevenshof zijn de schaarste aan locaties met een bestemming voor maatschappelijke doeleinden en het veilig stellen van de enige Leidse landijsbaan aandachtspunten geweest. De ijsbaan heeft daarom naast "Sport en Recreatie" tevens een aanduiding "ijsbaan" meegekregen.

Voor het huidige gebouw van de Ijsvereniging is een bouwvlak opgenomen met aanduiding "maatschappelijke doeleinden". Voor het omliggende gedeelte, ook het gebied achter het bestaande gebouw, geldt deze maatschappelijke doeleindenbestemming niet.

De grond voor de ingang van het terrein heeft de bestemming 'Groenvoorzieningen' (G, artikel 13). De voor Groenvoorzieningen aangewezen gronden zijn bestemd voor het gebruik als openbaar groen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de omgevingsvergunning

2.1 Beschrijving projectgebied

De wijk Stevenshof is in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw gebouwd. In totaal staan er zo'n 4.700 woningen. De globale ruimtelijke structuur van de wijk, met de vele wendingen in wegen en buurten is kenmerkend voor de stedenbouw in de jaren tachtig. Het basisidee was om niet de agrarische verkavelingen als uitgangspunt te nemen voor de structuur van de Stevenshof, maar meer de dynamiek van de geomorfologische processen die het landschap hebben gevormd voordat grootschalige ingrepen door de mens plaats vonden. Alleen de hoofdvaarten, De Veenwatering en de Dobbewatering, en een gedeelte van een oude waterloop daartussen, zijn overgebleven van de oorspronkelijke verkaveling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00057-0301_0003.png"  
Luchtfoto huidige situatie  

Het plangebied is gelegen aan de oostrand van de wijk, op een iets hoger gelegen stuk grond ingesloten door water en infrastructuur, te weten de spoorlijn Leiden-Den Haag, de Stevenshofdreef, de Dobbewetering en de Rijn. Op deze grond bevinden zich tennisvelden en een landijsbaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00057-0301_0004.png"  
Huidige toegang ijsbaan  

De landijsbaan bestaat uit een grasveld dat tijdens perioden van vorst onder water gezet kan worden, zoals op onderstaande foto is te zien. Bij de ijsbaan is een clubgebouw van de Ijsvereniging Rijndijk-Hoge Mors aanwezig, bestaand uit één bouwlaag met kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00057-0301_0005.png"  
Vogelvluchtperspectief huidige situatie plangebied  

2.2 Beschrijving beoogde ontwikkeling

2.2.1 Jongerenwerk Stevenshof

Inleiding

Het jongerenwerk in de wijk Stevenshof behoort tot een organisatie die werkzaam is met jeugd en jongeren van 11 t/m 18 jaar: Stichting Jeugd- en Jongerenwerk Midden-Holland. In Leiden zijn 5 wijkgerichte jongerenvoorzieningen en 1 stedelijke voorziening in de vorm van het samenwerkingsproject Exposeyour.

Wat doet het jongerenwerk?

Het jongerenwerk is sinds 2007 actief in de wijk Stevenshof en streeft twee hoofddoelen na. Het eerste doel is een bijdrage leveren aan het voorkomen en verminderen van jeugdoverlast in de openbare ruimte. Het tweede doel is een bijdrage leveren aan het socialisatieproces van jongeren, zodat ze succesvol kunnen participeren binnen de maatschappij. Om deze doelen te bereiken organiseert het jongerenwerk activiteiten om jongeren te activeren, te informeren en hun talenten te ontwikkelen.

In de Stevenshof maakt het jongerenwerk deel uit van de brede wijkgerichte aanpak Veilig Opgroeien. Dit is een werkwijze die probleemgedrag onder jongeren in een vroeg stadium signaleert een aanpakt, met als uiteindelijk doel een veilige, constructieve leefomgeving te scheppen. De resultaten van deze aanpak worden door middel van de jeugdmonitor van de GGD gemeten.

De functie van het jongerenwerk is de afgelopen jaren veranderd. Waar vroeger vooral sprake was van discoachtige activiteiten als vrijetijdsbesteding, is het zwaartepunt veel meer komen te liggen op ontwikkelingskansen en ondersteuning daarbij. Veel jongeren hebben het druk met school, huiswerk en gaan daarnaast naar hun sportvereniging of andere vrijetijdsbesteding. Deze jongeren hebben veelal geen ondersteuning van het jongerenwerk nodig. Juist het relatief kleine aantal met wie het minder goed gaat, willen we als gemeente –ook vanuit het oogpunt van leefbaarheid in de wijken– graag bereiken. Een nieuwe trend is de aandacht voor jongeren met een licht verstandelijke beperkingen (LVB). Jongerenwerkers signaleren steeds vaker probleemgedrag die gerelateerd is aan diverse beperkingen waar jongeren mee kampen. Het jongerenwerk is bezig om deze trend in beleid om te zetten ten aanzien van de begeleiding.

Maandelijks wordt er een activiteitenplan gemaakt voor en door jongeren met ondersteuning van MBO- en HBO-stagiaires. Zo kan bijvoorbeeld een sportactiviteit ingezet worden om overlast op een bepaalde plek te verminderen en een gesprek over veilig vrijgedrag kan een bijdrage leveren ter verkleining van de kans op zwangerschap en/of soa's.


Welk bereik heeft het jongerenwerk?

Uit demografische gegevens blijkt dat er 966 jongeren in de leeftijd van 12 t/m18 jaar wonen de Stevenshof wonen (peildatum 1-1-2014).

Op dit moment (januari 2015) komen er gemiddeld 25 jongeren voor de activiteiten op de locatie in de Stevenshof. Daarnaast wordt de locatie gebruikt voor individuele gesprekken met jongeren die extra ondersteuning nodig hebben en voor begeleiding van jongeren die als stagiaire bij het jongerenwerk werken. Van 116 jongeren zijn de persoonlijke gegevens vastgelegd. Dit zijn niet alle jongeren die door het jongerenwerk worden bereikt. Registratie is niet verplicht en soms blijft het bij incidentele contacten, die vaak wel nuttig zijn.

De jongerenwerkers zijn ook actief buiten de jongerenvoorziening. Ze bezoeken de hangplekken en gaan vervolgens in gesprek met de jongeren. Bij deze activiteit worden ongeveer 35 tot 50 jongeren per week bereikt. Dit kan leiden tot het werven van nieuwe bezoekers. Indien men geen behoefte heeft om langs te komen, dan wordt onderzocht welke wensen of ideeën de jongeren hebben en hoe zij door het jongerenwerk ondersteund kunnen worden. In dit kader wordt gesproken van ambulant jongerenwerk.

Op verzoek van het Veiligheidshuis en in samenwerking met de wijkagent neemt het jongerenwerk in voorkomende gevallen contact met omwonenden op om problemen met jongeren in de openbare ruimte aan te pakken.

Om de sociale cohesie in de wijk te bevorderen werkt het jongerenwerk intensief samen met de wijkbewoners. Bij overlast van jongeren kunnen wijkbewoners een beroep op het jongerenwerk doen. Er wordt dan met de bewoners in gesprek gegaan om duidelijk te krijgen welk probleem er speelt. Als het bijvoorbeeld om jeugdoverlast gaat dan zoekt het jongerenwerk contact met de overlastgevende groep. Als daar behoefte aan is wordt vervolgens een gesprek georganiseerd tussen jongerenwerk, de bewoners en de groep jongeren, waarin hopelijk het probleem samen opgelost kan worden. Indien nodig onderhouden het jongerenwerk contact met de politie.

2.2.2 Ruimtelijke kenmerken beoogde ontwikkeling

Het huidige onderkomen van de Ijsvereniging aan de Dobbedreef wordt vervangen door een nieuw clubgebouw en wordt vergezeld door een nieuw gebouw voor de Jongerenvoorziening Stevenshof.

Aangezien het ijsverenigingsgebouw slechts een aantal weken per jaar intensief wordt gebruikt en de jongerenvoorziening het hele jaar door, is ervoor gekozen de jongerenvoorziening aan de straatzijde te situeren. De jongerenvoorziening is zodoende goed bereikbaar en zichtbaar. Het gebouw voor de jongerenvoorziening is zo ontworpen dat het in de toekomst ook voor andere gebruikers, bijvoorbeeld ouderen geschikt is. In dat kader is een goede bereikbaarheid belangrijk.

Het ijsverenigingsgebouw wordt verplaatst richting de spoorbaan. Hierdoor krijgt het clubgebouw een centralere positie ten opzichte van de ijsbaan. Omdat de gebouwen ten opzichte van elkaar verspringen is er sprake van meer sociale controle vanaf de straat en blijft de entree van het ijsverenigingsgebouw goed zichtbaar. Ook van belang voor de ijsvereniging is dat de jongerenvoorziening nu een afscheiding tussen de toegang naar de ijsvereniging en de ijsbaan vormt, waardoor het niet mogelijk is direct vanaf de ingang zonder kaartje het ijs op te stappen.

De jongerenvoorziening wordt zodanig gepositioneerd dat het uitzicht richting ijsbaan en spoorlijn van de huidige bewoners aan de Zuster Reichertstraat zoveel mogelijk wordt behouden. In eerdere ontwerpen was het gebouw met de lange zijde naar de weg gekeerd, maar naar aanleiding van opmerkingen van omwonenden is het gebouw een kwartslag gedraaid. Al met al levert dit ook een beter ensemble van gebouwen op en krijgt de ijsbaan een mooie rechthoekige hoofdvorm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00057-0301_0006.png"  
Ontwerp beoogde situatie  

Alle bomen worden in principe gehandhaafd. Door de nieuwe positie van het ijsverenigingsgebouw zal de kruin van enkele bomen gesnoeid moeten worden.

Het groene talud aan de straatzijde wordt zoveel mogelijk gehandhaafd. Het wordt slechts doorbroken voor een verharde toegang van 3,5 meter breed ten behoeve van bevoorrading en hulpdiensten, een trap van 1,5 meter breed en een toegangsweg van 1,5 meter breed voor minder validen. Dit laatste is nodig om het hoogteverschil van 1,2 meter te overbruggen.

In onbruik geraakte noodlokalen van de gemeente voor een tijdelijke uitbreiding van een basisschool in de Merenwijk worden hergebruikt om een duurzaam plan tegen minimale kosten te realiseren. Met nieuwe gevels, voorzien van verticale houten latten, krijgen de hergebruikte units een ‘tweede leven’. Het ontwerp heeft een natuurlijke uitstraling passend bij de groene omgeving. Op de verdieping zullen geen ramen aan de straatkant worden gerealiseerd, om zicht naar de tegenoverliggende woningen te beperken.

In Bijlage 2 zijn de bouwtekeningen opgenomen, hieronder zijn enkele impressies van de nieuwe situatie weergegeven. Op deze impressies staan staat de fietsparkeerplaatsen nog aan de overzijde van de straat ingetekend. Naar aanleiding van opmerkingen van omwonenden zijn deze verplaatst naar de bestaande positie van fietsparkeerplaatsen voor de ijsvereniging, in de verbrede strook van het trottoir. Er zullen circa 20 fietsparkeerplaatsen worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00057-0301_0007.png"  
Impressies nieuwe situatie, de fietsparkeerplaatsen zullen aan de andere zijde van de weg, bij de toegang, worden gerealiseerd  

2.3 Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan

Zoals in paragraaf 1.3 is aangegeven staat het vigerende bestemmingsplan 'Stevenshof' reeds maatschappelijke doeleinden op de locatie toe, echter alleen voor de locatie van het bestaande clubgebouw van de ijsvereniging. De aanvraag, zoals beschreven in paragraaf 2.2, past dus functioneel binnen de geldende bestemming, maar niet in de beoogde vorm met twee afzonderlijke gebouwen. De nieuwe bebouwing is namelijk gelegen buiten het aangegeven bouwvlak. Het fietsparkeren wordt gerealiseerd binnen de bestemming Groenvoorzieningen en is daarmee ook strijdig met het bestemmingsplan. In de huidige situatie is het fietsparkeren overigens ook al op deze plek gesitueerd.

Om de omgevingsvergunning te kunnen verlenen dient afgeweken te worden van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Stevenshof'. Voor het doorlopen van de betreffende procedure is de voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld. In Hoofdstuk 4 wordt uitgebreider ingegaan op de procedurele aspecten.

Hoofdstuk 3 Motivering

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt gemotiveerd waarom de aanvraag niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en waarom het vanuit gemeentelijk oogpunt wenselijk is af te wijken van het vigerende bestemmingsplan ten behoeve van de aanvraag.

Belangrijk om in ogenschouw te nemen is dat de jongerenvoorziening functioneel gezien reeds mogelijk is binnen het vigerende bestemmingsplan. Om een algemeen beeld te geven van de nieuwe invulling van de planlocatie wordt de aanvraag wel in bredere zin beschouwd in dit hoofdstuk.

3.2 Ruimtelijke beleidskader

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.

Volgens de nationale ruimtelijke hoofdstructuur wordt de Zuidvleugel, waar Leiden binnen valt, aangemerkt als 'stedelijke regio met een concentratie van topsectoren'. Het rijksbeleid zet specifiek in op versterking van de twee met elkaar samenhangende vleugels binnen de Randstad. De Randstad moet in 2040 een concurrerende en duurzame topregio vormen. Om verdere economische en sociale ontwikkeling mogelijk te maken en om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken, is mobiliteit een randvoorwaarde. Niet alleen het hoofdwegennet dient optimaal te functioneren, maar ook de aansluiting op de regionale wegen en op lagere schaalniveaus is van belang. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel.

Toetsing beoogde ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling is niet relevant op het schaalniveau van de rijksoverheid en levert derhalve geen belemmeringen op voor de uitgangspunten uit de SVIR.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.

Toetsing beoogde ontwikkeling

Zoals in paragraaf 3.2.1 aangegeven vormt de beoogde ontwikkeling geen belemmering voor de rijksbelangen op het gebied van ruimtelijke ordening. Derhalve vloeien er vanuit het Barro ook geen restricties voort ten aanzien van deze ontwikkeling.

3.2.3 Provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven.

Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.

2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de Greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.

Toetsing beoogde ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling is niet strijdig met provinciale belangen en vindt plaats binnen bestaand bebouwd gebied. De juridische doorwerking van de VRM vindt plaats in de Verordening Ruimte, waar in de volgende paragraaf (3.2.4) op in wordt gegaan.

3.2.4 Provinciale Verordening Ruimte 2014

Het juridisch instrumentarium van de provincie Zuid-Holland vloeit voort uit de Wet ruimtelijke ordening en staat in de Verordening Ruimte 2014. Het gaat daarbij om de verordening, het provinciaal inpassingsplan en de (proactieve en reactieve) aanwijzing. De provincie kan deze instrumenten inzetten als er sprake is van provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma ruimte en mobiliteit. In de verordening staan de regels die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen.

In de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland, op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld, zijn de provinciale belangen uit de structuurvisie verder uitgewerkt in regels. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. Per 1 augustus 2014 is de Verordening in werking getreden.

Enkele speerpunten uit de Verordening Ruimte zijn de ladder voor duurzame verstedelijking en de ruimtelijke kwaliteit.


Ladder voor duurzame verstedelijking

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.


De ladder bestaat uit drie stappen.

Stap 1 houdt in dat aangetoond wordt dat de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd. In het Programma ruimte is aangegeven welke voorwaarden de provincie stelt aan regionale afstemming. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de beschikbaarheid van een actuele regionale woonvisie. Ook is in het Programma ruimte aangegeven wat kan worden verstaan onder het begrip ‘regio’.

Stap 2 houdt in dat wordt onderzocht in hoeverre in die behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stads- en dorpsgebied, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins, rekening houdend met belangrijke waarden en kwaliteiten van het gebied. Het verdient aanbeveling dit niet per plan te onderzoeken maar vooraf een overzicht te maken met de beschikbare ruimte binnen BSD, bijvoorbeeld in een gemeentelijke of regionale structuurvisie. Voor sommige stedelijke ontwikkelingen zijn in de verordening aanvullende regels opgenomen, zoals voor kantoren, bedrijven en detailhandel. Ook zijn in de verordening aanvullende regels opgenomen voor de bescherming van belangrijke waarden en kwaliteiten binnen bestaand stads- en dorpsgebied, zoals de molenbiotoop.

Stap 3 houdt in dat indien is gebleken dat de ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan plaatsvinden, in die behoefte kan worden voorzien op locaties, die gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Aan deze stap is in de verordening een extra voorwaarde toegevoegd. De ontwikkeling van de betreffende locaties moet ook passen in de richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit. Als het gaat om de ontwikkeling van een locatie met een omvang van meer dan 3 ha moet deze locatie ook zijn opgenomen in het Programma ruimte. Bij het opknippen van een bouwlocatie met een omvang van meer dan 3 ha in meerdere bestemmingsplannen blijft de voorwaarde van opname in het Programma ruimte van toepassing. Bepalend is of het gaat om een samenhangende bouwlocatie.

Het begrip ‘bestaand stads- en dorpsgebied’ (BSD) komt vrijwel overeen met het begrip ‘bestaand stedelijk gebied’ als gehanteerd in het Bro. Bouwrijp gemaakte terreinen worden ook beschouwd als BSD. Glastuinbouwgebied vormt geen onderdeel van BSD.


Toetsing ladder voor duurzame verstedelijking

De beoogde ontwikkeling betreft het verplaatsen van een jongerenvoorziening naar een nieuwe locatie. De jongerenvoorziening is bedoeld voor jongeren uit de wijk Stevenshof in Leiden en heeft derhalve duidelijk een lokaal karakter. Regionale afstemming is daarom in dit geval niet nodig.

Voor de behoefte aan een nieuwe jongerenvoorziening is een geschikte locatie gevonden bij de natuurijsbaan aan de Dobbedreef, binnen het bestaand bebouwd gebied van Leiden. De gemeenteraad van Leiden heeft hiervoor een Kaderbesluit genomen (RV 13.0073).

Aangezien de beoogde ontwikkeling kan plaatsvinden binnen bestaand stads- en dorpsgebied, hoeft stap 3 van de ladder niet doorlopen te worden.

Ruimtelijke kwaliteit

In de Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening Ruimte is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.

In artikel 2.2.1 lid 1 van de Verordening Ruimte zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in artikel 2.2.1 lid 2 van de Verordening Ruimte twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk. De voorliggende ontwikkeling is passend binnen de mogelijkheden die de Verordening Ruimte biedt.

Conclusie

Bij de beoogde ontwikkeling zijn geen provinciale belangen in het geding en de ontwikkeling is niet in strijd met de provinciale ruimtelijke verordening.

3.2.5 Structuurvisie Leiden 2025

Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie Leiden 2025' vastgesteld. De uitgangspunten van de structuurvisie zijn het bestaande beleid en de ambities en verwachtingen die in overleg met partijen en partners zijn geformuleerd. Dit heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities:

  • de historische binnenstad wordt beter op de kaart gezet;
  • het Bio Science Park en de kenniseconomie worden verder ontwikkeld;
  • de bereikbaarheid wordt verbeterd;
  • de groene en blauwe structuren in en rondom de stad worden versterkt en verbonden;
  • de kansen die zich in het Stationsgebied, Transvaal/Vondellaan en op De Waard aanbieden worden benut om met wonen en werken een bijdragen te leveren aan de versterking van de kennisstad.


Voor de gemeente Leiden is de structuurvisie een richtinggevend kader voor de bestemmingsplannen en daarmee een sturingsinstrument voor het gemeentebestuur. De structuurvisie geeft op een groter schaalniveau de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente weer en dient dus bij alle ruimtelijke afwegingen in ogenschouw te worden genomen.

Conclusie

Vanuit de structuurvisie Leiden 2025 zijn er geen belemmeringen om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.

3.2.6 Conclusie beleid

Er zijn geen beleidsmatige beperkingen om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.

3.3 Stedenbouw

In paragraaf 2.2.2 zijn de ruimtelijke/stedenbouwkundige kenmerken van de beoogde ontwikkeling beschreven. Op basis van onder andere opmerkingen van omwonenden is het eerdere ontwerp aangepast. Het plan zoals dat er nu ligt betreft een passende stedenbouwkundige invulling van het gebied.

Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen is een bezonningsstudie uitgevoerd. Deze is opgenomen als Bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt dat er geen sprake zal zijn van verstoring van de lichtinval als gevolg van de beoogde ontwikkeling.

3.4 Verkeer en parkeren

Verkeer

De locatie wordt via de Stevenshofdreef en de Dobbedreef ontsloten. Gezien het karakter van de jongerenvoorziening leveren de bezoekers geen extra gemotoriseerd verkeer op van en naar de locatie. De situatie omtrent de ijsbaan verandert niet ten opzichte van de huidige situatie.

Er is een goed netwerk van fietspaden in de Stevenshof. Langs de meeste gebiedsontsluitingswegen zijn vrijliggende fietspaden aanwezig.

In de huidige situatie is er geen doorsteek mogelijk vanaf het fietspad naar de Dobbedreef. Tussen het fietspad en de weg is namelijk een groenstrook met een hekje aanwezig. In de omgevingsvergunning is een voorwaarde opgenomen dat de jongerenvoorziening pas in gebruik genomen mag worden wanneer een dergelijke doorsteek is gerealiseerd.

Door deze doorsteek te realiseren kunnen bezoekers van de jongerenvoorziening recht tegenover de entree van de jongerenvoorziening de Dobbedreef oversteken. Gezien de maximale snelheid van 30 km/u op de Dobbedreef en de overzichtelijkheid van de oversteeklocatie is er met deze ingreep een voldoende veilige oversteekplaats aanwezig en zijn er verder geen andere maatregelen noodzakelijk.


Parkeren

Voor het gebruik van de ijsbaan is er al voorzien in een parkeerbehoefte. Voor de zeer incidentele piek bij voldoende vorst zijn geen speciale voorzieningen getroffen om de piek belasting op te vangen.

Op basis van de beleidsregels parkeernormen geldt voor een 'sociaal-cultureel centrum/wijkgebouw' een parkeervraag van 3 p.p./100 m2 b.v.o. De jongerenvoorziening heeft een b.v.o. van circa 180 m2. De parkeereis wordt op basis van deze norm 6 p.p. (naar boven afgerond).

De gemeente Leiden laat periodiek een parkeerdrukmeting in de gehele stad uitvoeren. De parkeerdruk geeft het aantal bezette parkeerplaatsen als percentage van het totale aantal beschikbare parkeerplaatsen. Het meest recente onderzoek is in september door Mobycon uitgevoerd. Het onderzoek laat zien dat op werkdagen de parkeerdruk op de Dobbedreef in de ochtend, middag en avond respectievelijk 14%, 23% en 60% bedraagt. Op de Dobbedreef zijn in totaal 15 parkeerplaatsen aanwezig. Op zaterdag(middag) bedraagt de parkeerdruk op de Dobbedreef 92%.

Gezien de doelgroep van de jongerenvoorziening in zijn algemeenheid en de ervaring dat vooral de jongere jongeren (15-) naar de Jongerenvoorziening trekken, zal er in de praktijk nauwelijks sprake zijn autoparkeren als gevolg van de komst van de jongerenvoorziening. Wanneer desondanks de norm van 6 parkeerplaatsen vergeleken wordt met de meest recente parkeerdrukmeting, dan blijkt dat deze 6 parkeerplaatsen op werkdagen 's middags en 's avonds (wanneer de Jongerenvoorziening in gebruik is) voldoende beschikbaar zijn op de Dobbedreef.

Geconcludeerd wordt dat op de Dobbedreef in voldoende parkeerruimte wordt voorzien voor de functie 'sociaal-cultureel centrum/wijkgebouw'. Omdat het hier specifiek om een jongerenvoorziening gaat, met gebruikers zonder rijbewijs, is het zeer aannemelijk dat de werkelijke parkeervraag in de praktijk aanzienlijk lager zal zijn.


Fietsparkeerplaatsen

De fietsparkeertool van het fietsberaad geeft geen cijfers voor het vaststellen van een noodzakelijk aantal. Wel kan de ervaring van de afgelopen jaren van de huidige tijdelijke locatie als referentie gebruikt worden.

Op de locatie aan de Mary Zeldenrust weg staan een beperkt aantal fietsklemmen nabij de entree, die vrijwel nooit volledig in gebruik zijn. Op de huidige plaatsingsruimte voor fietsen zal er een verbetering en efficiënte inrichting met fietsnietjes toegevoegd worden. Voor andere voorzieningen geeft de fietsparkeertool aan dat er ca. 85 a 90 % van de bezoekers met de fiets zal komen. Het aantal van 20 plaatsen is daarmee dan ook het uitgangspunt om te realiseren.

De keuze is om dit aan de zijde van de ijsbaan / jongerenvoorziening in te richten. De middenberm tussen fietspad en rijbaan (als eerste suggestie aangemerkt) is onvoldoende breed. Daarnaast hebben de omwonenden dit als zeer gevaarlijk benoemd, aangezien dit direct gelegen is aan een doorgaand fietspad.

Bevoorrading

Grootschalige bevoorrading is voor de jongerenvoorziening niet aan de orde. Voor het gebruik van het ijsclubgebouw is er geen verschil met de bestaande situatie.

Conclusie

De aanvraag levert geen belemmeringen op het gebied van verkeer en parkeren op.

3.5 Water

Met het Waterplan Leiden (2007) hebben de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland afgesproken om gezamenlijk knelpunten in het watersysteem efficiënter op te lossen, kansen te benutten en andere te inspireren om 'Leiden Waterstad' nog beter op de kaart te zetten.

Het Hoogheemraadschap van Rijnland is de waterbeheerder van onder andere de gemeente Leiden en is belast met het waarborgen van de kwaliteit van het water en met de bescherming van waterbouwkundige werken. Zij toets aanvragen voor een omgevingsvergunning aan hun verordening, de Keur. De Keur bevat regels voor de bescherming van o.a. waterkeringen, dijken en geeft het criterium voor watercompensatie.

Het Hoogheemraadschap hanteert bij nieuw ingediende plannen een oppervlaktecriterium van 500 m². Dit houdt in dat watercompensatie is vereist als sprake is van een nieuwe verharding van 500 m² of meer. Het verharde oppervlak dient dan binnen het plangebied of elders te worden gecompenseerd.

De beoogde ontwikkeling betreft een toename van de verharding van circa 105 m2. Watercompensatie is derhalve niet noodzakelijk.

Het plan is op 2 september 2014 besproken in het periodieke wateroverleg tussen de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het aspect water vormt geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Er zijn geen waterhuishoudkundige belemmeringen voor de realisatie van het plan.

3.6 Milieuaspecten

3.6.1 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)

In het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r. In dit geval wordt het plan niet genoemd in deze bijlage. Een m.e.r. beoordeling of plan M.E.R. is dus niet nodig.

3.6.2 Bedrijven en milieuzonering

De locatie bevindt zich aan de rand van de wijk Stevenshof, welke op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) als een rustige woonwijk kan worden beschouwd. Aan de zuidwestzuide van de planlocatie bevindt zich een tennispark. Aan de zuidoostzijde ligt de spoorlijn Leiden-Den Haag.

De tuinen van de dichtstbijzijnde woningen aan de Zuster Reichertstraat bevinden zich op circa 40 meter van de planlocatie. Op basis van VNG-uitgave kan een jongerenvoorziening worden ingedeeld in milieucategorie 2 (SBI 1993: 9133.1: buurtclubhuizen). Hiervoor dient op basis van het aspect geluid een richtafstand van 30 meter ten opzichte van woningen te worden aangehouden. Aan deze richtafstand wordt dus voldaan, de jongerenvoorziening wordt op voldoende afstand van de dichtstbijzijnde woningen gerealiseerd.

Wet milieubeheer

Een jongerenvoorziening is een bedrijfsruimte waarop de Wet milieubeheer (Wm) van toepassing is. Gezien de activiteiten betreft dit een type A inrichting. Er zal geen versterkte muziek ten gehore worden gebracht (geen bandjes etc.) en er zal (naast koffie/thee/frisdrank) geen voedsel voor derden worden bereid. Dit betekend dat een melding Activiteitenbesluit niet noodzakelijk is.

3.6.3 Bodem

Door Milieu adviesbureau Adverbo is in de periode juli-augustus 2014 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de planlocatie (rapportnummer 14.10.0072.0067, 26 augustus 2014). Dit rapport is opgenomen als Bijlage 3 bij deze ruimtelijke onderbouwing.

Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten wordt het navolgende geconcludeerd:

  • In de bodem zijn geen bodemvreemde bijmengingen, waaronder asbestverdachte materialen, aangetroffen;
  • De bovengrond (zand) is licht verontreinigd met kwik;
  • De ondergrond (klei) is licht verontreinigd met kwik, lood, zink en minerale olie;
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium en zink.


Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat de vastgestelde milieukundige bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Aanbevolen wordt tijdens eventuele graafwerkzaamheden in de grond alert te blijven op mogelijk verdachte waarnemingen op of in de bodem.

3.6.4 Geluid

De Wet geluidhinder is niet van toepassing op de jongerenvoorziening.

Zoals in paragraaf 3.6.2 is beschreven worden er in de jongerenvoorziening geen activiteiten ontplooid die een hoge geluidbelasting met zich meebrengen. Aan de richtafstand van 30 meter ten opzichte van de dichtstbijzijnde woning wordt voldaan. Het aspect geluid levert derhalve geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.6.5 Luchtkwaliteit

De beoogde ontwikkeling heeft geen extra verkeersaantrekkende werking tot gevolg en hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

Het aspect luchtkwaliteit levert derhalve geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.6.6 Externe veiligheid

Het plan ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.

A4

Op circa 3 kilometer afstand ligt de A4. Over de A4 worden gevaarlijke stoffen getransporteerd, waaronder toxische vloeistoffen van categorie LT3. Deze stoffen hebben een effectgebied van meer dan 4 kilometer. De planlocatie ligt dus binnen het effectgebied van de A4. Voor de A4 zijn meerdere berekeningen gemaakt (o.a. in het kader van Tracébesluit A4 Burgerveen, Bestemmingsplan A4/W4) waaruit blijkt dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt.

N206

De locatie ligt net binnen het effectgebied van de Churchilllaan (N206), op een afstand van circa 900 meter. Over de N206 worden vloeibare brandstoffen en toxische vloeistoffen getransporteerd. In het kader van het bestemmingsplan Morskwartier is door Caubergh-Huygen onderzoek gedaan naar het groepsrisico langs de Churchilllaan (rapportnummer 20120573-3, 20 april 2012). Dit rapport is opgenomen als Bijlage 4 bij deze ruimtelijke onderbouwing. Uit het onderzoek blijkt dat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Bij een groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde is een activiteit toegestaan en hoeven slechts de goedkope en voor de hand liggende maatregelen te worden getroffen. Voor dit plan betekent dit dat gekeken moet worden naar maatregelen om het effect van een toxische wolk te beperken. Als de ramen en deuren en ventilatiekanalen afsluitbaar zijn dan wordt aan deze voorwaarde voldaan.

Gezien het bovenstaande is er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het realiseren van het plan.

3.6.7 Conclusie milieuaspecten

Er zijn geen milieuaspecten die een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.

3.7 Archeologie

3.7.1 Beleidskader
3.7.1.1 Europees en nationaal beleid

In 1992 werd in Valletta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

In vervolg hierop is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden.

Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen.

3.7.1.2 Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Visie op Zuid-Holland.

3.7.1.3 Gemeentelijk beleid

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed, vastgesteld door de raad op 20 december 2005 - is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.

Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten.

Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.

3.7.2 Onderzoeksresultaten

Het plan ligt in een zone waarvoor gedeeltelijk de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 5 (gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten de singels) en gedeeltelijk de dubbelbestemming Waarde Archeologie 6 (gebieden met een middelhoge archeologische verwachting) geldt.

Voor het gedeelte met Waarde-Archeologie 5 gelden in dit gebied de volgende criteria: archeologisch onderzoek moet plaatsvinden, indien de bodem wordt verstoord over een oppervlakte van meer dan 250 m2 en dieper dan 50 cm.

Voor het gedeelte met Waarde-Archeologie 6 gelden in dit gebied de volgende criteria: archeologisch onderzoek moet plaatsvinden, indien de bodem wordt verstoord over een oppervlakte van meer dan 500 m2 en dieper dan 75 cm.

Het bouwplan betreft een oppervlak van ca. 260 m2. Omdat de geplande grondverstoring binnen de zone Waarde-Archeologie 6 het oppervlaktecriterium (>500 m2) niet overschrijdt, is voor dit gedeelte van het plan de activiteit uitvoeren van een werk in de omgevingsvergunning (vanuit archeologisch oogpunt) niet noodzakelijk.

Een klein gedeelte van het plan ligt in de zone Waarde-Archeologie 5. De bodemverstoring in dit gedeelte van het plan overschrijdt de 250 m2 niet. Ook hier is de activiteit uitvoeren van een werk in de omgevingsvergunning niet noodzakelijk.

Conclusie

Er zijn geen archeologische belemmeringen om de beoogde ontwikkeling te realiseren

3.8 Cultuurhistorie

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00057-0301_0008.png"  
Cultuurhistorie in de omgeving van het plangebied  

Op bovenstaande afbeelding zijn de cultuurhistorische elementen in de omgeving van het plangebied (blauwe ster) weergegeven. Aan de andere zijde van de spoorlijn ligt het Landgoed Ter Wadding. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve effecten ten aanzien van dit landgoed. Het plangebied ligt niet binnen de bijbehorende landgoedbiotoop.

Er zijn verder geen molenbiotopen of beschermde monumenten in de directe nabijheid van het plangebied aanwezig. De beoogde ontwikkeling levert derhalve geen belemmeringen op vanuit cultuurhistorisch oogpunt.

3.9 Natuurwaarden

3.9.1 Beleidskader
3.9.1.1 Europees en nationaal beleid

Flora- en faunawet

Werkzaamheden die worden uitgevoerd om ontwikkelingen mogelijk te maken, kunnen mogelijk aanwezige natuurwaarden verstoren of aantasten. Om deze reden dient, in het kader van de Flora- en faunawet, een ecologische toets uit te worden gevoerd om het effect van de voorgenomen ontwikkeling op de aanwezige natuurwaarden inzichtelijk te kunnen maken. In het kort komen verplichtingen in het kader van de Flora en faunawet op het volgende neer:

  • onderzoeken of er beschermde planten of dieren voorkomen in het te ontwikkelen gebied;
  • voorkómen van verstoring van deze beschermde planten en dieren;
  • eventueel vóóraf bieden van een alternatief voor de gevonden soorten (bijvoorbeeld in de vorm van vervangende verblijfplaatsen);
  • eventueel aanvragen van een ontheffing met een gedegen ecologische onderlegger en/of compensatieplan.

De flora- en faunawetgeving is sinds februari 2005 gewijzigd. Hierbij is het beschermingsregime voor algemeen voorkomende soorten verlicht en kan het aanvragen van ontheffingen voor een aantal beschermde soorten worden voorkomend als gewerkt wordt volgens een gedragscode. De gemeentelijke Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden en het daarbij horende ecologische toetsingskader geeft inzicht in de diverse verplichtingen die dit met zich meebrengt en kan op elk stedelijk project worden toegepast.

De Flora- en faunawet beschermt een groot aantal bijzondere en minder bijzondere inheemse plant- en diersoorten. De verstoring van (vaste rust- en verblijfplaatsen van) deze soorten is in beginsel verboden. Er kan een ontheffing van zulke verboden worden gegeven wanneer de gunstige staat van instandhouding van de soort(en) niet in gevaar komt.

Voor algemene soorten is een vrijstelling van kracht van deze ontheffingsplicht voor ruimtelijke ontwikkelingen. De zorgplicht uit de Wet blijft voor deze soorten wel van kracht: bij werkzaamheden moet zoveel mogelijk voorkomen worden dat schade toegebracht wordt aan beschermde soorten.

Voorzover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (ELI). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.


Ecologische hoofdstructuur

Het beschermingsregime voor gebieden die vallen onder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vloeit voort uit het Natuurbeleidsplan uit 1991 en de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Het is in de Nota Ruimte op nationaal niveau en vervolgens door de provincies op provinciaal niveau nader uitgewerkt. Bescherming van deze gebieden is op planologische basis en er wordt van uitgegaan van het "Nee, tenzij"-regime en compensatiebeginsel. Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt in de EHS het "nee, tenzij"- regime. Indien een voorgenomen ingreep de "nee, tenzij"-afweging met positief gevolg doorloopt kan de ingreep plaatsvinden, mits de eventuele nadelige gevolgen worden gemitigeerd en resterende schade wordt gecompenseerd. Indien een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het "nee, tenzij"-regime dan kan de ingreep niet plaatsvinden.

Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Nota Ruimte. Onder deze bescherming vallen de volgende gebiedsoorten: Natura 2000-gebieden (dit zijn gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn), Beschermde Natuurmonumenten en gebieden ter uitvoering van verdragen en andere internationale verplichtingen (zoals wetlands), worden ook beschermd op basis van de Natuurbeschermingswet 1998.

De uitgevoerde toetsing betreft het vaststellen of het projectgebied in of in de omgeving van een beschermd natuurgebied ligt en of er sprake is van een negatief effect op de beschermde natuurwaarden.

3.9.1.2 Gemeentelijk beleid

Kaderstelling Bomenbeleid (2004 - 2014; actualisatie Bomennota 1993)

De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen.


Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)

Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.

De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:

  • Het complementeren dan wel opstellen van een gebiedsdekkend plan voor een duurzame ecologische groenstructuur van 'groene' en 'blauwe' verbindingen vanuit het buitengebied de stad in.
  • Door middel van inrichting, communicatie en regelgeving de Leidse Ecologische Structuur (LES) versterken.
  • Profielen, beheermethoden en sortimentskeuze koppelen aan de LES.


Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting

De Flora- en Faunawet stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen na te gaan of er bedreigde plant- en diersoorten aanwezig zijn in het projectgebied. Een wijziging van deze wet in februari 2005 stelt gemeenten in staat een gemeentelijke gedragscode voor ecologisch beleid vast te stellen. Als één van de eerste gemeenten in Nederland heeft de gemeente Leiden een dergelijk document opgesteld. Dit document is door het Ministerie van LNV goedgekeurd. Dit document, de 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden' (vastgesteld door B en W op 1 november 2005), is bij B en W-besluit van 4 december 2012 komen te vervallen en vervangen door de gedragscode 'Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting'. Deze gedragscode is opgesteld door Stadswerk, goedgekeurd per 1 januari 2011 en geldig tot en met 2015.

Deze gedragscode dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Het volgen van de gedragscode bij ruimtelijke ontwikkelingen minimaliseert de kans op conflicten met de Flora- en Faunawet.

3.9.2 Onderzoeksresultaten

Het huidige ijsverenigingsgebouw zal worden gesloopt. Alle bomen op het terrein worden in principe gehandhaafd. Door de nieuwe positie van het ijsverenigingsgebouw zal de kruin van enkele bomen gesnoeid moeten worden. Het is niet de verwachting dat hierbij beschermde natuurwaarden worden verstoord.

Mochten tijdens de werkzaamheden vaste rust- en verblijfplaatsen tevoorschijn komen (bijv. van vleermuizen of vogels) dan is vergunninghouder verplicht dit te melden aan de vergunningverlener en te (laten) onderzoeken of de werkzaamheden effect hebben op voorkomende beschermde dier- of plantensoorten.

3.10 Integrale afweging

De beoogde ontwikkeling van een jongerenvoorziening op het terrein van de Natuurijsbaan Stevenshof is vanuit de gemeente Leiden een gewenste maatschappelijke ontwikkeling. De gemeenteraad heeft middels een Kaderbesluit aangegeven dat zij dit de meest geschikte locatie voor de jongerenvoorziening vindt. In het vigerende bestemmingsplan 'Stevenshof' zijn maatschappelijke doeleinden toegestaan op de locatie van het huidige clubgebouw van de ijsvereniging.

Aangezien het ijsverenigingsgebouw slechts een aantal weken per jaar intensief wordt gebruikt en de jongerenvoorziening het hele jaar door, is ervoor gekozen de jongerenvoorziening aan de straatzijde te situeren. De jongerenvoorziening is zodoende goed bereikbaar en zichtbaar. Er is voor gekozen het huidige gebouw van de ijsvereniging te slopen en elders op het terrein terug te bouwen. Daarmee ontstaat een strijdigheid met het bestemmingsplan.

In het voorgaande hoofdstuk is gemotiveerd dat er vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen belemmeringen zijn om het plan te realiseren.

Hoofdstuk 4 Procedurele aspecten

4.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden.

Op grond van artikel 2.10, lid 1 onder c Wabo dient een omgevingsvergunning geweigerd te worden voor aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan en er geen vergunningverlening mogelijk is met toepassing van artikel 2.12 Wabo.

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend na het voeren van een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij gelden drie mogelijkheden:

  • indien in het bestemmingsplan een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid wordt gegeven dan kan deze toegepast worden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1º van de Wabo;
  • indien het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid biedt, maar bij algemene maatregel van bestuur afgeweken kan worden dan kan deze toegepast worden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2º van de Wabo;
  • indien aan geen van bovenstaande voldaan kan worden, de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat, dan kan de omgevingsvergunning worden verleend met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º van de Wabo doorlopen worden. Dit is een procedure op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

4.2 Procedure

Het plan is strijdig met het bestemmingsplan. Voor dit bouwplan is in het Besluit omgevingsrecht geen mogelijkheid opgenomen voor een buitenplanse afwijking.

Daarmee is de juiste juridisch-planologische procedure voor het mogelijk maken van het ingediende bouwplan, het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o Wabo.

Het betreft een uitgebreide procedure als bedoeld in de Awb (Algemene wet bestuursrecht). Dit houdt in dat het ontwerpbesluit met de bijbehorende stukken zes weken ter inzage wordt gelegd voor het indienen van zienswijzen. Iedereen kan gedurende die termijn een zienswijze indienen. De zienswijzen worden beantwoord in een zienswijzennota.

Geven de zienswijzen geen aanleiding de omgevingsvergunning te weigeren, dan kunnen de indieners van de zienswijzen door de raadscommissie worden gehoord. De raadscommissie neemt een besluit op de zienswijzen en in voorkomende gevallen over het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen. Indien geen zienswijzen ingediend worden, kan direct na de ter inzage legging van het ontwerpbesluit een omgevingsvergunning verleend worden.

De omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de beroepstermijn van zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd en nadat deze langs elektronische weg kenbaar is gemaakt. Tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning kan rechtstreeks beroep worden aangetekend bij de rechtbank gedurende een termijn van zes weken na publicatie van de vergunning.

4.3 Zienswijzen

De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot verlening van de omgevingsvergunning is gepubliceerd op 22 oktober 2014. De stukken hebben aansluitend vanaf donderdag 23 oktober t/m woensdag 3 december 2014 ter inzage gelegen.

Tijdens de zienswijzentermijn zijn 3 zienswijzen bij de gemeente Leiden binnengekomen. Er is van deze zienswijze kennisgenomen en de zienswijzen zijn samengevat weergegeven en beantwoord in een zienswijzennota (Bijlage 5)

Het college heeft een belangenafweging gemaakt tussen de belangen van omwonenden/indieners van zienswijzen en het algemeen belang. Het college is van oordeel dat de belangen van de indieners van de zienswijze, door verlening van de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan, niet onevenredig worden geschaad. Geconcludeerd wordt dat de ingediende zienswijzen er niet toe heeft geleid dat het college een ander standpunt inneemt ten aanzien van het verlenen van de omgevingsvergunning. Er zijn naar het oordeel van het college geen zwaarwegende belangen die het verlenen van de omgevingsvergunning in de weg staan.

4.4 Verklaring van geen bedenkingen

Bij de toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º is in sommige gevallen een verklaring van geen bedenkingen vereist.

De Wabo biedt de raad op grond van artikel 6.5, derde lid Bor de mogelijkheid om een lijst van categorieën van gevallen vast te stellen, waarvoor een vvgb van de raad niet is vereist. Met een dergelijke lijst kan de raad er voor zorgen dat het geen verklaring hoeft af te geven voor strijdige ruimtelijke activiteiten met een zeer beperkt planologisch belang, of activiteiten waarover de raad reeds eerder heeft besloten in de vorm van een gebiedsvisie, wijkontwikkelingsplan, stedenbouwkundig masterplan of soortgelijk ruimtelijk kader.

De raad van Leiden heeft een lijst met categorieën van gevallen vastgesteld (RV 10.0122 en aangevuld RV 13.0108) waarvoor wel of geen vvgb is vereist.

Voor dit project is geen verklaring van geen bedenkingen nodig omdat het een project betreft dat past binnen eerder door de raad vastgestelde kaders (RV 13.0073).

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De beoogde ontwikkeling betreft een gemeentelijk project waarvoor de gemeenteraad een krediet ter beschikking heeft gesteld. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van dit project voldoende gewaarborgd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken naar ruimtelijke relevante aspecten, zoals onder andere het vigerende beleid, de mogelijkheden op basis van het geldende bestemmingsplan, stedenbouwkundige aspecten, de behoefte vanuit de markt en diverse (milieu)belemmeringen. Uiteindelijk worden in een finale belangenafweging de belangen van alle betrokken partijen afgewogen.

5.2.2 Betrokkenheid omwonenden

Zoals eerder in voorliggende ruimtelijke onderbouwing is aangeven, is er een sterke maatschappelijke behoefte aan een permanente jongerenvoorziening in de Stevenshof. Dit heeft geresulteerd in een Kaderbesluit van de gemeenteraad voor een jongerenvoorziening op de locatie Dobbedreef 1A.

Omwonenden van een jongerenvoorziening maken zich vaak zorgen over de mogelijke overlast die het zou kunnen veroorzaken. Om alles in goede banen te leiden heeft elke jongerenvoorziening huisregels waarin de jongeren duidelijk wordt gemaakt dat zij rekening dienen te houden met de omwonenden. Bij overlast door jongeren kunnen omwonenden contact opnemen met een van de jongerenwerkers.

Interactie gedurende het proces

Buurtbewoners worden gevraagd of zij interesse hebben in deelname aan de begeleidingsgroep waarin omwonenden, jongerenwerk, wijkagent, wijkmanager en gemeente zitting hebben. Bij het huidige tijdelijke onderkomen aan de Mary Zeldenrustweg heeft dit zeer naar tevredenheid van omwonenden gewerkt.

Het ontwerp voor de jongerenvoorziening op de locatie van de ijsbaan, in combinatie met nieuwbouw voor de ijsvereniging, is op 4 september 2013 op een informatieavond voor omwonenden gepresenteerd. De opmerkingen die op deze avond door omwonenden zijn gemaakt hebben deels geleid tot aanpassingen aan het ontwerp. Dit is uitgebreider besproken in paragraaf 2.2.2.

Op 24 april 2014 heeft opnieuw een inloopavond voor omwonenden plaatsgevonden, waarbij men terecht kon voor vragen aan de architect, jongerenwerk, ijsvereniging, politie en de gemeente.

Tijdens de terinzagelegging van de ontwerp-omgevingsvergunning, op woensdag 29 oktober 2014 is een inloopavond georganiseerd, waarbij o.a. vragen ten aanzien van de omgevingsvergunningsprocedure en de stukken die ter inzage lagen gesteld konden worden.